Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CN0045

Zaak C-45/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Brussel (België) op 8 februari 2008 — Spector Photo Group NV en Chris Van Raemdonck tegen Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA)

PB C 107 van 26.4.2008, p. 14–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

26.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Brussel (België) op 8 februari 2008 — Spector Photo Group NV en Chris Van Raemdonck tegen Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA)

(Zaak C-45/08)

(2008/C 107/21)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Spector Photo Group NV en Chris Van Raemdonck

Verweerster: Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA)

Prejudiciële vragen

1)

Vormen de voorschriften uit de Richtlijn Marktmisbruik (1), inzonderheid ook artikel 2 ervan, een volledige harmonisering, met uitzondering voor de bepalingen die aan de lidstaten expliciet een vrije invulling van de maatregelen laten, of betreffen ze in hun geheel een minimumharmonisering?

2)

Dient artikel 2, 1 van de Richtlijn Marktmisbruik aldus te worden begrepen dat het enkele feit dat een persoon bedoeld in artikel 2, 1 van die richtlijn over voorwetenschap beschikt, voor eigen rekening of voor rekening van derden financiële instrumenten verkrijgt of vervreemdt waarop de voorwetenschap betrekking heeft, of zulks poogt te doen, meteen inhoudt dat hij gebruik maakt van zijn voorwetenschap?

3)

Indien het antwoord op de tweede vraag ontkennend is, moet dan worden aangenomen dat voor de toepassing van artikel 2 van de Richtlijn Marktmisbruik wordt vereist dat een welbewuste beslissing tot het gebruik maken van voorwetenschap werd genomen?

Indien zulke beslissing ook ongeschreven kan zijn, is dan vereist dat de beslissing tot gebruik blijkt uit omstandigheden die voor geen andere uitlegging vatbaar zijn of volstaat het dat die omstandigheden als zodanig kunnen worden begrepen?

4)

Dient in het geval bij de vaststelling van het evenredig karakter van een administratieve sanctie, vermeld in artikel 14 van de Richtlijn Marktmisbruik, rekening moet worden gehouden met de gerealiseerde winst, te worden aangenomen dat de openbaarmaking van de als voorwetenschap te bestempelen informatie effectief een aanzienlijke invloed heeft gehad op de koers van het financieel instrument?

Zo ja, welk niveau van koersbeweging moet dan minimaal voorhanden zijn opdat ze als aanzienlijk zou kunnen worden beschouwd?

5)

Ongeacht of de koersbeweging na bekendmaking van informatie aanzienlijk moet zijn of niet, welke periode dient in aanmerking te worden genomen, na het openbaar worden van de informatie, om het peil van de koersbeweging te bepalen en op welke datum dient men zich te plaatsen om met het oog op de bepaling van de passende sanctie het gerealiseerde vermogensvoordeel te peilen?

6)

Dient in het licht van de toetsing van het evenredig karakter van de sanctie, artikel 14 van de Richtlijn Marktmisbruik aldus te worden begrepen dat indien een lidstaat de mogelijkheid van een strafsanctie heeft ingevoerd, gecumuleerd met de administratieve sanctie, bij de afweging van het evenredig karakter rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid en/of het niveau van een strafrechtelijke financiële bestraffing?


(1)  Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (PB L 96, blz. 16).


Top