EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CO0497

Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 12 januari 2010.
Amiraike Berlin GmbH.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Amtsgericht Charlottenburg - Duitsland.
Voluntaire jurisdictie - Benoeming van vereffenaar van vennootschap - Onbevoegdheid van Hof.
Zaak C-497/08.

Jurisprudentie 2010 I-00101

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2010:5

BESCHIKKING VAN HET HOF (Derde kamer)

12 januari 2010 ( *1 )

In zaak C-497/08,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Amtsgericht Charlottenburg (Duitsland) bij beslissing van 7 november 2008, ingekomen bij het Hof op 17 november 2008, in de procedure

Amiraike Berlin GmbH,

geeft

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta (rapporteur), G. Arestis, J. Malenovský en T. von Danwitz, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: R. Grass,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 10 EG, 43 EG en 48 EG.

2

Het is ingediend in het kader van een verzoek van Amiraike Berlin GmbH (hierna: „Amiraike”), een vennootschap naar Duits recht, tot benoeming van een vereffenaar van het in Duitsland gesitueerde vermogen van Aero Campus Cottbus Ltd (hierna: „AeroCC”), een vennootschap naar Engels recht.

Toepasselijke bepalingen

Duits recht

3

Onder het kopje „Sluiting van de vereffening” bepaalt § 273 van de wet op de naamloze vennootschap (Aktiengesetz) van 6 september 1965 (BGBl. 1965 I, blz. 1086; hierna: „wet op de naamloze vennootschap”) het volgende:

„1.   Indien de vereffening is afgesloten en de definitieve afrekening heeft plaatsgevonden, dienen de vereffenaars de afsluiting van de vereffening ter inschrijving te melden bij het handelsregister. De vennootschap dient te worden doorgehaald.

[…]

4.   Indien nadien blijkt dat verdere vereffeningshandelingen noodzakelijk zijn, dient de rechter op verzoek van een van de partijen de voormalige vereffenaars opnieuw te benoemen of andere vereffenaars te benoemen. […]

5.   Tegen de beslissingen in de zin van de leden 2, 3 en 4, eerste zin, staat beroep open.”

4

Volgens § 145 van de wet op aangelegenheden van voluntaire jurisdictie (Gesetz über die Angelegenheiten der freiwilligen Gerichtsbarkeit) van 17 mei 1898 is het Amtsgericht bevoegd tot benoeming van een vereffenaar ingevolge § 273, lid 4, van de wet op de naamloze vennootschappen.

5

Overeenkomstig § 43, lid 1, van de invoeringswet burgerlijk wetboek (Einführungsgesetz zum Bürgerlichen Gesetzbuch) is op zakelijke rechten het recht van de Staat waar de zaak zich bevindt van toepassing.

Engels recht

6

De wet op de vennootschappen van 2006 (Companies Act 2006; hierna: „CA 2006”) verplicht vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid tot indiening van hun jaarrekening.

7

Section 1000 van de CA 2006 bepaalt:

„1.

Indien het register redelijkerwijs mag aannemen dat een vennootschap niet actief is, kan het de vennootschap bij brief verzoeken, hierover uitsluitsel te geven.

2.

Indien het register niet binnen een maand na verzending antwoord op zijn brief ontvangt, stuurt het binnen veertien dagen na het verstrijken van die maand de vennootschap een aangetekende brief waarin naar de eerste brief wordt verwezen en erop wordt gewezen a) dat daarop geen antwoord is ontvangen, en b) dat indien op de eerste brief niet binnen een maand na dato antwoord wordt ontvangen, een kennisgeving zal worden gepubliceerd in de Gazette met het oog op doorhaling van de naam van de vennootschap uit het register.

3.

Indien het register a) een antwoord ontvangt waaruit blijkt dat de vennootschap niet actief is, of b) niet binnen een maand na verzending van de tweede brief antwoord ontvangt, kan het in de Gazette een kennisgeving publiceren, die het de vennootschap tevens per post toestuurt, inhoudende dat na drie maanden na de kennisgevingsdatum de naam van de daarin vermelde vennootschap uit het register zal worden geschrapt en de vennootschap zal worden ontbonden, tenzij blijkt van redenen om dit achterwege te laten.

4.

Na afloop van de in de kennisgeving genoemde termijn kan het register de naam van de vennootschap uit het register schrappen, tenzij de vennootschap voordien aantoont dat er reden is om dit achterwege te laten.

5.

Het register publiceert in de Gazette een kennisgeving dat de vennootschap uit het register is geschrapt.

6.

Bij de publicatie van de kennisgeving in de Gazette wordt de vennootschap ontbonden.

7.

Niettemin a) blijft de aansprakelijkheid (indien van toepassing) van iedere directeur, bestuurder of vennoot bestaan en kan deze aansprakelijk worden gesteld alsof de vennootschap niet was ontbonden, en b) doet deze bepaling niet af aan de bevoegdheid van de rechter tot ontbinding van een vennootschap waarvan de naam uit het register is geschrapt.”

8

Section 1012 van de CA 2006 luidt:

„1.

Wanneer een vennootschap is ontbonden, worden alle goederen en rechten, van welke aard ook, die zij op het tijdstip van de ontbinding in eigendom dan wel fiduciaire eigendom had (met inbegrip van goederen die zij in leasing heeft, maar niet goederen die zij houdt voor een derde), beschouwd als bona vacantia en

a)

vallen deze uit dien hoofde vooralsnog toe aan de Kroon, het hertogdom Lancaster of de hertog van Cornwall (naargelang het geval), en

b)

worden zij op dezelfde manier vervreemd en afgewikkeld als andere aan de Kroon, het hertogdom Lancaster of de hertog van Cornwall toevallende bona vacantia.

[…]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

9

Het hoofdgeding betreft een procedure van voluntaire jurisdictie met als doel de benoeming van een „vereffenaar na doorhaling” voor het in Duitsland gesitueerde vermogen van AeroCC, naar analoge toepassing van § 273, lid 4, van de wet op de naamloze vennootschappen, overeenkomstig de beginselen van het Duitse recht inzake de gesplitste vennootschap.

10

AeroCC is opgericht in de vorm van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in Engeland en Wales op 8 april 2005, en ingeschreven in het vennootschapsregister te Cardiff.

11

De bestuurders van deze vennootschap hebben vervolgens nagelaten om, zoals het Britse vennootschapsrecht vereist, een door een Britse belastingadviseur goedgekeurde jaarrekening in te dienen. Volgens de verwijzende rechter is AeroCC om die reden in januari 2008 uit het vennootschapsregister geschrapt, met als gevolg dat haar vermogen toeviel aan de Britse Kroon.

12

AeroCC beschikte alleen over een correspondent in Duitsland. AeroCC heeft echter verschillende vermogensbestanddelen in Duitsland, met name een aandeel in een te Berlijn gevestigde vennootschap naar burgerlijk recht, die beschikt over onroerend goed in Duitsland, enkele vorderingen tot overdracht van grond in Duitsland en verschillende vorderingen tot schadevergoeding.

13

Amiraike, die een meerderheidsaandeel bezat in AeroCC, heeft op 16 juni 2008 bij de verwijzende rechter een verzoek ingediend om benoeming van een „vereffenaar na doorhaling” teneinde het in Duitsland gesitueerde vermogen van AeroCC te liquideren, overeenkomstig de beginselen van de gesplitste vennootschap.

14

Volgens de verwijzende rechter vormt een maatregel als die van Section 1012 van de CA 2006 onteigening. Hoewel dergelijke maatregelen in principe geen effect mogen hebben buiten het grondgebied van de lidstaat die de maatregel neemt, ligt dit in het hoofdgeding anders. Volgens de verwijzende rechter kan een vennootschap die zich, gebruikmakend van haar aan de artikelen 43 EG en 48 EG ontleende vestigingsvrijheid, bewust heeft onderworpen aan het vennootschapsrecht van een lidstaat, zich niet beroepen op het gunstiger vennootschapsrecht van een andere lidstaat, op het grondgebied waarvan zich een deel van haar vermogen bevindt, om te ontkomen aan bepaalde negatieve rechtsgevolgen die aan de ontbinding van deze vennootschap naar het recht van de lidstaat van oprichting zijn verbonden. Een dergelijk „krenten uit de pap halen” is in strijd met het gemeenschapsrecht, en in dit verband kan geen beroep kan worden gedaan op het Duitse begrip „gesplitste of restvennootschap”, een verouderd rechtsbegrip daterend uit de tijd van de Koude Oorlog.

15

Daarop heeft het Amtsgericht Charlottenburg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Dienen de bepalingen van het primaire gemeenschapsrecht, met name de artikelen 10 EG, 43 EG en 48 EG alsmede het beginsel van de wederzijdse erkenning van de nationale rechtsorden van de afzonderlijke lidstaten van de [Europese] Gemeenschap, in die zin te worden uitgelegd, dat een lidstaat (de eerste lidstaat) door de ratificatie van het primaire gemeenschapsrecht er in beginsel mee heeft ingestemd dat een in de rechtsorde van een tweede lidstaat genomen onteigeningsmaatregel effect heeft op zijn grondgebied, in elk geval wanneer de door de onteigening getroffen privaatrechtelijke vennootschap voordien, gebruikmakend van de uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende vrijheid van vestiging, bewust heeft besloten zich te onderwerpen aan de bepalingen van het vennootschapsrecht van de tweede lidstaat, waarin de onteigening is gelast, terwijl zij in de eerste lidstaat economische activiteiten verricht en aldaar beschikt over door de onteigening getroffen vermogensbestanddelen?”

Bevoegdheid van het Hof

16

Volgens Amiraike en de Duitse regering vertoont de door het Amtsgericht Charlottenburg te nemen beslissing niet de kenmerken van een rechterlijke uitspraak. Derhalve moet allereerst worden vastgesteld of het Amtsgericht Charlottenburg in de onderhavige zaak een beslissing moet nemen die de kenmerken van een rechterlijke uitspraak vertoont, om te kunnen vaststellen of het Hof bevoegd is, zich overeenkomstig artikel 234 EG over de gestelde vraag uit te spreken.

17

Het lijdt weliswaar geen twijfel dat het Amtsgericht Charlottenburg een „rechterlijke instantie” is, maar om bevoegd te zijn tot verwijzing naar het Hof krachtens artikel 234 EG moet er bij deze instantie een geding aanhangig zijn en dient zij uitspraak te moeten doen in het kader van een procedure die moet uitmonden in een beslissing die de kenmerken vertoont van een rechterlijke uitspraak (zie beschikkingen van 18 juni 1980, Borker, 138/80, Jurispr. blz. 1975, punt 4, en 5 maart 1986, Greis Unterweger, 318/85, Jurispr. blz. 955, punt 4; arresten van 19 oktober 1995, Job Centre, zogenoemd arrest „Job Centre I”, C-111/94, Jurispr. blz. I-3361, punt 9; 14 juni 2001, Salzmann, C-178/99, Jurispr. blz. I-4421, punt 14; 15 januari 2002, Lutz e.a., C-182/00, Jurispr. blz. I-547, punt 13; 30 juni 2005, Längst, C-165/03, Jurispr. blz. I-5637, punt 25, en 27 april 2006, Standesamt Stadt Niebüll, C-96/04, Jurispr. blz. I-3561, punt 13).

18

In het hoofdgeding blijkt uit de stukken dat het Amtsgericht Charlottenburg het Hof om een prejudiciële beslissing heeft verzocht in zijn hoedanigheid van bestuursorgaan. De te nemen beslissing behelst immers slechts de benoeming van een vereffenaar voor het in Duitsland gesitueerde vermogen van AeroCC. Bij de rechtstreekse of overeenkomstige toepassing van § 273, lid 4, van de wet op de naamloze vennootschap is de taak van de rechter hoofdzakelijk, te beslissen of de door verzoeker voorgestelde persoon of een andere persoon geschikt is om het resterend vermogen van een uit het register geschrapte vennootschap te liquideren.

19

Voorts wijst niets in de stukken erop dat in casu bij het Amtsgericht Charlottenburg een geschil aanhangig is tussen Amiraike en een verwerende partij. Integendeel, blijkens de kop van de prejudiciële verwijzing betreft het slechts een „handelszaak” en niet een „geschil”. In deze kop worden slechts de naam en het adres van AeroCC vermeld. Daarnaast wordt in de weergave van de feiten in de verwijzingsbeslissing geen persoon of instantie genoemd die bezwaar maakt tegen het verzoek van Amiraike jegens AeroCC, waarvan Amiraike meerderheidsaandeelhouder is.

20

Bovendien blijkt uit de aan het Hof overgelegde stukken niet dat de situatie van Amiraike voorafgaand aan de voorlegging van de zaak aan het Hof door het Amtsgericht Charlottenburg, aanleiding heeft gegeven tot een beslissing waartegen bij deze instantie beroep is ingesteld. Het Amtsgericht Charlottenburg is dus de eerste instantie die kennisneemt van het verzoek om benoeming van een vereffenaar voor AeroCC.

21

Bijgevolg treedt het Amtsgericht Charlottenburg in het hoofdgeding op als bestuursorgaan, zonder dat het tegelijkertijd een geschil te beslechten heeft, zodat het niet optreedt in een rechtsprekende functie.

22

Mitsdien moet overeenkomstig de artikelen 92, lid 1, en 103, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering worden vastgesteld dat het Hof kennelijk onbevoegd is om te antwoorden op de door het Amtsgericht Charlottenburg gestelde vraag.

Kosten

23

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) beschikt:

 

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om antwoord te geven op de door het Amtsgericht Charlottenburg bij beschikking van 7 november 2008 gestelde vraag.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top