This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62008CC0565
Opinion of Mr Advocate General Mazák delivered on 6 July 2010. # European Commission v Italian Republic. # Failure of a Member State to fulfil obligations - Articles 43 EC and 49 EC - Lawyers - Obligation to comply with maximum fee tariffs - Obstacle to market access - No obstacle. # Case C-565/08.
Conclusie van advocaat-generaal Mazák van 6 juli 2010.
Europese Commissie tegen Italiaanse Republiek.
Niet-nakoming - Artikelen 43 EG en 49 EG - Advocaten - Verplichting om maximumtarieven voor honoraria in acht te nemen - Belemmering van toegang tot markt - Geen.
Zaak C-565/08.
Conclusie van advocaat-generaal Mazák van 6 juli 2010.
Europese Commissie tegen Italiaanse Republiek.
Niet-nakoming - Artikelen 43 EG en 49 EG - Advocaten - Verplichting om maximumtarieven voor honoraria in acht te nemen - Belemmering van toegang tot markt - Geen.
Zaak C-565/08.
Jurisprudentie 2011 I-02101
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2010:403
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
J. MAZÁK
van 6 juli 2010 1(1)
Zaak C‑565/08
Europese Commissie
tegen
Italiaanse Republiek
„Advocaten – Honoraria – Verplichting om bindende maximumtarieven in acht te nemen”
1. De onderhavige procedure wegens niet-nakoming heeft betrekking op de Italiaanse regelgeving, die volgens de Europese Commissie voorziet in bindende maximumtarieven voor de activiteiten van advocaten.
2. Volgens de Commissie vormt de verplichting van advocaten om maximumtarieven in acht te nemen een beperking van de vrijheid van vestiging in de zin van artikel 43 EG en een beperking van de vrijheid van dienstverrichting in de zin van artikel 49 EG. Gelet op het feit dat die verplichting ongeschikt lijkt om de doelstellingen van algemeen belang te waarborgen en in ieder geval verder lijkt te gaan dan noodzakelijk is ter verwezenlijking van die doelstellingen, gaat het om een beperking die niet kan worden gerechtvaardigd.
3. De Italiaanse Republiek heeft tot staving van haar verweer primair aangevoerd dat er in haar rechtsorde geen beginsel bestaat op grond waarvan het verboden is de voor de activiteiten van advocaten geldende maximumtarieven te overschrijden. Slechts subsidiair heeft zij geprobeerd aan te tonen dat met de oplegging van maximumtarieven wordt beoogd de toegang tot het gerecht, de bescherming van de afnemers van de diensten en de goede werking van het gerecht te verzekeren.
Toepasselijke bepalingen van nationaal recht
4. De beloning van vrije beroepen, waartoe ook het beroep van advocaat behoort, uit hoofde van een overeenkomst tot het verrichten van diensten wordt in het algemeen geregeld in artikel 2233 van het Italiaanse burgerlijk wetboek, waarin het heet:
„Indien zij niet tussen partijen is overeengekomen en niet kan worden bepaald volgens de tarieven of het heersende gebruik, wordt de beloning vastgesteld door de rechter, nadat de beroepsorganisatie waaronder de dienstverrichter valt, is gehoord.
In elk geval moet de hoogte van de beloning in overeenstemming zijn met de omvang van de werkzaamheden en de waardigheid van het beroep.
Elke niet-schriftelijke overeenkomst tussen advocaten of gemachtigde advocaatstagiairs en hun cliënten tot vaststelling van honoraria is nietig.”
5. De bepalingen betreffende meer in het bijzonder de beloning van advocaten zijn te vinden in het regio decreto legge (koninklijke besluitwet) nr. 1578 van 27 november 1933, omgezet in wet nr. 36 van 22 januari 1934, zoals nadien gewijzigd (hierna: „RDL”), dat de basistekst is waarin het beroep van advocaat in Italië wordt geregeld.
6. Artikel 57 RDL bepaalt:
„De criteria voor de vaststelling van de honoraria en de vergoedingen van advocaten en procureurs voor de vertegenwoordiging in strafzaken en de verlening van buitengerechtelijke bijstand[(2)] worden om de twee jaar bij besluit van de Consiglio nazionale forense [Italiaanse nationale orde van advocaten; hierna: ‚CNF’] vastgesteld. De Consiglio nazionale forense is tevens bevoegd voor de vaststelling van de honoraria voor strafzaken voor de Corte di cassazione [Italiaans Hof van cassatie] en het Tribunale supremo militare [hoogste militaire gerechtshof].
De besluiten tot vaststelling van de in de vorige alinea bedoelde criteria moeten worden goedgekeurd door de minister van Justitie.”
7. De voorwaarden die gelden voor de in artikel 57 RDL bedoelde criteria worden gespecificeerd in artikel 58 ervan. Dit artikel luidt als volgt:
„De criteria bedoeld in het vorige artikel worden bepaald aan de hand van het belang van de zaak, de aanleg waarin de zaak bij de rechter is aangebracht en, in strafzaken, de duur ervan.
Voor elke verrichting of reeks verrichtingen moeten een maximum‑ en een minimumbedrag worden vastgesteld.
Bij buitengerechtelijke bijstand wordt rekening gehouden met het belang van de zaak.”
8. Nadat de tariefregeling voor advocatenhonoraria overeenkomstig artikel 57 RDL door de Consiglio nazionale forense is vastgesteld, moet deze regeling door de minister van Justitie worden goedgekeurd, na advies van het Comitato interministeriale dei prezzi (interministerieel comité voor de prijzen), krachtens artikel 14, twintigste alinea, van wet nr. 887 van 22 december 1984, en raadpleging van de Consiglio di Stato (Italiaanse Raad van State), krachtens artikel 17, lid 3, van wet nr. 400 van 23 augustus 1988. Het laatste ministeriële besluit tot vaststelling van de advocatenhonoraria dat overeenkomstig deze procedure is vastgesteld is decreto nr. 127 van 8 april 2004 (hierna: „decreto ministeriale nr. 127/2004”).
9. Artikel 60 RDL bepaalt dat de gerechtelijke instantie overgaat tot vaststelling van de honoraria op basis van voormelde criteria, waarbij rekening wordt gehouden met de moeilijkheidsgraad van de zaak en het aantal behandelde geschilpunten. Hierbij moeten de vooraf vastgestelde minimum‑ en maximumbedragen in acht worden genomen. In zaken met een buitengewoon belang kan de rechter echter, gelet op de bijzondere aard van de geschilpunten en wanneer de intrinsieke waarde van de verrichting dit rechtvaardigt, boven het in de tariefregeling vastgestelde maximumbedrag gaan. Wanneer de behandeling van de zaak gemakkelijk blijkt, kan hij de honoraria daarentegen vaststellen op een bedrag onder het minimum. In beide gevallen moet de rechter zijn beslissing motiveren.
10. Wat de honoraria betreft die de advocaten ten aanzien van hun cliënten hanteren, bepaalt artikel 61 RDL:
„De honoraria die de advocaten aan hun cliënten aanrekenen voor de vertegenwoordiging in rechte en de verlening van buitengerechtelijke bijstand worden, behoudens bijzondere overeenkomst, bepaald aan de hand van de criteria van artikel 57, waarbij rekening wordt gehouden met de moeilijkheidsgraad van de zaak en het aantal behandelde geschilpunten.
Die honoraria kunnen, gelet op de bijzondere aard van het geschil, op het belang van de zaak, of het resultaat van de verrichting, boven het bedrag gaan van de honoraria die ten laste van de in de kosten verwezen partij worden gebracht.
[...]”
11. Wat de honoraria van advocaten in burgerlijke zaken betreft, bepaalt artikel 24 van wet nr. 794 van 13 juni 1942 betreffende de honoraria van advocaten uit hoofde van prestaties in burgerlijke zaken (hierna: „wet nr. 794/1942”), dat op straffe van nietigheid van elke daartoe strekkende overeenkomst, niet kan worden afgeweken van de minimumhonoraria die zijn vastgesteld in de tariefregeling voor de vertegenwoordiging in rechte in burgerlijke zaken.
12. Artikel 13 van wet nr. 31 van 9 februari 1982 betreffende het vrij verrichten van diensten door advocaten die onderdaan zijn van de lidstaten van de Europese Gemeenschap, waarmee uitvoering werd gegeven aan richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten(3), bepaalt: „Aan de in artikel 1 opgesomde advocaten worden, uit hoofde van hun verrichtingen als advocaat, de rechten en vergoedingen betaald die door de vigerende beroepsregels zijn vastgesteld voor de vertegenwoordiging in rechte en voor buitengerechtelijke bijstand.”
13. Tijdens de precontentieuze fase van de onderhavige zaak is de Italiaanse regelgeving inzake de beloning van vrije beroepen en dus ook van de advocaten, gewijzigd bij decreto legge (besluitwet) nr. 223 van 4 juli 2006, omgezet in wet nr. 248 van 4 augustus 2006 (hierna: „decreto legge nr. 223/2006”). Artikel 2 ervan, met als opschrift „Spoedmaatregelen ter bescherming van de mededinging op het gebied van de professionele dienstverlening”, luidt:
„1. Overeenkomstig de gemeenschapsrechtelijke beginselen van vrije mededinging en van vrij verkeer van personen en diensten, en om de gebruiker een daadwerkelijke keuzemogelijkheid bij de uitoefening van zijn rechten en een mogelijkheid tot vergelijking van de op de markt aangeboden diensten te waarborgen, zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit ingetrokken de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die ter zake van de vrije beroepen en intellectuele activiteiten voorzien in:
a) bindende vaste of minimumtarieven, en dus in het verbod om contractueel beloningen vast te stellen die afhangen van de verwezenlijking van nagestreefde doelstellingen;
[...]
2. Dit geldt onverminderd de bepalingen betreffende de uitoefening van beroepen in het kader van de nationale gezondheidsdienst of van een overeenkomst met laatstgenoemde, alsmede eventuele maximumtarieven die reeds algemeen ter bescherming van de gebruiker zijn vastgesteld. Bij de gerechtelijke vaststelling en bij pro-deorechtsbijstand stelt de rechter de kosten en de honoraria vast op basis van de tariefregeling voor honoraria. In aanbestedingsprocedures kunnen de aanbestedende diensten gebruikmaken van de tariefregelingen met betrekking waartoe op gemotiveerde wijze is vastgesteld dat zij geschikt zijn, als criterium voor of referentiepunt bij de vaststelling van de honoraria.
3. De deontologische en contractuele voorschriften alsook de gedragscodes waarin de in lid 1 vermelde bepalingen zijn opgenomen, moeten vóór 1 januari 2007 worden aangepast. Daarbij moeten tevens maatregelen worden vastgesteld om de kwaliteit van de professionele dienstverlening te waarborgen. Met ingang van die datum zijn alle niet-aangepaste, met het bepaalde in lid 1 strijdige regels in ieder geval nietig.”
Precontentieuze procedure en procedure voor het Hof
14. Van oordeel dat de Italiaanse regelgeving met betrekking tot de buitengerechtelijke activiteiten van een advocaat strijdig zou kunnen zijn met artikel 49 EG, heeft de Commissie op 13 juli 2005 de Italiaanse Republiek een aanmaningsbrief gestuurd. De Italiaanse Republiek heeft geantwoord bij brief van 19 september 2005.
15. Vervolgens heeft de Commissie de in de aanmaningsbrief vervatte analyse tweemaal aangevuld. In een eerste aanvullende aanmaningsbrief, van 23 december 2005, heeft de Commissie gesteld dat de Italiaanse bepalingen waarin de verplichting was neergelegd om voor gerechtelijke en buitengerechtelijke activiteiten van advocaten bindende tarieven in acht te nemen, niet verenigbaar waren met de artikelen 43 EG en 49 EG. De Italiaanse Republiek heeft geantwoord bij brieven van 9 maart, 10 juli en 17 oktober 2006.
16. Met een tweede aanvullende aanmaningsbrief, gedateerd 23 maart 2007, heeft de Commissie gereageerd op de nieuwe Italiaanse regelgeving op dat gebied, te weten decreto legge nr. 223/2006. De Italiaanse Republiek heeft geantwoord bij brief van 21 mei 2007.
17. Vervolgens heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten bij brief van 3 augustus 2007 verzocht om nadere informatie over de regeling tot terugbetaling van de door de advocaten gedragen kosten. De Italiaanse Republiek heeft geantwoord bij brief van 28 september 2007.
18. Daar de Commissie geen genoegen kon nemen met de opmerkingen van de Italiaanse Republiek, heeft zij haar op 4 april 2008 een met redenen omkleed advies gestuurd, waarin zij haar verweet dat de nationale bepalingen die erin voorzien dat advocaten maximumtarieven in acht moeten nemen, strijdig waren met de artikelen 43 EG en 49 EG.
19. Ondanks de argumenten die de Italiaanse autoriteiten hebben aangevoerd in hun antwoord van 9 oktober 2008 op het met redenen omkleed advies, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld, waarmee zij het Hof verzoekt vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door bepalingen vast te stellen die erin voorzien dat advocaten maximumtarieven in acht moeten nemen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 43 EG en 49 EG, en de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.
20. Bij beschikking van 5 juni 2009 heeft het Hof de Republiek Slovenië toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.
21. De Italiaanse Republiek heeft verzocht om een terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 24 maart 2010, waarbij de gemachtigden van de Italiaanse Republiek en van de Commissie zijn verschenen.
Beoordeling
22. In het verzoekschrift van de Commissie wordt ervan uitgegaan dat de Italiaanse regelgeving bepalingen bevat op grond waarvan de advocaten verplicht zijn om maximumtarieven in acht te nemen. In het licht van de argumentatie van de Commissie die is opgenomen in haar verzoekschrift en ter terechtzitting is uiteengezet, kan worden vastgesteld dat de Commissie de Italiaanse Republiek niet verwijt dat er bindende maximumtarieven gelden bij de vaststelling van de kosten door de rechterlijke instantie, wat uitdrukkelijk is neergelegd in artikel 60 RDL, maar veeleer dat dergelijke tarieven in acht moeten worden genomen in de verhouding tussen advocaat en cliënt, aangezien die verplichting een beperking inhoudt van de vrijheid van onderhandeling over de beloning van advocaten.
23. Zou dat het geval zijn, dat wil zeggen indien de Italiaanse regelgeving effectief bepalingen bevat op grond waarvan advocaten verplicht zijn om maximumtarieven in acht te nemen in hun betrekkingen met hun cliënten, dan zou zonder veel moeite, uitgaande van het arrest Cipolla e.a.(4), waarin het Hof een soortgelijke verplichting om zich aan minimumtarieven te houden als een beperking van het vrij verrichten van diensten heeft aangemerkt, kunnen worden erkend dat de betrokken verplichting een beperking inhoudt van het vrij verrichten van diensten, en zelfs van de vrijheid van vestiging, zodat het aan de Italiaanse Republiek zou staan om aan te tonen dat die beperking kan worden gerechtvaardigd door doelstellingen van algemeen belang.
24. De Italiaanse Republiek betwist echter juist het bestaan van een dergelijke verplichting voor advocaten om zich te houden aan maximumtarieven in hun betrekkingen met hun cliënten. Daarom zal ik, alvorens te onderzoeken of de verplichting voor advocaten om maximumtarieven in acht te nemen een beperking inhoudt van de vrijheid van vestiging in de zin van artikel 43 EG alsook van het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 49 EG, eerst onderzoeken of de Italiaanse rechtsorde daadwerkelijk voorziet in een dergelijke verplichting.
25. Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het Italiaanse tarief voor de activiteiten van advocaten, waarin voor elke verrichting of reeks verrichtingen een maximum‑ en een minimumbedrag wordt vastgesteld, reeds driemaal door het Hof is onderzocht. Een eerste maal gebeurde dit in het kader van het arrest Arduino(5), waarin het Hof de procedure voor de vaststelling van de tariefregeling met minimum‑ en maximumbedragen heeft getoetst aan de artikelen 10 EG en 81 EG om na te gaan of dat tarief een overheidsmaatregel was, dan wel een besluit tot interventie op economisch gebied van particuliere marktdeelnemers. In dat arrest heeft het Hof vastgesteld dat voormelde artikelen van het EG-Verdrag zich er niet tegen verzetten dat een lidstaat een wettelijke of bestuursrechtelijke maatregel vaststelt waarbij op basis van een ontwerp van een beroepsorganisatie van advocaten een tariefregeling met minimum‑ en maximumbedragen voor de honoraria van de beroepsgenoten wordt goedgekeurd.(6)
26. Die vaststelling is tevens terug te vinden in het arrest Cipolla e.a.(7), waarin het Hof niet alleen heeft onderzocht of de Italiaanse tariefregeling voor de advocatenhonoraria in overeenstemming was met het communautaire mededingingsrecht, maar ook hoe het absolute verbod om bij overeenkomst af te wijken van de in die tariefregeling vastgestelde minimumhonoraria zich verhield tot het beginsel van de vrijheid van dienstverrichting. Dienaangaande heeft het Hof vastgesteld dat een dergelijk verbod een beperking vormt van het vrij verrichten van diensten, die in beginsel kan worden gerechtvaardigd door de doelstellingen van consumentenbescherming en een goede rechtsbedeling. Het Hof liet het aan de nationale rechter om na te gaan of de betrokken Italiaanse regelgeving daadwerkelijk beantwoordde aan voornoemde doelstellingen, en of de uit die regeling voortvloeiende beperkingen niet aan deze doelstellingen onevenredig zijn.(8)
27. Vervolgens heeft het Hof, in de beschikking Hospital Consulting e.a.(9), zijn standpunt aangaande de verenigbaarheid van de Italiaanse tariefregeling voor de advocatenhonoraria met het communautaire mededingingsrecht herhaald. In die zaak hadden de aan het Hof voorgelegde prejudiciële vragen betrekking op het verbod voor de rechter om bij de vaststelling van het bedrag van de kosten dat de in het ongelijk gestelde partij aan de andere partij dient te betalen, af te wijken van de in die tariefregeling vastgestelde minimumhonoraria.
28. Ik acht het van belang er met nadruk op te wijzen dat de overwegingen van het Hof in het arrest Cipolla e.a. en in de beschikking Hospital Consulting e.a. slechts het verbod om af te wijken van de minimumhonoraria betroffen. Nergens in die uitspraken gaat het over een eventueel verbod om af te wijken van de maximumhonoraria, niettegenstaande het feit dat de verwijzende rechter in de zaak naar aanleiding waarvan het arrest Cipolla e.a. is gewezen, het Hof een vraag had gesteld over de verenigbaarheid van het beginsel dat afwijking van de honoraria van advocaten absoluut verboden is, met het beginsel van het vrij verrichten van diensten.(10)
29. Ten tijde van de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de arresten Arduino en Cipolla e.a., en de beschikking Hospital Consulting e.a., bestond er onbetwistbaar een verbod om af te wijken van de minimumhonoraria. Dat verbod was met zoveel woorden geformuleerd in artikel 24 van wet nr. 794/1942, op straffe van nietigheid van elke daarvan afwijkende overeenkomst, en in artikel 4, lid 1, van decreto ministeriale nr. 127/2004, volgens hetwelk onder geen enkel beding kan worden afgeweken van de vastgestelde minimumtarieven voor de advocatenhonoraria.(11)
30. De verplichting om minimumtarieven in acht te nemen, en dus de bindende aard van die tarieven, is opgeheven bij decreto legge nr. 223/2006, die aldus als lex posterior afwijkt van wet nr. 794/1942 en van decreto ministeriale nr. 127/2004.
31. Net zo min als het bestaan van het verbod om af te wijken van de minimumhonoraria ten tijde van de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de arresten Arduino en Cipolla e.a. en de beschikking Hospital Consulting e.a., kan het bestaan worden betwist van maximumtarieven voor de activiteiten van advocaten in de Italiaanse regelgeving.
32. De Commissie lijkt de Italiaanse Republiek echter iets anders te verwijten. De Commissie uit immers kritiek op het feit dat de maximumtarieven verplicht zijn gesteld in de betrekkingen tussen advocaten en cliënten, op grond dat dit een beperking vormt van hun contractsvrijheid. Volgens de Commissie is het advocaten uit hoofde van de betrokken Italiaanse regelgeving verboden om bij overeenkomst van de maximumtarieven af te wijken.
33. In dat verband zij eraan herinnerd dat de Italiaanse Republiek niet de enige lidstaat is waarvan de rechtsorde voorziet in een tarief waarbij voor de honoraria van advocaten minimum‑ en maximumgrenzen worden vastgesteld.(12)
34. Ik erken dat een dergelijk tarief een matigende invloed kan hebben die de justitiabelen tegen de vaststelling van overdreven honoraria beschermt, en die het mogelijk maakt van tevoren de kosten te kennen verbonden aan de dienstverlening van advocaten, gelet op met name de asymmetrische informatie die tussen advocaten en cliënten bestaat.
35. Zoals ik reeds heb uiteengezet, staat het vermeende bindende karakter van de maximumtarieven, die volgens de Commissie van toepassing zouden zijn op de activiteiten van advocaten op grond van met name de artikelen 57 en 58 RDL, artikel 24 van wet nr. 794/1942, artikel 13 van wet nr. 31 van 9 februari 1982, de relevante bepalingen van decreto ministeriale nr. 127/2004 alsook van decreto legge nr. 223/2006, centraal in de bedenkingen die de Commissie heeft geformuleerd.(13)
36. Op basis van de Italiaanse regelgeving zoals deze door de Commissie is uiteengezet en vervolgens door de Italiaanse Republiek is toegelicht in hun memories en in hun mondelinge opmerkingen ter terechtzitting, ben ik van mening dat het uitgangspunt van de Commissie betreffende het verbod om af te wijken van de maximumtarieven onjuist is.
37. Uit artikel 2233 van het Italiaanse burgerlijk wetboek, als lex generalis, en artikel 61 RDL, als lex specialis, volgt uitdrukkelijk dat de overeenkomst tussen een advocaat en zijn cliënt voorrang krijgt boven het bij decreto ministeriale nr. 127/2004 vastgestelde tarief. Slechts bij ontbreken van een overeenkomst wordt het tarief toegepast om in een concreet geval de honoraria van een advocaat vast te stellen. Hieruit volgt dat de advocaat en zijn cliënt bij overeenkomst de honoraria van de advocaat kunnen vaststellen, bijvoorbeeld op basis van de aan de zaak bestede tijd, op forfaitaire basis, of afhankelijk van het resultaat.
38. Aan die vaststelling wordt niet afgedaan door artikel 2, lid 2, van decreto legge nr. 223/2006, volgens hetwelk de opheffing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de sector van de professionele dienstverlening die voorzien in bindende vaste of minimumtarieven, eventuele maximumtarieven onverlet laat. Uit die bepaling vloeit mijns inziens voort dat de aard van de eventuele maximumtarieven ongewijzigd is gebleven. Indien de voor de activiteiten van advocaten geldende maximumtarieven niet verplicht moesten worden toegepast in de betrekkingen tussen advocaten en cliënten vóór de vaststelling van decreto legge nr. 223/2006, kunnen zij dus evenmin daarna een dergelijk bindend karakter hebben.
39. Bovendien is het woord „bindend”, anders dan in artikel 2, lid 1, van decreto legge nr. 223/2006, niet terug te vinden in lid 2 van deze bepaling, waarin het gaat over de maximumtarieven.
40. Gelet op de rechtspraak volgens welke de strekking van nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen moet worden beoordeeld met inachtneming van de uitlegging die de nationale rechterlijke instanties daaraan geven(14), moet de Commissie, opdat haar beroep zou kunnen slagen, aantonen dat de Italiaanse rechterlijke instanties van oordeel zijn dat de maximumtarieven bindend zijn.
41. In haar verzoekschrift heeft de Commissie, zonder concrete voorbeelden te geven, gesteld dat uit een vaste rechtspraak van de Corte suprema di cassazione blijkt dat het verbod om af te wijken van het beroepstarief van de advocaten impliceert dat elke overeenkomst in tegengestelde zin tussen de betrokken partijen nietig is. De Italiaanse Republiek heeft hierop geantwoord dat die rechtspraak slechts betrekking had op de minimumtarieven.
42. Ter terechtzitting verwees de Commissie naar de arresten van de Corte suprema di cassazione nr. 12297/2001, nr. 9514/96 en nr. 19014/2007, zonder evenwel er een afschrift van over te leggen aan het Hof. Zij heeft gesteld dat de Corte suprema di cassazione in die arresten van oordeel was dat de maximum‑ en minimumtarieven ertoe strekken de contractsautonomie te beperken. De Italiaanse Republiek heeft hierop geantwoord dat in die arresten totaal andere regelgevingskaders aan de orde waren.
43. Niettegenstaande het feit dat voormelde arresten niet bij het dossier zijn gevoegd, heb ik één arrest ervan, te weten arrest nr. 12297/2001, dat online beschikbaar is, onderzocht. Uit dat onderzoek blijkt dat dit arrest slechts de vaststelling van de proceskosten betreft, en niet de contractuele vrijheid om in de betrekking tussen de cliënt en zijn advocaat een honorarium vast te stellen.
44. Gelet op het vooroverwogene kan ik een en ander samenvatten.
45. In de eerste plaats staat het aan de Commissie om het bestaan aan te tonen van een verplichting op grond waarvan advocaten maximumtarieven in acht dienen te nemen en het hun verboden is om bij overeenkomst van die maximumtarieven af te wijken.
46. De Commissie heeft aangetoond dat er inzake honoraria bovengrenzen bestaan. In feite heeft de Italiaanse Republiek dit niet betwist. De Commissie is er evenwel niet in geslaagd, aan te tonen dat die grenzen in die zin bindend zijn, dat zij de advocaten het verbod opleggen om daarvan af te wijken door middel van een overeenkomst met hun cliënten. Bij onderzoek van de Italiaanse regelgeving ter zake van de beloning van advocaten is niet gebleken van het bestaan van een dergelijk uitdrukkelijk verbod om af te wijken van de maximumtarieven, naar het voorbeeld van het tot de wijziging bij decreto legge nr. 223/2006 geldende verbod om af te wijken van de minimumtarieven.
47. In de tweede plaats heeft de Commissie niet aangetoond dat, niettegenstaande het ontbreken van een dergelijk uitdrukkelijk verbod, de nationale rechterlijke instanties de betrokken regelgeving in die zin interpreteren dat de maximumtarieven de grenzen vormen van de contractsvrijheid tussen de advocaten en hun cliënten. Voor zover kan worden nagegaan vindt de stelling van de Commissie geen steun in de arresten van de Corte suprema di cassazione die zij ter terechtzitting heeft aangehaald(15) maar niet bij het dossier heeft gevoegd. Bovendien heeft de Italiaanse Republiek terecht opgemerkt dat de betrokken arresten betrekking hadden op andere regelgevingskaders dan het regelgevingskader dat in de onderhavige zaak aan de orde is.
48. Uit deze samenvatting volgt dat het verzoekschrift van de Commissie ongegrond moet worden verklaard.
49. Met betrekking tot de kosten bepaalt artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering dat de in het ongelijk gestelde partij in de kosten wordt verwezen, indien dat is gevorderd. Aangezien de Italiaanse Republiek geen verwijzing in de kosten heeft gevorderd, zal elk van de partijen haar eigen kosten moeten dragen.
50. Volgens artikel 69, lid 4, eerste alinea, van voormeld Reglement draagt de lidstaat die in het geding is tussengekomen, zijn eigen kosten. De Republiek Slovenië zal derhalve haar eigen kosten dragen.
Conclusie
51. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, uitspraak te doen als volgt:
„1) Het beroep wordt verworpen.
2) De Italiaanse Republiek draagt haar eigen kosten.
3) De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.
4) De Republiek Slovenië draagt haar eigen kosten.”
1 – Oorspronkelijke taal: Frans.
2 – Hoewel die bepaling slechts uitdrukkelijk naar de honoraria en de vergoedingen in strafzaken en voor buitengerechtelijke bijstand verwijst, wordt zij in de rechtspraak van het Hof steeds aangehaald als tevens betrekking hebbende op de honoraria en vergoedingen in burgerlijke zaken (zie bijvoorbeeld arresten van 19 februari 2002, Arduino, C‑35/99, Jurispr. blz. I‑1529, punt 6, en 5 december 2006, Cipolla e.a., C‑94/04 en C‑202/04, Jurispr. blz. I‑11421, punt 4, en beschikking van 5 mei 2008, Hospital Consulting e.a., C‑386/07, punt 5).
3 – PB L 78, blz. 17.
4 – Reeds aangehaald.
5 – Reeds aangehaald.
6 – Daarentegen heeft het Hof geoordeeld dat de Italiaanse regelgeving die een beroepsorganisatie verplichtte een voor alle douane-expediteurs bindende Italiaanse tariefregeling vast te stellen, in strijd was met artikel 85 EG, aangezien er sprake was van een besluit van een ondernemersvereniging en niet van een overheidsmaatregel (arrest van 18 juni 1998, Commissie/Italië, C‑35/96, Jurispr. blz. I‑3851).
7 – Reeds aangehaald.
8 – In haar verzoekschrift heeft de Commissie gewezen op de vaststelling van de Corte d’Appello di Torino (hof van beroep van Turijn), verwijzende rechter in zaak Cipolla, in diens arrest van 26 maart 2008 (zaak Cipolla tegen Portolese in Fazari), volgens welke „de vaststelling van verplichte minimumhonoraria geen instrument is dat ertoe strekt de belangen van de consumenten te beschermen, voor wie de kosten van het beroepstarief – doorgaans – niet gelden en die – wegens de asymmetrie in de informatievoorziening [...] niet in staat zijn het multiplicator-effect van de opdeling van de categorieën rechten en honoraria in verhouding tot de duur van het proces, op de uiteindelijke kosten voor de betaalde verrichting ongeacht de kwaliteit van de verleende dienst, te beoordelen, hetgeen nadelig is voor de goede rechtsbedeling”.
9 – Reeds aangehaald.
10 – Het is juist dat advocaat-generaal Maduro, in punt 66 van zijn conclusie in de zaak naar aanleiding waarvan het reeds aangehaalde arrest Cipolla e.a. is gewezen, heeft vastgesteld dat de Italiaanse tariefregeling ook maximumhonoraria omvatte, die advocaten die hun beroepswerkzaamheden in Italië uitoefenden, niet mochten overschrijden. Advocaat-generaal Léger heeft zich in soortgelijke zin uitgelaten in punt 94 van zijn conclusie in de zaak naar aanleiding waarvan het reeds aangehaalde arrest Arduino is gewezen, betreffende decreto ministeriale nr. 585 van 5 oktober 1994, dat voorafging aan decreto ministeriale nr. 127/2004. Gelet op de in die conclusies aangehaalde Italiaanse regelgeving, is evenwel niet duidelijk waarop die vaststellingen juist zijn gebaseerd, en evenmin of zij slechts gelden voor de vaststelling van de kosten door de rechterlijke instantie dan wel ook in de betrekkingen tussen advocaten en cliënten.
11 – In haar verzoekschrift stelt de Commissie ten onrechte dat die bepaling elke afwijking van de honoraria en vergoedingen voor de diensten van advocaten verbiedt. In werkelijkheid betreft dat verbod slechts de minimumtarieven.
12 – Bij wijze van voorbeeld zij verwezen naar de Duitse tariefregeling die wordt beschreven in punt 7 van het arrest van 11 december 2003, AMOK (C‑289/02, Jurispr. blz. I-15059), de Tsjechische tariefregeling (vyhláška Ministerstva spravedlnosti č. 177/1996 Sb. o odměnách advokátů a náhradách advokátů za poskytování právních služeb) en de Slowaakse tariefregeling (vyhláška Ministerstva spravodlivosti Slovenskej republiky č. 655/2004 Z. z. o odmenách a náhradách advokátov za poskytovanie právnych služieb).
13 – Daarbij zij aangetekend dat ik moeilijk inzie, hoe het bindende karakter van de maximumtarieven kan worden afgeleid uit artikel 24 van wet nr. 794/1942, dat enkel een verbod bevat om af te wijken van de in de tariefregeling vastgestelde minimumhonoraria voor de gerechtelijke verrichtingen in burgerlijke zaken, op straffe van nietigheid van elke afwijkende overeenkomst.
14 – Arrest van 9 december 2003, Commissie/Italië (C‑129/00, Jurispr. blz. I‑14637, punt 30).
15 – Er zij aan herinnerd dat de Commissie zich in haar verzoekschrift ertoe heeft beperkt te stellen dat uit een vaste rechtspraak van de Corte suprema di cassazione volgt dat „het verbod om af te wijken van het beroepstarief van advocaten de nietigheid meebrengt van elke overeenkomst in tegengestelde zin tussen de partijen die op enige wijze betrokken zijn bij de verrichting”, zonder evenwel enig concreet voorbeeld te geven.