Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CJ0126

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009.
Distillerie Smeets Hasselt NV tegen Belgische Staat en anderen, Belgische Staat tegen Bollen, Mathay & Co. BVBA en Louis De Vos tegen Belgische Staat.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hof van Cassatie - België.
Sociale politiek - Bescherming van werknemers - Insolventie van werkgever - Richtlijn 80/987/EEG - Verplichting tot honorering van alle onvervulde aanspraken tot vooraf vastgesteld plafond - Aard van aanspraken van werknemer jegens waarborgfonds - Verjaringstermijn.
Zaak C-126/08.

Jurisprudentie 2009 I-06809

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2009:470

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

16 juli 2009 ( *1 )

„Verordening (EEG) nr. 2913/92 — Communautair douanewetboek — Navordering van rechten bij invoer of uitvoer — Boeking van bedrag aan rechten — Registratie in boekhouding of op andere drager die als zodanig dienstdoet — Opneming in proces-verbaal die geldt als boeking — Afgifte van afschrift van proces-verbaal die geldt als mededeling van bedrag van wettelijk verschuldigde rechten”

In zaak C-126/08,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Hof van Cassatie (België) bij arrest van 26 februari 2008, ingekomen bij het Hof op , in de procedure

Distillerie Smeets Hasselt NV

tegen

Belgische Staat,

Louis De Vos,

Bollen, Mathay & Co. BVBA, vereffenaar van Transterminal Logistics NV,

Daniel Van den Langenbergh,

Firma De Vos NV

en

Belgische Staat

tegen

Bollen, Mathay & Co. BVBA, vereffenaar van Transterminal Logistics NV,

Louis De Vos

tegen

Belgische Staat,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, K. Schiemann, J. Makarczyk (rapporteur), P. Kūris en L. Bay Larsen, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Distillerie Smeets Hasselt NV, vertegenwoordigd door J. Verbist, advocaat,

de Belgische regering, vertegenwoordigd door J.-C. Halleux als gemachtigde,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S. Schønberg en M. van Beek als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 217, lid 1, en 221, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: „douanewetboek”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen in de eerste plaats Distillerie Smeets Hasselt NV en de Belgische Staat, De Vos, Bollen, Mathay & Co. BVBA, vereffenaar van Transterminal Logistics NV, Van den Langenbergh en Firma De Vos NV, in de tweede plaats de Belgische Staat en Bollen, Mathay & Co. BVBA, vereffenaar van Transterminal Logistics NV, en in de derde plaats De Vos en de Belgische Staat over de navordering van douanerechten bij invoer.

Toepasselijke bepalingen

Gemeenschapsrecht

3

Artikel 217 van het douanewetboek bepaalt:

„1.   Elk bedrag aan rechten bij invoer of aan rechten bij uitvoer dat voortvloeit uit een douaneschuld, hierna ‚bedrag aan rechten’ genoemd, dient door de douaneautoriteiten te worden berekend zodra deze over de nodige gegevens beschikken en dient door deze autoriteiten in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienstdoet, te worden geregistreerd (boeking).

[…]

2.   De lidstaten stellen nadere voorschriften vast voor de boeking van de bedragen aan rechten. Deze voorschriften kunnen verschillen naargelang de douaneautoriteiten, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de douaneschuld is ontstaan, er al dan niet verzekerd van zijn dat de genoemde bedragen zullen worden betaald.”

4

Artikel 221, lid 1, van dit wetboek luidt:

„Het bedrag van de rechten dient onmiddellijk na de boeking op een daartoe geëigende wijze aan de schuldenaar te worden medegedeeld.”

Nationaal recht

5

De vaststelling en de mededeling van de bij een douanemisdrijf verschuldigde in- of uitvoerrechten worden geregeld door de artikelen 267 tot en met 272 van de algemene wet inzake douane en accijnzen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 18 juli 1977 (Belgisch Staatsblad van , blz. 11425), bevestigd bij de wet van inzake douane en accijnzen (Belgisch Staatsblad van , blz. 9013; hierna: „AWDA”).

6

Artikel 267 AWDA luidt:

„Wanneer de misdrijven, fraudes of overtredingen van de wet worden geconstateerd bij processen-verbaal, zullen deze akten dadelijk, of zo spoedig mogelijk worden opgemaakt, door ten minste twee daartoe bevoegde personen, waarvan de ene moet zijn aangesteld of van commissie voorzien vanwege de administratie der douane en accijnzen.”

7

Artikel 268 AWDA bepaalt:

„Het proces-verbaal zal moeten behelzen een beknopt en nauwkeurig verhaal der bevinding en van de oorzaak der bekeuring, met aanduiding van personen, beroep, dag en plaats, en met inachtneming van het voorgeschrevene bij artikel 176, in de bijzondere gevallen aldaar vermeld.”

8

Artikel 270 AWDA luidt:

„Binnen de vijf dagen na het opstellen van de in artikel 267 bedoelde processen-verbaal wordt het origineel aan de handtekening ne varietur van een hiërarchische chef der bekeurders onderworpen, en afschrift ervan aan de overtreders afgegeven. Indien de overtreders deze mededeling weigeren of onbekend zijn, wordt de kennisgeving gedaan aan de burgemeester der gemeente waar het misdrijf werd vastgesteld, of aan diens gemachtigde.”

9

Artikel 271 AWDA bepaalt:

„De bekeurde, tegenwoordig zijnde bij de bekeuring, zal worden uitgenodigd, om bij de opmaking van het proces-verbaal tegenwoordig te zijn, en, desverkiezende, hetzelfde te tekenen en er dadelijk een afschrift van te ontvangen; in geval van afwezigheid wordt een afschrift van het proces-verbaal bij een ter post aangetekende brief aan de bekeurde gezonden.”

10

Artikel 272 AWDA bepaalt:

„De processen-verbaal van de ambtenaren, wegens hun handelingen en ambtsverrichtingen, verdienen volle geloof in rechten, totdat de valsheid daarvan bewezen wordt. De onnauwkeurigheden, welke geen betrekking hebben op de feiten maar alleen op de toepassing van de wet, zullen aan het proces-verbaal deszelfs kracht niet ontnemen, doch, bij het exploot van dagvaarding moeten worden hersteld. Slechts dan, wanneer het proces-verbaal door één ambtenaar is opgemaakt, zal het op zichzelf geen bewijs opleveren.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

11

Het hoofdgeding, zoals beschreven door de verwijzende rechter, betreft de frauduleuze aanzuivering van diverse partijen ethylalcohol, die zich onder het stelsel van actieve veredeling bevonden overeenkomstig de relevante bepalingen van het douanewetboek. Deze partijen zijn vervangen door andere partijen, in casu water, en dus aan die douaneregeling onttrokken.

12

Bij arrest van 26 september 2006 heeft het Hof van Beroep te Antwerpen met name Distillerie Smeets Hasselt NV en De Vos solidair veroordeeld tot betaling van de ten gevolge van deze fraude verschuldigde invoerrechten.

13

Voor de verwijzende rechter, waarbij cassatieberoep tegen dit arrest is ingesteld, stelde Distillerie Smeets Hasselt NV in het bijzonder dat, gelet op de artikelen 217, lid 1, en 221, lid 1, van het douanewetboek, de appèlrechter het door de verbalisanten overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving opgestelde proces-verbaal van bevinding niet als „boekhouding” of als „andere drager die als zodanig dienstdoet” in de zin van dit artikel 217, lid 1, kon beschouwen.

14

In deze omstandigheden heeft het Hof van Cassatie de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Dienen de artikelen 217, lid 1, en 221, lid 1, [van het communautair douanewetboek] alzo te worden begrepen dat de […] boeking van een douaneschuld ook rechtsgeldig kan geschieden door het [uit die schuld voortvloeiende] bedrag [aan rechten] op te nemen in een proces-verbaal overeenkomstig de AWDA, opgesteld door verbalisanten en niet door personen die bevoegd zijn dergelijk bedrag op te nemen in de boekhouding en dergelijk proces-verbaal beschouwd kan worden als een boekhouding of iedere andere drager die als zodanig dienstdoet in de zin van artikel 217, lid 1 [van dit wetboek]?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

15

De Commissie van de Europese Gemeenschappen betwist de ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing op grond dat dit onvoldoende gemotiveerd is.

16

Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de nationale rechter, wegens het vereiste om tot een voor hem nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te komen, een omschrijving moet geven van het feitelijke en juridische kader waarin zijn vragen moeten worden geplaatst, of althans de feiten moet uiteenzetten waarop die vragen zijn gebaseerd (zie met name arresten van 21 september 1999, Albany, C-67/96, Jurispr. blz. I-5751, punt 39; , Deliège, C-51/96 en C-191/97, Jurispr. blz. I-2549, punt 30, en , Wilson, C-506/04, Jurispr. blz. I-8613, punt 38).

17

De in verwijzingsbeslissingen verstrekte gegevens dienen niet enkel om het Hof in staat te stellen een bruikbaar antwoord te geven, maar ook om de regeringen van de lidstaten en de andere belanghebbenden de mogelijkheid te bieden, overeenkomstig artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie opmerkingen te maken. Het Hof dient erop toe te zien dat deze mogelijkheid gewaarborgd blijft, in aanmerking genomen dat ingevolge deze bepaling alleen de verwijzingsbeslissingen ter kennis van de belanghebbenden worden gebracht (zie met name arrest Albany, reeds aangehaald, punt 40; arrest van 12 april 2005, Keller, C-145/03, Jurispr. blz. I-2529, punt 30, en arrest Wilson, reeds aangehaald, punt 39).

18

Om te beginnen bevat de verwijzingsbeslissing in casu voldoende gedetailleerde gegevens om de regeringen van de lidstaten en de andere belanghebbenden de mogelijkheid te bieden opmerkingen te maken. Uit de door de Belgische regering en de Commissie ingediende opmerkingen blijkt overigens dat deze naar behoren hun standpunt over de door de verwijzende rechter gestelde vraag hebben kunnen bepalen.

19

Verder acht het Hof zich voldoende ingelicht door de gegevens in de verwijzingsbeslissing en in de bij hem ingediende opmerkingen om een bruikbaar antwoord te kunnen geven op deze vraag.

20

Gelet op een en ander dient het Hof een antwoord te geven op de gestelde vraag.

Antwoord van het Hof

21

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de opneming van het uit een douaneschuld voortvloeiende bedrag aan rechten in een proces-verbaal als dat waarbij de nationale autoriteiten inbreuken op de AWDA vaststellen, boeking van dit bedrag in de zin van de artikelen 217 en 221 van het douanewetboek kan vormen.

22

Voor de beantwoording van deze vraag dient te worden opgemerkt dat uit artikel 217, lid 1, eerste alinea, van het douanewetboek voortvloeit dat de boeking erin bestaat dat de douaneautoriteiten het uit een douaneschuld voortvloeiende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienstdoet, registreren.

23

Overeenkomstig artikel 217, lid 2, van dit wetboek stellen de lidstaten nadere voorschriften vast voor de boeking; deze kunnen verschillen naargelang de douaneautoriteiten, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de douaneschuld is ontstaan, er al dan niet verzekerd van zijn dat de uit deze schuld voortvloeiende bedragen zullen worden betaald.

24

Op dit punt dient te worden vastgesteld dat wanneer — zoals in het hoofdgeding — de procedure tot invordering van het bedrag aan rechten een douaneschuld betreft die is ontstaan na de vaststelling door de bevoegde nationale autoriteiten van fraude ter zake van de toepasselijke douanewetgeving, de uitkomst van deze procedure van nature onzeker is, zodat deze autoriteiten er niet van verzekerd kunnen zijn dat dit bedrag zal worden betaald.

25

Gelet op de bij artikel 217, lid 2, van het douanewetboek aan de lidstaten verleende beoordelingsmarge dient derhalve te worden geoordeeld dat deze kunnen bepalen dat het uit een douaneschuld voortvloeiende bedrag aan rechten wordt geboekt door de opneming van dit bedrag in het door de bevoegde douaneautoriteiten — zoals de in artikel 267 AWDA bedoelde autoriteiten — opgemaakte proces-verbaal van bevinding van een inbreuk op de toepasselijke douanewetgeving.

26

In deze omstandigheden moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 217 van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten kunnen bepalen dat het uit een douaneschuld voortvloeiende bedrag aan rechten wordt geboekt door de opneming van dit bedrag in het door de bevoegde douaneautoriteiten opgemaakte proces-verbaal van bevinding van een inbreuk op de toepasselijke douanewetgeving.

Kosten

27

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 217 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten kunnen bepalen dat het uit een douaneschuld voortvloeiende bedrag aan rechten wordt geboekt door de opneming van dit bedrag in het door de bevoegde douaneautoriteiten opgemaakte proces-verbaal van bevinding van een inbreuk op de toepasselijke douanewetgeving.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Nederlands.

Top