This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62008TN0544
Case T-544/08: Action brought on 15 December 2008 — Hansen & Rosenthal and H & R Wax Company Vertrieb v Commission
Zaak T-544/08: Beroep ingesteld op 15 december 2008 — Hansen & Rosenthal en H & R Wax Company Vertrieb/Commissie
Zaak T-544/08: Beroep ingesteld op 15 december 2008 — Hansen & Rosenthal en H & R Wax Company Vertrieb/Commissie
PB C 55 van 7.3.2009, p. 31–31
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
7.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/31 |
Beroep ingesteld op 15 december 2008 — Hansen & Rosenthal en H & R Wax Company Vertrieb/Commissie
(Zaak T-544/08)
(2009/C 55/57)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Hansen & Rosenthal KG (Hamburg, Duitsland), H & R Wax Company Vertrieb GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Schulte en A. Lober, advocaten)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
de bestreden beschikking C(2008) 5476 def. van de Commissie van 1 oktober 2008 in zaak COMP/39.181 — Kaarsenwas, nietig verklaren, zover verzoeksters worden geraakt; |
— |
subsidiair, de aan verzoeksters opgelegde geldboete nietig verklaren of — wederom subsidiair — verlagen; |
— |
verweerster verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoeksters komen op tegen beschikking C(2008) 5476 def. van de Commissie van 1 oktober 2008 in zaak COMP/39.181 — Kaarsenwas, waarin verweerster heeft vastgesteld dat bepaalde ondernemingen, waaronder verzoeksters, wegens deelneming aan een voortdurende overeenkomst en/of een voortdurende onderling afgestemde feitelijke gedraging in de sector paraffinewas hebben gehandeld in strijd met artikel 81, lid 1, EG en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
Verzoeksters baseren hun beroep op zes middelen.
In het eerste middel stellen verzoeksters dat de beschikking mank gaat aan een ernstig motiveringsgebrek. Zij moet derhalve wegens schending van artikel 81 EG en wegens een daarmee verband houdende schending van verzoeksters' rechten van de verdediging nietig worden verklaard.
In hun tweede middel voeren verzoeksters aan dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor schending van artikel 81 EG. Het ontbreekt reeds aan een gemeenschappelijk doel van verzoeksters en de overige paraffineproducenten. Zij hebben niet deelgenomen aan mededingingsbeperkende afspraken of onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Het versturen van brieven waarin prijsverhogingen werden aangekondigd was daarom niet bedoeld om uitvoering te geven aan mededingingsbeperkende afspraken of onderling afgestemde feitelijke gedragingen, maar vond plaats in het kader van relaties met klanten. Ook overigens heeft geen beperking van de mededinging door het uitwisselen van informatie plaatsgevonden.
Subsidiair komen verzoeksters met hun derde tot en met zesde middel op tegen het bedrag van de opgelegde geldboete:
— |
de Commissie heeft ten onrechte richtsnoeren voor de berekening van geldboeten toegepast die pas in 2006 zijn vastgesteld, hoewel de vermeende inbreuk in het voorjaar van 2005 werd beëindigd. Hiermee schendt de Commissie het beginsel van zelfbinding, het verbod van terugwerkende kracht en het legaliteitsbeginsel. |
— |
met het vierde middel stellen verzoeksters dat de Commissie de omzet die relevant is voor de berekening van de geldboete, onjuist heeft bepaald. In de betrokken jaren 2002 tot 2004 hebben verzoeksters met paraffineproducten slechts een omzet behaald van 18, 97 miljoen EUR, terwijl de Commissie voor de berekening van de geldboete is uitgegaan van een omzet van 26 miljoen EUR. |
— |
volgens het vijfde middel heeft de Commissie voorts een beoordelingsfout gemaakt wat de ernst van de inbreuk betreft. De vaststelling van het aandeel van de omzet dat verband houdt met de inbreuk op 17 % is, gelet op de ernst van de inbreuk en het toetredingsrecht, in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Voorts is er onvoldoende rekening gehouden met de omvang en het gewicht van de ondernemingen. |
— |
In hun zesde middel voeren verzoeksters aan dat de Commissie de duur van de aan hen verweten inbreuk onjuist heeft vastgesteld. Zij heeft niet het bewijs geleverd dat verzoeksters gedurende de gehele betrokken periode aan de vermeende beperkingen van de mededinging zouden hebben deelgenomen. |