Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CJ0430

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 januari 2010.
Terex Equipment Ltd (C-430/08), FG Wilson (Engineering) Ltd en Caterpillar EPG Ltd (C-431/08) tegen The Commissioners for Her Majesty's Revenue & Customs.
Verzoeken om een prejudiciële beslissing: Value Added Tax and Duties Tribunal, Edinburgh en Value Added Tax and Duties Tribunal, Northern Ireland - Verenigd Koninkrijk.
Verordening (EEG) nr. 2913/92 tot vaststelling van communautair douanewetboek - Artikelen 78 en 203 - Verordening (EEG) nr. 2454/93 - Artikel 865 - Regeling actieve veredeling - Onjuiste code van douaneregeling - Ontstaan van douaneschuld - Herziening van douaneaangifte.
Gevoegde zaken C-430/08 en C-431/08.

Jurisprudentie 2010 I-00321

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2010:15

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

14 januari 2010 ( *1 )

„Verordening (EEG) nr. 2913/92 tot vaststelling van communautair douanewetboek — Artikelen 78 en 203 — Verordening (EEG) nr. 2454/93 — Artikel 865 — Regeling actieve veredeling — Onjuiste code van douaneregeling — Ontstaan van douaneschuld — Herziening van douaneaangifte”

In de gevoegde zaken C-430/08 en C-431/08,

betreffende twee verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het VAT and Duties Tribunal, Edinburgh (Verenigd Koninkrijk), en het VAT and Duties Tribunal, Northern Ireland (Verenigd Koninkrijk), bij beslissingen van 23 september 2008, ingekomen bij het Hof op 29 september 2008, in de procedures

Terex Equipment Ltd (C-430/08),

FG Wilson (Engineering) Ltd (C-431/08),

Caterpillar EPG Ltd (C-431/08)

tegen

Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president van de Derde kamer, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, E. Juhász, G. Arestis, J. Malenovský en T. von Danwitz (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 september 2009,

gelet op de opmerkingen van:

Terex Equipment Ltd, vertegenwoordigd door J. White, barrister,

FG Wilson (Engineering) Ltd en Caterpillar EPG Ltd, vertegenwoordigd door G. Salmond, solicitor, en R. Cordara, QC,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door H. Walker als gemachtigde, bijgestaan door S. Moore, barrister,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door L. Bouyon en R. Lyal als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van de artikelen 78, 203, 204 en 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: „douanewetboek”), alsmede van artikel 865 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1677/98 van de Commissie van 29 juli 1998 (PB L 212, blz. 18; hierna: „uitvoeringsverordening”).

2

Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van gedingen tussen Terex Equipment Ltd (hierna: „Terex”) alsmede FG Wilson (Engineering) Ltd (hierna: „Wilson”) en Caterpillar EPG Ltd (hierna: „Caterpillar”) enerzijds en de Commissioners for Her Majesty’s Revenu & Customs anderzijds over de gevolgen van de vermelding, in de aangiften van wederuitvoer van de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde goederen die onder de regeling actieve veredeling waren geplaatst, van een onjuiste code van douaneregeling die duidt op uitvoer van communautaire goederen.

Rechtskader

3

Artikel 4, punten 7, 8 en 13, van het douanewetboek bepaalt:

„In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:

[…]

7.

communautaire goederen: goederen die

[…]

zijn ingevoerd uit landen of gebieden die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap en die in het vrije verkeer zijn gebracht;

[…]

8.

niet-communautaire goederen: andere dan de in punt 7 bedoelde goederen.

Onverminderd de artikelen 163 en 164 verliezen communautaire goederen deze douanestatus wanneer zij het douanegebied van de Gemeenschap daadwerkelijk verlaten;

[…]

13.

toezicht van de douaneautoriteiten: de activiteiten die door deze autoriteiten in het algemeen worden ontplooid teneinde te zorgen voor de naleving van de douanewetgeving en, in voorkomend geval, van de andere bepalingen die op goederen onder douanetoezicht van toepassing zijn”.

4

Artikel 37 van dit wetboek luidt als volgt:

„1.   De in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen zijn vanaf het ogenblik waarop zij worden binnengebracht aan douanetoezicht onderworpen. Zij kunnen overeenkomstig de geldende bepalingen door de douaneautoriteiten worden gecontroleerd.

2.   Deze goederen blijven onder douanetoezicht zolang dit nodig is om de douanestatus ervan te bepalen en wanneer het niet-communautaire goederen betreft en onverminderd artikel 82, lid 1, tot het ogenblik waarop zij hetzij een andere douanestatus krijgen, hetzij in een vrije zone of een vrij entrepot worden binnengebracht, hetzij worden wederuitgevoerd of vernietigd overeenkomstig artikel 182.”

5

Artikel 59, lid 2, van het douanewetboek bepaalt:

„De voor de regeling uitvoer, de regeling passieve veredeling, de regeling douanevervoer of de voor het stelsel van douane-entrepots aangegeven communautaire goederen bevinden zich onder douanetoezicht vanaf het ogenblik waarop de douaneaangifte is aanvaard en tot op het ogenblik waarop zij het douanegebied van de Gemeenschap verlaten of worden vernietigd of tot op het ogenblik waarop de douaneaangifte ongeldig wordt verklaard.”

6

Artikel 78 van dat wetboek bepaalt:

„1.   De douaneautoriteiten kunnen na de vrijgave van de goederen ambtshalve of op verzoek van de aangever tot herziening van de aangifte overgaan.

2.   De douaneautoriteiten kunnen, na de goederen te hebben vrijgegeven en teneinde zich van de juistheid van de vermeldingen in de aangifte te vergewissen, overgaan tot een controle van de handelsdocumenten en -gegevens aangaande de in- of uitvoertransacties ten aanzien van de betrokken goederen en aangaande de handelstransacties die later in verband met deze goederen plaatsvinden. […]

3.   Indien uit de herziening van de aangifte of uit de controles achteraf blijkt dat de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden, op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zijn toegepast, nemen de douaneautoriteiten, met inachtneming van de eventueel vastgestelde bepalingen, de nodige maatregelen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken.”

7

Ingevolge artikel 79, eerste alinea, van het douanewetboek verkrijgen „[n]iet-communautaire goederen die in het vrije verkeer worden gebracht, […] daardoor de douanestatus van communautaire goederen”.

8

Artikel 161, lid 5, van het douanewetboek luidt als volgt:

„De aangifte ten uitvoer moet worden ingediend bij het douanekantoor dat bevoegd is voor het toezicht op de plaats waar de exporteur is gevestigd of waar de goederen zijn verpakt of met het oog op de uitvoer in of op het vervoermiddel zijn geladen. Afwijkingen worden volgens de procedure van het Comité vastgesteld.”

9

Artikel 182, lid 3, van dat wetboek bepaalt:

„[…] Wanneer goederen die tijdens hun verblijf in het douanegebied van de Gemeenschap onder een economische douaneregeling waren geplaatst, bestemd zijn voor wederuitvoer, dient een douaneaangifte in de zin van de artikelen 59 tot en met 78 te worden ingediend. In dit geval zijn de leden 4 en 5 van artikel 161 van toepassing.

[…]”

10

Artikel 203, lid 1, van het douanewetboek luidt als volgt:

„Een douaneschuld bij invoer ontstaat indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken.”

11

Artikel 204 van het douanewetboek bepaalt:

„1.   Een douaneschuld bij invoer ontstaat:

a)

indien niet wordt voldaan aan een van de verplichtingen welke ten aanzien van aan rechten bij invoer onderworpen goederen voortvloeien uit de tijdelijke opslag van deze goederen of uit het gebruik van de douaneregeling waaronder zij zijn geplaatst, of

[…]

in andere gevallen dan die bedoeld in artikel 203, tenzij vaststaat dat dit verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleken voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of de betrokken douaneregeling.

2.   De douaneschuld ontstaat, hetzij op het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de verplichting waarvan de niet-nakoming de douaneschuld doet ontstaan, hetzij op het tijdstip waarop de goederen onder de betrokken douaneregeling werden geplaatst, wanneer achteraf blijkt dat aan een van de voorwaarden voor de plaatsing van de genoemde goederen onder deze regeling of voor de toekenning van een verlaagd recht bij invoer of van een nulrecht uit hoofde van de bijzondere bestemming van de goederen, niet is voldaan.

[…]”

12

Artikel 236 van het douanewetboek bepaalt:

„1.   […]

Tot kwijtschelding van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer wordt overgegaan wanneer wordt vastgesteld dat het bedrag van deze rechten op het tijdstip van boeking niet wettelijk verschuldigd was, dan wel dat het bedrag in strijd met artikel 220, lid 2, werd geboekt.

Er wordt geen terugbetaling of kwijtschelding verleend wanneer de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de betaling of de boeking van een wettelijk niet verschuldigd bedrag het gevolg zijn van een frauduleuze handeling van de zijde van de belanghebbende.

2.   Terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer wordt verleend indien bij het betrokken douanekantoor vóór het verstrijken van een termijn van drie jaren te rekenen vanaf de datum waarop genoemde rechten aan de schuldenaar zijn meegedeeld, een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend.

Deze termijn wordt verlengd indien de belanghebbende het bewijs levert dat hij ten gevolge van toeval of overmacht zijn verzoek niet binnen de genoemde termijn heeft kunnen indienen.

De douaneautoriteiten gaan ambtshalve tot terugbetaling of kwijtschelding over wanneer zij zelf gedurende deze termijn het bestaan van een der in lid 1, eerste en tweede alinea, bedoelde omstandigheden vaststellen.”

13

Artikel 865 van de uitvoeringsverordening luidt als volgt:

„Als onttrekking van goederen aan het douanetoezicht in de zin van artikel 203, lid 1, van het wetboek worden aangemerkt de douaneaangifte voor deze goederen, iedere andere handeling die dezelfde rechtsgevolgen heeft, alsmede de overlegging ter visering aan de bevoegde autoriteiten van een document, wanneer dit tot gevolg heeft dat aan deze goederen ten onrechte de douanestatus van communautaire goederen wordt toegekend.

Wanneer het evenwel luchtvaartmaatschappijen betreft die over een vergunning beschikken om met gebruikmaking van een elektronisch manifest de vereenvoudigde procedure voor douanevervoer toe te passen, worden deze goederen niet geacht aan het douanetoezicht onttrokken te zijn indien zij op initiatief van de belanghebbende of voor zijn rekening worden behandeld overeenkomstig hun niet-communautaire status, voordat de douaneautoriteiten het bestaan van een onregelmatige situatie hebben vastgesteld en indien het gedrag van de belanghebbende geen enkele frauduleuze handeling inhoudt.”

Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

Zaak C-430/08

14

De onderneming Terex produceert graafmachines. Zij importeert verschillende onderdelen voor assemblage in deze machines. Voor de geïmporteerde onderdelen geldt een schorsing van douanerechten op grond van de in de artikelen 114 tot en met 129 van het douanewetboek omschreven regeling actieve veredeling. Deze machines worden verkocht aan afnemers binnen en buiten de Gemeenschap.

15

Wanneer deze goederen worden wederuitgevoerd onder de voorwaarden voor de regeling actieve veredeling, zijn geen douanerechten verschuldigd.

16

Van januari 2000 tot en met juli 2002 hebben douaneagenten die voor rekening van Terex of afnemers handelden, in de aangiften van wederuitvoer als code van douaneregeling 10 00 (uitvoer van communautaire goederen) opgegeven, in plaats van code 31 51 (wederuitvoer van goederen met schorsing van douanerechten).

17

De douaneautoriteiten hebben daarop geoordeeld dat door deze aangiften van wederuitvoer met vermelding van een onjuiste code de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen ten onrechte de douanestatus van communautaire goederen hebben verkregen, hetgeen overeenkomstig artikel 203, lid 1, van het douanewetboek en artikel 865 van de uitvoeringsverordening een douaneschuld heeft doen ontstaan. In elk geval is een douaneschuld ontstaan op grond van artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek doordat niet was voldaan aan de met de regeling actieve veredeling gepaard gaande verplichting om een aan de wederuitvoer van de machines voorafgaande kennisgeving te doen.

18

Terex heeft verzocht om herziening van haar aangiften van wederuitvoer krachtens artikel 78, lid 3, van het douanewetboek teneinde een en ander recht te zetten. De douaneautoriteiten hebben geweigerd deze aangiften te wijzigen omdat het verzoek van Terex strekte tot wijziging van de toepasselijke douaneregeling en omdat rechtzetting niet mogelijk was daar een aan de wederuitvoer van de betrokken goederen voorafgaande kennisgeving niet met terugwerkende kracht kon worden gedaan.

19

Terex heeft bovendien verzocht om kwijtschelding van de douaneschuld overeenkomstig artikel 239 van het douanewetboek. De douaneautoriteiten hebben dit verzoek afgewezen op grond dat Terex zich schuldig had gemaakt aan een „klaarblijkelijke nalatigheid”, waardoor deze bepaling buiten toepassing bleef.

20

De verwijzende rechter is van oordeel dat in het hoofdgeding geen douaneschuld kan ontstaan op grond van artikel 203 van het douanewetboek. De door Terex uitgevoerde goederen hebben niet de douanestatus van communautaire goederen in de zin van artikel 4, lid 7, van het douanewetboek verkregen door het loutere feit dat in de aangiften van wederuitvoer een onjuiste code van douaneregeling werd gebruikt, te weten code 10 00. Volgens de verwijzende rechter kan in het hoofdgeding daarentegen wel op grond van artikel 204 een douaneschuld ontstaan en is deze schuld niet door toepassing van artikel 859 van de uitvoeringsverordening tenietgegaan, noch verjaard. Wat de toepassing van artikel 78, lid 3, van het douanewetboek op deze zaak betreft is de verwijzende rechter van oordeel dat deze bepaling een rechtzetting mogelijk maakt, ofschoon overeenkomstig artikel 182, lid 3, van het douanewetboek een aan de wederuitvoer van de goederen voorafgaande kennisgeving vereist is.

21

Ten slotte kan volgens de verwijzende rechter Terex geen klaarblijkelijke nalatigheid in de zin van artikel 239 van het douanewetboek worden verweten. Het gedrag van de douaneautoriteiten heeft tijdens de betrokken periode ertoe bijgedragen dat een onjuiste code van douaneregeling is gebruikt.

22

Daarom heeft het VAT and Duties Tribunal, Edinburgh, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Staat het douanewetboek, inzonderheid artikel 78 ervan, herziening van de aangifte toe om de code van douaneregeling te corrigeren en, zo ja, zijn [de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk] dan verplicht de aangifte te wijzigen en een en ander recht te zetten?

2)

Zijn de betrokken goederen in de in de punten 3 tot en met 21 [van de verwijzingsbeslissing] samengevatte omstandigheden op onwettige wijze aan het douanetoezicht onttrokken in de zin van artikel 203, lid 1, van het douanewetboek op grond van het bepaalde in artikel 865 van de uitvoeringsverordening?

3)

Indien dit het geval is, is daardoor ingevolge artikel 203 van het douanewetboek een douaneschuld bij invoer ontstaan?

4)

Ook indien geen douaneschuld ingevolge artikel 203 van het douanewetboek is ontstaan, is dan een douaneschuld ontstaan op grond van artikel 204 van het douanewetboek gelet op

a)

de vaststellingen betreffende een,klaarblijkelijke nalatigheid’ in de punten 34 tot en met 43 [van de verwijzingsbeslissing], en

b)

de vraag of [de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk] de krachtens artikel 221, lid 3, van het douanewetboek op hen rustende verplichtingen niet zijn nagekomen doordat zij de op grond van artikel 204 ontstane douaneschuld niet binnen de termijn hebben meegedeeld?

5)

Kon het Tribunal, gelet op het feit dat:

a)

rechtzetting overeenkomstig artikel 78 van het douanewetboek niet mogelijk is,

b)

er een douaneschuld bestaat, en

c)

zich een bijzondere omstandigheid heeft voorgedaan in de zin van artikel 899 van de uitvoeringsverordening,

in de in de punten 3 tot en met 22 [van de verwijzingsbeslissing] uiteengezette omstandigheden en in de daarop volgende omstandigheden concluderen dat er geen sprake was van een klaarblijkelijke nalatigheid, zodat de douaneschuld krachtens artikel 239 van het douanewetboek moet worden kwijtgescholden?”

Zaak C-431/08

23

Wilson en Caterpillar produceren stroomaggregaten. Zij importeren onderdelen voor assemblage in deze aggregaten, samen met andere, uit de Gemeenschap afkomstige onderdelen. Voor de geïmporteerde onderdelen geldt er op grond van de regeling actieve veredeling een schorsing van douanerechten. De stroomaggregaten worden voornamelijk aan afnemers buiten de Gemeenschap verkocht.

24

Van oktober 2002 tot en met februari 2005 hebben douaneagenten die voor rekening van Wilson en van Caterpillar of voor rekening van afnemers handelden, in de aangiften van wederuitvoer van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen als code van douaneregeling 10 00 (uitvoer van communautaire goederen) vermeld, in plaats van code 31 51 (wederuitvoer van goederen met schorsing van douanerechten).

25

Op 21 februari 2005 hebben Wilson en Caterpillar de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk gemeld dat zij een onjuiste code van douaneregeling hadden gebruikt, met als gevolg dat deze autoriteiten navorderingsaanslagen hebben vastgesteld.

26

Zoals in het geval van Terex hebben de douaneautoriteiten geoordeeld dat door het gebruik van een onjuiste code douanerechten moesten worden betaald over de goederen waarvoor schorsing van de douanerechten gold, dat geen rechtzetting mogelijk was overeenkomstig artikel 78 van het douanewetboek en dat er evenmin reden was tot kwijtschelding van de rechten op grond van artikel 239 van het douanewetboek.

27

De verwijzende rechter is van oordeel dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen steeds „niet-communautaire goederen” in de zin van artikel 4, punt 8, van het douanewetboek zijn geweest en niet als gevolg van de vermelding van een onjuiste code onder de regeling van uitvoer konden komen, daar deze regeling alleen voor communautaire goederen kan gelden. Door het feit alleen dat een onjuiste code van douaneregeling is gebruikt, verkrijgen goederen als die in het hoofdgeding, niet de status van communautaire goederen, zoals wordt verondersteld in artikel 865 van de uitvoeringsverordening.

28

Volgens de verwijzende rechter bleven de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen steeds onder het toezicht van de douaneautoriteiten in de zin van artikel 4, punt 13, van het douanewetboek, ook al kon het gebruik van een onjuiste code van douaneregeling de controleprocedures van deze autoriteiten dwarsbomen. In de door de douaneautoriteiten voorgestane uitlegging zouden artikel 203 van het douanewetboek en artikel 865 van de uitvoeringsverordening een sanctie voor het gebruik van een onjuiste code inhouden, hetgeen volgens de verwijzende rechter indruist tegen de bedoeling van de gemeenschapswetgever.

29

Wat de toepassing van artikel 78 van het douanewetboek op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie betreft, is de verwijzende rechter van oordeel dat rechtzetting overeenkomstig lid 3 van dat artikel mogelijk is.

30

Ten slotte concludeert de verwijzende rechter, na de omstandigheden van het voor hem aanhangige geding te hebben onderzocht, dat Wilson en Caterpillar geen „klaarblijkelijke nalatigheid” in de zin van artikel 239 van het douanewetboek kan worden verweten. Daarbij baseert hij zich op de complexiteit van de toepasselijke regels en op het feit dat de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hun verplichting om de marktdeelnemers in te lichten van de gevolgen van het gebruik van een onjuiste code van douaneregeling niet zijn nagekomen.

31

Daarop heeft het VAT and Duties Tribunal, Northern Ireland, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Zijn de goederen in de [in de verwijzingsbeslissing] samengevatte omstandigheden op onwettige wijze aan het douanetoezicht onttrokken in de zin van artikel 203, lid 1, van het douanewetboek op grond van het bepaalde in artikel 865 van de uitvoeringsverordening?

2)

Indien dit het geval is, is daardoor ingevolge artikel 203 van het douanewetboek een douaneschuld bij invoer ontstaan?

3)

Indien de eerste en de tweede vraag bevestigend worden beantwoord, staat het douanewetboek, inzonderheid artikel 78 ervan, dan herziening van de aangifte toe met het oog op een correctie van de code van douaneregeling en zijn [de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk] dan verplicht de aangifte te wijzigen en een en ander recht te zetten?

4)

Indien rechtzetting op grond van artikel 78 van het douanewetboek niet is toegestaan en gezien het feit dat een douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 203 van het douanewetboek en dat vaststaat dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 899 van de uitvoeringsverordening, kan de verwijzende rechter op basis van de [in de verwijzingsbeslissing uiteengezette] omstandigheden en vaststellingen dan concluderen dat van een klaarblijkelijke nalatigheid geen sprake is, zodat de douaneschuld op grond van artikel 239 van het douanewetboek moet worden kwijtgescholden en de navordering van douanerechten moet worden ingetrokken? Kunnen de bevoegde autoriteiten bij de beoordeling of de betrokken marktdeelnemer een klaarblijkelijke nalatigheid heeft begaan, met name rekening houden met het feit dat de belastingadministratie zelf, door haar zorgvuldigheidplicht en haar verplichting tot goed bestuur niet na te komen, heeft bijgedragen tot de fouten die de douaneschuld hebben doen ontstaan?”

32

Bij beschikking van de president van het Hof van 13 november 2008 werden de zaken C-430/08 en C-431/08 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling, alsmede voor het arrest.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Tweede en derde vraag in zaak C-430/08 en eerste en tweede vraag in zaak C-431/08

33

Met deze vragen, die samen dienen te worden onderzocht, wensen de verwijzende rechters in wezen te vernemen of het feit dat in de aangiften van uitvoer als code van douaneregeling 10 00 tot aanduiding van uitvoer van communautaire goederen is gebruikt in plaats van code 31 51, die geldt voor de wederuitvoer van goederen die onder de regeling actieve veredeling zijn geplaatst, moet worden beschouwd als een onttrekking aan het douanetoezicht en een douaneschuld doet ontstaan op grond van artikel 203, lid 1, van het douanewetboek.

34

Overeenkomstig artikel 203, lid 1, van het douanewetboek ontstaat een douaneschuld indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken.

35

Volgens de rechtspraak van het Hof moet het begrip onttrekking aan het douanetoezicht worden opgevat als elke handeling of elk nalaten als gevolg waarvan de bevoegde douaneautoriteit, zij het tijdelijk, de toegang wordt belemmerd tot onder douanetoezicht staande goederen en wordt belet de in de communautaire douanereglementering bedoelde controles uit te voeren (zie arresten van 1 februari 2001, D. Wandel, C-66/99, Jurispr. blz. I-873, punt 47; 11 juli 2002, Liberexim, C-371/99, Jurispr. blz. I-6227, punt 55; 12 februari 2004, Hamann International, C-377/01, Jurispr. blz. I-1791, punt 31, en 29 april 2004, British American Tobacco, C-222/01, Jurispr. blz. I-4683, punt 47).

36

Aangezien dit begrip niet in de gemeenschapsreglementering wordt gedefinieerd, bevat artikel 865 van de uitvoeringsverordening feitelijke voorbeelden die moeten worden beschouwd als een onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van artikel 203, lid 1, van het douanewetboek (zie arrest D. Wandel, reeds aangehaald, punt 46).

37

Overeenkomstig artikel 865, eerste alinea, van de uitvoeringsverordening moeten als onttrekking van goederen aan het douanetoezicht in de zin van artikel 203, lid 1, van het douanewetboek worden beschouwd de douaneaangifte voor deze goederen of elke andere handeling die dezelfde rechtsgevolgen heeft, wanneer deze feiten tot gevolg hebben dat aan deze goederen ten onrechte de douanestatus van communautaire goederen wordt toegekend.

38

De verwijzende rechters, Terex alsmede Wilson en Caterpillar zijn van mening dat de vermelding van code 10 00 tot aanduiding van de uitvoer van communautaire goederen, in plaats van code 31 51 voor de wederuitvoer van goederen die onder de regeling actieve veredeling zijn geplaatst, de douanestatus van de betrokken goederen niet heeft gewijzigd en dat deze goederen dus nog steeds als niet-communautaire goederen moesten worden beschouwd. Zij werden immers niet in het vrije verkeer gebracht, waardoor zij volgens artikel 79 van het douanewetboek de status van communautaire goederen zouden hebben verkregen. Opdat artikel 865 van de uitvoeringsverordening van toepassing wordt, is het echter niet voldoende dat door de vermelding van code 10 00 ten onrechte de indruk is ontstaan dat het gaat om communautaire goederen.

39

Met deze uitlegging kan niet worden ingestemd.

40

Artikel 865 van de uitvoeringsverordening ziet immers op de situatie waarin goederen door aangifte de status van communautaire goederen verkrijgen die zij niet worden geacht te hebben, zodat niet-communautaire goederen ontsnappen aan het douanetoezicht waaraan zij op grond van het douanewetboek, inzonderheid artikel 37 ervan, onderworpen zijn.

41

Hier dient de nadruk te worden gelegd op de specifieke kenmerken van de regeling actieve veredeling en op de rol die meer bepaald de vermelding van de juiste code van douaneregeling in dit verband vervult bij de beoordeling of de vermelding van een code tot aanduiding van de uitvoer van communautaire goederen al dan niet afbreuk doet aan de controlemogelijkheden van de douaneautoriteiten.

42

Allereerst is, zoals de Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft opgemerkt, de regeling actieve veredeling, die tot schorsing van de douanerechten leidt, een uitzonderlijke maatregel die bedoeld is om een aantal economische activiteiten vlotter te doen verlopen. Aangezien deze regeling voor de hand liggende risico’s inhoudt voor de juiste toepassing van de douanereglementering en voor de inning van de douanerechten, moeten de begunstigden van deze regeling de daaruit voortvloeiende verplichtingen strikt nakomen. De gevolgen die zij ondergaan bij niet-nakoming van hun verplichtingen, moeten dus eveneens strikt worden uitgelegd.

43

De verplichting op grond van artikel 182, lid 3, van het douanewetboek om een douaneaangifte in te dienen met vermelding van de juiste code van douaneregeling die aangeeft dat het gaat om de wederuitvoer van onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen, is van bijzonder groot belang voor het douanetoezicht in het kader van deze douaneregeling.

44

De vermelding van de code van douaneregeling tot aanduiding van de wederuitvoer van onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen strekt er immers toe, een daadwerkelijk toezicht door de douaneautoriteiten te verzekeren door hen ertoe te machtigen louter op basis van de douaneaangifte de status van de betrokken goederen te identificeren, zonder dat latere onderzoeken of vaststellingen nodig zijn. Deze doelstelling is des te belangrijker, daar goederen die het douanegebied van de Gemeenschappen worden binnengebracht, overeenkomstig artikel 37, lid 2, van het douanewetboek slechts tot wederuitvoer onder douanetoezicht blijven.

45

De vermelding van de code van douaneregeling tot aanduiding van wederuitvoer van de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen moet de douaneautoriteiten dus de mogelijkheid bieden, op het laatste moment te beslissen om krachtens artikel 37, lid 1, van het douanewetboek een douanecontrole uit te voeren, of met andere woorden na te gaan of de wederuitgevoerde goederen daadwerkelijk dezelfde zijn als de goederen die onder de regeling actieve veredeling waren geplaatst.

46

Bijgevolg hebben de betrokken goederen door de vermelding van code 10 00 in de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde aangiften ten uitvoer ten onrechte de status van communautaire goederen verkregen en is aldus rechtstreeks afbreuk gedaan aan de mogelijkheid van de douaneautoriteiten om krachtens artikel 37, lid 1, van het douanewetboek controles uit te voeren.

47

Derhalve dient het gebruik, in de aangiften ten uitvoer, van code 10 00 tot aanduiding van uitvoer van communautaire goederen, in plaats van code 31 51, die geldt voor wederuitvoer van onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen, te worden gekwalificeerd als „onttrekking” van deze goederen aan het douanetoezicht (zie, mutatis mutandis, arrest British American Tobacco, reeds aangehaald, punt 53).

48

Voorts kan de omstandigheid dat tijdens de betrokken periode geen controles door de douaneautoriteiten zijn uitgevoerd, niet ertoe leiden dat dit begrip onttrekking aan het douanetoezicht geen toepassing vindt. Volgens de rechtspraak kan immers reeds van onttrekking aan het douanetoezicht worden gesproken wanneer de goederen objectief onttrokken zijn aan eventuele controles, ongeacht of deze daadwerkelijk door de bevoegde autoriteit zijn verricht (zie arrest British American Tobacco, reeds aangehaald, punt 55).

49

Ten slotte kan niet worden ingestemd met de stelling dat artikel 203, lid 1, van het douanewetboek volgens deze uitlegging ten onrechte een onevenredige sanctie inhoudt.

50

Zoals in punt 42 van het onderhavige arrest is uiteengezet, moeten de begunstigden van de regeling actieve veredeling de krachtens deze regeling op hen rustende verplichtingen immers strikt nakomen. Bovendien kunnen de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde goederen, die als communautaire goederen werden uitgevoerd, eventueel in de Gemeenschap worden wederingevoerd als terugkerende goederen in de zin van artikel 185 van het douanewetboek, zonder dat rechten bij invoer verschuldigd zijn.

51

Gelet op het voorafgaande dient op de tweede en de derde vraag in zaak C-430/08 en op de eerste en de tweede vraag in zaak C-431/08 te worden geantwoord dat de vermelding, in de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde aangiften ten uitvoer, van code van douaneregeling 10 00 tot aanduiding van uitvoer van communautaire goederen, in plaats van code 31 51 tot aanduiding van goederen waarvoor een schorsing van rechten geldt door plaatsing onder de regeling actieve veredeling, een douaneschuld doet ontstaan overeenkomstig artikel 203, lid 1, van het douanewetboek en artikel 865, eerste alinea, van de uitvoeringsverordening.

52

Gelet op dit antwoord behoeft niet op de vierde vraag in zaak C-430/08 te worden geantwoord.

Eerste vraag in zaak C-430/08 en derde vraag in zaak C-431/08

53

Met deze vragen, die samen dienen te worden behandeld, wensen de verwijzende rechters in wezen te vernemen of artikel 78, lid 3, van het douanewetboek herziening van de aangiften ten uitvoer toestaat met het oog op correctie van de vermelde code van douaneregeling en of de douaneautoriteiten in voorkomend geval verplicht zijn om deze aangiften te wijzigen en een en ander recht te zetten.

54

De verwijzende rechters wijzen erop dat de douaneautoriteiten hebben geweigerd, artikel 78, lid 3, van het douanewetboek toe te passen op grond dat het in de hoofdgedingen niet ging om een correctie van de aangiften ten uitvoer, maar om een wijziging in de douaneprocedure, en dat bij gebreke van voorafgaande kennisgeving zoals is vereist in artikel 182, lid 3, van het douanewetboek geen rechtzetting mogelijk was.

55

Allereerst dient te worden vastgesteld, zoals de verwijzende rechters alsmede Wilson en Caterpillar doen, dat de „betrokken douaneregeling” in de zin van artikel 78, lid 3, van het douanewetboek de regeling actieve veredeling was, die verzoeksters in de hoofdgedingen hadden toegepast door ten onrechte code 10 00 te gebruiken.

56

Voorts dient te worden afgewezen de stelling dat artikel 78, lid 3, van het douanewetboek het ontbreken van de door artikel 182, lid 3, van dat wetboek vereiste voorafgaande kennisgeving niet kan rechtzetten. Een dergelijke uitlegging staat immers haaks op de logica van dat artikel, dat beoogt de douaneprocedure af te stemmen op de werkelijke situatie. Zo maakt artikel 78, lid 3, geen onderscheid tussen fouten of vergissingen die wél en andere die niet kunnen worden rechtgezet. De bewoordingen „onjuiste of onvolledige gegevens” moeten aldus worden uitgelegd dat daaronder zowel materiële fouten of vergissingen als een onjuiste uitlegging van het toepasselijke recht vallen (arrest van 20 oktober 2005, Overland Footwear, C-468/03, Jurispr. blz. I-8937, punt 63).

57

Anders dan de douaneautoriteiten en de regering van het Verenigd Koninkrijk in hun opmerkingen aanvoeren, vallen de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde situaties dus binnen de werkingssfeer van artikel 78 van het douanewetboek en is in beginsel rechtzetting krachtens deze bepaling mogelijk.

58

Artikel 78, lid 1, van het douanewetboek bepaalt dat de douaneautoriteiten, ambtshalve of op verzoek van de aangever, tot herziening van de aangifte, dit wil zeggen tot heronderzoek ervan, „kunnen” overgaan. Wanneer de aangever om herziening verzoekt, moet zijn verzoek door de douaneautoriteiten worden onderzocht, althans met betrekking tot de vraag of al dan niet tot die herziening moet worden overgegaan (arrest Overland Footwear, reeds aangehaald, punten 45 en 46). Deze bepaling laat de uitvoering van een door de aangever gevraagde herziening, zowel wat het principe van die herziening betreft als wat het resultaat daarvan betreft, over aan de beoordeling van de douaneautoriteiten (zie arrest Overland Footwear, reeds aangehaald, punt 66).

59

In het kader van die eerste beoordeling houden de douaneautoriteiten met name rekening met de mogelijkheid om de vermeldingen in de opnieuw te onderzoeken aangifte en in het verzoek tot herziening te controleren (arrest Overland Footwear, reeds aangehaald, punt 47).

60

Wanneer een herziening in beginsel mogelijk lijkt, moeten de douaneautoriteiten aan het einde van hun beoordeling en behoudens de mogelijkheid van een beroep in rechte, hetzij het verzoek van de aangever bij met redenen omklede beschikking afwijzen, hetzij tot de gevraagde herziening overgaan (arrest Overland Footwear, reeds aangehaald, punt 50).

61

In dit laatste geval onderzoeken de douaneautoriteiten de aangifte opnieuw en beoordelen zij de gegrondheid van de argumenten van de aangever op basis van de meegedeelde gegevens (arrest Overland Footwear, reeds aangehaald, punt 51).

62

Indien uit de herziening blijkt dat de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden, op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zijn toegepast en dat de doelstellingen van de regeling actieve veredeling geen gevaar liepen, met name omdat de onder deze douaneregeling geplaatste goederen daadwerkelijk zijn wederuitgevoerd, moeten de douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 78, lid 3, van het douanewetboek de nodige maatregelen nemen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken (zie in de zin arrest Overland Footwear, reeds aangehaald, punt 52).

63

Wanneer ten slotte blijkt dat de invoerrechten niet wettelijk verschuldigd waren op het tijdstip van boeking, kan de nodige maatregel om een en ander recht te zetten enkel bestaan in kwijtschelding van deze rechten (zie in die zin arrest Overland Footwear, reeds aangehaald, punt 53).

64

Tot deze kwijtschelding op grond van artikel 236 van het douanewetboek wordt overgegaan indien de in deze bepaling geformuleerde voorwaarden zijn vervuld, te weten in het bijzonder wanneer geen sprake is van een frauduleuze handeling van de zijde van de aangever, en het verzoek tot kwijtschelding binnen de daartoe gestelde termijn, in beginsel drie jaar, is ingediend (zie in die zin arrest Overland Footwear, reeds aangehaald, punt 54).

65

Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag in zaak C-430/08 en op de derde vraag in zaak C-431/08 te worden geantwoord dat artikel 78 van het douanewetboek herziening van de aangifte ten uitvoer van goederen toestaat met het oog op correctie van de code van douaneregeling die de aangever eraan heeft gegeven, en dat de douaneautoriteiten verplicht zijn om te onderzoeken of de bepalingen betreffende de betrokken douaneregeling werden toegepast op basis van onjuiste of onvolledige gegevens en of de doelstellingen van de regeling actieve veredeling geen gevaar liepen, met name omdat de onder deze douaneregeling geplaatste goederen daadwerkelijk zijn wederuitgevoerd, en bovendien om in voorkomend geval de nodige maatregelen te nemen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken.

66

Gelet op het antwoord op deze vragen behoeven de vijfde vraag in zaak C-430/08 en de vierde vraag in zaak C-431/08 niet te worden beantwoord.

Kosten

67

Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instanties over de kosten hebben te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

De vermelding, in de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde aangiften ten uitvoer, van code van douaneregeling 10 00 tot aanduiding van uitvoer van communautaire goederen, in plaats van code 31 51 tot aanduiding van goederen waarvoor een schorsing van rechten geldt door plaatsing onder de regeling actieve veredeling, doet een douaneschuld ontstaan overeenkomstig artikel 203, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek en artikel 865, eerste alinea, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1677/98 van de Commissie van 29 juli 1998.

 

2)

Artikel 78 van verordening nr. 2913/92 staat herziening van de aangifte ten uitvoer van goederen toe met het oog op correctie van de code van douaneregeling die de aangever eraan heeft gegeven, en de douaneautoriteiten zijn verplicht om te onderzoeken of de bepalingen betreffende de betrokken douaneregeling werden toegepast op basis van onjuiste of onvolledige gegevens en of de doelstellingen van de regeling actieve veredeling geen gevaar liepen, met name omdat de onder deze douaneregeling geplaatste goederen daadwerkelijk zijn wederuitgevoerd, en bovendien om in voorkomend geval de nodige maatregelen te nemen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.

Top