EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007TO0459

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 15 oktober 2009.
Hangzhou Duralamp Electronics Co., Ltd tegen Raad van de Europese Unie.
Procesincidenten - Verwijdering van stuk uit dossier - Schrapping van zin uit dossier.
Zaak T-459/07.

Jurisprudentie 2009 II-04015

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2009:403

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

15 oktober 2009 ( *1 )

In zaak T-459/07,

Hangzhou Duralamp Electronics Co., Ltd, gevestigd te Hangzhou (China), vertegenwoordigd door M. Gambardella en V. Villante, advocaten,

verzoekster,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J.-P. Hix als gemachtigde, bijgestaan door G. Berrisch en G. Wolf, advocaten,

verweerder,

ondersteund door

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. van Vliet en K. Talabér-Ritz als gemachtigden,

Osram GmbH, gevestigd te München (Duitsland), vertegenwoordigd door R. Bierwagen, advocaat,

interveniënten,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1205/2007 van de Raad van 15 oktober 2007 tot instelling van een antidumpingrecht op geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i’s) van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96, en tot uitbreiding van dat recht tot hetzelfde product dat vanuit de Socialistische Republiek Vietnam, de Islamitische Republiek Pakistan en de Republiek der Filippijnen wordt verzonden (PB L 272, blz. 1),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: O. Czúcz, kamerpresident, I. Labucka en K. O’Higgins (rapporteur), rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

1

Bij op 17 december 2007 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft Hangzhou Duralamp Electronics Co., Ltd (hierna: „Hangzhou” of „verzoekster”) het onderhavige beroep ingesteld tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1205/2007 van de Raad van tot instelling van een antidumpingrecht op geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i’s) van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96, en tot uitbreiding van dat recht tot hetzelfde product dat vanuit de Socialistische Republiek Vietnam, de Islamitische Republiek Pakistan en de Republiek der Filippijnen wordt verzonden (PB L 272, blz. 1; hierna: „bestreden verordening”).

2

Bij op 21 december 2007 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift hebben Philips Lighting Poland SA en Philips Lighting BV eveneens beroep ingesteld tegen de Raad van de Europese Unie tot nietigverklaring van de bestreden verordening (zaak T-469/07).

3

Bij beschikking van 12 juni 2008 heeft de president van de Vierde kamer Osram GmbH in de onderhavige zaak toegelaten tot interventie aan de zijde van de Raad. Osram heeft op haar memorie in interventie ingediend waarover Hangzhou op opmerkingen heeft ingediend (hierna: „opmerkingen van ”).

4

Bij beschikking van 9 oktober 2008 heeft de president van de Vierde kamer Hangzhou in zaak T-469/07 toegelaten tot interventie aan de zijde van Philips Lighting Poland en Philips Lighting. Ingevolge artikel 116, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht ontving Hangzhou alle aan partijen in deze zaak betekende processtukken, waaronder het door de Raad op ingediende verweerschrift.

5

In punt 29, laatste zin, van de opmerkingen van 24 november 2008 gaat Hangzhou in op het punt van de „gemeenschapsindustrie” en merkt zij op:

„Dit punt kan volgens verzoekster beter worden besproken onder verwijzing naar de beschrijving van de gemeenschapsindustrie door [de Raad] in de punten 27, 28 en 29 van zijn [verweerschrift] in [zaak T-469/07] (bijlage J 3), waarin [de Raad] een andere conclusie dan [Osram] trekt.”

6

Bij op 15 januari 2009 ter griffie van het Gerecht neergelegde brief verzocht de Raad dat de in het vorige punt bedoelde zin alsook bijlage J 3 waarnaar deze zin verwees, namelijk het verweerschrift dat hij in zaak T-469/07 had ingediend, uit het dossier van de onderhavige zaak werd verwijderd. Ter ondersteuning van zijn verzoek stelt de Raad dat Hangzhou de procedure misbruikte door zonder toestemming dit verweerschrift „voor andere doeleinden dan die van de procedure in [zaak T-469/07]” te gebruiken. De Raad wijst erop dat deze laatste zaak en de onderhavige zaak niet zijn gevoegd en dat partijen volgens vaste rechtspraak bescherming genieten tegen oneigenlijk gebruik van processtukken.

7

Bij op 11 februari 2009 ter griffie van het Gerecht neergelegde brief diende Hangzhou opmerkingen over dit verzoek in. In wezen, aldus Hangzhou, is dit verzoek ongegrond en kan haar geen misbruik van procedure worden verweten. Op dit laatste punt wijst zij er meer bepaald op dat zij is toegelaten tot interventie in zaak T-469/07, die hetzelfde voorwerp als de onderhavige zaak heeft, zodat zij wettig toegang heeft tot de daarin ingediende processtukken, waaronder het betrokken verweerschrift. Zij stelt ook dat zij bij toewijzing van het verzoek van de Raad er het Gerecht niet op zal kunnen wijzen dat de Raad in een aanhangige parallelle zaak waarin zij als interveniënte is toegelaten, „exact het tegendeel over een rechtens en feitelijk zeer belangrijke vraag” verdedigt.

8

Op basis van artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering dient te worden nagegaan of het verzoek om schrapping uit het dossier van de laatste zin van punt 29 van de opmerkingen van 24 november 2008 en het verzoek om verwijdering uit het dossier van bijlage J 3 bij deze opmerkingen gerechtvaardigd zijn. Krachtens deze bepaling kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, uitspraak doen op een incident zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Overeenkomstig lid 3 van dit artikel geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht zich zonder mondelinge behandeling voldoende ingelicht door de stukken van het dossier.

9

In de eerste plaats dient het verzoek van de Raad om verwijdering van bijlage J 3 bij de opmerkingen van 24 november 2008 uit het dossier van de onderhavige zaak te worden toegewezen.

10

Bijlage J 3 is het verweerschrift van de Raad in zaak T-469/07 en is Hangzhou in die zaak meegedeeld overeenkomstig artikel 116, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering. Hangzhou wil hier dus verweer voeren aan de hand van een processtuk waartoe zij als interveniënte in een andere zaak toegang had.

11

Deze handelwijze kan niet worden aanvaard.

12

Dienaangaande dient er om te beginnen aan te worden herinnerd dat elke bij het Gerecht ingestelde zaak zijn eigen dossier heeft met onder meer de door partijen in de betrokken zaak overgelegde stukken en processtukken en dat elk van deze dossiers volledig autonoom is. Dit laatste punt wordt geïllustreerd door artikel 5, lid 5, van de instructies voor de griffier van het Gerecht van 5 juli 2007 (PB L 232, blz. 1), dat luidt: „[e]en stuk dat in een bepaalde zaak is neergelegd en in het dossier van die zaak is opgenomen, kan niet in aanmerking worden genomen voor het in gereedheid brengen van een andere zaak”.

13

Verder is het vaste rechtspraak dat partijen krachtens de regels voor de behandeling van zaken voor het Gerecht bescherming genieten tegen oneigenlijk gebruik van de processtukken. Partijen zelf of interveniënten in een zaak mogen de processtukken van andere partijen waartoe zij toegang kregen, derhalve alleen gebruiken tot eigen verweer in die zaak (zie in die zin arrest Gerecht van 17 juni 1998, Svenska Journalistförbundet/Raad, T-174/95, Jurispr. blz. II-2289, punten 135 en 137; beschikkingen van de president van de Vijfde kamer van het Gerecht van , Van Parys e.a./Commissie, T-11/99 R, Jurispr. blz. II-1355, punt 22; van de president van de Eerste kamer van het Gerecht van , Glaxo Wellcome/Commissie, T-168/01, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 28, en van de president van de Vierde kamer van het Gerecht van , Hynix Semiconductor/Raad, T-383/03, Jurispr. blz. II-621, punt 47).

14

Het is vaste rechtspraak dat, behalve in uitzonderlijke gevallen waarin de openbaarmaking van een stuk de goede rechtsbedeling kan schaden, het partijen vrijstaat om hun eigen memories openbaar te maken aan een derde (beschikking Hof van 3 april 2000, Duitsland/Parlement en Raad, C-376/98, Jurispr. blz. I-2247, punt 10). In dezelfde zin zou een partij bij een procedure onder hetzelfde voorbehoud ermee kunnen instemmen dat een memorie die zij in deze procedure heeft ingediend, door een andere partij bij die procedure wordt gebruikt in een andere procedure. In casu staat evenwel vast dat Hangzhou de Raad zelfs niet om toestemming heeft gevraagd om het verweerschrift in zaak T-469/07 van deze laatste in de onderhavige zaak te gebruiken.

15

Ten slotte kan het Gerecht, indien het het betrokken verweerschrift nuttig acht voor de oplossing van het onderhavige geding, hoe dan ook de overlegging ervan bevelen krachtens artikel 64, lid 3, sub d, of artikel 65, sub b, van zijn Reglement voor de procesvoering.

16

In de tweede plaats moet het verzoek om schrapping uit het dossier van de laatste zin van punt 29 van de opmerkingen van 24 november 2008, gelet op het zeer algemene karakter van de bewering in deze zin, daarentegen worden afgewezen.

17

De beslissing over de kosten wordt aangehouden.

 

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer)

beschikt:

 

1)

Het document dat Hangzhou Duralamp Electronics Co., Ltd als bijlage J 3 bij haar opmerkingen over de memorie in interventie van Osram GmbH heeft overgelegd, wordt verwijderd uit het dossier van de zaak.

 

2)

Het verzoek wordt voor het overige afgewezen.

 

3)

De beslissing over de kosten wordt aangehouden.

 

Luxemburg, 15 oktober 2009.

De griffier

E. Coulon

De president van de Vierde kamer

O. Czúcz


( *1 ) Procestaal: Engels.

Top