Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CJ0133

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 30 september 2010.
    József Uzonyi tegen Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Fővárosi Bíróság - Hongarije.
    Landbouw - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Steunregelingen -Verordening (EG) nr. 1782/2003 - Artikel 143 ter bis - Afzonderlijke suikerbetaling - Toekenning - Beslissing van nieuwe lidstaten - Voorwaarden - Objectieve en niet-discriminerende criteria.
    Zaak C-133/09.

    Jurisprudentie 2010 I-08747

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2010:563

    Zaak C‑133/09

    József Uzonyi

    tegen

    Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve

    (verzoek van de Fővárosi Bíróság om een prejudiciële beslissing)

    „Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Steunregelingen –Verordening (EG) nr. 1782/2003 – Artikel 143 ter bis – Afzonderlijke suikerbetaling – Toekenning – Beslissing van nieuwe lidstaten – Voorwaarden – Objectieve en niet-discriminerende criteria”

    Samenvatting van het arrest

    Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening – Gemeenschappelijke voorschriften – Afzonderlijke suikerbetaling

    (Verordening nr. 1782/2003 van de Raad, art. 143 ter bis, lid 1)

    Artikel 143 ter bis, lid 1, van verordening nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen nrs. 2019/93, 1452/2001, 1453/2001, 1454/2001, 1868/94, 1251/1999, 1254/1999, nr. 1673/2000, 2358/71 en 2529/2001, zoals gewijzigd bij verordening nr. 319/2006, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke een landbouwer die niet over leveringsrechten beschikt en suikerbieten aan een suikerfabrikant levert via een tussenpersoon die over deze rechten beschikt, van de afzonderlijke suikerbetaling wordt uitgesloten, terwijl deze regeling een afzonderlijke betaling toekent aan een landbouwer die over leveringsrechten beschikt en suikerbieten rechtstreeks aan een suikerfabrikant levert, alsook aan een landbouwer die niet over leveringsrechten beschikt, maar lid is van een producentenvereniging en via deze vereniging, die over leveringsrechten beschikt, suikerbieten aan een suikerfabrikant levert.

    (cf. punt 46 en dictum)







    ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

    30 september 2010 (*)

    „Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Steunregelingen –Verordening (EG) nr. 1782/2003 – Artikel 143 ter bis – Afzonderlijke suikerbetaling – Toekenning – Beslissing van nieuwe lidstaten – Voorwaarden – Objectieve en niet-discriminerende criteria”

    In zaak C‑133/09,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door Fővárosi Bíróság (Hongarije) bij beslissing van 23 februari 2009, ingekomen bij het Hof op 8 april 2009, in de procedure

    József Uzonyi

    tegen

    Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve,

    wijst

    HET HOF (Vierde kamer),

    samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, C. Toader, K. Schiemann, L. Bay Larsen (rapporteur) en A. Prechal, rechters,

    advocaat-generaal: J. Mazák,

    griffier: B. Fülöp, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 juli 2010,

    gelet op de opmerkingen van:

    –        J. Uzonyi, vertegenwoordigd door Y. Uzonyi, ügyvéd,

    –        de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door R. Somssich, M. Fehér en K. Szíjjártó als gemachtigden,

    –        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Simon en F. Clotuche-Duvieusart als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 143 ter bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB L 270, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 319/2006 van de Raad van 20 februari 2006 (PB L 58, blz. 32; hierna: „verordening nr. 1782/2003”).

    2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen J. Uzonyi en Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve (Centraal orgaan van de dienst voor Landbouw en Plattelandsontwikkeling; hierna: „Hivatal”) over een verzoek om een afzonderlijke suikerbetaling.

     Toepasselijke bepalingen

     Gemeenschapsrecht

    3        Artikel 143 ter bis van verordening nr. 1782/2003, met als opschrift „Afzonderlijke suikerbetaling”, bepaalt in lid 1, eerste alinea:

    „In afwijking van artikel 143 ter kunnen de nieuwe lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen, uiterlijk op 30 april 2006 besluiten om met betrekking tot de jaren 2006, 2007 en 2008 een afzonderlijke suikerbetaling te verlenen aan landbouwers die in aanmerking komen op grond van de regeling inzake een enkele areaalbetaling. Dit bedrag wordt verleend op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals:

    –        de hoeveelheden suikerbiet, suikerriet of cichorei die vallen onder overeenkomstig artikel 19 van verordening (EG) nr. 1260/2001 gesloten leveringscontracten;

    –        de hoeveelheden suiker of inulinestroop die overeenkomstig verordening (EG) nr. 1260/2001 zijn geproduceerd;

    –        het gemiddelde aantal hectaren die waren beteeld met suikerbieten, suikerriet of cichorei voor de productie van suiker of inulinestroop en die vallen onder overeenkomstig artikel 19 van verordening (EG) nr. 1260/2001 gesloten leveringscontracten;

    het bovenstaande geldt met betrekking tot een door de lidstaten vóór 31 maart 2006 vast te stellen representatieve periode, bestaande uit een of meer van de verkoopseizoenen 2004/2005, 2005/2006 en 2006/2007.”

    4        Artikel 1, punt 2, van de op 1 januari 2007 in werking getreden verordening (EG) nr. 2011/2006 van de Raad van 19 december 2006 houdende aanpassing van verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, verordening (EG) nr. 318/2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker en verordening (EG) nr. 320/2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap, wegens de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (PB L 384, blz. 1) heeft de tweede zin van artikel 143 ter bis, lid 1, eerste alinea, door de volgende tekst vervangen:

    „Dit bedrag wordt verleend met betrekking tot een door de lidstaten vóór 30 april 2006 vast te stellen representatieve periode – die voor elk product verschillend kan zijn van een of meer van de verkoopseizoenen 2004/2005, 2005/2006 en 2006/2007, en op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals:

    –        de hoeveelheden suikerbiet, suikerriet of cichorei die vallen onder leveringscontracten welke, naargelang van het geval, zijn gesloten overeenkomstig artikel 19 van verordening (EG) nr. 1260/2001 of artikel 6 van verordening (EG) nr. 318/2006,

    –        de hoeveelheden suiker of inulinestroop die, naargelang van het geval, zijn geproduceerd overeenkomstig verordening (EG) nr. 1260/2001 of verordening (EG) nr. 318/2006,

    –        het gemiddelde aantal hectaren die waren beteeld met suikerbieten, suikerriet of cichorei voor de productie van suiker of inulinestroop en die vallen onder leveringscontracten welke, naargelang van het geval, zijn gesloten overeenkomstig artikel 19 van verordening (EG) nr. 1260/2001 of artikel 6 van verordening (EG) nr. 318/2006.”

    5        Deze wijziging, die ratione temporis niet van toepassing is op het hoofdgeding, wordt door verweerder in het hoofdgeding als factor aangevoerd waarmee rekening moet worden gehouden bij de uitlegging van artikel 143 ter bis van verordening nr. 1782/2003.

     Nationale regeling

    6        Artikel 2, lid 1, van het decreet 48/2006 (VI.22.) van het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling (FVM) betreffende de afzonderlijke suikerbetaling aan landbouwers die daarvoor in aanmerking komen op grond van de regeling inzake de enkele areaalbetaling (Magyar Közlöny 2006/75; hierna: „decreet van het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling”) luidt:

    „Op de betaling hebben recht, de landbouwers die:

    a)       overeenkomstig een bijzondere wettelijke regeling in het referentiejaar in aanmerking komen voor de enkele areaalbetaling;

    b)       in het referentietijdperk beschikken over rechten om bieten te leveren of over een op het suikerquotum van Slovenië gebaseerd contract;

    c)       hebben voldaan aan de verplichtingen in het kader van de rechten om suikerbieten te leveren.

    [...]”

    7        Het recht om te leveren is gebaseerd op de hoeveelheid suikerbieten die nodig is voor de fabricatie van de hoeveelheid suiker die valt onder het suikerquotum dat op grond van het gemeenschapsrecht aan een lidstaat is toegewezen.

    8        Artikel 5 van het decreet van het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling luidt:

    „1)      Bij de steunaanvraag moeten de volgende bewijsstukken worden gevoegd:

    a)       een door de Suikerraad afgegeven bewijs waarin de leveringsrechten (in ton) worden gekwantificeerd (16 %) die de aanvrager toekomen op 1 juli 2004 en 1 juli 2005 (uniform te berekenen tegen een rendement van 140 kg/t);

    b)       een bewijs afgegeven door het orgaan voor het beheer van het quotum voor de verwerking van suikerbieten, betreffende de hoeveelheid (in ton) suikerbieten ‚A’ en ‚B’ (16 %) die conform het teeltcontract in de verkoopseizoenen 2004/2005 en 2005/2006 is geleverd (de bewijzen van de verwerkers worden zo nodig op uniforme wijze aangepast, op basis van een suikerrendement van 140 kg);

    c)       een bewijs afgegeven door het bevoegde regionale verbond van suikerbietenproducenten waaruit blijkt dat de aanvrager aan de verplichtingen in het kader van de leveringsrechten voldoet;

    d)       ieder ander document ten bewijze van het bestaan van deze rechten.

    2)       Wat betreft de leden van een producentenvereniging, geven de verwerkers een verklaring af met betrekking tot de in totaal door de vereniging geleverde hoeveelheid; de vereniging geeft op haar beurt een verklaring af betreffende de individuele hoeveelheden die door de leden via de vereniging zijn geleverd.

    [...]”

     Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    9        Uzonyi, verzoeker in het hoofdgeding, heeft op 28 juni 2006 bij Hivatal een verzoek ingediend om een afzonderlijke suikerbetaling voor het jaar 2006 op grond van zijn productie van suikerbieten die zijn geleverd via een tussenpersoon, namelijk een instantie die als bemiddelaar, coördinator en steunverlener bij de productieactiviteiten van de aangesloten landbouwers optreedt.

    10      Uzonyi heeft zijn leveringsrechten voor suikerbieten en de nakoming van de met deze rechten verbonden verplichtingen echter enkel ten aanzien van de tussenpersoon kunnen aantonen.

    11      Bijgevolg heeft Hivatal bij besluit van 18 april 2007 zijn verzoek afgewezen, op grond dat Uzonyi niet voor steun in aanmerking kwam doordat hij de door artikel 5, lid 1, van het decreet van het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling verlangde bewijsstukken niet had overgelegd.

    12      Uzonyi heeft bezwaar gemaakt tegen dit afwijzende besluit.

    13      De minister van Landbouw en Plattelandsontwikkeling onder wie Hivatal, verweerder in het hoofdgeding, valt, heeft dit bezwaar bij besluit van 6 juli 2007 afgewezen.

    14      Als motivering voor de afwijzing is aangevoerd dat alleen de landbouwers die over leveringsrechten voor bieten beschikken en aan de verplichtingen in het kader van die rechten hebben voldaan, voor de betaling in aanmerking komen. De bewijzen die verzoeker bij zijn steunaanvraag heeft gevoegd, betreffen niet de leveringsrechten en de vervulling van de daaruit voortvloeiende verplichtingen door de aanvrager zelf, maar door de tussenpersoon. Bijgevolg is niet aan de vereisten van artikel 5, lid 1, van het decreet van het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling voldaan.

    15      Uzonyi heeft bij de verwijzende rechter beroep tegen het afwijzende besluit ingesteld. Hij stelt dat een discriminatie bestaat tussen de producenten die zelf suikerbieten leveren, en de producenten die suikerbieten via een tussenpersoon leveren. Hij vordert dat artikel 5, lid 2, van het decreet van het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling inzake leveringen van bieten via producentenverenigingen naar analogie wordt toegepast.

    16      Verweerder in het hoofdgeding stelt voor de verwijzende rechter dat de toepassing van objectieve en niet-discriminerende criteria de representatieve periode betreft waarnaar wordt verwezen in artikel 143 ter bis van verordening nr. 1782/2003, en niet de in deze bepaling vermelde personen die voor de betaling in aanmerking komen. Zijn standpunt wordt bevestigd door de wijziging die in artikel 143 ter bis van verordening nr. 1782/2003 is aangebracht bij artikel 1, punt 2, van verordening nr. 2011/2006. Deze wijziging heeft volgens verweerder uitsluitend de bewoordingen van de normatieve bepaling verduidelijkt, zonder de betekenis ervan te wijzigen. Zowel vóór als na de wijziging betrof de toepassing van objectieve en niet-discriminerende criteria dus uitsluitend de representatieve periode.

    17      De verwijzende rechter is van oordeel dat de artikelen 2 en 5 van het decreet van het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling de landbouwers die niet rechtstreeks met de suikerfabrikanten contracteren, maar een teeltcontract hebben gesloten met een tussenpersoon die over leveringsrechten beschikt naar rato van het areaal van de bij hem aangesloten producenten, van de betaling uitsluiten. Deze landbouwers kunnen namelijk niet aantonen dat zij zelf over de leveringsrechten beschikken die op grond van het decreet van het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling vereist zijn om de betaling te kunnen ontvangen.

    18      De verwijzende rechter merkt eveneens op dat daarentegen landbouwers die lid zijn van een vereniging van producenten die niet rechtstreeks met de suikerfabrikant contracteren, maar een teeltcontract hebben gesloten met een vereniging die beschikt over leveringsrechten naar rato van het areaal van de aangesloten producenten, op grond van de toepasselijke bepalingen van artikel 5, lid 2, van het decreet van het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling een afzonderlijke suikerbetaling kunnen ontvangen wanneer zij het door deze vereniging afgegeven bewijs overleggen.

    19      Zijns inziens moet rekening worden gehouden met de vaste rechtspraak van het Hof, volgens welke artikel 34, lid 2, tweede alinea, EG, dat elke discriminatie in het kader van het gemeenschappelijke landbouwbeleid verbiedt, slechts de specifieke uitdrukking is van het algemene gelijkheidsbeginsel.

    20      De verwijzende rechter is van oordeel dat de bewoordingen van de uit te leggen communautaire bepaling niet duidelijk zijn, te meer daar zij achteraf is gewijzigd. Mocht het Hof oordelen dat producenten die bieten via een tussenpersoon leveren, op grond van artikel 143 ter bis van verordening nr. 1782/2003 evenzeer voor de afzonderlijke suikerbetaling in aanmerking komen als producenten die de levering zelf verrichten, kan aan verzoeker in het hoofdgeding (en aan vele andere verzoekers in bij de rechtbanken aanhangige zaken) de afzonderlijke suikerbetaling voor 2006 worden verleend met overeenkomstige toepassing van artikel 5, lid 2, van het decreet van het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling.

    21      Daarom heeft Fővárosi Bíróság de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

    „Volgt uit de bewoordingen ‚wordt verleend op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria’ in de tot en met 31 december 2006 geldende versie van artikel 143 ter bis, lid 1, van verordening nr. 1782/2003 dat met betrekking tot het recht op de afzonderlijke suikerbetaling in samenhang met de één enkele areaalbetaling geen onderscheid tussen de landbouwers mag worden gemaakt naargelang zij de suikerbieten met het oog op verwerking rechtstreeks (zelf) dan wel indirect (via een tussenpersoon) leveren?”

     Beantwoording van de prejudiciële vraag

    22      Met zijn vraag, gelezen in het licht van de motivering van de verwijzingsbeslissing, wenst de nationale rechter in wezen te vernemen of artikel 143 ter bis, lid 1, van verordening nr. 1782/2003 aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een landbouwer die niet over leveringsrechten beschikt en suikerbieten aan een suikerfabrikant levert via een tussenpersoon die over deze rechten beschikt, van de afzonderlijke suikerbetaling wordt uitgesloten, terwijl deze regeling een afzonderlijke betaling toekent aan een landbouwer die over leveringsrechten beschikt en suikerbieten rechtstreeks aan een suikerfabrikant levert, alsook aan een landbouwer die niet over leveringsrechten beschikt, maar lid is van een producentenvereniging en via deze vereniging die over leveringsrechten beschikt, suikerbieten aan een suikerfabrikant levert.

    23      Om deze vraag te kunnen beantwoorden, dient te worden uitgemaakt of een dergelijke nationale regeling een discriminatie vormt die op grond van artikel 143 ter bis van verordening nr. 1782/2003 verboden is.

    24      Gelet op het betoog van verweerder in het hoofdgeding moet om te beginnen worden vastgesteld dat:

    –        artikel 143 ter bis van verordening nr. 1782/2003 in alle taalversies van de in het hoofdgeding geldende versie duidelijk bepaalt dat de afzonderlijke suikerbetaling op grond van objectieve en niet-discriminerende criteria wordt verleend aan landbouwers die in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling in aanmerking komen;

    –        geen enkele taalversie van genoemd artikel een verband legt tussen enerzijds objectieve en niet-discriminerende criteria, en anderzijds de bepaling van de representatieve periodes.

    25      De latere wijziging van artikel 143 ter bis bij artikel 1, punt 2, van verordening nr. 2011/2006 laat deze vaststellingen onverlet.

    26      Ook al kan namelijk niet worden uitgesloten dat een wijzigingsbepaling bij wijze van uitzondering een bij de uitlegging van de gewijzigde bepaling in overweging te nemen factor kan zijn, deze mogelijkheid is a priori uitgesloten wanneer de oude bepaling in alle taalversies duidelijk is.

    27      In elk geval blijkt dat de in deze zaak aangevoerde wijzigingsbepaling niet in alle 19 beschikbare taalversies duidelijk is. In zes taalversies, namelijk de Deense, de Estse, de Franse, de Hongaarse, de Poolse en de Portugese taalversie, bevat de bepaling immers redactionele verschillen, wat op zijn minst onduidelijkheid schept over de vraag of de objectieve en niet-discriminerende criteria betrekking hebben op de toekenning van de betaling dan wel op de bepaling van de representatieve periode.

    28      Bovendien hebben de 13 andere taalversies, namelijk de Spaanse, de Tsjechische, de Duitse, de Griekse, de Engelse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Nederlandse, de Sloveense, de Slowaakse, de Finse en de Zweedse taalversie, dezelfde duidelijke betekenis als de uit te leggen bepaling.

    29      Bijgevolg moet dus worden vastgesteld dat artikel 143 ter bis van verordening nr. 1782/2003 de toekenning van een afzonderlijke suikerbetaling door de nieuwe lidstaten afhankelijk stelt van de voorwaarde dat zij objectieve en niet-discriminerende criteria toepassen.

    30      Deze bepaling herhaalt dus slechts het in artikel 34, lid 2, tweede alinea, EG neergelegde discriminatieverbod.

    31      Dienaangaande is het vaste rechtspraak dat het discriminatieverbod in het kader van het gemeenschappelijke landbouwbeleid slechts de specifieke uitdrukking is van het algemene gelijkheidsbeginsel, dat verlangt dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (zie met name inzake artikel 34, lid 2, tweede alinea, EG, arresten van 11 juli 2006, Franz Egenberger, C‑313/04, Jurispr. blz. I‑6331, punt 33; 11 juni 2009, Agrana Zucker, C‑33/08, Jurispr. blz. I‑5035, punt 46, en 20 mei 2010, Agrana Zucker, C‑365/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 42).

    32      Verordening nr. 319/2006 heeft artikel 143 ter bis ingevoegd in verordening nr. 1782/2003, in de versie van vóór de wijzigingen die in deze verordening zijn aangebracht.

    33      Uit de punten twee, zes, zeven en negen tot en met elf van de considerans van verordening nr. 319/2006 blijkt dat ermee wordt beoogd een inkomenssteunregeling te waarborgen voor „landbouwers” die suikerbieten produceren en die in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling in aanmerking komen.

    34      Deze verordening legt geen verband tussen de toekenning van een afzonderlijke suikerbetaling en de wijze van levering, rechtstreeks of indirect, van de suikerbieten door de landbouwers aan de suikerfabrikanten. Evenmin legt zij een verband tussen een afzonderlijke suikerbetaling en de omstandigheid dat de landbouwer al dan niet over leveringsrechten beschikt.

    35      Gelet op de doelstelling van verordening nr. 319/2006 bevinden landbouwers die suikerbieten produceren, zich dus in een vergelijkbare situatie, ongeacht of zij deze producten rechtstreeks of indirect aan de suikerfabrikant leveren en ongeacht of zij al dan niet zelf over in een nationale regeling neergelegde leveringsrechten beschikken.

    36      Volgens de uitlegging van het in het hoofdgeding geldende nationale recht door de verwijzende rechter, welke uitlegging is bevestigd in antwoord op een verzoek om verduidelijking van het Hof wegens de uiteenlopende uitleggingen van dat recht in de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen, kan een aangesloten landbouwer die niet over leveringsrechten beschikt en suikerbieten aan een suikerfabrikant levert via een tussenpersoon die over leveringsrechten beschikt, niet rechtstreeks een afzonderlijke suikerbetaling ontvangen. Een landbouwer die over leveringsrechten beschikt en zelf levert, en een landbouwer die niet over leveringsrechten beschikt en bieten aan een suikerfabrikant levert via een producentenvereniging waarvan hij lid is en die over dergelijke rechten beschikt, kunnen dit echter wel.

    37      Bijgevolg behandelt een nationale regeling als die in het hoofdgeding vergelijkbare situaties op verschillende wijze.

    38      Daarom moet worden nagegaan of dit verschil in behandeling objectief gerechtvaardigd is.

    39      In haar schriftelijke opmerkingen heeft de Hongaarse regering aangevoerd dat de tussenpersoon doorgaans beter in staat is om de administratieve taken in verband met de afzonderlijke suikerbetaling waar te nemen. De oplossing waarvoor het nationale recht heeft gekozen, is in het algemeen gunstiger voor de producent. Zij bevordert een doelmatige afwikkeling van de dossiers, omdat de administratie slechts uitspraak hoeft te doen over verzoeken van tussenpersonen, en niet over verzoeken van alle aangesloten producenten.

    40      Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Hongaarse regering gepreciseerd dat een tussenpersoon volgens haar, om aan de voorwaarden van artikel 143 ter bis van verordening nr. 1782/2003 te voldoen, zelf voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling in aanmerking moet komen.

    41      Opgemerkt moet echter worden dat het lidmaatschap van een landbouwer van een producentenvereniging die over leveringsrechten beschikt, volgens de uitlegging van de verwijzende rechter niet eraan in de weg staat dat deze landbouwer rechtstreeks een afzonderlijke suikerbetaling wordt toegekend, ook al beschikt de betrokkene zelf niet over leveringsrechten.

    42      Zo blijkt dat landbouwers die lid zijn van een producentenvereniging, zelf een verzoek om een afzonderlijke suikerbetaling kunnen indienen, zonder dat hun kan worden tegengeworpen dat de collectieve behandeling van de verzoeken efficiënter zou zijn. Dergelijke overwegingen kunnen echter net zo goed gelden voor deze categorie landbouwers als voor de categorie van aangesloten landbouwers die niet over leveringsrechten beschikken.

    43      Gesteld dat dergelijke overwegingen kunnen worden tegengeworpen aan landbouwers die aangesloten zijn bij of lid zijn van een vereniging en die niet zelf aan de suikerfabrikanten leveren, zij kunnen overigens niet onder alle omstandigheden een objectieve rechtvaardiging vormen voor een verschillende behandeling van deze twee categorieën landbouwers, en een landbouwer die zelf aan de suikerfabrikant levert.

    44      Zij kunnen met name niet worden tegengeworpen als de voorwaarden voor de toekenning van de afzonderlijke betaling op verzoek van de tussenpersoon uiteindelijk zouden inhouden dat de betrokken landbouwers deze betaling niet meer zouden ontvangen, bijvoorbeeld in de veronderstelling dat:

    –        deze landbouwers bij een verzuim van de tussenpersoon niet rechtstreeks in zijn plaats een verzoek om een afzonderlijke betaling mogen indienen;

    –        de tussenpersoon slechts een verzoek om een afzonderlijke betaling voor rekening van de landbouwers mag indienen op voorwaarde dat hij zelf voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling in aanmerking komt, terwijl artikel 143 ter bis van verordening nr. 1782/2003 deze voorwaarde slechts oplegt aan de landbouwer die aanspraak maakt op een afzonderlijke betaling, en niet aan de tussenpersoon die hem vertegenwoordigt.

    45      Bijgevolg moet worden geconcludeerd dat een verschil in behandeling als dat in het hoofdgeding niet objectief gerechtvaardigd is.

    46      Op de prejudiciële vraag moet dus worden geantwoord dat artikel 143 ter bis, lid 1, van verordening nr. 1782/2003 aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een landbouwer die niet over leveringsrechten beschikt en suikerbieten aan een suikerfabrikant levert via een tussenpersoon die over deze rechten beschikt, van de afzonderlijke suikerbetaling wordt uitgesloten, terwijl deze regeling een afzonderlijke betaling toekent aan een landbouwer die over leveringsrechten beschikt en suikerbieten rechtstreeks aan een suikerfabrikant levert, alsook aan een landbouwer die niet over leveringsrechten beschikt, maar lid is van een producentenvereniging en via deze vereniging die over leveringsrechten beschikt, suikerbieten aan een suikerfabrikant levert.

    47      Het staat in ieder geval aan de nationale rechter om na te gaan of hij de nationale regeling in overeenstemming met het toepasselijke gemeenschapsrecht kan uitleggen.

     Kosten

    48      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

    Artikel 143 ter bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 319/2006 van de Raad van 20 februari 2006, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een landbouwer die niet over leveringsrechten beschikt en suikerbieten aan een suikerfabrikant levert via een tussenpersoon die over deze rechten beschikt, van de afzonderlijke suikerbetaling wordt uitgesloten, terwijl deze regeling een afzonderlijke betaling toekent aan een landbouwer die over leveringsrechten beschikt en suikerbieten rechtstreeks aan een suikerfabrikant levert, alsook aan een landbouwer die niet over leveringsrechten beschikt, maar lid is van een producentenvereniging en via deze vereniging die over leveringsrechten beschikt, suikerbieten aan een suikerfabrikant levert.

    ondertekeningen


    * Procestaal: Hongaars.

    Top