EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CJ0416

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2009.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek.
Niet-nakoming - Richtlijnen 91/628/EEG en 93/119/EG - Verordening (EG) nr. 1/2005 - Bescherming van dieren tijdens vervoer en bij slachten of doden - Structurele en algemene schending van gemeenschapsrecht.
Zaak C-416/07.

Jurisprudentie 2009 I-07883

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2009:528

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

10 september 2009 ( *1 )

„Niet-nakoming — Richtlijnen 91/628/EEG en 93/119/EG — Verordening (EG) nr. 1/2005 — Bescherming van dieren tijdens vervoer en bij slachten of doden — Structurele en algemene schending van gemeenschapsrecht”

In zaak C-416/07,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 4 september 2007,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Tserepa-Lacombe en F. Erlbacher als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door S. Charitaki, S. Papaïoannou en E.-M. Mamouna als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. Klučka (rapporteur), U. Lõhmus, P. Lindh en A. Arabadjiev, rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 januari 2009,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 april 2009,

het navolgende

Arrest

1

De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet alle maatregelen te hebben genomen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen:

dat iedere vervoerder van dieren door de bevoegde autoriteit is erkend en is geregistreerd zodat de bevoegde autoriteit deze snel kan identificeren, met name wanneer niet wordt voldaan aan de regels inzake het welzijn van dieren tijdens het vervoer;

dat de bevoegde autoriteiten de verplichte controles op de reisschema’s/journaals verrichten;

dat er in de veerhavens of in de onmiddellijke omgeving daarvan installaties zijn waar de dieren na de ontscheping kunnen rusten;

dat de controles van de vervoermiddelen en de dieren daadwerkelijk worden verricht;

dat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden opgelegd wanneer de bepalingen inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer herhaaldelijk of ernstig worden overtreden,

dat de regels inzake het bedwelmen van dieren bij het slachten worden nageleefd, en

dat in de slachthuizen passende inspecties en controles worden verricht,

de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 5, deel A, punt 1, sub a-i en ii, en punt 2, sub b en d-i, eerste streepje, en de artikelen 8, 9 en 18, lid 2, van richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (PB L 340, blz. 17), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 806/2003 van de Raad van (PB L 122, blz. 1; hierna: „richtlijn 91/628”), krachtens punt 7, sub b, van punt 48 van hoofdstuk VII van de bijlage bij deze richtlijn en, sinds , krachtens de artikelen 5, lid 4, 6, lid 1, 13, leden 3 en 4, 15, lid 1, en 25 tot en met 27, lid 1, van verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van verordening (EG) nr. 1255/97 (PB 2005, L 3, blz. 1), en krachtens de artikelen 3, 5, lid 1, sub d, 6, lid 1, en 8 van richtlijn 93/119/EG van de Raad van inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden (PB L 340, blz. 21), zoals gewijzigd bij verordening nr. 1/2005 (hierna: „richtlijn 93/119”).

Toepasselijke bepalingen

Gemeenschapsregeling

Richtlijn 91/628

2

In artikel 5, deel A, punt 1, sub a-i en ii, van richtlijn 91/628 is bepaald:

„De lidstaten zien erop toe dat:

1)

iedere vervoerder

a)

i)

is geregistreerd, zodat de bevoegde autoriteit hem in geval van niet-naleving van de eisen van deze richtlijn snel kan identificeren;

ii)

beschikt over een erkenning die geldig is voor elk vervoer van gewervelde dieren op één van de in bijlage I van richtlijn 90/675/EEG bedoelde grondgebieden en is verstrekt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging of, in het geval van een in een derde land gevestigd bedrijf, door een bevoegde autoriteit van een lidstaat van de Unie, op voorwaarde dat de verantwoordelijke van het vervoerbedrijf zich schriftelijk ertoe heeft verbonden de eisen van de geldende communautaire veterinaire voorschriften na te leven.”

3

Artikel 5, deel A, punt 2, sub b, van deze richtlijn luidt:

„De lidstaten zien erop toe dat:

[…]

2)

de vervoerder

[…]

b)

voor de in artikel 1, [lid 1,] sub a, bedoelde dieren die bestemd zijn voor het handelsverkeer tussen lidstaten, voor uitvoer naar derde landen, en indien de reistijd langer is dan 8 uur, overeenkomstig het model in hoofdstuk VIII van de bijlage een reisschema opstelt, dat gedurende de reis gehecht blijft aan het gezondheidscertificaat, en waarin tevens de eventuele halte- en overlaadplaatsen zijn vermeld.”

4

Artikel 5, deel A, punt 2, sub d-i, eerste streepje, van deze richtlijn bepaalt:

„De lidstaten zien erop toe dat:

[…]

2)

de vervoerder

d)

zich ervan vergewist

i)

dat het origineel van het sub b bedoelde reisschema

op het juiste moment door de juiste personen naar behoren wordt in- en aangevuld”.

5

Artikel 8 van richtlijn 91/628 luidt:

„De lidstaten zien erop toe dat, met inachtneming van de in richtlijn 90/425/EEG vastgestelde beginselen en voorschriften inzake controles, de bevoegde autoriteiten toezien op de naleving van deze richtlijn aan de hand van niet-discriminerende controles van:

a)

de vervoermiddelen en dieren tijdens het vervoer over de weg;

b)

de vervoermiddelen en dieren bij aankomst op de plaatsen van bestemming;

c)

de vervoermiddelen en dieren op markten, vertrekplaatsen, halteplaatsen en overlaadplaatsen;

d)

de vermeldingen in de begeleidende documenten.

Deze controles moeten betrekking hebben op een geschikt monster van de dieren die jaarlijks binnen elke lidstaat worden vervoerd en kunnen worden verricht op hetzelfde moment als controles voor andere doeleinden.

De bevoegde autoriteit van elke lidstaat legt de Commissie een jaarverslag voor met opgave van het aantal controles dat tijdens het vorige kalenderjaar voor elk van de punten a, b, c en d is verricht, en onder meer nadere gegevens over de geconstateerde overtredingen en de maatregelen die de bevoegde autoriteit dientengevolge heeft getroffen.

Bovendien kunnen er controles worden verricht tijdens het vervoer van dieren op het grondgebied van een lidstaat wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat over gegevens beschikt die een overtreding doen vermoeden.

Dit artikel laat de controles die worden verricht in het kader van controlebezoeken die door de instanties belast met de algemene wetstoepassing in een lidstaat op niet-discriminerende wijze worden uitgevoerd, onverlet.”

6

In artikel 9, lid 1, van deze richtlijn is bepaald:

„Indien tijdens het vervoer wordt geconstateerd dat niet aan deze richtlijn wordt of is voldaan, verzoekt de bevoegde autoriteit van de plaats waar zulks wordt vastgesteld, degenen die verantwoordelijk zijn voor het vervoermiddel, de maatregelen te nemen die de bevoegde autoriteit nodig acht om het welzijn van de betrokken dieren te garanderen.

Naar gelang van de omstandigheden kunnen die maatregelen behelzen dat:

a)

de reis wordt stopgezet of dat de dieren langs de kortste weg naar de plaats van vertrek worden teruggezonden, voor zover daardoor geen onnodig lijden van de dieren wordt veroorzaakt;

b)

de dieren adequaat worden ondergebracht en verzorgd totdat het probleem is opgelost;

c)

de dieren op humane wijze worden geslacht. De bestemming en het gebruik van de geslachte dieren worden geregeld volgens het bepaalde in richtlijn 64/433/EEG.”

7

Artikel 18, lid 2, van deze richtlijn luidt:

„In geval van herhaalde overtredingen van deze richtlijn of in geval van een overtreding waarbij de dieren ernstig lijden neemt een lidstaat, onverminderd de andere sancties waarin wordt voorzien, de nodige maatregelen om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen; deze maatregelen kunnen de schorsing of zelfs de intrekking van de in artikel 5, sub A, lid 1, sub a-ii, bedoelde erkenning inhouden.

De lidstaten bepalen bij de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht de maatregelen die zij zullen nemen om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen.”

8

Punt 48 van de bijlage bij richtlijn 91/628, met het opschrift „Tussenpozen voor het drenken en het voederen, alsmede reis- en rusttijden”, bepaalt in punt 7, sub b:

„Bij zeevervoer waarbij op gezette tijden een rechtstreekse verbinding wordt verzorgd tussen twee verschillende plaatsen in de Gemeenschap met voertuigen die op de schepen worden geladen zonder dat de dieren worden gelost, moeten de dieren na in de haven van bestemming of in de onmiddellijke omgeving te zijn ontscheept, een rusttijd van twaalf uur krijgen, tenzij de reistijd op zee deel uitmaakt van het algemene schema van de punten 2, 3 en 4 [van punt 48].”

Richtlijn 93/119

9

Artikel 3 van richtlijn 93/119 luidt:

„Bij het verplaatsen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen, slachten en doden moet ervoor worden gezorgd dat de dieren elke vermijdbare opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden wordt bespaard.”

10

Artikel 5, lid 1, sub d, van deze richtlijn bepaalt:

„Eenhoevigen, herkauwers, varkens, konijnen en pluimvee, die in een slachthuis worden binnengebracht om er te worden geslacht, moeten

[…]

d)

wat het verbloeden betreft, worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in bijlage D.”

11

In artikel 6, lid 1, van deze richtlijn is bepaald:

„De instrumenten, installaties en verdere voorzieningen voor het fixeren, bedwelmen of doden van dieren moeten zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden en zo worden gebruikt dat de dieren overeenkomstig deze richtlijn snel en doeltreffend worden bedwelmd of gedood. De bevoegde autoriteit gaat na of de instrumenten, installaties en verdere voorzieningen voor het fixeren, bedwelmen of doden aan de bovenstaande beginselen beantwoorden, en controleert regelmatig of zij in goede staat van onderhoud verkeren, en of zij de mogelijkheid bieden het voornoemde doel te bereiken.”

12

Artikel 8 van richtlijn 93/119 luidt:

„De slachthuizen worden geïnspecteerd en gecontroleerd onder verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit, die te allen tijde vrije toegang moet hebben tot alle delen van het slachthuis teneinde erop toe te kunnen zien dat deze richtlijn in acht wordt genomen. Deze inspecties en controles kunnen evenwel worden uitgevoerd bij controles voor andere doeleinden.”

Precontentieuze procedure

13

Sinds 1998 heeft het Voedsel- en Veterinair Bureau van het directoraat-generaal „Gezondheid en consumenten” van de Commissie (hierna: „VVB”) controlebezoeken afgelegd in Griekenland om te controleren of de communautaire bepalingen inzake de bescherming van dieren, met name tijdens het vervoer en bij het slachten, doeltreffend werden uitgevoerd.

14

Tijdens verscheidene van deze controlebezoeken in de periode 1998-2006 heeft het VVB geconstateerd dat bedoelde bepalingen van gemeenschapsrecht niet waren nageleefd. De Commissie baseert zich met name op de controlebezoeken nrs. 8729/2002 van 18 tot en met 20 november 2002; 9002/2003 van 13 tot en met ; 9176/2003 van 21 tot en met ; 9211/2003 van 15 tot en met , en 7273/2004 van 4 tot en met .

15

Op 13 juli 2005 heeft de Commissie de Helleense Republiek een aanmaningsbrief gestuurd over de onjuiste toepassing en uitvoering van diverse bepalingen van de richtlijnen 91/628 en 93/119 en van artikel 10 EG, waarop deze lidstaat bij brief van heeft geantwoord.

16

Na diverse uitwisselingen van informatie en na van 21 februari tot en met 1 maart 2006 controlebezoek nr. 8042/2006 te hebben afgelegd, heeft de Commissie op een met redenen omkleed advies uitgebracht waarin de Helleense Republiek werd verzocht om de nodige maatregelen te nemen om binnen twee maanden vanaf de ontvangst ervan aan dit advies te voldoen. Deze lidstaat heeft op een antwoord gegeven.

17

Van 4 tot en met 15 september 2006 heeft het VVB controlebezoek nr. 8167/2006 afgelegd om na te gaan of de communautaire bepalingen inzake het welzijn van dieren waren nageleefd. In zijn verslag heeft het de eerder geconstateerde schendingen en onvolkomenheden ter zake bevestigd.

18

In deze omstandigheden heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

Beroep

Ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

19

De Helleense Republiek bestrijdt de algemene aanpak van de Commissie in haar beroep. Zij is van mening dat dit beroep, dat in zijn geheel onnauwkeurig is, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

20

Algemeen betoogt zij dat de Commissie zich niet op nauwkeurige feiten beroept en geen bewijs verstrekt op basis waarvan voor elke vermeende niet-nakoming de situatie bij het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn kan worden geconstateerd. Volgens deze lidstaat had de Commissie, om een rechterlijke beoordeling van de aan de orde zijnde feiten te kunnen verrichten met inachtneming van zijn recht van verweer, een redelijk aantal concrete feiten moeten vermelden die naar de aard ervan de ingeroepen schending van het gemeenschapsrecht en het voortduren van deze schending kunnen aantonen, op zijn minst tot aan het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn.

21

De Commissie is daarentegen van mening dat zij de vraag van de nakoming van het gemeenschapsrecht inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en bij het slachten op globale wijze, in één procedure, kan behandelen. Niets staat eraan in de weg dat zij diverse middelen inroept die niet op één feitelijke vaststelling zijn gebaseerd, maar op een aanzienlijk aantal door het VVB vastgestelde gevallen, die een structurele en algemene schending aan het licht brengen van de verplichtingen die op de Helleense Republiek rusten inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en bij het slachten.

22

Volgens de Commissie is dus ontvankelijk het beroep strekkende tot vaststelling dat de Helleense Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de bepalingen van de richtlijnen 93/119 en 91/628 en, sinds 5 januari 2007, dat wil zeggen na het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn, krachtens bepalingen van verordening nr. 1/2005.

Beoordeling door het Hof

23

Wat de globale aanpak van de Commissie betreft, moet om te beginnen worden opgemerkt dat, onverminderd de verplichting van de Commissie om te voldoen aan de in het kader van de procedure van artikel 226 EG op haar rustende bewijslast, niets in het EG-Verdrag in de weg staat aan een globale behandeling van een groot aantal situaties op basis waarvan de Commissie van mening is dat een lidstaat herhaaldelijk en over een langere periode de krachtens het gemeenschapsrecht op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen (arrest van 26 april 2007, Commissie/Italië, C-135/05, Jurispr. blz. I-3475, punt 20).

24

Vervolgens is het vaste rechtspraak dat ook al is de toepasselijke nationale regeling op zich met het gemeenschapsrecht verenigbaar, een niet-nakoming kan resulteren uit het bestaan van een met dit recht strijdige administratieve praktijk, wanneer deze in zekere mate constant en algemeen is (zie met name arresten van 12 mei 2005, Commissie/Italië, C-278/03, Jurispr. blz. I-3747, punt 13, en , Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 21).

25

Tot slot dient eraan te worden herinnerd dat het Hof reeds beroepen die de Commissie in vergelijkbare contexten had ingesteld, ontvankelijk heeft verklaard, met name in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest van 6 oktober 2005, Commissie/Griekenland (C-502/03), waarin de Commissie juist aanvoerde dat deze lidstaat zich schuldig had gemaakt aan een structurele en algemene schending van de artikelen 4, 8 en 9 van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van betreffende afvalstoffen (PB L 194, blz. 39), zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van (PB L 78, blz. 32), of in de zaak die tot het arrest van , Commissie/Frankrijk (C-423/05) aanleiding heeft gegeven, waarin een beroep werd gedaan op schending van dezelfde artikelen en van artikel 14 van richtlijn 1999/31/EG van de Raad van betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182, blz. 1). Niets verzet zich ertegen dat deze aanpak ook kan worden gebruikt ter zake van de bescherming van dieren.

26

Bijgevolg is de globale aanpak van de Commissie in haar beroep ontvankelijk.

27

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de middelen inzake de bepalingen van verordening nr. 1/2005 waarbij richtlijn 91/628 is ingetrokken en vervangen per 5 januari 2007, dat wil zeggen na het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn, is het vaste rechtspraak dat in het kader van een beroep krachtens artikel 226 EG het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de gemeenschapsregeling die van kracht was aan het einde van de termijn die de Commissie de betrokken lidstaat heeft gesteld om aan het met redenen omklede advies te voldoen (zie met name arresten van , Commissie/Duitsland, C-61/94, Jurispr. blz. I-3989, punt 42, en , Commissie/België, C-377/03, Jurispr. blz. I-9733, punt 33).

28

Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld en de advocaat-generaal in punt 35 van haar conclusie heeft opgemerkt, kan, ofschoon het petitum van het verzoekschrift in beginsel niet meer mag omvatten dan de in het dispositief van het met redenen omklede advies en in de aanmaningsbrief gestelde niet-nakomingen, de Commissie echter verzoeken om de niet-nakoming vast te stellen van verplichtingen die voortvloeien uit de oorspronkelijke versie van een naderhand gewijzigde of afgeschafte gemeenschapshandeling en die door de bepalingen van een nieuwe gemeenschapshandeling zijn gehandhaafd (zie in die zin arresten van 9 november 1999, Commissie/Italië, C-365/97, Jurispr. blz. I-7773, punt 36, en , Commissie/Italië, C-363/00, Jurispr. blz. I-5767, punt 22). Daarentegen mag het voorwerp van het geding niet worden uitgebreid tot verplichtingen die voortvloeien uit nieuwe bepalingen die niet hun tegenhanger vinden in de oorspronkelijke versie van de betrokken handeling, daar dit een schending zou opleveren van de wezenlijke vormvoorschriften waaraan de niet-nakomingsprocedure dient te voldoen (zie met name arrest van , Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 22).

29

Bijgevolg is het petitum in het verzoekschrift van de Commissie strekkende tot de vaststelling dat de Helleense Republiek de krachtens bepalingen van verordening nr. 1/2005 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, in beginsel ontvankelijk, mits de verplichtingen van verordening nr. 1/2005 analoog zijn aan die welke uit richtlijn 91/628 voortvloeien.

30

De Commissie heeft echter in antwoord op een vraag die tijdens de mondelinge behandeling is gesteld, gepreciseerd dat het onderhavige niet-nakomingsberoep aldus moet worden uitgelegd dat het in werkelijkheid enkel ziet op de bepalingen van richtlijn 91/628 en niet op die van verordening nr. 1/2005 die zijn ingeroepen om aan te tonen dat de praktijk van de Griekse autoriteiten in zekere mate constant was.

31

In deze omstandigheden dient het Hof enkel de gegrondheid van de bezwaren inzake de bepalingen van richtlijn 91/628 te beoordelen.

Bezwaren van de Commissie

32

Om te beginnen staat het in een niet-nakomingsprocedure krachtens artikel 226 EG aan de Commissie om de gestelde niet-nakoming aan te tonen. Zij moet het Hof de informatie verschaffen die dit nodig heeft om te kunnen vaststellen of er inderdaad sprake is van deze niet-nakoming, en zij kan zich daarbij niet baseren op een of ander vermoeden (zie in die zin arresten van 25 mei 1982, Commissie/Nederland, 96/81, Jurispr. blz. 1791, punt 6, en , Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 26).

33

Wanneer de Commissie voldoende bewijs heeft aangevoerd van de juistheid van de feiten die op het grondgebied van de verwerende lidstaat hebben plaatsgevonden, moet laatstgenoemde de overgelegde gegevens en de daaruit voortvloeiende gevolgen inhoudelijk en gedetailleerd bestrijden (zie in die zin arresten van 22 september 1988, Commissie/Griekenland, 272/86, Jurispr. blz. 4875, punt 21 en , Commissie/Italië, reeds aangehaald, punten 84 en 86).

34

In casu baseert de Commissie zich op de constateringen tijdens de controlebezoeken nrs. 8729/2002, 9002/2003, 9176/2003, 9211/2003, 7273/2004, 8042/2006 en 8167/2006 om de gegrondheid van haar beroep te bewijzen.

35

Bijgevolg moet voor elk bezwaar worden vastgesteld of deze constateringen overeenkomstig de in punt 32 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak aantonen dat de uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen niet zijn nagekomen.

Bezwaar inzake schending van artikel 5, deel A, punt 1, sub a-i en ii, van richtlijn 91/628

— Argumenten van partijen

36

Op basis van de constateringen van het VVB tijdens de controlebezoeken nrs. 7273/2004 en 8042/2006 is de Commissie van mening dat de Helleense Republiek niet de nodige maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat iedere vervoerder van dieren door de bevoegde autoriteit is erkend en is geregistreerd zodat de bevoegde autoriteit deze snel kan identificeren wanneer niet wordt voldaan aan de eisen inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer.

37

De Commissie benadrukt dat de inspecteurs van het VVB tijdens controlebezoek nr. 7273/2004 hebben geconstateerd dat bepaalde vervoerders niet waren erkend of dat hun erkenning was verlopen. In het kader van controlebezoek nr. 8042/2006 is bovendien vastgesteld dat de regels voor de erkenning en de identificatie van vervoerders ondanks enkele verbeteringen niet voldoende waren nageleefd. De Commissie onderstreept dat weliswaar lijsten met vervoerders bestaan, maar dat deze niet steeds zijn bijgewerkt. Zij voegt voorts toe dat de lijsten met vervoerders onvolledig zijn omdat zij geen informatie over het laadoppervlak bevatten.

38

De Helleense Republiek betoogt in wezen dat de omstandigheid dat tijdens controlebezoek nr. 7273/2004 een ongeldige erkenning is vastgesteld, hetgeen een geïsoleerd geval is, geen basis kan zijn voor de beoordeling dat het systeem op zich onvolkomen is, hetgeen te meer het geval is wanneer die erkenning reeds vooraf door de bevoegde nationale autoriteit was vastgesteld.

39

Bovendien voert deze lidstaat aan dat richtlijn 91/628 niet bepaalt dat de registers van vervoerders gegevens moeten bevatten over de schriftelijke verbintenis van deze laatsten om aan de eisen van deze richtlijn te voldoen of over de plaats waar de dieren worden geladen. De Commissie is op dit punt van mening dat de bewoordingen van artikel 5, deel A, punt 1, sub a-i en ii, van richtlijn 91/628 in strijd zijn met dit argument.

40

De Helleense Republiek wijst er ook op dat zij maatregelen heeft genomen om de naleving van de gemeenschapswetgeving te waarborgen. Volgens haar moet met name de omstandigheid dat de regionale autoriteiten zijn ingelicht over de aanbevelingen van de gemeenschapsinspecteurs en de organisatie van opleidingen voor bestuurders en verzorgers van dieren, maar ook voor dierenartsen, als een positief element worden opgevat, waaruit blijkt dat de Griekse autoriteiten er voortdurend op toezien dat de gemeenschapswetgeving juist wordt toegepast.

41

De Commissie stelt echter dat de organisatie van dergelijke opleidingen weliswaar een positieve maatregel vormt, maar dat dit niet in de plaats kan komen van de officiële controles van de nationale autoriteiten overeenkomstig de gemeenschapswetgeving.

— Beoordeling door het Hof

42

Met betrekking tot het argument dat de lijsten met vervoerders onvolledig zijn omdat zij geen informatie over het laadoppervlak bevatten, volstaat het op te merken dat geenszins uit de bewoordingen van artikel 5, deel A, punt 1, sub a, van richtlijn 91/628 blijkt dat een verplichting tot het verstrekken van dergelijke informatie kan worden opgelegd.

43

Dit argument kan derhalve niet worden aanvaard.

44

Het argument dat de lijsten met vervoerders niet steeds bijgewerkt zijn, is onnauwkeurig en beantwoordt dus niet aan de in punt 32 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak volgens welke het aan de Commissie staat om het bestaan van de gestelde niet-nakoming aan te tonen en het Hof de informatie te verschaffen die dit nodig heeft om te kunnen vaststellen of er inderdaad sprake is van deze niet-nakoming.

45

Nu er geen verduidelijkingen zijn, met name niet over het aantal betrokken lijsten of over het totale aantal gecontroleerde lijsten, kan de enkele omstandigheid dat bepaalde lijsten met vervoerders niet zijn bijgewerkt, immers niet volstaan om aan te tonen dat de Helleense Republiek de krachtens artikel 5, deel A, punt 1, sub a, van richtlijn 91/628 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

46

Zoals de advocaat-generaal in punt 54 van haar conclusie heeft opgemerkt, lijkt het hoe dan ook uitgesloten dat kan worden geconstateerd dat de Griekse autoriteiten een administratieve praktijk hebben ontwikkeld die in zekere mate constant en algemeen is, aangezien het bewijs dat de Commissie ter onderbouwing van dit bezwaar heeft overgelegd, betrekking heeft op constateringen die in 2006 zijn gedaan, en niet op een langere periode waarin zich een dergelijke praktijk zou hebben ontwikkeld.

47

Het argument dat bepaalde vervoerders niet waren erkend of dat hun erkenning was verlopen, kan niet worden aanvaard, aangezien het evenmin beantwoordt aan de in punt 32 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak.

48

De Commissie verschaft immers geen enkele verduidelijking over met name het aantal vervoerders dat niet is erkend of waarvan de erkenning was verlopen en evenmin over het aantal vervoerders dat is gecontroleerd.

49

Bijgevolg toont het argument van de Commissie niet aan dat er sprake is van een in zekere mate constante en algemene praktijk die in strijd is met de verplichtingen die krachtens artikel 5, deel A, punt 1, sub a, van richtlijn 91/628 op de Helleense Republiek rusten.

50

Gelet op het voorgaande is het bezwaar inzake schending van artikel 5, deel A, punt 1, sub a-i en ii, van richtlijn 91/628 ongegrond.

Bezwaar inzake schending van de artikelen 5, deel A, punt 2, sub b en d-i, eerste streepje, 8, lid 1, sub b en d, en 9 van richtlijn 91/628

— Argumenten van partijen

51

De Commissie verwijt de Helleense Republiek dat zij niet de nodige maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten de verplichte controles van de reisschema’s verrichten en dus de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 5, deel A, punt 2, sub b en d-i, eerste streepje, artikel 8, lid 1, sub b en d, en artikel 9 van richtlijn 91/628.

52

De Commissie merkt op dat de inspecteurs van het VVB tijdens de controlebezoeken nrs. 9002/2003 en 7273/2004 hebben geconstateerd dat er tekortkomingen waren met betrekking tot bepaalde reisschema’s die de Griekse bevoegde autoriteit niet had opgespoord. In het bijzonder waren de reistijden die waren opgegeven in de meeste reisschema’s die zijn gecontroleerd en die slachtvee, dat vanuit andere lidstaten werd vervoerd, begeleidden, incoherent en onmogelijk.

53

De Helleense Republiek voert echter aan dat een circulaire van 2003 (hierna: „circulaire van 2003”) had geleid tot de invoering van een adequaat systeem voor de inspectie en de controle van de informatie in de reisschema’s. Zij beweert bovendien dat de bevoegde autoriteiten van het land van bestemming bij reisschema’s die door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten zijn opgesteld, niet kunnen nagaan of de gegevens in deze schema’s en de criteria die in aanmerking zijn genomen door de autoriteit die dit schema heeft toegestaan, geldig zijn. Naar de mening van de Helleense Republiek kan enkel worden gecontroleerd of deze schema’s zijn geëerbiedigd.

54

Volgens de Commissie wordt, anders dan deze lidstaat stelt, met de controle van de reisschema’s als begeleidend document, beoogd te waarborgen dat de eisen van richtlijn 91/628 worden nageleefd. Bijgevolg moeten niet alleen het bestaan van een reisschema of de daarin opgenomen gegevens worden geverifieerd, maar moet ook worden nagegaan of de dieren overeenkomstig de regels inzake het welzijn van dieren worden vervoerd.

55

De Commissie benadrukt dat deze stelling met name wordt bevestigd door artikel 9, lid 1, van richtlijn 91/628, waarin is bepaald welke maatregelen moeten worden genomen indien tijdens het vervoer van de dieren wordt geconstateerd dat niet aan de eisen van deze richtlijn is voldaan. Volgens haar is het dus duidelijk dat de enkele controle van de gegevens in de reisschema’s geen controle is die aan de eisen van richtlijn 91/628 voldoet.

56

Met betrekking tot het argument van de Helleense Republiek over het bij de circulaire van 2003 ingevoerde systeem, is de Commissie van mening dat het wordt tegengesproken door een aanzienlijk aantal constateringen die de inspecteurs van het VVB ter plaatse hebben gedaan, waaruit blijkt dat de controles niet op een bevredigende manier zijn verricht.

— Beoordeling door het Hof

57

Dit bezwaar bestaat uit drie onderdelen.

58

Met betrekking tot het onderdeel van het bezwaar inzake schending van artikel 5, deel A, punt 2, sub b, van richtlijn 91/628, dat vereist dat de lidstaten erop toezien dat de vervoerders een reisschema opstellen, volgt uit het aan het Hof voorgelegde dossier niet dat de Commissie gegevens heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de vervoerders geen reisschema’s hadden opgesteld overeenkomstig de krachtens artikel 5, deel A, punt 2, sub b, van richtlijn 91/628 op hen rustende verplichting.

59

Aangezien de Commissie het Hof niet overeenkomstig de in punt 32 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak de informatie heeft verschaft die dit nodig heeft om te kunnen vaststellen of er inderdaad sprake is van een niet-nakoming ter zake, moet dit onderdeel van het bezwaar worden afgewezen.

60

Met betrekking tot het onderdeel van het bezwaar inzake schending van de artikelen 5, deel A, punt 2, sub d-i, eerste streepje, en 8, lid 1, sub b en d, van richtlijn 91/628, vloeit uit artikel 5, deel A, punt 2, sub d-i, eerste streepje, voort dat de lidstaten erop moeten toezien dat de reisschema’s van de vervoerders alle in hoofdstuk VIII van de bijlage bij richtlijn 91/628 bedoelde gegevens bevatten en dat deze gegevens juist en plausibel zijn. Bovendien volgt uit artikel 8, lid 1, sub b en d, van richtlijn 91/628 dat de lidstaten controles moeten verrichten van de vervoermiddelen en dieren bij aankomst op de plaatsen van bestemming en de vermeldingen in de begeleidende documenten moeten controleren.

61

In casu blijkt uit het door de Commissie aangevoerde bewijs met name dat de documenten die de dieren bij een transport binnen de Helleense Republiek begeleidden, niet het vertrekuur bevatten en dat de inspecteurs van het VVB onregelmatigheden hebben gevonden in documenten die de bevoegde nationale autoriteiten reeds hadden gecontroleerd. De Commissie heeft in dit verband gepreciseerd dat afschriften van gezondheidscertificaten en reisschema’s, die dieren uit Spanje, Frankrijk en Nederland begeleidden die bestemd waren om in de Helleense Republiek te worden geslacht, incoherent waren en dat belangrijke informatie ontbrak. Bovendien waren volgens de constateringen van het VVB de opgegeven reistijden in de meeste reisschema’s incoherent en onmogelijk. Als voorbeeld heeft de Commissie het geval aangehaald van een reisschema waarop de tussentijdse rustperiode tussen een station in het zuiden van Italië en de plaats van bestemming in de Helleense Republiek niet was vermeld.

62

Bovendien blijkt met name uit het verslag over controlebezoek nr. 8042/2006 dat de bevoegde nationale autoriteit in het departement Kilkis heeft verklaard dat zij geen enkele controle van de reisschema’s heeft gehouden en dat de bevoegde plaatselijke autoriteiten in het departement Thesprotia originele reisschema’s hebben gehouden in plaats van ze terug te geven aan de vervoerders, die ze aan de bevoegde autoriteit van de plaats van vertrek moesten teruggeven. In het departement Patras hebben de bevoegde nationale autoriteiten bovendien de reisschema’s enkel tot aan de haven gecontroleerd, en niet voor het resterende deel van de reis tot aan de plaats van bestemming, zodat de bevoegde nationale autoriteiten niet hebben gemerkt dat talloze transporten naar de eilanden Lesbos en Chios langer duurden dan was toegestaan.

63

Uit alle verduidelijkingen die de Commissie heeft gebracht, blijkt dat ondanks de invoering van het systeem van controle van de reisschema’s na de circulaire van 2003, niet in alle departementen controles werden verricht. De bevoegde autoriteiten konden dus niet de in artikel 8, lid 1, sub b en d, van richtlijn 91/628 bedoelde verplichte inspecties van de vervoermiddelen verrichten. Bovendien volgt uit dezelfde verduidelijkingen dat wanneer controles werden verricht, de bevoegde autoriteiten herhaaldelijk aanzienlijke onregelmatigheden met betrekking tot de reisschema’s niet steeds hebben vastgesteld.

64

Uit het door de Commissie ter onderbouwing van haar bezwaren aangevoerde bewijs voor de jaren 2003 en 2006 blijkt dus overeenkomstig de in punt 32 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak dat de Helleense Republiek niet de maatregelen heeft genomen die noodzakelijk waren om te voldoen aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 5, deel A, punt 2, sub d-i, eerste streepje, en 8, lid 1, sub b en d, van richtlijn 91/628.

65

Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het argument van de Helleense Republiek dat de bevoegde Griekse autoriteiten bij reisschema’s die door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten zijn opgesteld, slechts kunnen controleren of deze schema’s zijn uitgevoerd en niet kunnen nagaan of de daarin opgenomen gegevens correct zijn.

66

Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, beoogt de controle van de reisschema’s immers te waarborgen dat aan de eisen van richtlijn 91/628 wordt voldaan. Bij de controle dient dus niet enkel te worden nagegaan of er een reisschema is of worden onderzocht of de opgenomen gegevens correct zijn, maar moet ook worden nagegaan of de dieren worden vervoerd overeenkomstig de gemeenschapswetgeving inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer.

67

In deze omstandigheden volstaat de controle van de in de reisschema’s vermelde gegevens op zich niet om de door richtlijn 91/628 gestelde verplichtingen na te komen.

68

Uit het voorgaande volgt dat het onderdeel van het bezwaar inzake schending van de artikelen 5, deel A, punt 2, sub d-i, eerste streepje, en 8, lid 1, sub b en d, van richtlijn 91/628 gegrond is.

69

Met betrekking tot het onderdeel van het bezwaar inzake schending van artikel 9 van richtlijn 91/628, op basis waarvan de lidstaten alle maatregelen moeten nemen die zij nodig achten om het welzijn van de dieren te garanderen bij onregelmatigheden, heeft de Commissie niets overgelegd waaruit blijkt dat de bevoegde autoriteiten niet passend hebben opgetreden door vast te stellen dat de bepalingen van richtlijn 91/628 niet waren nageleefd.

70

Dit onderdeel van het bezwaar kan derhalve niet worden aanvaard.

Bezwaar inzake schending van punt 7, sub b, van punt 48 van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628

— Argumenten van partijen

71

De Commissie verwijt de Helleense Republiek dat zij er niet voor heeft gezorgd dat er in de Griekse veerhavens of in de onmiddellijke omgeving daarvan installaties zijn waar de dieren na de ontscheping gedurende 12 uur kunnen rusten wanneer de zeereis langer dan 29 uur duurt.

72

De Commissie benadrukt met name dat in de haven van Igoumenitsa is geconstateerd dat er voorzieningen waren, maar dat zij niet konden worden gebruikt omdat de bevoegde autoriteiten daarvoor geen toestemming hadden gegeven.

73

De Helleense Republiek betoogt om te beginnen dat de Commissie geen enkel concreet voorbeeld heeft gegeven van een reis die langer duurt dan 29 uur. Vervolgens voert zij aan dat punt 7, sub b, van punt 48 van de bijlage bij richtlijn 91/628 de lidstaten niet verplicht om ervoor te zorgen dat er passende installaties of halteplaatsen zijn zodat de dieren 12 uur kunnen rusten, aangezien deze verplichting enkel op de vervoerders rust. Tot slot is deze lidstaat van mening dat er hoe dan ook geen enkele verplichting is om voor dergelijke installaties te zorgen, aangezien geen enkele zeereis tussen een Griekse veerhaven en een veerhaven van een andere lidstaat langer dan 29 uur duurt. Hij vermeldt in dit verband dat de reis tussen Bari (Italië) en Igoumenitsa — de belangrijkste Griekse doorvoerhaven — niet langer dan 10 of 11 uur duurt, en dat de reis tussen Bari en Patras niet langer dan 15 uur duurt.

74

De Commissie bestrijdt echter al deze argumenten. Zij betoogt dat uit de bewoordingen van punt 7, sub b, duidelijk blijkt dat de lidstaten voor installaties voor de dieren moeten zorgen. Bovendien is zij van mening dat de stelling van de Helleense Republiek dat geen enkel vervoer tussen een Griekse veerhaven en een veerhaven van een andere lidstaat langer dan 29 uur duurt, niet met de werkelijkheid strookt.

— Beoordeling door het Hof

75

Punt 7, sub b, van punt 48 van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 bepaalt dat bij zeevervoer waarbij op gezette tijden een rechtstreekse verbinding wordt verzorgd tussen twee verschillende plaatsen in de Gemeenschap met voertuigen die op de schepen worden geladen zonder dat de dieren worden gelost, de dieren na in de haven van bestemming of in de onmiddellijke omgeving daarvan te zijn ontscheept, in beginsel een rusttijd van 12 uur moeten krijgen (zie in dit verband arrest van 9 oktober 2008, Interboves, C-277/06, Jurispr. blz. I-7433, punt 27).

76

Hoewel deze bepaling niet uitdrukkelijk voorschrijft dat de lidstaten gehouden zijn ervoor te zorgen dat er in de havens rustvoorzieningen voor de dieren zijn, is een dergelijke verplichting inherent aan de eis dat de dieren na in de haven van bestemming of in de onmiddellijke omgeving daarvan te zijn ontscheept, een rusttijd van 12 uur moeten krijgen. De vervoerders kunnen immers onmogelijk een rusttijd van 12 uur in acht nemen indien de lidstaten er niet voor zorgen dat er daartoe voorzieningen beschikbaar zijn.

77

Op de Helleense Republiek rustte dus de verplichting om in de Griekse havens of in de onmiddellijke omgeving daarvan in dergelijke installaties te voorzien.

78

In casu wordt niet bestreden dat er aan het einde van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn in de meeste Griekse havens geen rustvoorzieningen voor de dieren waren.

79

Derhalve moet worden geconstateerd dat de Helleense Republiek, door niet de passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat in de veerhavens of in de onmiddellijke omgeving daarvan installaties zijn waar de dieren na de ontscheping kunnen rusten, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens punt 7, sub b, van punt 48 van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628.

80

Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het argument van de Helleense Republiek dat er geen enkele verplichting was om in dergelijke installaties te voorzien, aangezien geen enkel zeevervoer tussen een Griekse veerhaven en een veerhaven van een andere lidstaat langer dan 29 uur duurt.

81

In dit verband heeft het Hof in zijn reeds aangehaalde arrest Interboves verduidelijkt dat de zogeheten „14 + 1 + 14”-regel in punt 4, sub d, van punt 48 van de bijlage bij richtlijn 91/628 in die zin moet worden opgevat dat daarbij een maximale reistijd van 28 uur wordt toegestaan, onderbroken door een rusttijd van minimaal 1 uur. Het is dus deze tijd van 28 uur die in aanmerking moet worden genomen.

82

Ook al duurt de reis tussen Bari en de belangrijkste Griekse doorvoerhaven niet langer dan 10 of 11 uur, is het niet uitgesloten dat dieren uit andere communautaire havens kunnen worden vervoerd waardoor het zeevervoer langer duurt. Bovendien kan het, zoals de advocaat-generaal in de punten 97 en 98 van haar conclusie terecht heeft opgemerkt, in bijzondere in richtlijn 91/628 bepaalde gevallen mogelijk zijn dat de dieren zelfs wanneer het zeevervoer minder dan 28 uur duurt, ook moeten rusten.

83

Gelet op het voorgaande is het bezwaar inzake schending van punt 7, sub b, van punt 48 van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 gegrond.

Bezwaar inzake schending van artikel 8 van richtlijn 91/628

— Argumenten van partijen

84

De Commissie betoogt dat uit de verslagen over de controlebezoeken nrs. 9211/2003, 7273/2004 en 8042/2006 blijkt dat de Helleense Republiek niet de maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat de vervoermiddelen en de dieren in Griekenland voldoende worden gecontroleerd teneinde illegale vormen van diervervoer over de weg te voorkomen.

85

Zij benadrukt in het bijzonder dat in bepaalde Griekse departementen, waaronder Achaea, Kilkis en Serres, niet is voorzien in het verrichten van dergelijke controles, hetzij bij gebrek aan personeel, hetzij omdat reeds in de Griekse havens wordt gecontroleerd. Uit het verslag over controlebezoek nr. 9211/2003 blijkt bovendien dat de controle in de Griekse departementen slechts in de havens en bij de grensovergang wordt verricht, en op geen enkel ander moment van het vervoer. Voorts merkt de Commissie op dat het proefproject voor meer controles, waarop de Helleense Republiek zich reeds in de precontentieuze procedure heeft beroepen, geen betrekking heeft op sommige departementen, waaronder Thessalië, terwijl daar tijdens controlebezoek nr. 9211/2003 onregelmatigheden waren vastgesteld.

86

De Helleense Republiek stelt dat artikel 8 van richtlijn 91/628 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling pas is geschonden wanneer er helemaal geen controles op de bescherming van dieren tijdens het vervoer zijn.

87

Hoe dan ook is deze lidstaat van mening dat de tenuitvoerlegging van een proefproject waarbij gemengde teams inspecties in bepaalde departementen uitvoeren, evenals het opleggen van sancties aan vervoerders en het inleiden van diverse procedures voor wederzijdse bijstand met bepaalde lidstaten, aantonen dat de Griekse autoriteiten de door de gemeenschapswetgeving vereiste controles verrichten.

88

Volgens de Commissie voldoet een controle op de vervoermiddelen en de dieren pas aan de gemeenschapsvoorschriften indien zij passend, bevredigend en doeltreffend is. Naar haar mening waren de door de Griekse autoriteiten verrichte controles van de reisschema’s niet voldoende doeltreffend en passend om illegale vormen van diervervoer over de weg te voorkomen.

— Beoordeling door het Hof

89

Artikel 8, lid 1, sub a, van richtlijn 91/628 bepaalt dat de lidstaten erop toezien dat de bevoegde autoriteiten toezicht houden op de naleving van deze richtlijn aan de hand van niet-discriminerende controles van de vervoermiddelen en de dieren tijdens het vervoer over de weg. Artikel 8, lid 2, preciseert dat deze controles betrekking moeten hebben op een geschikt monster van de dieren die jaarlijks binnen elke lidstaat worden vervoerd.

90

In dit verband blijkt uit het bewijs dat de Commissie voor de jaren 2003-2006 heeft voorgelegd, dat in diverse departementen niet was voorzien in controles op de vervoermiddelen en dat wanneer dergelijke controles werden verricht, dit slechts in de havens en bij grensovergangen het geval was, en niet op de weg zoals artikel 8 van richtlijn 91/628 vereist.

91

Derhalve is de Helleense Republiek, door niet de maatregelen te hebben genomen die noodzakelijk waren om ervoor te zorgen dat controles van de vervoermiddelen en de dieren tijdens het vervoer over de weg worden verricht, de krachtens artikel 8 van richtlijn 91/628 op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

92

Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het argument van de Helleense Republiek dat de tenuitvoerlegging van een proefproject waarbij gemengde teams inspecties in bepaalde departementen uitvoeren, evenals het opleggen van sancties aan vervoerders en het inleiden van diverse procedures voor wederzijdse bijstand met bepaalde lidstaten, aantonen dat de Griekse autoriteiten de door de gemeenschapswetgeving vereiste controles verrichten.

93

Het feit dat een dergelijk project bestaat, heeft er immers niet toe geleid dat de nodige controles worden verricht.

94

Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar inzake schending van artikel 8, lid 1, sub a, van richtlijn 91/628 gegrond is.

Bezwaar inzake schending van artikel 18, lid 2, van richtlijn 91/628

— Argumenten van partijen

95

De Commissie verwijt de Helleense Republiek op basis van de controlebezoeken nrs. 9002/2003 en 9211/2003 dat zij niet de nodige maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden opgelegd wanneer de bepalingen inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer herhaaldelijk of ernstig worden overtreden.

96

Volgens de Helleense Republiek heeft de Commissie echter geen enkel concreet voorbeeld gegeven om haar verwijten te onderbouwen. Wat er ook van zij, zij betoogt dat de bevoegde autoriteiten doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties opleggen, zoals blijkt uit de in punt 18 van haar verweerschrift aangehaalde lijst van beschikkingen waarbij bestuurlijke geldboeten zijn opgelegd.

— Beoordeling door het Hof

97

Op basis van artikel 18, lid 2, van richtlijn 91/628 moeten de lidstaten in geval van herhaalde overtredingen van deze richtlijn of in geval van een overtreding waarbij de dieren ernstig lijden, de maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen.

98

De Commissie tracht aan te tonen dat het door de Helleense Republiek opgezette systeem ondoeltreffend is, door erop te wijzen dat de basiscontroles zwak zijn, dat het aantal schriftelijke waarschuwingen onbeduidend is en dat de procedures voor de uitvoering van de sancties problematisch zijn. Uit het VVB-verslag over controlebezoek nr. 9211/2003 blijkt met name dat in 2002 negen mondelinge waarschuwingen, zestien schriftelijke waarschuwingen en een bestuurlijke geldboete zijn opgelegd voor in totaal 26 overtredingen. Bovendien is in de jaren 2001 en 2002 geen enkele vervoererkenning geschorst of ingetrokken. Dit verslag benadrukt ook dat vier geldboeten van 3000 EUR waren voorgesteld om overtredingen in een departement te bestraffen, maar dat deze niet zijn opgelegd.

99

Zoals de advocaat-generaal in punt 141 van haar conclusie terecht heeft opgemerkt, zijn de constateringen in deze verslagen echter onnauwkeurig en algemeen, zodat zij niet aantonen dat de Helleense Republiek de krachtens artikel 18, lid 2, van richtlijn 91/628 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

100

De Commissie heeft immers geen enkel gegeven aangevoerd over de herhaling van de overtredingen en over de ernst van het dierenleed bij deze overtredingen. Nu er geen dergelijke gegevens zijn, kan niet worden geconstateerd dat artikel 18, lid 2, van richtlijn 91/628 niet is nagekomen.

101

In deze omstandigheden dient het bezwaar inzake schending van artikel 18, lid 2, van richtlijn 91/628 te worden afgewezen.

Bezwaar inzake schending van de artikelen 3, 5, lid 1, sub d, en 6, lid 1, van richtlijn 93/119

— Argumenten van partijen

102

De Commissie verwijt de Helleense Republiek dat zij niet de passende maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat de regels inzake het bedwelmen van dieren bij het slachten worden nageleefd.

103

De Commissie stelt dat het VVB in het kader van de controlebezoeken nrs. 9002/2003 en 7273/2004 heeft geconstateerd dat de controle op het bedwelmen van varkens en schapen in bepaalde bezochte slachthuizen ontoereikend was en dat het derhalve mogelijk was dat, in strijd met richtlijn 93/119, niet alle dieren doeltreffend waren bedwelmd. Daarnaast is geconstateerd dat, in strijd met bijlage D, lid 1, bij deze richtlijn, de intervallen tussen het bedwelmen en verbloeden te lang waren, zodat de dieren bij het verbloeden opnieuw tot bewustzijn konden komen.

104

De Commissie stelt bovendien dat het VVB tijdens controlebezoek nr. 8042/2006 opnieuw tekortkomingen bij het bedwelmen van de dieren heeft geconstateerd. De inspecteurs van het VVB hebben in het bijzonder geconstateerd dat de bedwelmingsapparatuur niet werd onderhouden, dat deze slecht werkte, dat er geen passende bijstand was en de dat intervallen tussen het bedwelmen en het verbloeden buitensporig waren.

105

De Helleense Republiek blijft beweren dat de stellingen van de Commissie op loutere twijfel en op waarschijnlijkheden zijn gebaseerd, en dat de Commissie geen concrete voorbeelden geeft.

106

Deze lidstaat betoogt dat de geconstateerde tekortkomingen in elk geval miniem zijn en op zichzelf staande gevallen betreffen waarvoor sancties zijn opgelegd. Hij meent daarnaast dat die tekortkomingen kunnen worden verholpen aan de hand van bijscholingen en het verstrekken van inlichtingen die met name bestemd zijn voor dierenartsen.

107

In haar repliek merkt de Commissie in wezen op dat, anders dan de Helleense Republiek lijkt te menen, de vraag niet is of de Commissie kon constateren dat de dieren in de gecontroleerde slachthuizen volkomen waren verdoofd. De vraag is daarentegen of de voor het bedwelmen en het doden noodzakelijke apparatuur overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/119 snel en doeltreffend wordt gebruikt teneinde eventueel het lijden van dieren te voorkomen.

— Beoordeling door het Hof

108

De artikelen 3, 5, lid 1, sub d, en 6, lid 1, van richtlijn 93/119 beogen de opwinding, de pijn of het lijden van voor menselijk gebruik bestemde dieren te beperken. In het bijzonder legt artikel 3 de verplichting op om dieren vóór en tijdens het slachten vermijdbaar lijden te besparen. De artikelen 5, lid 1, sub d, en 6, lid 1, respectievelijk, van richtlijn 93/119 bepalen ook dat dieren snel en doeltreffend moeten worden verbloed en dat de installaties voor het bedwelmen en doden van dieren goed moeten worden onderhouden en doeltreffend moeten worden gebruikt.

109

In casu blijkt met name uit het door de Commissie aangevoerde bewijs, dat in de punten 153-155 van de conclusie van de advocaat-generaal is overgenomen, dat de apparatuur voor het bedwelmen van de dieren en het onderhoud ervan weliswaar in drie slachthuizen die de VVB-inspecteurs tijdens controlebezoek nr. 9002/2003 hebben bezocht, in wezen strookten met de gemeenschapsvoorschriften, maar dat is geconstateerd dat in een van deze slachthuizen de varkens niet doeltreffend waren bedwelmd met het elektroshockapparaat. Er zijn ook andere problemen gerezen bij het bedwelmen van de dieren. In een van de slachthuizen heeft het fixeren, bedwelmen en verbloeden van drie koeien een uur geduurd. Bovendien bedroeg het interval tussen het bedwelmen en het slachten van twee runderen 120 seconden, waardoor de dieren weer bij bewustzijn konden komen. Ook bij het slachten van schapen was het interval tussen het bedwelmen en het slachten zo lang (37 seconden) dat de dieren weer bij bewustzijn konden komen.

110

Bovendien blijkt uit het verslag over controlebezoek nr. 7273/2004 dat in een slachthuis in het departement Fthiotida de installatie voor het drenken van de dieren in de voorzieningen voor het tijdelijk onderkomen van deze dieren ontbrak en dat de vloer bovendien niet horizontaal was. In een ander gecontroleerd slachthuis was er geen stroom voor het elektrische bedwelmen van de dieren. In het departement Trikala was het bedwelmen van varkens in het door de VVB-inspecteurs bezochte slachthuis niet doeltreffend en was het interval tussen het bedwelmen en het slachten te lang. Ook werden de runderen niet doeltreffend bedwelmd en was er geen reservebedwelmingsapparatuur ter beschikking gesteld.

111

Uit alle voorgaande verduidelijkingen volgt dus dat in slachthuizen in verscheidene departementen van de Helleense Republiek verschillende onregelmatigheden zijn geconstateerd. Deze onregelmatigheden hebben om te beginnen betrekking op de procedure voor het bedwelmen van de dieren, vervolgens op de verplichting om de dieren snel en doeltreffend te verbloeden, en tot slot op de verplichting om toe te zien op het goede onderhoud en een doeltreffend gebruik van de installaties voor het bedwelmen en het doden.

112

Het door de Commissie voorgelegde bewijs voor de jaren 2003-2006 toont dus overeenkomstig de in punt 32 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak aan dat de Helleense Republiek niet de maatregelen heeft genomen die noodzakelijk waren om aan de krachtens de artikelen 3, 5, lid 1, sub d, en 6, lid 1, van richtlijn 93/119 op haar rustende verplichtingen te voldoen.

113

Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het argument van de Helleense Republiek dat de Commissie geen enkel concreet voorbeeld heeft gegeven van dieren ten aanzien waarvan de gemeenschapswetgeving zou zijn geschonden en evenmin door het argument dat deze lidstaat de door de Commissie ingeroepen onregelmatigheden heeft verholpen door opleidingen voor dierenartsen te organiseren.

114

Zoals de Commissie heeft betoogd, is de vraag immers niet of deze instelling kon constateren dat de dieren in de gecontroleerde slachthuizen volkomen waren verdoofd en of zij concrete voorbeelden kon aanhalen van het feit dat dit niet het geval was. De taak van de Commissie bestaat erin na te gaan of de voor het bedwelmen en het doden noodzakelijke apparatuur overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 93/119 snel en doeltreffend wordt gebruikt teneinde het lijden van dieren te beperken. Bovendien dient te worden benadrukt dat het organiseren van opleidingen voor dierenartsen weliswaar een positieve maatregel is, maar dat deze op zich niet kan waarborgen dat de gemeenschapswetgeving inzake de bescherming van dieren bij het slachten wordt nageleefd.

115

Gelet op het voorgaande is het bezwaar inzake schending van de artikelen 3, 5, lid 1, sub d, en 6, lid 1, van richtlijn 93/119 gegrond.

Bezwaar inzake schending van artikel 8 van richtlijn 93/119

— Argumenten van partijen

116

De Commissie betoogt op basis van de controlebezoeken waarbij belangrijke onregelmatigheden in de slachthuizen zijn vastgesteld, dat de Helleense Republiek niet de maatregelen heeft genomen die noodzakelijk waren om ervoor te zorgen dat in de slachthuizen passende inspecties en controles worden verricht.

117

Zij verwijt deze lidstaat met name dat hij het aangekondigde actieplan niet volledig ten uitvoer heeft gelegd. Dit plan voorzag erin dat alle slachthuizen in de Griekse departementen vóór eind 2001 opnieuw zouden worden geïnspecteerd. De Commissie benadrukt bovendien dat de Griekse autoriteiten niet voldoende met de VVB-inspecteurs hebben meegewerkt, op grond dat bepaalde slachthuizen die gecontroleerd hadden moeten worden, niet toegankelijk waren als gevolg van stakingen die pas de dag vóór het controlebezoek waren uitgeroepen.

118

De Helleense Republiek voert ter verdediging aan dat zij er slechts met moeite in slaagt precies te begrijpen welke verplichting zij niet zou zijn nagekomen.

119

In elk geval is deze lidstaat van mening dat hem niet kan worden verweten dat hij de verplichting van artikel 8 van richtlijn 93/119 niet is nagekomen, aangezien de bevoegde dierenartsen passende controles verrichten, opleidingen worden gehouden en alle slachthuizen opnieuw worden beoordeeld.

— Beoordeling door het Hof

120

Overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 93/119 worden de slachthuizen geïnspecteerd en gecontroleerd onder verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit, die te allen tijde vrije toegang moet hebben tot alle delen van het slachthuis teneinde erop toe te kunnen zien dat deze richtlijn in acht wordt genomen.

121

De Helleense Republiek betoogt weliswaar dat de bevoegde autoriteiten de vereiste controles hebben verricht, maar deze lidstaat betwist niet dat het actieplan, dat erin voorzag dat alle Griekse slachthuizen vóór eind 2001 opnieuw zouden worden geïnspecteerd, niet volledig was uitgevoerd op de gestelde datum. Deze lidstaat betwist evenmin dat de verschillende termijnen die de bevoegde autoriteiten waren opgelegd om de inspecties te verrichten en de resultaten van die inspecties voor te leggen, voortdurend zijn verlengd en dat de termijn in de laatste plaats op 30 juli 2005 is gesteld. Voorts blijkt uit controlebezoek nr. 7273/2004 dat het ministerie van Landbouw en Voedsel te kennen heeft gegeven dat de bevoegde autoriteiten de slachthuizen in slechts 38 van de 54 departementen hadden geïnspecteerd.

122

Derhalve heeft de Helleense Republiek niet de maatregelen genomen die noodzakelijk waren om ervoor te zorgen dat in de slachthuizen passende inspecties en controles worden verricht overeenkomstig de krachtens artikel 8 van richtlijn 93/119 op haar rustende verplichting.

123

Bijgevolg is het bezwaar inzake schending van artikel 8 van richtlijn 93/119 gegrond.

124

Gelet op al het voorgaande is de Helleense Republiek, door niet de maatregelen te hebben genomen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen

dat de bevoegde autoriteiten de verplichte controles van de reisschema’s verrichten;

dat er in de veerhavens of in de onmiddellijke omgeving daarvan installaties zijn waar de dieren na de ontscheping kunnen rusten;

dat de controles van de vervoermiddelen en de dieren daadwerkelijk worden verricht;

dat de regels inzake het bedwelmen van dieren bij het slachten worden nageleefd, en

dat in de slachthuizen passende inspecties en controles worden verricht,

de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 5, deel A, punt 2, sub d-i, eerste streepje, en 8 van richtlijn 91/628 en punt 7, sub b, van punt 48 van hoofdstuk VII van de bijlage bij deze richtlijn en krachtens de artikelen 3, 5, lid 1, sub d, 6, lid 1, en 8 van richtlijn 93/119.

Kosten

125

Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Volgens artikel 69, lid 3, kan het Hof de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, met name indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld.

126

In casu dient de Helleense Republiek in twee derde van de kosten, en de Commissie in een derde van de kosten te worden verwezen.

 

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart:

 

1)

Door niet de maatregelen te hebben genomen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen

dat de bevoegde autoriteiten de verplichte controles van de reisschema’s verrichten;

dat er in de veerhavens of in de onmiddellijke omgeving daarvan installaties zijn waar de dieren na de ontscheping kunnen rusten;

dat de controles van de vervoermiddelen en de dieren daadwerkelijk worden verricht;

dat de regels inzake het bedwelmen van dieren bij het slachten worden nageleefd, en

dat in de slachthuizen passende inspecties en controles worden verricht,

is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 5, deel A, punt 2, sub d-i, eerste streepje, en 8 van richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 806/2003 van de Raad van , en punt 7, sub b, van punt 48 van hoofdstuk VII van de bijlage bij deze richtlijn, zoals gewijzigd bij verordening nr. 806/2003, en krachtens de artikelen 3, 5, lid 1, sub d, 6, lid 1, en 8 van richtlijn 93/119/EG van de Raad van inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden.

 

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

 

3)

De Helleense Republiek wordt verwezen in twee derde van de kosten. De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in een derde van de kosten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Grieks.

Top