This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62007CJ0393
Judgment of the Court (Fourth Chamber) of 30 April 2009.#Italian Republic (C-393/07) and Beniamino Donnici (C-9/08) v European Parliament.#Action for annulment - Decision of the European Parliament of 24 May 2007 on the verification of the credentials of Beniamino Donnici - Member of the European Parliament - Verification of the credentials of a Member of the Parliament - Appointment of a member resulting from the withdrawal of candidates - Articles 6 and 12 of the 1976 Act.#Joined cases C-393/07 and C-9/08.
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 30 april 2009.
Italiaanse Republiek (C-393/07) en Beniamino Donnici (C-9/08) tegen Europees Parlement.
Beroep tot nietigverklaring - Besluit van Europees Parlement van 24 mei 2007 over het onderzoek van geloofsbrieven van Beniamino Donnici - Afgevaardigde bij Europees Parlement - Onderzoek van geloofsbrieven van lid van Europees Parlement - Benoeming van afgevaardigde voortvloeiend uit feit dat kandidaten afzien van benoeming - Artikelen 6 en 12 van Akte van 1976.
Gevoegde zaken C-393/07 en C-9/08.
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 30 april 2009.
Italiaanse Republiek (C-393/07) en Beniamino Donnici (C-9/08) tegen Europees Parlement.
Beroep tot nietigverklaring - Besluit van Europees Parlement van 24 mei 2007 over het onderzoek van geloofsbrieven van Beniamino Donnici - Afgevaardigde bij Europees Parlement - Onderzoek van geloofsbrieven van lid van Europees Parlement - Benoeming van afgevaardigde voortvloeiend uit feit dat kandidaten afzien van benoeming - Artikelen 6 en 12 van Akte van 1976.
Gevoegde zaken C-393/07 en C-9/08.
Jurisprudentie 2009 I-03679
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2009:275
ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)
30 april 2009 ( *1 )
„Beroep tot nietigverklaring — Besluit van Europees Parlement van 24 mei 2007 over onderzoek van geloofsbrieven van Beniamino Donnici — Lid van Europees Parlement — Onderzoek van geloofsbrieven van lid van Europees Parlement — Benoeming van lid voortvloeiend uit feit dat kandidaten afzien van benoeming — Artikelen 6 en 12 van Akte van 1976”
In de gevoegde zaken C-393/07 en C-9/08,
betreffende beroepen tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingediend op respectievelijk 1 augustus 2007 en 22 juni 2007,
Italiaanse Republiek, aanvankelijk vertegenwoordigd door I. M. Braguglia, vervolgens door R. Adam, als gemachtigden, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster in zaak C-393/07,
ondersteund door:
Republiek Letland,
interveniënte,
Beniamino Donnici, woonachtig te Castrolibero (Italië), vertegenwoordigd door M. Sanino, G. M. Roberti, I. Perego en P. Salvatore, avvocati,
verzoeker in zaak C-9/08,
ondersteund door:
Italiaanse Republiek,
tegen
Europees Parlement, vertegenwoordigd door H. Krück, N. Lorenz en L. Visaggio als gemachtigden, bijgestaan door E. Cannizzaro, hoogleraar, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerder,
ondersteund door:
Achille Occhetto, woonachtig te Rome (Italië), vertegenwoordigd door P. De Caterini, en F. Paola, avvocati,
interveniënt,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, T. von Danwitz (rapporteur), E. Juhász, G. Arestis en J. Malenovský, rechters,
advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 5 maart 2009,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Met hun beroepen verzoeken de Italiaanse Republiek en B. Donnici het Hof om nietigverklaring van besluit 2007/2121 (REG) van het Europees Parlement van 24 mei 2007 over het onderzoek van de geloofsbrieven van Donnici, waarin wordt verklaard dat het mandaat van lid van het Europees Parlement van deze laatste niet geldig is (hierna: „bestreden besluit”). |
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsregeling
De Akte van 1976
2 |
De artikelen 1, 2, 6 tot en met 8, 12 en 13 van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 1976 (PB L 278, blz. 1), zoals gewijzigd en vernummerd bij besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad van 25 juni 2002 en van 23 september 2002 (PB L 283, blz. 1; hierna: „Akte van 1976”), bepalen: „Artikel 1 […] 3. De leden van het Europees Parlement worden gekozen door middel van rechtstreekse, algemene, vrije en geheime verkiezingen. Artikel 2 Afhankelijk van de specifieke nationale kenmerken kunnen de lidstaten kiesdistricten voor de verkiezing van het Europees Parlement instellen of voorzien in andere kiesindelingen, evenwel zonder dat over het geheel genomen afbreuk wordt gedaan aan het beginsel van evenredige vertegenwoordiging. Artikel 6 1. De leden van het Europees Parlement brengen hun stem individueel en persoonlijk uit. Zij mogen niet gebonden zijn door instructies en geen bindend mandaat aanvaarden. […] Artikel 7 1. De hoedanigheid van lid van het Europees Parlement is onverenigbaar met die van:
2. Met ingang van de verkiezing van het Europees Parlement in 2004 is de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement onverenigbaar met die van lid van een nationaal parlement. […] Artikel 8 Behoudens de bepalingen van deze akte gelden voor de verkiezingsprocedure in elke lidstaat de nationale bepalingen. Die nationale bepalingen, die eventueel rekening kunnen houden met de eigenheden van de lidstaten, mogen echter over het geheel genomen geen afbreuk doen aan het beginsel van evenredige vertegenwoordiging. Artikel 12 Het Europees Parlement onderzoekt de geloofsbrieven van de vertegenwoordigers. Hiertoe neemt het nota van de officieel door de lidstaten bekendgemaakte uitslagen en beslist het over de bezwaren die eventueel kunnen worden ingebracht op grond van de bepalingen van deze akte met uitsluiting van de nationale bepalingen waarnaar deze akte verwijst. Artikel 13 1. Een zetel wordt vacant wanneer het mandaat van een lid van het Europees Parlement ten einde loopt ten gevolge van zijn aftreden, zijn overlijden, of het vervallen van zijn mandaat. 2. Behoudens de overige bepalingen van deze akte, schrijft elke lidstaat passende procedures voor om de zetels die vacant zijn geworden, voor de rest van de in artikel 3 bedoelde periode van vijf jaar te doen bezetten. 3. Wanneer de wetgeving van een lidstaat uitdrukkelijk voorschrijft dat het mandaat van een lid van het Europees Parlement vervalt, loopt het mandaat van de betrokkene ten einde op grond van de bepalingen van die wetgeving. De bevoegde nationale autoriteiten brengen het Europees Parlement daarvan op de hoogte. 4. Wanneer een zetel vacant is geworden door aftreden of overlijden, brengt de voorzitter van het Europees Parlement de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat daarvan onverwijld op de hoogte.” |
Het Reglement van het Europees Parlement
3 |
De artikelen 3 en 4 van het Reglement van het Europees Parlement (hierna: „Reglement”) luiden als volgt: „Artikel 3 Onderzoek van de geloofsbrieven […] 3. Aan de hand van een verslag van de bevoegde commissie gaat het Parlement onverwijld over tot onderzoek van de geloofsbrieven en beslist het over de geldigheid van het mandaat van elk der nieuwgekozen leden, alsmede over eventuele bezwaren, ingebracht overeenkomstig het bepaalde in de [Akte van 1976], met uitzondering van die welke gebaseerd zijn op de nationale kieswetten. 4. Het verslag van de bevoegde commissie stoelt op de officiële bekendmaking door elke lidstaat van de volledige verkiezingsuitslag, onder vermelding van de namen van de gekozen kandidaten en van die van hun eventuele vervangers in de uit de verkiezingsuitslag blijkende volgorde. Het mandaat van een lid kan slechts geldig worden verklaard indien de uit onderhavig artikel alsmede bijlage I van het Reglement voortvloeiende schriftelijke verklaringen zijn opgesteld. Het Parlement kan zich op grond van een verslag van zijn bevoegde commissie op elk tijdstip uitspreken over eventuele bezwaren omtrent de geldigheid van het mandaat van een lid. 5. Indien de benoeming van een lid voortvloeit uit het feit dat kandidaten van dezelfde lijst afzien van benoeming, ziet de bevoegde commissie erop toe dat niet-aanvaarding van het mandaat strookt met de letter en de geest van de [Akte van 1976] en met artikel 4, lid 3 van het Reglement. […] Artikel 4 Duur van het mandaat […] 3. Elk demissionair lid deelt de Voorzitter zijn ontslagneming alsook de datum van ingang daarvan mede. Deze datum moet binnen een termijn van drie maanden na de mededeling vallen. Van deze mededeling wordt in aanwezigheid van de secretaris-generaal of zijn vertegenwoordiger een proces-verbaal opgemaakt, dat door laatstgenoemde alsmede door het betrokken lid ondertekend wordt en onverwijld wordt voorgelegd aan de bevoegde commissie, die het op de agenda voor haar eerste vergadering volgend op de ontvangst van dit document plaatst. Indien de bevoegde commissie van oordeel is dat de ontslagneming niet strookt met de letter en de geest van de [Akte van 1976], deelt zij dat aan het Parlement mede, zodat het kan besluiten al dan niet te constateren dat de zetel vacant is. Is dat niet het geval, dan wordt geconstateerd dat de zetel vacant is met ingang van de datum die door het demissionaire lid in het proces-verbaal van ontslagneming is aangegeven. Er wordt hierover niet door het Parlement gestemd. […] 9. Ingeval bij het aanvaarden of het afzien van het mandaat kennelijk sprake is geweest van feitelijke onjuistheden of van wilsgebrek behoudt het Parlement zich het recht voor het desbetreffende mandaat ongeldig te verklaren, c.q. te weigeren te constateren dat de zetel vacant is.” |
Statuut van de leden van het Europees Parlement
4 |
Volgens de vierde overweging van de considerans van besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB L 262, blz. 1; hierna: „Statuut van de leden”), moeten „[d]e in artikel 2 beschermde vrijheid en onafhankelijkheid van het lid […] worden geregeld. Zij komen in geen enkele tekst van het primaire recht voor. Verklaringen waarin leden zich ertoe verplichten het mandaat op een bepaald tijdstip te beëindigen of blanco verklaringen over de beëindiging van het mandaat, waarvan een partij naar eigen goeddunken gebruik kan maken, moeten worden beschouwd als zijnde onverenigbaar met de vrijheid en onafhankelijkheid van het lid en kunnen derhalve niet juridisch bindend zijn.” |
5 |
Bovendien worden luidens de vijfde overweging van de considerans van het Statuut van de leden van het Europees Parlement in artikel 3, lid 1, de voorschriften van artikel 6, lid 1, van de Akte van 1976 volledig overgenomen. |
6 |
Ten slotte bepalen de artikelen 2 en 30 van het Statuut van de leden: „Artikel 2 1. De leden zijn vrij en onafhankelijk. 2. Overeenkomsten over het neerleggen van het mandaat vóór afloop of aan het einde van een zittingsperiode zijn nietig. Artikel 30 Dit Statuut treedt in werking op de eerste dag van de zittingsperiode van het Europees Parlement die in 2009 begint.” |
Nationale regeling
7 |
Wet nr. 18 van 24 januari 1979 betreffende de verkiezing van de Italiaanse vertegenwoordigers in het Europees Parlement (GURI nr. 29 van 30 januari 1979, blz. 947; hierna: „wet van 24 januari 1979”) regelt de verkiezing van de Italiaanse leden van het Europees Parlement. Zij bepaalt dat de parlementariërs worden verkozen door vrije en geheime rechtstreekse algemene verkiezingen. De zetels worden over de lijsten verdeeld naar evenredigheid, volgens de in deze wet neergelegde modaliteiten, waarbij het aantal zetels aan de — in totaal vijf — kieskringen wordt toegekend op basis van de resultaten van de laatste algemene volkstelling. |
8 |
Volgens artikel 20 van de wet van 24 januari 1979 bepalen de stembureaus van de verschillende kieskringen onder meer de rangorde van de kandidaten van elke lijst op basis van de individuele resultaten. De resultaten worden meegedeeld aan het Ufficio elettorale nazionale per il Parlamento europeo presso la Corte di cassazione (nationaal stembureau voor het Europees Parlement bij de Corte di cassazione (hierna: „Italiaans stembureau”). Overeenkomstig artikel 21 van deze wet is het de taak van het Italiaanse stembureau, het aantal stemmen op landelijk niveau voor iedere lijst te bepalen, de zetels op basis van het aantal stemmen per lijst over de lijsten te verdelen en de aldus toegekende zetels over de verschillende kieskringen te verdelen. Artikel 23 van deze wet bepaalt dat dit bureau een proces-verbaal opstelt dat naar het secretariaat van het Parlement wordt gezonden. |
9 |
De wet van 24 januari 1979 bevat bovendien in artikel 41 een gedetailleerde subrogatieregeling. De kandidaat die in meer dan één kieskring is gekozen, dient het Italiaanse stembureau te melden voor welke kieskring hij opteert. Voor de niet opgegeven kieskring verklaart dit bureau verkozen de kandidaat die onmiddellijk volgt op de laatste verkozen kandidaat. Bovendien wordt een zetel die tijdens de geldigheid van het mandaat vacant wordt door het stembureau toegewezen aan de kandidaat op dezelfde lijst en hetzelfde stembureau die volgt op de laatste verkozen kandidaat. |
10 |
Overeenkomstig artikel 46 van dezelfde wet stelt het Italiaanse stembureau het secretariaat van het Parlement in kennis van de subrogaties die hebben plaatsgevonden op basis van rechterlijke beslissingen waarbij onherroepelijk is beslist op de daarmee verband houdende geschillen. In voorkomend geval corrigeert het de uitslagen van de verkiezingen en vervangt het kandidaten die ten onrechte als verkozen zijn verklaard door kandidaten die wel in aanmerking komen, en stelt het de betrokkenen en het secretariaat van het Parlement daarvan in kennis. |
Feiten en bestreden besluit
11 |
Bij de op 12 en 13 juni 2004 gehouden Europese verkiezingen stond Donnici op de gezamenlijke lijst Società Civile — Di Pietro Occhetto. Die lijst behaalde twee zetels, één in de kieskring Zuid-Italië en één in de kieskring Noord-West-Italië. A. Di Pietro, die in beide kieskringen de meeste stemmen had behaald, koos ervoor de zetel voor de kieskring Zuid-Italië te bezetten. |
12 |
Occhetto eindigde in beide kieskringen op de tweede plaats, dat wil zeggen in de kieskring Zuid-Italië boven Donnici en in de kieskring Noord-West-Italië boven G. Chiesa. Aangezien Di Pietro had geopteerd voor de zetel van de kieskring Zuid-Italië, had Occhetto in de kieskring Noord-West-Italië verkozen moeten worden verklaard. Occhetto, die destijds lid was van de Italiaanse senaat, gaf echter bij een op 6 juli 2004 ondertekende schriftelijke verklaring, die de daaraanvolgende dag binnenkwam bij het Italiaanse stembureau, te kennen dat hij afzag van verkiezing tot lid van het Europees Parlement in beide kieskringen. |
13 |
Daarop heeft het Italiaanse stembureau op 18 juli 2004 Chiesa gekozen verklaard in de kieskring Noord-West-Italië en Di Pietro in de kieskring Zuid-Italië, waarna het op 12 november 2004 de naam van Donnici heeft opgegeven als eerste op de lijst van vervangers van Di Pietro voor de kieskring Zuid-Italië. Occhetto, die van het mandaat had afgezien, werd op die lijst niet vermeld. |
14 |
Bij de Italiaanse parlementsverkiezingen op 9 en 10 april 2006 werd Di Pietro in het Italiaanse parlement gekozen. Hij koos ervoor dit nationale mandaat met ingang van 28 april 2006 te gaan uitoefenen. Aangezien deze functie ingevolge artikel 7, lid 2, van de Akte van 1976 onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement, stelde dit laatste vast dat de betrokken zetel vacant was. |
15 |
Bij een tot het Italiaanse stembureau gerichte verklaring van 27 april 2006 heeft Occhetto, die zich voor dezelfde nationale verkiezingen kandidaat had gesteld, maar niet was herkozen, zijn niet-aanvaarding van 6 juli 2004 herroepen en aanspraak gemaakt op de zetel die vacant was geworden doordat Di Pietro voor een zetel in het nationale parlement had geopteerd. |
16 |
Daarop heeft het Italiaanse stembureau op 8 mei 2006 de verkiezing van Occhetto tot lid van het Parlement bekendgemaakt. Op dezelfde dag heeft het zijn naam aan het Parlement opgegeven om te worden vermeld als vervanger van Di Pietro. |
17 |
Bij vonnis van 21 juli 2006 heeft het Tribunale amministrativo regionale del Lazio (regionaal bestuursgerecht van Latium) het door Donnici ingestelde beroep tot nietigverklaring van die bekendmaking ongegrond verklaard. |
18 |
Donnici maakte ook bij het Parlement bezwaar tegen de bekendmaking van de verkiezing van Occhetto tot Europees afgevaardigde in de plaats van Di Pietro. Dit bezwaar werd op 21 juni 2006 door de commissie juridische zaken van het Parlement behandeld. Na te hebben vastgesteld dat het bezwaar ingevolge artikel 12 van de Akte van 1976 niet-ontvankelijk was omdat het op de Italiaanse kieswet was gebaseerd, stelde de commissie juridische zaken het Parlement unaniem voor, het mandaat van Occhetto geldig te verklaren. Op 3 juli daaraanvolgend bekrachtigde het Parlement het mandaat van Occhetto. |
19 |
Bij arrest van 6 december 2006 heeft de Consiglio di Stato het hoger beroep van Donnici tegen het vonnis van het Tribunale amministrativo regionale del Lazio gegrond verklaard en de bekendmaking van de verkiezing van Occhetto als lid van het Parlement door het Italiaanse stembureau op 8 mei 2006 ongeldig verklaard. De Consiglio di Stato heeft onder meer vastgesteld dat „de wil van het volk […] een kandidaat nooit heeft belet af te zien van zijn verkiezing” en dat „de bindende rangorde op de verkiezingslijst de gekozen kandidaat in geval van niet-aanvaarding belet naar eigen goeddunken zijn plaats in de rangorde weer in te nemen”. |
20 |
Het arrest van de Consiglio di Stato is definitief geworden met de uitspraak van het arrest van 26 maart 2007 van de Corte suprema di cassazione, waarbij het beroep van Occhetto wegens een vormgebrek niet-ontvankelijk is verklaard. Bij verzoekschrift van 19 april 2007 heeft Occhetto zich tot het Europees Hof voor de rechten van de mens gewend met een klacht waarop volgens de verklaring van de raadsman van Occhetto ter terechtzitting op 5 maart 2009 nog niet is beslist. |
21 |
Op 29 maart 2007 heeft het Italiaanse stembureau nota genomen van het arrest van de Consiglio di Stato en de verkiezing van Donnici als lid van het Parlement voor de kieskring Zuid-Italië bekendgemaakt, waarmee Occhetto van zijn mandaat werd ontheven. Deze bekendmaking is meegedeeld aan het Parlement, dat daarvan in het verslag van de plenaire zitting van 23 april 2007 nota nam met de constatering dat Donnici deelnam aan de zittingen van het Parlement, maar enkel voorlopig en onder voorbehoud van het latere besluit van het Parlement over het onderzoek van zijn geloofsbrieven. |
22 |
In de tussentijd had Occhetto bij brief van 5 april 2007 een bezwaar ingebracht en het Parlement verzocht zijn mandaat te bekrachtigen en dat van Donnici niet geldig te verklaren. Daarop heeft het Parlement het mandaat van Donnici voor onderzoek aan zijn juridische commissie voorgelegd. |
23 |
Het Parlement heeft op 24 mei 2007 het bestreden besluit vastgesteld, dat luidt als volgt. „Het Europees Parlement,
[…]
[…]
[…]
[…]” |
Procedures voor de communautaire rechterlijke instanties en conclusies van partijen
24 |
Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 2007, ingeschreven onder nr. T-215/07, heeft Donnici beroep tot nietigverklaring ingesteld tegen het hem op 29 mei 2007 betekende bestreden besluit. Bij beschikking van 13 december 2007, Donnici/Parlement (T-215/07, Jurispr. blz. II-5239), heeft het Gerecht zaak T-215/07 naar het Hof verwezen voor uitspraak op het beroep tot nietigverklaring. Dit beroep is bij het Hof ingeschreven onder nr. C-9/08. Bij beschikking van de president van het Hof van 21 februari 2008 is Occhetto toegelaten als interveniënt aan de zijde van het Parlement, en de Italiaanse Republiek als interveniënte ter ondersteuning van de conclusies van Donnici. |
25 |
Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 14 augustus 2007, had het Parlement een exceptie uit hoofde van artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht opgeworpen, ertoe strekkende dat het in bijlage A.11 bij het verzoekschrift van Donnici geproduceerde advies van zijn juridische dienst van 2 mei 2007 uit het dossier zou worden verwijderd. Bij beschikking van 29 januari 2009 heeft het Hof het verzoek van het Parlement ingewilligd en de beslissing over het verzoek van Donnici, bij wijze van maatregel van instructie de overlegging van voormeld juridisch advies te gelasten, aan het arrest in de hoofdzaak voorbehouden. |
26 |
Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 1 augustus 2007, ingeschreven onder nr. C-393/07, heeft de Italiaanse Republiek eveneens beroep ingesteld tot nietigverklaring van het haar op 28 mei 2007 betekende bestreden besluit. Bij beschikking van de president van het Hof van 1 februari 2008 is de Republiek Letland in die zaak toegelaten tot interventie aan de zijde van de Italiaanse republiek. De Republiek Letland heeft noch aan de schriftelijke, noch aan de mondelinge behandeling deelgenomen. |
27 |
Bij beschikking van de president van de Vierde kamer van 30 januari 2009 zijn de twee beroepen tot nietigverklaring voor de mondelinge behandeling en voor het arrest gevoegd. |
28 |
Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 22 juni 2007 en ingeschreven onder nr. T-215/07 R, heeft Donnici opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit gevraagd. De kortgedingrechter, waarnemend voor de president van het Gerecht, heeft dit verzoek ingewilligd en bij beschikking van 15 november 2007, Donnici/Parlement (T-215/07 R, Jurispr. blz. II-4673), de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit opgeschort. |
29 |
Bij beschikking van de president van het Hof van 13 januari 2009, Occhetto en Parlement/Donnici [C-512/07 P(R) en C-15/08 P(R), Jurispr. blz. I-1], zijn de hogere voorzieningen van Occhetto en het Parlement tegen voormelde beschikking afgewezen. |
30 |
Met hun beroepen verzoeken de Italiaanse Republiek en Donnici het Hof, het bestreden besluit nietig te verklaren en het Parlement in de kosten te veroordelen. Donnici vordert, incidenteel, uit hoofde van artikel 241 EG ongeldigverklaring van artikel 3, lid 5, van het Reglement en, subsidiair, toevoeging aan het dossier van de onderhavige procedure van het juridisch advies van 2 mei 2007 van de juridische dienst van het Parlement. Het Parlement concludeert tot verwerping van de beroepen en tot veroordeling van de Italiaanse Republiek en Donnici in de kosten. |
De beroepen
31 |
In zaak C-373/07 werpt de Italiaanse Republiek vijf middelen op, ontleend aan respectievelijk schending van de artikelen 6, 8, 12 en 13 van de Akte van 1976 en artikel 6 EU, artikel 2 van het Statuut van de leden, artikel 199 EG en de artikelen 3 en 4 van het Reglement, artikel 6 EU en de artikelen 10 EG en 230 EG en tot slot een motiveringsgebrek. |
32 |
In zaak C-9/08 werpt Donnici twee middelen op, in de eerste plaats schending van artikel 12 van de Akte van 1976 en artikel 3, lid 1, van het Reglement, van het beginsel van onafhankelijkheid, van het verbod van bindend mandaat en van de kracht van gewijsde, en in de tweede plaats een gebrek aan motivering. |
Het eerste middel
Argumenten van partijen
33 |
De Italiaanse Republiek en Donnici geven in hoofdzaak te kennen dat het Parlement overeenkomstig artikel 12 van de Akte van 1976 alleen maar kennis had moeten nemen van de bekendmaking van de verkiezing van Donnici door het Italiaanse stembureau. Op grond van voormeld artikel 12 mag het Parlement niet afwijken van die bekendmaking op grond dat deze onverenigbaar zou zijn met het gemeenschapsrecht. Evenzo kan het Parlement zich bij zijn beslissing op ingebrachte bezwaren enkel baseren op bepalingen van de Akte van 1976, met uitsluiting van de overige bepalingen van gemeenschapsrecht, de algemene beginselen van dat recht daaronder begrepen. |
34 |
Aangaande artikel 6 van de Akte van 1976 betogen zij dat dit enkel geldt voor de leden en niet voor niet-gekozen kandidaten, zodat het niet van toepassing is op de niet-aanvaarding die Occhetto heeft uitgesproken op 6 juli 2004, toen hij geen lid van het Parlement was. Nu dit artikel volgens de bewoordingen ervan uitsluitend betrekking heeft op de uitoefening van het parlementaire mandaat, kunnen de gebeurtenissen rond de verkiezingen en het gedrag van de niet-gekozen kandidaten voorafgaand aan hun benoeming als afgevaardigde er niet onder vallen. |
35 |
Daarentegen betoogt het Parlement, ondersteund door Occhetto, dat het er op grond van artikel 12 van de Akte van 1976 op moet toezien dat de bekendmaking door de nationale autoriteiten strookt met het gemeenschapsrecht in het algemeen, inzonderheid de in de Akte van 1976 verankerde beginselen. Deze uitlegging van zijn bevoegdheden wordt weerspiegeld in de artikelen 3, leden 4 en 5, en 4, leden 3 en 9, van zijn Reglement en in de door hem gevolgde praktijk. Wanneer de verkiezingsprocedure tot de samenstelling van het Parlement leidt, ligt het voor de hand dat er op communautair niveau regels bestaan die een door het Parlement te waarborgen minimumniveau vastleggen waardoor iedere distorsie als gevolg van dispariteiten tussen de nationale procedures wordt vermeden. Indien het Parlement bij de uitoefening van zijn bevoegdheden daarentegen enkel de onverenigbaarheden in de zin van artikel 7 van de Akte van 1976 kon onderzoeken, zou zijn bevoegdheid geen daadwerkelijke inhoud hebben. |
36 |
Het Parlement, ondersteund door Occhetto, merkt op dat het in geval van flagrante schending van de fundamentele beginselen van de Akte van 1976, zoals het in artikel 6 van deze akte verankerde beginsel van het vrije parlementsmandaat en de beginselen van algemene verkiezingen en van evenredige vertegenwoordiging als neergelegd in de artikelen 1 en 2 van die akte, gerechtigd en zelfs verplicht is, deze schending niet te steunen door nota te nemen van de uitslag van de nationale procedure. Anders zou zijn eigen geldigverklaring onrechtmatig zijn. De voorrang van het gemeenschapsrecht gebiedt het Parlement, de aanwijzing van een kandidaat door de nationale autoriteiten die in flagrante strijd is met het gemeenschapsrecht, buiten beschouwing te laten. |
37 |
Artikel 6 van de Akte van 1976 beschermt ook de gekozen kandidaat. Anders zou de door dat artikel geboden waarborg niet gelden voor handelingen — zoals in casu de niet-aanvaarding door Occhetto, die was ingegeven door een electorale overeenkomst — die verhinderen dat de wil van de kiezers wordt gerealiseerd. Deze uitlegging van artikel 6 vindt steun in artikel 2 van het Statuut van de leden en in artikel 3 van Aanvullend protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950. |
38 |
Bovendien vloeit volgens het Parlement de toepasselijkheid van voormeld artikel 6 reeds voort uit het feit dat Occhetto deelnam aan de zittingen van het Parlement toen de nationale autoriteiten hem ervan in kennis stelden dat de betrokkene werd vervangen door Donnici. |
Beoordeling door het Hof
39 |
Het eerste middel werpt de vraag op, hoe ver de bevoegdheden van het Parlement reiken wanneer het de mandaten van zijn leden onderzoekt op basis van artikel 12 van de Akte van 1976. Voor de beoordeling van de geldigheid van het bestreden besluit dient derhalve hoofdzakelijk te worden onderzocht, wat de draagwijdte is van de bevoegdheden die deze bepaling aan het Parlement verleent. Artikel 12 van deze akte veronderstelt hoe dan ook dat het besluit van het Parlement berust op een bepaling van deze akte met betrekking tot welke een bezwaar kan worden ingebracht. Nu het Parlement in dit verband hoofdzakelijk een beroep doet op artikel 6 van de Akte van 1976, moet om te beginnen worden bepaald of deze bepaling in casu in beginsel toepasselijk is. |
— Toepasselijkheid van artikel 6 van de Akte van 1976
40 |
Artikel 6, lid 1, van de Akte van 1976 bepaalt dat de leden van het Europees Parlement hun stem individueel en persoonlijk uitbrengen en dat zij niet gebonden mogen zijn door instructies en geen bindend mandaat mogen aanvaarden. |
41 |
Blijkens de bewoordingen van dit artikel heeft het uitdrukkelijk betrekking op „de leden van het Europees Parlement” en regelt het de uitoefening van het mandaat van parlementslid. Bovendien gaat het in dit artikel om het stemrecht van die leden, welk recht naar zijn aard niet in verband kan worden gebracht met de hoedanigheid van kandidaat die op grond van zijn rangorde op de lijst officieel gekozen wordt verklaard (zie beschikking Occhetto en Parlement/Donnici, reeds aangehaald, punt 41). |
42 |
Vastgesteld moet worden dat artikel 6 van de Akte van 1976 gelet op de duidelijke bewoordingen ervan niet toepasselijk is op handelingen die betrekking hebben op de niet-aanvaarding van een mandaat door een gekozen kandidaat, zoals in casu de niet-aanvaarding door Occhetto van zijn positie als vervanger van Di Pietro. |
43 |
Van deze uitlegging kan niet worden afgeweken op grond van de in dit verband door het Parlement aangevoerde argumenten. |
44 |
Inzonderheid kan het Parlement geen algemene bevoegdheid tot toetsing van de verkiezingsprocedures van de lidstaten aan de aan artikel 6 van de Akte van 1976 beweerdelijk ten grondslag liggende beginselen worden ingeruimd zoals het Parlement die vooral uit artikel 3 van Aanvullend protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden afleidt door een ruime uitlegging van dit artikel 6 in het licht van die beginselen (zie in die zin beschikking Occhetto en Parlement/Donnici, reeds aangehaald, punt 43). |
45 |
Een dergelijke uitlegging van genoemd artikel 6 zou indruisen tegen de beslissing van de opstellers ervan door deze bepaling betreffende de uitoefening van het mandaat, ondanks de nauwkeurig afgebakende werkingssfeer ervan, om te zetten in een bevoegdheidsregel die de verkiezingsprocedure beheerst, een gebied dat overeenkomstig artikel 8 van de Akte van 1976 in beginsel door nationaal recht wordt beheerst. |
46 |
Aangaande artikel 2 van het Statuut van de leden, waarnaar het Parlement ter ondersteuning van zijn uitlegging van artikel 6 van de Akte van 1976 verwijst, zij er om te beginnen op gewezen dat dit statuut ten tijde van de feiten niet in werking was getreden. Bovendien wordt in de vierde overweging van de considerans ervan verklaard dat „[d]e in artikel 2 beschermde vrijheid en onafhankelijkheid van het lid moeten worden geregeld” aangezien zij „in geen enkele tekst van het primaire recht voor[komen]”, en in de vijfde overweging dat in artikel 3, lid 1, van dit statuut de voorschriften van artikel 6 van de Akte van 1976 volledig worden overgenomen. Bijgevolg is artikel 2 van het Statuut van de leden geen codificatie van genoemd artikel 6 (zie in die zin beschikking Occhetto en Parlement/Donnici, reeds aangehaald, punt 44). |
47 |
Bovendien kan het Parlement volgens het beginsel van de hiërarchie van normen niet op basis van een voorschrift van zijn Reglement en zijn beweerde praktijk op dit gebied artikel 6 van de Akte van 1976 contra legem uitleggen (zie in die zin beschikking Occhetto en Parlement/Donnici, reeds aangehaald, punt 45). |
48 |
Het Reglement is een interne-organisatiemaatregel, waarbij aan het Parlement geen bevoegdheden kunnen worden toegekend die niet uitdrukkelijk door een normatieve handeling, in casu de Akte van 1976, zijn erkend (zie arrest van 21 oktober 2008, Marra, C-200/07 en C-201/07, Jurispr. blz. I-7929, punt 38). A fortiori mag de beweerde institutionele praktijk bijgevolg niet afwijken van voormeld artikel 6. |
49 |
Uit het voorgaande volgt dat de niet-aanvaarding door Occhetto van zijn positie op de lijst van vervangers niet onder de werkingssfeer van de Akte van 1976 valt, zodat dit artikel niet kon dienen als grondslag voor een betwisting in het kader van het onderzoek van de geloofsbrieven van de leden van het Parlement op basis van artikel 12 van die akte en het Parlement derhalve het bestreden besluit niet op schending van voormeld artikel 6 kon baseren. |
— Schending van artikel 12 van de Akte van 1976
50 |
Nu is vastgesteld dat het bestreden besluit niet op artikel 6 van de Akte van 1976 kon worden gebaseerd, dringt zich de vraag op of dat besluit kon worden gebaseerd op schending van de in de artikelen 1 en 2 van de Akte van 1976 verankerde beginselen van algemene verkiezingen en evenredige vertegenwoordiging, zoals het Parlement doet. Door zich te beroepen op schending van voormelde beginselen, heeft het Parlement zich de bevoegdheid toegemeten om na te gaan of de officiële bekendmaking van de verkiezing van Donnici als lid van het Parlement heeft plaatsgevonden met inachtneming van voormelde vereisten. Derhalve moet worden onderzocht of artikel 12 van die akte het Parlement een dergelijke bevoegdheid verleent bij het onderzoek van de mandaten van zijn leden. |
51 |
Artikel 12 van de Akte van 1976 bepaalt dat het Parlement voor het onderzoek van de geloofsbrieven van zijn leden nota neemt van de officieel door de lidstaten bekendgemaakte uitslagen en beslist over de bezwaren die eventueel kunnen worden ingebracht op grond van de bepalingen van deze Akte, met uitsluiting van de bepalingen waarnaar deze akte verwijst. |
52 |
Blijkens de formulering van dit artikel 12 is de onderzoeksbevoegdheid waarover het Parlement op grond van de eerste volzin van het artikel beschikt, onderwerpen aan twee, in de tweede volzin vermelde belangrijke beperkingen (zie in die zin reeds aangehaalde beschikking van 15 november 2007, Donnici/Parlement, punt 71, en beschikking Occhetto en Parlement/Donnici, reeds aangehaald, punten 31 en 32). |
53 |
Volgens het eerste deel van de tweede volzin van artikel 12 van de Akte van 1976 „neemt het [Parlement] nota van de officieel door de lidstaten bekendgemaakte uitslagen”. Bovendien strekt ook de in het tweede deel van de tweede volzin van hetzelfde artikel vermelde bijzondere bevoegdheid van het Parlement om te beslissen op ingebrachte bezwaren, zich ratione materiæ enkel uit tot bezwaren „die eventueel kunnen worden ingebracht op grond van de bepalingen van de [Akte van 1976] met uitsluiting van de nationale bepalingen waarnaar deze Akte verwijst”. |
54 |
Anders dan het Parlement betoogt, volgt in de eerste plaats uit de bewoordingen van artikel 12 van de Akte van 1976 dat het Parlement aan deze bepaling niet de bevoegdheid ontleent te beslissen over bezwaren die op basis van het gemeenschapsrecht in zijn geheel worden ingebracht. Volgens de duidelijke bewoordingen van dit artikel heeft dit enkel betrekking op „bezwaren […] op grond van de bepalingen van deze Akte” (zie in die zin beschikking reeds aangehaalde beschikking Occhetto en Parlement/Donnici, punt 32). |
55 |
In de tweede plaats wordt met „neemt het nota van de officieel door de lidstaten bekendgemaakte uitslagen” bedoeld dat het Parlement gehouden was, zijn eigen besluit bij het onderzoek van de geloofsbrieven van zijn leden te baseren op de door het Italiaanse stembureau op 29 maart 2007, na de uitspraak van het arrest van de Consiglio di Stato van 6 december 2006 gedane bekendmaking. Deze bekendmaking is het resultaat van een beslissingsproces overeenkomstig de nationale procedures, waarmee met die bekendmaking verband houdende rechtsvragen definitief zijn beslist, en vormt derhalve een reeds bestaande rechtssituatie. Het Hof heeft reeds geoordeeld dat het gebruik van de uitdrukking „nota nemen” in de context van de Akte van 1976 betekent dat het Parlement over geen enkele beoordelingsvrijheid beschikt (zie in die zin arrest van 7 juli 2005, Le Pen/Parlement, C-208/03 P, Jurispr. blz. I-6051, punt 50). |
56 |
Deze uitlegging van de uitdrukking „neemt akte” in artikel 12, lid 2, van de Akte van 1976 in haar oorspronkelijke versie, dat bepaalde dat wanneer een zetel vacant is geworden op grond van de toepasselijke nationale bepalingen, deze lidstaat dit ter kennis brengt van het Parlement, dat hiervan akte neemt, geldt eveneens voor dezelfde uitdrukking in artikel 12 van de Akte van 1976 in haar huidige versie. Waar artikel 12, lid 2, van de Akte van 1976 in haar oorspronkelijke versie iedere beoordelingsvrijheid van het Parlement uitsluit, ook ingeval het mandaat van een van zijn leden op grond van de toepassing van nationale bepalingen vervalt en zulks de samenstelling van deze instelling beïnvloedt, ontbreekt a fortiori iedere beoordelingsvrijheid bij het onderzoek, overeenkomstig artikel 12 van de Akte van 1976, van de geloofsbrieven van de leden van het Parlement van wie de verkiezing door de lidstaten officieel is meegedeeld. In dat verband gaat het immers om de aanwijzing door de nationale autoriteiten van de toekomstige leden van het Parlement overeenkomstig de verkiezingsprocedure waarvoor, zoals in artikel 8 van de Akte van 1976 uitdrukkelijk wordt verklaard, de nationale bepalingen gelden. |
57 |
Bijgevolg kan het Parlement de regelmatigheid van de bekendmaking door het nationale stembureau niet aan de orde stellen. Artikel 12 van de Akte van 1976 geeft het Parlement evenmin het recht, te weigeren nota te nemen van een dergelijke bekendmaking indien het van oordeel is dat sprake is van een onregelmatigheid (zie in die zin beschikking van 15 november 2007, Donnici/Parlement, reeds aangehaald, punt 75). |
58 |
Deze uitlegging van artikel 12 van de Akte van 1976 wordt bevestigd bij lezing ervan in het licht van de relevante bepalingen van het EG-Verdrag en vindt tevens steun in het rechtskader van dit artikel. |
59 |
Overeenkomstig de artikelen 5, eerste alinea, EG, 7, lid 1, tweede alinea, EG en 189, eerste alinea, EG handelt het Parlement bij de uitoefening van de hem door de Verdragen verleende bevoegdheden binnen de grenzen van deze bevoegdheden. |
60 |
Bovendien gelden volgens artikel 8 van de Akte van 1976 „voor de verkiezingsprocedure in elke lidstaat de nationale bepalingen”, behoudens de bepalingen van de Akte van 1976. Derhalve dienen de lidstaten de bepalingen van de Akte van 1976 te eerbiedigen voor zover deze bepaalde verkiezingsmodaliteiten vastleggen, maar neemt dit niet weg dat uiteindelijk zij tot taak hebben, de verkiezingen te organiseren volgens de in hun nationale bepalingen vastgelegde procedure en in dat verband tevens de stemmen te tellen en de verkiezingsuitslag officieel bekend te maken (beschikking van 15 november 2007, Donnici/Parlement, reeds aangehaald, punt 74). |
61 |
Tot slot bepaalt artikel 13, lid 2, van de Akte van 1976 dat de lidstaten passende procedures voorschrijven om de zetels die vacant zijn geworden, te doen bezetten. |
62 |
Volgens dit rechtskader bleef de procedure voor de op 12 en 13 juni 2004 gehouden verkiezingen van de leden van het Parlement en voor de benoeming van vervangers voor vacant geworden zetels derhalve in elke lidstaat onderworpen aan de relevante nationale bepalingen, in casu de wet nr. 18 van 24 januari 1979 (zie in die zin beschikking van 15 november 2007, Donnici/Parlement, reeds aangehaald, punt 66). |
63 |
Voor het overige is het bij gebreke van een gemeenschapsregeling op dit gebied een aangelegenheid van het nationale recht van elke lidstaat om de bevoegde rechter aan te wijzen en de procesregels te geven voor rechtsvorderingen die ertoe strekken, de rechten te beschermen die de justitiabelen aan het gemeenschapsrecht ontlenen, mits die regels niet ongunstiger zijn dan die welke gelden voor rechten die hun oorsprong vinden in de nationale rechtsorde (gelijkwaardigheidsbeginsel), en zij de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie in die zin arrest van 12 september 2006, Eman en Sevinger, C-300/04, Jurispr. blz. I-8055, punt 67). |
64 |
Het Parlement heeft niet aangevoerd dat de Italiaanse procedurebepalingen indruisen tegen het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel. Bovendien zou, ook indien dit wel het geval was, hieruit niet volgen dat het Parlement handelingen van de bevoegde nationale autoriteiten mag vervangen door zijn eigen beoordelingen. |
65 |
Erop toe te zien dat de lidstaten de verdragsbepalingen en de door de instellingen ter uitvoering daarvan vastgestelde bepalingen in acht nemen, is veeleer een taak van de Commissie, die krachtens artikel 226 EG bij het Hof een niet-nakomingsprocedure kan inleiden indien zij meent dat een lidstaat zijn verplichtingen niet is nagekomen. Bovendien wordt het toezicht op de eerbiediging van die bepalingen gewaarborgd door de procedure van artikel 234 EG, die toepassing vindt in het kader van kiesrechtelijke geschillen op nationaal niveau. |
66 |
Uit dit rechtskader blijkt niet dat het Parlement over een algemene bevoegdheid beschikt om de verkiezingsprocedures van de lidstaten en de toepassing ervan in concrete gevallen aan het gemeenschapsrecht te toetsen. In het kader van het onderzoek van de geloofsbrieven van zijn leden strekt de bevoegdheid van het Parlement zich derhalve enkel uit tot de rechten zoals die in de relevante bepalingen van de Akte van 1976 duidelijk zijn omschreven (zie in die zin beschikking Occhetto en Parlement/Donnici, reeds aangehaald, punt 32). |
67 |
Een uitlegging van artikel 12 van de Akte van 1976 waarbij het Parlement een algemene bevoegdheid tot toezicht op de officiële bekendmakingen van de autoriteiten van de lidstaten zou worden ingeruimd, zou derhalve niet alleen indruisen tegen de bewoordingen van dat artikel, maar ook onverenigbaar zijn met het in de artikelen 5 EG en 7 EG verankerde beginsel dat de bevoegdheden van de Gemeenschap en van haar instellingen attributieve bevoegdheden zijn (zie in die zin arresten van 5 oktober 2000, Duitsland/Parlement en Raad, C-376/98, Jurispr. blz. I-8419, punt 83, en 3 september 2008, Kadi en Al Barakaat International Foundation/Raad en Commissie, C-402/05 P en C-415/05 P, Jurispr. blz. I-6351, punt 203 en aangehaalde rechtspraak). |
68 |
De door Occhetto ondersteunde argumenten van het Parlement die in de punten 35 tot en met 37 van het onderhavige arrest in herinnering zijn gebracht, kunnen geen afbreuk doen aan deze uitlegging van artikel 12 van de Akte van 1976 die iedere bevoegdheid van het Parlement om af te wijken van de bekendmaking door het Italiaanse stembureau uitsluit. |
69 |
Het in de eerste plaats aangevoerde argument dat de onderzoeksbevoegdheden van het Parlement op grond van artikel 12 van de Akte van 1976 inhoudsloos zijn indien het Parlement de door de lidstaten bekendgemaakte resultaten niet aan het gemeenschapsrecht kan toetsen, moet van de hand worden gewezen. Het Parlement behoudt immers de bevoegdheid om zich in het kader van artikel 12 van de Akte van 1976 uit te spreken over de situatie van een gekozen kandidaat die een van de in artikel 7 van de Akte van 1976 opgesomde hoedanigheden bezit die onverenigbaar zijn met de hoedanigheid van lid van het Parlement (zie beschikking Occhetto en Parlement/Donnici, reeds aangehaald, punt 33). |
70 |
In de tweede plaats moet aangaande het argument dat het Parlement, om met betrekking tot de benoeming van zijn leden een minimumniveau te waarborgen, de bekendmaking van verkiezingen door de nationale autoriteiten die in flagrante strijd is met de fundamentele beginselen van de Akte van 1976 buiten beschouwing moet kunnen laten, in herinnering worden gebracht dat het aan de nationale rechterlijke instanties is om zich, in voorkomend geval na een prejudiciële verwijzing naar het Hof overeenkomstig artikel 234 EG, uit te spreken over de rechtmatigheid van de nationale verkiezingswetgeving en -procedures (beschikking van 15 november 2007, Donnici/Parlement, reeds aangehaald, punt 93). |
71 |
In casu heeft een dergelijke rechterlijke toetsing overeenkomstig de wet van 24 januari 1979 plaatsgevonden voor de bevoegde Italiaanse rechterlijke instanties, nu de rechtsvragen in verband met de officiële bekendmaking van de verkiezingsuitslag op nationaal niveau definitief zijn beslist bij het arrest van de Consiglio di Stato van 6 december 2006 dat kracht van gewijsde heeft. |
72 |
Tot slot kan gelet op de duidelijke bewoordingen van artikel 12 van de Akte van 1976 en de daarin neergelegde bevoegdheidsverdeling niet worden geconstateerd dat de bescherming van de rechten van de kandidaten bij de verkiezingen van het Parlement leemten vertoont. |
73 |
Het argument van het Parlement dat zijn besluit over het onderzoek van de geloofsbrieven zelf onrechtmatig zou zijn indien het zijn eigen besluit moest baseren op een onrechtmatige nationale handeling, in casu de bekendmaking van de verkiezing van Donnici door het Italiaanse stembureau, moet dan ook eveneens worden verworpen. |
74 |
In casu zijn de respectieve bevoegdheden van het Parlement en de nationale autoriteiten bij het onderzoek van de geloofsbrieven van de leden van het Parlement, anders dan het Parlement betoogt onder verwijzing naar het arrest van 18 december 2007, Zweden/Commissie (C-64/05 P, Jurispr. blz. I-11389), duidelijk verdeeld over de communautaire instanties en de nationale autoriteiten. In dat verband ontleent het Parlement aan artikel 12 van de Akte van 1976 enkel de bevoegdheid zich uit te spreken over bezwaren die eventueel kunnen worden ingebracht op basis van de bepalingen van deze akte, met uitsluiting van de bepalingen waarnaar deze akte verwijst, terwijl de nationale autoriteiten de uitslagen bekendmaken die op basis van de met het gemeenschapsrecht strokende nationale bepalingen zijn vastgesteld. |
75 |
Blijkens het voorgaande diende het Parlement op grond van artikel 12 van de Akte van 1976 nota te nemen van de bekendmaking door het Italiaanse stembureau, zonder dat het daarvan op grond van beweerde onregelmatigheden van die nationale handeling mocht afwijken. Door in afwijking van deze bekendmaking het mandaat van Donnici niet geldig te verklaren en het mandaat van Occhetto te bekrachtigen, heeft het bestreden besluit artikel 12 van die akte geschonden. |
76 |
Gelet op het voorgaande moet het bestreden besluit worden nietig verklaard. In die omstandigheden hoeft het Hof zich niet uit te spreken over de overige middelen die de Italiaanse Republiek en Donnici tot staving van hun beroepen hebben aangevoerd. De door Donnici subsidiair gedane verzoeken zijn derhalve zonder voorwerp geraakt. |
Kosten
77 |
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Daar het Parlement in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig de vordering van de Italiaanse Republiek en Donnici in de kosten te worden verwezen. Volgens lid 4, eerste alinea, van voormeld artikel dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen hun eigen kosten, en volgens genoemd lid 4, derde alinea, kan het Hof bepalen, dat andere interveniënten dan de in de voorgaande alinea’s bedoelde, hun eigen kosten zullen dragen. |
Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart: |
|
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Italiaans.