Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CN0559

    Zaak C-559/07: Beroep ingesteld op 17 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

    PB C 37 van 9.2.2008, p. 21–21 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    9.2.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 37/21


    Beroep ingesteld op 17 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

    (Zaak C-559/07)

    (2008/C 37/31)

    Procestaal: Grieks

    Partijen

    Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia en M. van Beek)

    Verwerende partij: Helleense Republiek

    Conclusies

    vast te stellen dat de Helleense Republiek, door het handhaven van bepalingen betreffende een verschillende pensioenleeftijd en verschillende vereisten inzake minimumanciënniteit voor mannen en vrouwen in het Griekse wetboek van burgerlijke en militaire rustpensioenen, de krachtens artikel 141 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

    de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    1.

    Na onderzoek van de geldende bepalingen van het Griekse wetboek van burgerlijke en militaire rustpensioenen, heeft de Commissie vastgesteld dat vrouwen recht hebben op pensioen op een andere leeftijd dan mannen en onder andere voorwaarden wat de vereiste minimumanciënniteit betreft.

    2.

    In het licht van de rechtspraak van het Hof is de Commissie van mening dat die pensioenen, die door de werkgever aan een voormalige werknemer worden betaald als gevolg van hun arbeidsbetrekking, een beloning vormen in de zin van artikel 141 EG. Gezien het bijzondere karakter van de betrokken pensioenstelsels, die het pensioen laten afhangen van de duur van de dienstbetrekking en het loon van de werknemer voor hij met pensioen vertrok, vormen de gepensioneerden volgens de Commissie bovendien een „bijzondere categorie van werknemers”, terwijl de methode van financiering en beheer van het pensioenstelsel geen beslissende factor is voor de toepassing van artikel 141 EG.

    3.

    Ook is volgens de Commissie niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 141, lid 4, EG, betreffende het instellen van specifieke voordelen om de uitoefening van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken.

    In het concrete geval begunstigen de betrokken bepalingen niet het herstel van de problemen waarmee vrouwen in hun beroepsloopbaan kunnen worden geconfronteerd, maar vergemakkelijken zij integendeel hun terugtrekking uit de arbeidsmarkt.

    4.

    Bovendien is de aangevoerde rechtvaardiging, gebaseerd op de gebrekkige werking van het staatsapparaat en de daarmee samenhangende vaststelling van overgangsbepalingen, naar de mening van de Commissie niet overtuigend, aangezien enerzijds de financiële gevolgen die voor een lidstaat daaruit kunnen voortvloeien, op zichzelf geen beperking in de tijd van de toepassing van de bepalingen van gemeenschapsrecht rechtvaardigen, en anderzijds de Helleense Republiek het bestaan en de inhoud van de aangevoerde gebrekkige werking in de praktijk niet heeft aangetoond.

    5.

    Bijgevolg is de Commissie van mening dat de Helleense Republiek, door het handhaven van bepalingen betreffende een verschillende pensioenleeftijd en verschillende vereisten inzake minimumanciënniteit voor mannen en vrouwen in het Griekse wetboek van burgerlijke en militaire rustpensioenen, de krachtens artikel 141 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.


    Top