EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008TJ0460

Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 17 december 2010.
Europese Commissie tegen Acentro Turismo SpA.
Arbitragebeding - Overeenkomst voor verrichting van diensten betreffende de organisatie van dienstreizen - Niet-uitvoering van overeenkomst - Ontvankelijkheid - Betaling van de in hoofdsom verschuldigde bedragen - Vertragingsrente.
Zaak T-460/08.

Jurisprudentie 2010 II-06351

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2010:551

Zaak T‑460/08

Europese Commissie

tegen

Acentro Turismo SpA

„Arbitragebeding — Overeenkomst voor verrichten van diensten betreffende de organisatie van dienstreizen – Niet-uitvoering van overeenkomst – Ontvankelijkheid – Betaling van de in hoofdsom verschuldigde bedragen – Vertragingsrente”

Samenvatting van het arrest

1.      Procedure – Adiëring van Gerecht op basis van arbitragebeding – Bevoegdheid van Gerecht vastgesteld op grond van arbitragebeding

(Art. 225 EG, art. 140 A EA, art. 51 van het Statuut van het Hof van Justitie)

2.      Procedure – Adiëring van Gerecht op basis van arbitragebeding – Bevoegdheid van Gerecht uitsluitend vastgesteld op grond van artikel 238 EG of artikel 153 EA en arbitragebeding

(Art. 238 EG; art. 153 EA)

1.      De bevoegdheden van het Gerecht zijn opgesomd in artikel 225 EG en artikel 140 A EA, zoals gepreciseerd door artikel 51 van het Statuut van het Hof van Justitie. Overeenkomstig deze bepalingen is het Gerecht niet bevoegd te oordelen over geschillen van contractuele aard die hen uitsluitend vanwege een arbitragebeding worden voorgelegd. Deze bevoegdheid op grond van een arbitragebeding vormt een uitzondering op het gemeen recht en dient bijgevolg beperkend te worden uitgelegd.

(cf. punt 32)

2.      De bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de Unie om op grond van een arbitragebeding kennis te nemen van een uit een overeenkomst voortvloeiend geschil moet uitsluitend worden beoordeeld aan de hand van artikel 238 EG of van artikel 153 EA en de bepalingen van het arbitragebeding zelf, zonder dat hen bepalingen van nationaal recht kunnen worden tegengeworpen die hun bevoegdheid zouden uitsluiten. Hieruit volgt dat als het nationale recht van toepassing is op een overeenkomst met een arbitragebeding in de zin van artikel 238 EG of artikel 153 EA, zoals werd bedongen in voormelde overeenkomst, alleen het betrokken verdrag en de bepalingen van het arbitragebeding zelf van toepassing zijn op de bevoegdheid van de Unierechter, daar het nationale recht niet in de weg kan staan aan de bevoegdheid van de Unierechter. Deze rechtspraak is ook van toepassing waar in de overeenkomst zelf een specifieke geschreven goedkeuring werd bedongen.

(cf. punten 33, 37)







ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

17 december 2010 (*)

„Arbitragebeding – Overeenkomst voor verrichten van diensten betreffende de organisatie van dienstreizen – Niet-uitvoering van overeenkomst – Ontvankelijkheid – Betaling van de in hoofdsom verschuldigde bedragen – Vertragingsrente”

In zaak T‑460/08,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Aresu en A. Caeiros als gemachtigden,

verzoekster,

tegen

Acentro Turismo SpA, gevestigd te Milaan (Italië), vertegenwoordigd door A. Carta en G. Murdolo, advocaten,

verweerster,

betreffende het beroep ingesteld door de Europese Commissie krachtens artikel 153 EA, strekkende tot veroordeling van verweerster tot betaling van de gevorderde bedragen, verhoogd met de vertragingsrente, ter uitvoering van de overeenkomst voor het verrichten van diensten 349‑90‑04 TL ISP I betreffende de organisatie van dienstreizen gevraagd door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: E. Martins Ribeiro, kamerpresident, S. Papasavvas en N. Wahl (rapporteur), rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 februari 2010,

het navolgende

Arrest

 Contractueel kader

1        De Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom), vertegenwoordigd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, heeft op 6 april 1990 de overeenkomst voor het verrichten van diensten nr. 349‑90‑04 TL ISP I (hierna: „overeenkomst”) gesloten met Acentro Divisione Turismo SpA, later genaamd Acentro Turismo SpA (hierna: „Acentro”).

2        De overeenkomst bepaalde dat Acentro ten behoeve van de Commissie de organisatie van dienstreizen zoals gevraagd door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, gevestigd te Ispra (Italië), zou verzekeren.

3        Krachtens artikel 2.1 werd de overeenkomst gesloten voor een initiële duur van twee jaar, met ingang van 1 oktober 1990. De overeenkomst werd vervolgens middels een eerste aanhangsel, ondertekend te Ispra op 11 augustus 1992, met vier jaar verlengd, daarna met zes jaar door middel van een tweede aanhangsel, ondertekend te Ispra op 7 juli 1994, en ten slotte met zes maanden door middel van een derde aanhangsel, ondertekend te Ispra op 9 september 1996.

4        Volgens artikel 6.2 van de overeenkomst diende Acentro drie keer per maand een analytisch overzicht van de facturen voor de uitgereikte reisdocumenten in te vullen, en deze samen met eventuele andere overzichten van kosten over te maken aan de bevoegde diensten van de Commissie die vervolgens binnen zestig dagen na de indiening van de overzichten de betaling dienden uit te voeren.

5        Artikel 7 van de overeenkomst bepaalde dat Acentro aan de Commissie drie types van geldelijke rechten toekende:

–        een agio berekend „op basis van 3 % van de bedragen met betrekking tot de verkoop van tickets voor internationale vliegreizen” (artikel 7.1);

–        een deelneming van Acentro in de gebruiks- en onderhoudskosten van de door de Commissie in de vestiging te Ispra ter beschikking gestelde lokalen, in het bijzonder wat betreft de kosten van schoonmaak, verwarming, airconditioning en elektriciteit, conform de parameters vastgelegd in bijlage 1 bij de overeenkomst (artikel 7.2);

–        het ten laste nemen van de gewone werkingskosten en de kosten ingevolge de uitvoering van de haar toevertrouwde taken, alsook de telefoon-, telex- en faxkosten (artikel 7.3).

6        Volgens artikel 8 van de overeenkomst diende de Commissie elk semester een factuur betreffende de bovenbeschreven geldelijke rechten aan Acentro te bezorgen die binnen 30 dagen na de datum van ontvangst moest worden betaald.

7        Artikel 15 van de overeenkomst luidde:

„15.1 De Italiaanse wetgeving is op de onderhavige overeenkomst van toepassing.

15.2 In geval van betwisting is alleen het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevoegd om geschillen tussen de contractpartijen betreffende de onderhavige overeenkomst te beslechten.”

8        De overeenkomst bepaalde eveneens dat overeenkomstig artikel 1341, lid 2, van het Italiaans burgerlijk wetboek (hierna: „CC”), het gestipuleerde arbitragebeding het voorwerp diende uit te maken van een tweede ondertekening in een afzonderlijke akte.

9        Artikel 1341, lid 2, CC bepaalt dat „afwijkingen van de bevoegdheid van de rechterlijke instanties steeds zonder gevolg zullen zijn tenzij zij specifiek schriftelijk zijn goedgekeurd.”

 Voorgeschiedenis van het geding

10      Na afloop van de overeenkomst op 31 maart 1997, hebben de bevoegde diensten van de Commissie vastgesteld dat Acentro twee door haar op grond van artikel 8 van de betrokken overeenkomst uitgereikte facturen niet heeft betaald, namelijk:

–        factuur nr. 97170/REE van 19 mei 1997 ten bedrage van 1 566 571 ITL met betrekking tot de kosten inzake de beschikbaarstelling van lokalen voor de periode van 1 september 1996 tot 31 maart 1997;

–        factuur nr. 97182/REE van 19 mei 1997 ten bedrage van 75 042 795 ITL met betrekking tot de agio van 3 % op de verkoop van tickets voor internationale vliegreizen voor de periode van 1 oktober 1996 tot 31 maart 1997.

11      Bij brief van 2 september 1997 heeft de Commissie Acentro verzocht de twee betrokken facturen te betalen binnen vijftien dagen na de datum van ontvangst van de herinnering.

12      In haar schriftelijk antwoord van 12 september 1997 op de brief van de Commissie van 2 september 1997, heeft Acentro enerzijds opgemerkt dat op het totale bedrag van 76 609 366 ITL van de vordering van de Commissie een bedrag van 22 257 166 ITL in mindering diende te worden gebracht dat de Commissie haar verschuldigd was, en heeft zij anderzijds te kennen gegeven dat zij de restschuld niet zou betalen aangezien zij van mening is dat deze som dient te worden verrekend met haar schuldvordering ten belope van 29 328 000 ITL ter uitvoering van de overeenkomst voor het verrichten van diensten Phare nr. 96‑0781.00 die zij op 23 juli 1996 te Milaan met de Europese Gemeenschap heeft gesloten.

13      Aangezien de Commissie akkoord is gegaan met het principe van de verrekening van de wederzijdse schulden en vorderingen tussen haar en Acentro ter uitvoering van de overeenkomst, is zij overgegaan tot een vergelijking van de schulden en de vorderingen van beide contractpartijen voor het boekjaar 1997.

14      Naast de facturen vermeld onder punt 10, heeft de Commissie in haar onderzoek zes facturen opgenomen met betrekking tot door Acentro niet betaalde telefoonkosten, namelijk de facturen nrs. 97171/REE, 97172/REE, 97173/REE, 97174/REE, 97175/REE en 97176/REE, ten belope van in totaal 80 501 938 ITL. Vervolgens heeft de Commissie de facturen ten bedrage van in totaal 54 367 200 ITL, vermeld in de analytische overzichten die in 1997 door Acentro werden verstuurd en waarvoor deze laatste nog geen betaling had ontvangen, in haar onderzoek betrokken. Zij concludeerde dan ook tot een creditsaldo in haar voordeel van 26 134 738 ITL (13 497,46 EUR) en, bijgevolg, tot een schuldvordering voor hetzelfde bedrag van Euratom op Acentro.

15      De Commissie heeft bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van 31 mei 2002 Acentro van het resultaat van haar onderzoek op de hoogte gebracht, en heeft haar aangemaand tot betaling van 13 497,46 EUR binnen vijftien dagen na de datum van ontvangst van voornoemd schrijven.

16      Acentro heeft bij brief van 10 juni 2002 de Commissie op de hoogte gebracht van haar weigering om de in geding zijnde schuld te betalen, daar zij van mening is dat deze kan worden verrekend met haar schuldvordering op Euratom ter uitvoering van de overeenkomst voor het verrichten van diensten Phare nr. 96‑0781.00.

17      Bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van 11 november 2002 heeft de Commissie van Acentro de betaling van het bedrag van 13 497,46 EUR gevorderd.

18      In haar schriftelijk antwoord van 20 november 2002 op het schrijven van de Commissie van 11 november 2002, heeft Acentro haar standpunt herhaald en haar weigering tot betaling van de omstreden schuld bevestigd.

19      De Commissie heeft bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van 20 januari 2004 Acentro opnieuw aangemaand om het bedrag van 13 497,46 EUR te betalen.

20      Daar Acentro geen gevolg heeft gegeven aan deze laatste brief, heeft de Commissie een Italiaanse advocaat aangesteld teneinde betaling te verkrijgen van het bedrag waarop zij meent recht te hebben. Aangezien de Commissie vaststelde dat de situatie ongewijzigd bleef en de vordering van Euratom op Acentro niet kon worden ingevorderd, heeft de Commissie beslist het geschil aan het Gerecht voor te leggen op grond van het arbitragebeding in artikel 15 van de overeenkomst.

 Procesverloop en conclusies van partijen

21      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 10 oktober 2008, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld krachtens artikel 153 EA.

22      Partijen zijn gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de door het Gerecht ter terechtzitting van 11 februari 2010 gestelde vragen.

23      Ter terechtzitting heeft de Commissie het Gerecht gevraagd om bepaalde aanvullende documenten betreffende de in geding zijnde schuldvordering aan het dossier te mogen toevoegen. Acentro heeft zich hiertegen verzet. De aanvullende documenten werden niet aan het dossier toegevoegd.

24      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        Acentro te veroordelen tot betaling van het in hoofdsom verschuldigde bedrag van 13 497,46 EUR;

–        Acentro te veroordelen tot betaling van de op datum van indiening van het onderhavige verzoekschrift vervallen vertragingsrente ten belope van 2 278,55 EUR alsook tot betaling van de vertragingsrente, die zal lopen na de datum van indiening van het onderhavige verzoekschrift tot de daadwerkelijke voldoening van de hoofdsom, waarvan het bedrag op een later tijdstip zal moeten worden berekend op grond van de bij Italiaanse wet vastgestelde rentevoet;

–        Acentro te veroordelen tot betaling van de moratoire interesten op de op datum van indiening van het onderhavige verzoekschrift vervallen vertragingsrente, met dien verstande dat deze moratoire interesten later zullen moeten worden berekend op grond van de datum van betaling van bedoelde vertragingsrente en de bij Italiaanse wet vastgestelde rentevoet;

–        Acentro te verwijzen in de kosten.

25      Acentro concludeert dat het het Gerecht behage:

–        vast te stellen en te verklaren dat het bevoegdheidsbeding voor onbestaand dient te worden gehouden, ongeldig is en in ieder geval geen gevolgen sorteert, en bijgevolg het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        alle door de Commissie ten opzichte van haar geformuleerde vorderingen ongegrond te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Ontvankelijkheid

 Argumenten van partijen

26      Acentro werpt niet formeel een exceptie van niet-ontvankelijkheid in de zin van artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht op, maar betwist de ontvankelijkheid van het beroep op grond van onbevoegdheid van het Gerecht.

27      Acentro voert aan dat de clausule als bedoeld in artikel 15.2 van de overeenkomst, die de uitsluitende rechterlijke bevoegdheid toekent aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, niet specifiek schriftelijk werd goedgekeurd bij de sluiting van de overeenkomst, zodat op grond van de overeenkomst zelf, onder verwijzing naar artikel 1341 CC, deze clausule zonder gevolg is en het beroep niet-ontvankelijk is wegens onbevoegdheid van het Gerecht.

28      De Commissie meent dat de clausule als bedoeld in artikel 15.2 van de overeenkomst niet onderworpen is aan de formele vereisten van artikel 1341, lid 2, CC.

29      In de eerste plaats zou het nationale recht alleen van toepassing zijn op hetgeen niet uitdrukkelijk werd geregeld door de overeenkomst of enkel ertoe dienen om in geval van twijfel een clausule van de overeenkomst uit te leggen. De clausule als bedoeld in artikel 15.2 van de overeenkomst, die de uitsluitende rechterlijke bevoegdheid toekent aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, bleek evenwel volstrekt klaar en duidelijk te zijn zodat er redelijkerwijze geen enkele twijfel kan zijn over de inhoud en betekenis ervan.

30      In de tweede plaats zou artikel 1341, lid 2, CC in onderhavige zaak niet kunnen worden toegepast. In dit opzicht is de Commissie van mening dat, ten eerste, artikel 153 EA niet bepaalt dat een aparte schriftelijke goedkeuring van arbitragebedingen is vereist. Volgens haar zou een nationaal voorschrift dat vereist dat deze clausule uitdrukkelijk wordt bedongen in een aparte geschreven akte, onvermijdelijk in strijd zijn met de letter en de geest van de voornoemde bepaling van het Euratom-Verdrag, dat voorrang heeft op het nationale recht. Ten tweede is volgens de Corte suprema di cassazione een aparte schriftelijke goedkeuring niet vereist voor op grond van een openbare selectieprocedure met overheidsinstellingen gesloten overeenkomsten inzake overheidsopdrachten, zoals in onderhavige zaak het geval is. Ten derde zou deze aparte schriftelijke goedkeuring enkel van toepassing zijn in geval van een duidelijk onevenwicht tussen de contractpartijen. Volgens de Commissie heeft de overeenkomst alle kenmerken van een zakelijke „business to business”-relatie, en is zij het resultaat van onderhandelingen tussen professionele partijen die zich volledig bewust zijn van de inzet ervan.

31      In de derde plaats stelt de Commissie dat indien moest worden aangenomen dat niet alleen het nationale recht maar ook de specifieke bepaling van artikel 1341, lid 2, CC op de overeenkomst moest worden toegepast, hetgeen zij betwist, Acentro tijdens de onderhandelingen volgend op de aanbestedingsprocedure volledig en onvoorwaardelijk akkoord zou zijn gegaan met de opname van het arbitragebeding in de overeenkomst.

 Beoordeling door het Gerecht

32      Vooraf moet worden vastgesteld dat de bevoegdheden van het Gerecht zijn opgesomd in artikel 225 EG en artikel 140 A EA, zoals gepreciseerd door artikel 51 van het Statuut van het Hof van Justitie. Overeenkomstig deze bepalingen is het Gerecht niet bevoegd te oordelen over geschillen van contractuele aard die hem uitsluitend vanwege het arbitragebeding worden voorgelegd. Deze bevoegdheid op grond van een arbitragebeding vormt een uitzondering op het gemeen recht en dient bijgevolg beperkend te worden uitgelegd (arrest van het Hof van 18 december 1986, Commissie/Zoubek, C‑426/85, Jurispr. blz. 4057, punt 11).

33      Vervolgens moet eraan worden herinnerd dat in dit verband uit de rechtspraak blijkt dat de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de Unie om kennis te nemen van een uit een overeenkomst voortvloeiend geschil uitsluitend moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 238 EG of van artikel 153 EA en de bepalingen van het arbitragebeding zelf, zonder dat hen bepalingen van nationaal recht kunnen worden tegengeworpen die hun bevoegdheid zouden uitsluiten (arresten van het Hof van 8 april 1992, Commissie/Feilhauer, C‑209/90, Jurispr. blz. I‑2613, punt 13, en 6 april 1995, Bauer/Commissie, C‑299/93, Jurispr. blz. I‑839, punt 11).

34      In casu bevat de overeenkomst een forumkeuzebeding in de zin van artikel 153 EA ten gunste van de rechterlijke instanties van de Unie.

35      De overeenkomst is ondertekend op 6 april 1990. Het arbitragebeding daarentegen heeft niet het voorwerp uitgemaakt van een tweede ondertekening in een afzonderlijke akte door de medecontractant van de Commissie.

36      Hoewel het nationale recht dat van toepassing is op de overeenkomst een specifieke goedkeuring vereist, vormt het ontbreken van deze goedkeuring geen grond om het in het geding zijnde arbitragebeding ongeldig te verklaren.

37      Uit de in punt 33 supra aangehaalde rechtspraak volgt immers dat als het nationale recht van toepassing is op een overeenkomst met een arbitragebeding in de zin van artikel 238 EG of artikel 153 EA, zoals werd bedongen in voormelde overeenkomst, alleen het betrokken verdrag en de bepalingen van het arbitragebeding zelf van toepassing zijn op de bevoegdheid van de Unierechter. Het nationale recht kan niet in de weg staan aan de bevoegdheid van de Unierechter. Deze rechtspraak is ook in casu van toepassing waar in de overeenkomst zelf een specifieke geschreven goedkeuring werd bedongen.

38      Uit de voorafgaande overwegingen en rechtspraak volgt dat het Gerecht op grond van artikel 153 EA en artikel 15.2 van de overeenkomst bevoegd is om kennis te nemen van het onderhavige geschil.

 Ten gronde

 Over het verzoek tot betaling van de in hoofdsom verschuldigde bedragen

–       Argumenten van partijen

39      De Commissie is van mening dat het bestaan van de schuldvordering ten bedrage van 13 497,46 EUR ten gunste van Euratom voldoende werd aangetoond aan de hand van de overeenkomst, zodat deze schuldvordering zeker, vaststaand en invorderbaar is. Bovendien werd Acentro overeenkomstig artikel 1219, lid 1, CC regelmatig bij wijze van exploot aangemaand tot betaling.

40      De Commissie zet uiteen dat zij voor de berekening van het bedrag van de in geding zijnde vordering gebruik heeft gemaakt van de relevante facturen in haar bezit betreffende de drie types van geldelijke rechten verschuldigd door Acentro krachtens artikel 7 van de overeenkomst, zijnde de agio van 3 % op de verkoop van tickets voor internationale vluchten (factuur nr. 97182/REE voor de periode van 1 oktober 1996 tot en met 31 maart 1997), de kosten in verband met de beschikbaarstelling van lokalen te Ispra (factuur nr. 97170/REE voor de periode van 1 september 1996 tot en met 31 maart 1997) en de gewone werkingskosten (facturen nrs. 97171/REE, 97172/REE, 97173/REE, 97174/REE, 97175/REE en 97176/REE die hoofdzakelijk de telefoonkosten van Acentro betreffen voor de periodes van januari tot maart en van mei tot juni 1996).

41      Inzake het argument van Acentro dat de Commissie niet voldoende bewijsstukken betreffende de telefoonfacturen zou hebben aangebracht, stelt de Commissie dat de facturatie gebeurde overeenkomstig artikel 8 van de overeenkomst, en dat Acentro hierover nooit enig bezwaar heeft gemaakt. Zij voegt eraan toe dat Acentro de inhoud van de acht in het vorige punt opgesomde facturen nooit in twijfel heeft getrokken.

42      Daarenboven speelt de duur van de afgelopen periode een belangrijke rol in deze zaak. In dit opzicht merkt de Commissie op dat naar Italiaans recht de termijn van de bewaarplicht van facturen uit overeenkomsten volgens het burgerlijk recht 10 jaar bedraagt en volgens het fiscaal recht 5 jaar. Derhalve is zij uitermate voorzichtig geweest door de boekhoudkundige gegevens gedurende een langere periode te bewaren dan strikt genomen vereist naar Italiaans recht.

43      Volgens de Commissie zijn door de trage reactie van Acentro de stukken waaruit op een duidelijke en bewijskrachtige wijze de actief- en passiefposten in het kader van de financiële transfers betreffende de overeenkomst konden worden afgeleid, verdwenen of 12 jaar na de feiten nog moeilijk opnieuw samen te stellen.

44      Evenzo zouden de moeilijkheden om gegevens betreffende het telefoonverkeer te verkrijgen bij de leverancier waarop destijds beroep werd gedaan, het gevolg zijn van het feit dat Acentro ervoor had gekozen om gebruik te maken van de telefooncentrale van de vestiging te Ispra voor de communicaties in het kader van haar opdrachten. Hierdoor was Acentro verplicht de kosten verbonden aan het gebruik van deze diensten apart te factureren. Overeenkomstig de communautaire en nationale regeling van toepassing op de verwerking van gegevens en de eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven, konden de betrokken gegevens niet lang worden bewaard.

45      Verder betoogt de Commissie, onder verwijzing naar de gevoerde briefwisseling met Acentro, dat deze laatste nooit het bestaan van de in geding zijnde schuldvordering heeft betwist, en dat Acentro dienaangaande staande houdt dat deze schuldvordering dient te worden verrekend met een andere schuldvordering die zij beweerde op de Commissie te hebben krachtens de overeenkomst voor het verrichten van diensten Phare nr. 96‑0781.00. Maar volgens de Commissie vooronderstelt een dergelijke verrekening van wederzijdse schulden en vorderingen noodzakelijkerwijze een erkenning door Acentro van de bedragen die zij aan de Commissie verschuldigd is.

46      Wat de verrekening van de wederzijdse schulden en vorderingen zelf betreft, zet de Commissie, die geen enkele schuld ten aanzien van Acentro ter uitvoering van de overeenkomst voor het verrichten van diensten Phare nr. 96‑0781.00 erkent, uiteen dat overeenkomstig artikel 1242, lid 1, CC, de door Acentro voorgestelde verrekening slechts kan plaatsvinden indien twee personen wederkerig elkaars schuldenaren zijn en hun wederkerige schulden zeker, vaststaand en invorderbaar zijn. Volgens de Commissie is dit in de onderhavige zaak niet het geval daar Euratom de eerste vordering bezit op Acentro terwijl Acentro beweert een vordering te hebben op de Europese Gemeenschap, een andere rechtspersoon dan Euratom.

47      Acentro herinnert eraan dat overeenkomstig artikel 2697 CC inzake de bewijslast de vermeende schuldeiser het bewijs moet leveren van zijn vordering. In dit opzicht voert zij aan dat de facturen waarop de Commissie zich beroept tot staving van haar verzoek, geen voldoende bewijs opleveren van haar vordering, en nog minder van het vaststaand karakter en de opeisbaarheid ervan. In het bijzonder bevatten de facturen op basis waarvan de Commissie de terugbetaling van de telefoonkosten vordert, geen enkel bewijsstuk dat Acentro toelaat de gegrondheid van de vordering te verifiëren.

48      Acentro betwist eveneens het argument van de Commissie volgens hetwelk haar schrijven van 12 september 1997 een schuldbekentenis zou zijn, omdat Acentro bij het opstellen van dit schrijven dacht dat het mogelijk was om de betrokken schuld te verrekenen met haar schuldvordering op de Commissie ter uitvoering van de overeenkomst voor het verrichten van diensten Phare nr. 96‑0781.00.

–       Beoordeling door het Gerecht

49      Vooraf zij opgemerkt dat volgens artikel 2697 CC de schuldeiser de grondslag van zijn recht dient aan te tonen. In casu baseert de Commissie zich op acht facturen die zijn verstuurd in het kader van een contractuele relatie, als bewijs van de schuldvordering van Euratom op Acentro.

50      Tevens zij erop gewezen dat om het bestaan van de schuldvordering in casu in twijfel te trekken, Acentro in wezen alleen betoogt dat bij de facturen tot staving van het verzoek van de Commissie tot terugbetaling van de telefoonkosten geen enkel bewijsstuk is gevoegd dat haar toelaat de gegrondheid van dit verzoek te verifiëren.

51      Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat Acentro volgens de overeenkomst de keuze had tussen het gebruik van de telefooncentrale van de vestiging te Ispra voor de aan haar opdrachten verbonden communicaties (artikel 5.2, lid 2, van de overeenkomst) of het activeren en onderhouden van de telefoonlijnen, telex en fax, noodzakelijk voor de uitvoering van haar verplichtingen, op haar kosten door rechtstreekse betaling aan de leverancier (artikelen 5 en 7 van de overeenkomst). Ten tijde van de feiten heeft zij ervoor gekozen om gebruik te maken van de telefooncentrale van de vestiging van Ispra en van de diensten van de Commissie voor de communicaties in het kader van de door haar te verrichten diensten.

52      Deze keuze had tot gevolg dat de aan het gebruik van deze diensten verbonden kosten door Acentro apart dienden te worden gefactureerd. De technische dienst van de vestiging van Ispra heeft inderdaad aan de hand van de door de telefoonoperator opgemaakte lijsten met telefoongesprekken de telefoongesprekken van Acentro genoteerd, het overeenstemmende bedrag berekend en de informatie aan de financiële dienst overgemaakt, die de factuur heeft opgesteld en, met een overzicht van voormelde telefoongesprekken aangehecht als bijlage, naar Acentro verstuurd.

53      Opgemerkt dient dan ook te worden dat de facturatie gebeurde conform de bepalingen van artikel 8 van de overeenkomst, en dat Acentro deze werkwijze tijdens de duur van de overeenkomst nooit in twijfel heeft getrokken.

54      Daarenboven moet worden vastgesteld dat uit geen enkel element van het dossier blijkt dat Acentro ten tijde van de feiten de in geding zijnde facturen of de daaropvolgende herinneringen van de Commissie heeft betwist.

55      Integendeel, uit het dossier blijkt dat Acentro in plaats van de gevorderde sommen te betwisten of uitleg te vragen over de in geding zijnde facturen, de Commissie heeft gevraagd deze schuld te verrekenen met een andere schuldvordering die ze beweerde te hebben op de Commissie ter uitvoering van een andere overeenkomst, namelijk de overeenkomst voor het verrichten van diensten Phare nr. 96‑0781.00.

56      Los van de vraag of Acentro en de Commissie wederkerig elkaars schuldenaren zijn en of het feit dat de overeenkomsten door Acentro werden gesloten met twee verschillende Gemeenschappen, namelijk de Europese Gemeenschap in het kader van de overeenkomst voor het verrichten van diensten Phare nr. 96‑0781.00, en Euratom in het kader van de overeenkomst, een beletsel vormen voor de door Acentro gesuggereerde verrekening van de wederzijdse schulden en vorderingen, moet worden vastgesteld dat een dergelijke reactie op zich niet volstaat om de betrokken facturen te betwisten.

57      In dit opzicht dient te worden opgemerkt dat naar Italiaans recht het beginsel van goede trouw op de contractuele relaties tussen de Commissie en Acentro van toepassing was, hetgeen vereist dat indien één van de partijen, in casu Acentro, één of verschillende facturen of bepaalde elementen van facturen betwist, zij binnen een redelijke termijn de andere partij, in casu de Commissie, hierover moet informeren.

58      Bijgevolg had Acentro ten tijde van de feiten uitleg of details betreffende de facturen moeten vragen, wat zij niet heeft gedaan.

59      Derhalve moet de vordering van de Commissie inzake de veroordeling van Acentro tot betaling van het in hoofdsom verschuldigde bedrag van 13 497,46 EUR, het bedrag van de vordering van Euratom op Acentro ter uitvoering van de overeenkomst, worden toegewezen.

 Over de vorderingen met betrekking tot de vertragingsrente

–       Argumenten van partijen

60      De Commissie stelt dat 25 juni 2002 het startpunt is voor de berekening van de vertragingsrente. Zij betoogt dat het bedrag van de vertragingsrente berekend volgens de wettelijke rentevoet voor de periode tussen 25 juni 2002, namelijk de datum waarop Acentro werd aangemaand tot betaling van de hoofdsom, en 10 oktober 2008, namelijk de datum van indiening van het verzoekschrift, 2 278,55 EUR bedraagt.

61      Volgens de Commissie zal de vertragingsrente vanaf de indiening van het onderhavige verzoekschrift tot de daadwerkelijke voldoening van de hoofdsom apart moeten worden berekend op grond van de bij Italiaanse wet vastgestelde rentevoet.

62      Tot slot baseert de Commissie zich op artikel 1283 CC om bijkomende moratoire interesten te vragen. Deze interesten zouden ook apart moeten worden berekend, uitgaande van de datum van betaling van de vervallen vertragingsrente en de naar Italiaans recht geldende rentevoet.

63      Acentro heeft op dit punt geen argumenten aangevoerd.

–       Beoordeling door het Gerecht

64      Zoals blijkt uit het bovenstaande punt 59, moet het verzoek van de Commissie tot betaling van het als hoofdsom verschuldigde bedrag van 13 497,46 EUR worden toegewezen.

65      Wat de interesten betreft, dient te worden vastgesteld dat de Commissie in haar schrijven van 31 mei 2002 had vermeld dat het als hoofdsom verschuldigde bedrag binnen vijftien dagen na de datum van ontvangst van deze brief diende te worden betaald. Acentro heeft deze brief ten laatste op 10 juni 2002 ontvangen.

66      Aangezien er contractueel geen interesten zijn overeengekomen en aangezien de overeenkomst onder het Italiaanse recht valt, moeten de bij Italiaanse wet relevante bepalingen en moratoire interesten toegepast worden.

67      Krachtens het Italiaanse recht, en meer bepaald artikel 1224 CC, kan een schuldeiser in geval van niet-betaling de moratoire interesten zoals bepaald door de wet eisen zonder dat hij dient te doen blijken van een verlies.

68      Daarenboven kan een schuldeiser krachtens artikel 1283 CC bijkomende moratoire interesten vorderen vanaf de datum van het stuk dat het geding inleidt voor zover het over interesten gaat die verschuldigd zijn over een periode van ten minste zes maanden.

69      Artikel 1284 CC luidt als volgt: „De wettelijke interestvoet bedraagt 3 % per jaar. Op initiatief van de minister van Financiën bij decreet gepubliceerd in de Gazzetta ufficiale della Repubblica italiana vóór 15 december van het jaar dat de toepassing van de interestvoet voorafgaat, kan jaarlijks de rentevoet worden gewijzigd, afhankelijk van de jaarlijkse gemiddelde opbrengst van de staatsobligaties met een looptijd van minder dan twaalf maanden en rekening houdend met de inflatie zoals vastgesteld tijdens het jaar. Indien een nieuwe interestvoet niet werd bepaald vóór 15 december, blijft deze het jaar daarop ongewijzigd. [...]”

70      De interestvoet werd bij ministerieel decreet van 11 december 2001, gepubliceerd in de Gazzetta ufficiale della Repubblica italiana nr. 290 van 14 december 2001, evenwel bepaald op 3 %, en is van toepassing gebleven in 2002 en 2003. Hij werd bij ministerieel decreet van 1 december 2003, gepubliceerd in de Gazzetta ufficiale della Repubblica italiana nr. 286 van 10 december 2003, met ingang van 1 januari 2004 op 2,5 % gebracht, en is van toepassing gebleven van 2004 tot 2007. Bij ministerieel decreet van 12 december 2007, bekendgemaakt in de Gazzetta ufficiale della Repubblica italiana nr. 291 van 15 december 2007, werd de interestvoet met ingang van 1 januari 2008 op 3 % vastgesteld.

71      Zoals aangegeven in punt 65 supra, heeft Acentro in casu de brief met de betalingsaanmaning uiterlijk op 10 juni 2002 ontvangen, zodat de termijn van vijftien dagen verstreek op 25 juni 2002. Bijgevolg begint de vertragingsrente vanaf deze dag te lopen.

72      Hieruit volgt dat het totale bedrag van de vertragingsrente ten laste van Acentro op de datum van de indiening van het stuk dat het geding inleidt 2 278,55 EUR bedraagt.

73      Acentro dient dus te worden veroordeeld tot betaling aan de Commissie van het in hoofdsom verschuldigde bedrag van 13 497,46 EUR, een bedrag van 2 278,55 EUR met betrekking tot de op de datum van instelling van het beroep (10 oktober 2008) vervallen vertragingsrente, alsook de vertragingsrente over deze bedragen berekend overeenkomstig de interestvoet die gold vanaf 10 oktober 2008 tot de dag van volledige betaling van het in hoofdsom verschuldigde bedrag.

 Kosten

74      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verweerster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de conclusies van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Acentro Turismo SpA wordt veroordeeld tot het betalen aan de Europese Commissie van het in hoofdsom verschuldigde bedrag van 13 497,46 EUR, de op datum van instelling van het beroep vervallen vertragingsrente ten belope van 2 278,55 EUR en de vertragingsrente over deze bedragen berekend overeenkomstig de interestvoet die gold vanaf 10 oktober 2008 tot de dag van volledige betaling van het in hoofdsom verschuldigde bedrag.

2)      Acentro wordt verwezen in de kosten.

Martins Ribeiro

Papasavvas

Wahl

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 17 december 2010.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.

Top