EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CJ0334

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 december 2008.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Freistaat Sachsen.
Hogere voorziening - Staatssteun - Voorgenomen steunregeling voor kleine en middelgrote ondernemingen - Verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt - Criteria voor onderzoek van staatssteun - Toepassing ratione temporis - Voornemen aangemeld vóór inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 70/2001 - Beschikking van latere datum dan die inwerkingtreding - Gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheid - Volledige aanmelding.
Zaak C-334/07 P.

Jurisprudentie 2008 I-09465

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2008:709

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

11 december 2008 ( *1 )

„Hogere voorziening — Staatssteun — Voorgenomen steunregeling voor kleine en middelgrote ondernemingen — Verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt — Criteria voor onderzoek van staatssteun — Toepassing ratione temporis — Voornemen aangemeld vóór inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 70/2001 — Beschikking van latere datum dan die inwerkingtreding — Gewettigd vertrouwen — Rechtszekerheid — Volledige aanmelding”

In zaak C-334/07 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 17 juli 2007,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Gross als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

rekwirante,

andere partij bij de procedure:

Freistaat Sachsen, vertegenwoordigd door Th. Lübbig, Rechtsanwalt,

verzoeker in eerste aanleg,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J.-C. Bonichot (rapporteur), J. Makarczyk, P. Kūris en L. Bay Larsen, rechters;

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt om vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 2007, Freistaat Sachsen/Commissie (T-357/02, Jurispr. blz. II-1261; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht beschikking 2003/226/EG van de Commissie van 24 september 2002 betreffende een voorgenomen steunregeling van Duitsland „Richtsnoeren ter stimulering van kleine en middelgrote ondernemingen — Verbetering van de capaciteit van ondernemers in Saksen” — Deelprogramma’s 1 (begeleiding), 4 (deelname aan beurzen), 5 (samenwerking) en 7 (bevordering van vormgeving) (PB 2003, L 91, blz. 13; hierna: „litigieuze beschikking”) ten dele nietig heeft verklaard.

Toepasselijke bepalingen

2

Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1) definieert welke procedures van toepassing zijn op de wijze waarop de Commissie gebruikmaakt van haar bevoegdheid uit hoofde van artikel 88 EG om te beslissen over de verenigbaarheid van staatssteun met de gemeenschappelijke markt.

3

Deze hogere voorziening betreft inzonderheid de volgende bepalingen van die verordening:

artikel 1, sub f, waarin „onrechtmatige steun” wordt gedefinieerd als „nieuwe steun die in strijd met artikel [88], lid 3, van het Verdrag tot uitvoering wordt gebracht”;

artikel 1, sub h, dat de volgende definitie geeft:

„‚belanghebbende’, een lidstaat en een persoon, onderneming of ondernemersvereniging waarvan de belangen door de toekenning van steun kunnen worden getroffen, in het bijzonder de begunstigde van de steun, concurrerende ondernemingen en beroepsverenigingen”.

artikel 2, lid 2, dat luidt:

„In de aanmelding verstrekt de betrokken lidstaat alle informatie die de Commissie nodig heeft om overeenkomstig de artikelen 4 en 7 een beschikking te geven (‚volledige aanmelding’).”

artikel 4, lid 1, dat luidt:

„De Commissie onderzoekt de aanmelding onverwijld na ontvangst. Onverminderd artikel 8 geeft de Commissie een beschikking overeenkomstig de leden 2 [beschikking volgens welke de aangemelde maatregel geen steun vormt], 3 [beschikking om geen bezwaar te maken] of 4 [beschikking tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure].”

artikel 4, lid 5, dat bepaalt:

„De in de leden 2, 3 en 4 bedoelde beschikkingen worden binnen twee maanden gegeven. Die termijn gaat in op de dag na de ontvangst van een volledige aanmelding. De aanmelding wordt als volledig beschouwd als de Commissie binnen twee maanden na ontvangst van de aanmelding of van aanvullende informatie waarom was gevraagd niet om verdere informatie heeft verzocht. […]”

artikel 4, lid 6, dat luidt:

„Indien de Commissie niet binnen de in lid 5 genoemde termijn een beschikking overeenkomstig de leden 2, 3 of 4 heeft gegeven, wordt de steun geacht door de Commissie te zijn goedgekeurd. Daarop kan de betrokken lidstaat de maatregelen ten uitvoer leggen, na de Commissie hiervan vooraf in kennis te hebben gesteld, tenzij de Commissie binnen een termijn van 15 werkdagen na de ontvangst van de kennisgeving een beschikking overeenkomstig dit artikel geeft.”

4

Met betrekking tot steun aan kleine en middelgrote ondernemingen verleent artikel 1, lid 1, sub a–i, van verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen [87] en [88] van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (PB L 142, blz. 1) de Commissie de bevoegdheid, overeenkomstig artikel 87 EG vast te stellen dat steun aan kleine en middelgrote ondernemingen onder bepaalde voorwaarden verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt en niet onderworpen is aan de aanmeldingsverplichtingen van artikel 88, lid 3, EG.

5

Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 10, blz. 33) legt de criteria vast waaraan individuele steunverlening en steunregelingen voor kleine en middelgrote ondernemingen moeten voldoen om verenigbaar te zijn met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, EG, en stelt regelingen die daaraan voldoen, vrij van de aanmeldingsverplichtingen van artikel 88, lid 3, EG.

6

Overeenkomstig artikel 10 is deze verordening in werking getreden op 2 februari 2001, de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

7

De laatste zin van punt 4 van de considerans van deze verordening luidt:

„De kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen [van de Commissie (PB 1996, C 213, blz. 4)] wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken, aangezien de inhoud ervan door deze verordening wordt vervangen.”

Voorgeschiedenis van het geding

8

In het kader van richtsnoeren van het ministerie van Economie en Arbeid van het Land Sachsen, die de verbetering van de prestaties van in dat Land gevestigde kleine en middelgrote ondernemingen tot doel hebben, verleent dit Land aan beoefenaars van vrije beroepen en aan kleine en middelgrote ondernemingen die aldaar een hoofd- of nevenvestiging hebben, niet terug te betalen subsidie voor projecten ter stimulering van de economische ontwikkeling. In die subsidies is voorzien door een steunregeling die voor het eerst bij de Commissie is aangemeld in 1992, die door haar is goedgekeurd en die na verdere goedkeuringen verschillende keren is verlengd. De steun strekt tot verbetering van het productie- en concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen.

9

Bij brief van 29 december 2000, ingekomen bij de Commissie op 3 januari 2001, heeft de Bondsrepubliek Duitsland een nieuwe versie van die steunregeling aangemeld (hierna: „oorspronkelijke aanmelding”).

10

Op 12 januari 2001 stelde de Commissie verordening nr. 70/2001 vast, die in werking is getreden op 2 februari daaraanvolgend.

11

In december 2001 leidde de Commissie de formele onderzoeksprocedure in met betrekking tot een deel van de maatregelen waarin de aangemelde steunregeling voorzag, namelijk de maatregelen van de deelprogramma’s „begeleiding”, „deelname aan beurzen”, „samenwerking” en „bevordering van vormgeving” (hierna gezamenlijk: „vier betrokken deelprogramma’s”). De Commissie besliste daarentegen dat de andere aangemelde maatregelen geen bezwaren deden rijzen.

12

Na haar onderzoek gaf de Commissie de litigieuze beschikking, waarin zij in de eerste plaats vaststelde dat de maatregelen van de vier betrokken deelprogramma’s steunmaatregelen opleverden. In de tweede plaats preciseerde zij dat die steunmaatregelen, om verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te kunnen worden geacht, moeten vallen binnen de werkingssfeer van verordening nr. 70/2001 en de daarin bepaalde maximale steunintensiteit moeten eerbiedigen; de exploitatiesteun waarin was voorzien door het deelprogramma „samenwerking” was volgens haar onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Procesverloop voor het Gerecht en bestreden arrest

13

Bij het bestreden arrest wees het Gerecht de vordering van de Freistaat Sachsen toe tot nietigverklaring van verschillende bepalingen van de litigieuze beschikking, namelijk:

artikel 2, tweede alinea, volgens hetwelk steun die de werkingssfeer en de steunintensiteiten van verordening nr. 70/2001 overschrijdt, onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt;

artikel 3, volgens hetwelk de in het deelprogramma „samenwerking” vervatte exploitatiesteun onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, en

artikel 4, volgens hetwelk de Bondsrepubliek Duitsland de vier betrokken deelprogramma’s pas ten uitvoer mag leggen nadat het deze in overeenstemming heeft gebracht met de beschikking.

14

Het Gerecht was van oordeel dat de Commissie, door de verenigbaarheid van de betrokken steunmaatregelen te toetsen aan verordening nr. 70/2001, terwijl deze op het tijdstip dat de Commissie de aanmelding daarvan had ontvangen, nog niet in werking was getreden, de in die verordening vastgestelde nieuwe regels met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen had toegepast met terugwerkende kracht.

15

Het Gerecht baseerde zich in wezen op de rechtsgevolgen van de aanmelding in de procedure van onderzoek van voorgenomen steunmaatregelen. Het wees er met name op dat artikel 4, lid 1, van verordening nr. 659/1999 bepaalt dat de Commissie een aanmelding onverwijld na ontvangst onderzoekt, en dat volgens lid 5 de termijn van twee maanden waarover zij voor het eerste onderzoek van de aanmelding beschikt, ingaat op de dag na de ontvangst daarvan.

16

Het Gerecht leidde daaruit af dat de verenigbaarheid van een voorgenomen steunmaatregel in beginsel enkel mag worden getoetst aan de regels die van kracht zijn op het tijdstip dat de Commissie de aanmelding van die steunmaatregel ontvangt. Deze oplossing is gerechtvaardigd door de vereisten van transparantie en voorspelbaarheid, nu zij het onmogelijk maakt dat de Commissie zelf eenzijdig bepaalt welke wetgeving van toepassing is op de steunmaatregelen die zij moet onderzoeken.

17

Volgens het Gerecht vindt deze redenering ook steun in de rechtspraak. Het verwees in dat verband naar het arrest van 24 september 2002, Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie (C-74/00 P en C-75/00 P, Jurispr. blz. I-7869), betreffende de toepassing in de tijd van de opeenvolgende beschikkingen van de Commissie inzake de toekenning van steun aan de ijzer- en staalindustrie in bepaalde limitatief opgenoemde gevallen, doorgaans de „staalsteuncodes” genoemd. In dat arrest overwoog het Hof dat toepassing van de staalsteuncode die van kracht is op het ogenblik waarop de Commissie een beschikking geeft inzake steun die ten tijde van een vorige code is betaald, betekent dat de latere code met terugwerkende kracht wordt toegepast.

18

Het Gerecht was vervolgens van oordeel dat zowel uit de bewoordingen als uit het doel van verordening nr. 70/2001, alsmede uit de eisen voortvloeiend uit de inachtneming van het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel volgt, dat deze verordening niet is bedoeld om terugwerkende kracht te hebben.

19

Het Gerecht besliste eveneens dat de omstandigheid dat de Bondsrepubliek Duitsland ten tijde van de oorspronkelijke aanmelding weet kon hebben van de nakende wijziging van de criteria voor het onderzoek van de aldus aangemelde steunmaatregelen, de toepassing van verordening nr. 70/2001 niet kon rechtvaardigen.

20

Ten slotte verwees het Gerecht naar de mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun (PB 2002, C 119, blz. 22), volgens welke zij heeft beslist dat zij de verenigbaarheid van die staatssteun met de gemeenschappelijke markt zal beoordelen aan de hand van de regels die van kracht waren op het ogenblik waarop de steun werd verleend. Zouden de aangemelde steunvoornemens daarentegen moeten worden getoetst aan de regels die van kracht zijn wanneer de Commissie haar beschikking dienaangaande vaststelt, dan zouden de lidstaten ertoe worden aangespoord hun procedurele verplichtingen niet na te komen wanneer zij steun willen verlenen waarvoor de toepasselijke wetgeving riskeert te worden aangescherpt.

Conclusie van partijen

21

Met haar hogere voorziening verzoekt de Commissie het Hof het bestreden arrest te vernietigen, de zaak af te doen door het beroep van de Freistaat Sachsen tot nietigverklaring te verwerpen en deze laatste te verwijzen in de kosten van de beide procedures.

22

De Freistaat Sachsen concludeert tot afwijzing van de hogere voorziening van de Commissie en tot verwijzing van de Commissie in de kosten daarvan.

De hogere voorziening

23

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert de Commissie twee middelen aan. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, primair door te beslissen dat zij de voorgenomen steunregeling die de Bondsrepubliek Duitsland had aangemeld, ten onrechte had getoetst aan verordening nr. 70/2001, aangezien deze ten tijde van de oorspronkelijke aanmelding nog niet van kracht was, en subsidiair door te beslissen dat deze aanmelding als volledig moest worden beschouwd.

Het eerste middel

Argumenten van partijen

24

Met haar eerste middel stelt de Commissie dat het Gerecht de artikelen 88, leden 2 en 3, EG, 249, lid 2, EG en 254, lid 2, tweede zin, EG, de artikelen 3 en volgende van verordening nr. 659/1999 en artikel 10, lid 1, van verordening nr. 70/2001 heeft geschonden door te oordelen dat de toepassing van deze laatste tekst op een voorgenomen steunregeling die is aangemeld vóór de inwerkingtreding daarvan in strijd is met het verbod van terugwerkende kracht, zodat de litigieuze beschikking onwettig is.

25

De toepassing van verordening nr. 70/2001 op de steunregeling in kwestie heeft niets van doen met terugwerkende kracht, maar strookt met het beginsel van onmiddellijke toepassing, krachtens hetwelk een gemeenschapsrechtelijke handeling vanaf haar inwerkingtreding van toepassing is op bestaande en nog voortdurende situaties.

26

Met zijn beslissing dat de aanmelding van een voorgenomen steunregeling een rechtssituatie creëert waaruit volgt dat toepassing moet worden gegeven aan de regels die gelden op het tijdstip van de aanmelding, heeft het Gerecht een rechtens onjuist standpunt ingenomen.

27

Een dergelijke aanmelding heeft immers enkel procedurele gevolgen. Het onderzoek van de Commissie slaat niet op de aanmelding als zodanig, maar op de aangemelde steun, en het moet niet enkel worden gevoerd aan de hand van de gegevens die bij die aanmelding zijn verstrekt, maar ook aan de hand van de feiten en de geldende rechtsregels wanneer zij haar beschikking vaststelt. De Commissie verwijst in dat verband naar de artikelen 3, 4, leden 2 tot en met 4 en 6, 5, lid 1, 6 en 7, leden 2 tot en met 4, van verordening nr. 659/1999.

28

De Commissie stelt ook dat de aanmelding van een voorgenomen steunmaatregel een door het Verdrag aan de lidstaten opgelegde verplichting is, en geen rechten doet ontstaan.

29

Het in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 659/1999 voorgeschreven onverwijlde onderzoek van de aanmelding belet niet dat de Commissie overeenkomstig artikel 5 van die verordening van de betrokken lidstaat aanvullende informatie verlangt.

30

De termijn van twee maanden die volgens artikel 4, lid 5, van verordening nr. 659/1999 ingaat bij de ontvangst van de aanmelding, en na afloop waarvan de steun volgens artikel 4, lid 6, van rechtswege wordt geacht te zijn goedgekeurd, is slechts een proceduretermijn. Hoe dan ook mag de Commissie volgens artikel 4, lid 6, tweede volzin, van die verordening na het verstrijken van die termijn een beschikking geven, en in voorkomend geval een formele onderzoeksprocedure inleiden.

31

Verder beklemtoont de Commissie dat de Bondsrepubliek Duitsland alles afwist van het ontwerp dat zou uitmonden in verordening nr. 70/2001, met name nu zij had deelgenomen aan de werkzaamheden rond dat ontwerp.

32

Het arrest Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie is voor deze zaak niet relevant, aangezien het betrekking had op onrechtmatige steun, en de oplossing die het Hof in dat arrest heeft gegeven onder meer gerechtvaardigd was door de bijzondere aard van de staalsteuncodes.

33

De Commissie betwist ook de opvatting van het Gerecht dat de omstandigheid dat verordening nr. 70/2001 de lidstaten de mogelijkheid biedt zelf na te gaan of een aanmeldingsverplichting bestaat, erop wijst dat deze handeling niet bedoeld is om te worden toegepast op eerdere aanmeldingen. In casu kon de Bondsrepubliek Duitsland na de inwerkingtreding van de verordening nagaan of voor de door haar aangemelde maatregelen een vrijstelling gold, en kon zij in voorkomend geval overeenkomstig artikel 8 van verordening nr. 659/1999 haar aanmelding intrekken. Verder volgt uit punt 4 van de considerans van verordening nr. 70/2001 dat de lidstaten onder die verordening vallende steun mogen aanmelden. Die verordening verzet zich ook niet tegen de handhaving van aanmeldingen die dateren van vóór de inwerkingtreding daarvan.

34

De Commissie stelt nog dat de precisering in de tweede volzin van punt 4 van de considerans van verordening nr. 70/2001, dat de aangemelde regelingen door de Commissie „in het bijzonder” zullen worden getoetst aan de in die verordening vastgestelde criteria, niet aldus mag worden uitgelegd dat zij de toepassing mogelijk maakt van de kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen van 1996, die, zoals in dat punt uitdrukkelijk wordt gesteld, bij die verordening wordt ingetrokken.

35

Ten slotte meent de Commissie dat de parallel die het Gerecht trekt tussen aangemelde steunvoornemens en onrechtmatige steun niet relevant is. De door het Gerecht genoemde mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun zou hoe dan ook niet van toepassing zijn geweest als de door de Bondsrepubliek Duitsland aangemelde steunmaatregelen onrechtmatig waren geweest. Deze mededeling heeft immers enkel betrekking op de toepassing van richtsnoeren of vergelijkbare instrumenten; in de vierde alinea wordt trouwens gepreciseerd dat zij „de interpretatie van de verordeningen van de Raad en de Commissie op het gebied van staatssteun onverlet” laat.

36

De Freistaat Sachsen stelt dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de toepassing van verordening nr. 70/2001 op een voorgenomen steunregeling die was aangemeld vóór de inwerkingtreding van die verordening gelijk stond met de retroactieve toepassing daarvan, waardoor de litigieuze beschikking onwettig was.

37

De aanmelding van een voorgenomen steunmaatregel is niet louter een verplichting voor de lidstaten, maar brengt ook bijzondere verplichtingen mee voor de Commissie en doet een termijn ingaan waarvan het verstrijken voor de betrokken partijen belangrijke rechtsgevolgen heeft.

38

De rechtszekerheid staat er in beginsel aan in de weg dat gemeenschapshandelingen die geen uitdrukkelijke bepaling in die zin bevatten, met terugwerkende kracht worden toegepast.

39

De oplossing die het Hof met betrekking tot onrechtmatige steun heeft gegeven in het arrest Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie moet worden toegepast op aangemelde steunmaatregelen.

40

De aanmelding van een voorgenomen steunmaatregel door een lidstaat wekt bij hem het gewettigd vertrouwen dat de onderzoekscriteria die zijn, welke gelden ten tijde van de aanmelding. Er is echter een uitzondering voor het geval dat de regel die na de aanmelding van een voorgenomen steunmaatregel van kracht wordt, voor de betrokken lidstaat gunstiger uitvalt dan de regel die gold ten tijde van de aanmelding.

41

De Freistaat Sachsen meent verder dat nu de Commissie stelt dat onrechtmatige steunmaatregelen moeten worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen die van kracht zijn ten tijde van de verlening van de steun, ook het recht moet worden toegepast dat geldt op het tijdstip dat de correct aangemelde steunmaatregelen „ontstaan”, dat wil zeggen bij de aanmelding, zodat lidstaten die hun procedurele verplichtingen nakomen niet worden benadeeld.

42

Subsidiair stelt de Freistaat Sachsen dat indien het Hof het eerste middel van de Commissie gegrond zou achten, de litigieuze beschikking hoe dan ook nietig moet worden verklaard, omdat de Commissie haar beoordelingsbevoegdheid niet echt heeft uitgeoefend. Zij heeft bij haar toepassing van verordening nr. 70/2001 namelijk geen rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van het Land Sachsen en van de aangemelde steunregeling.

Beoordeling door het Hof

43

Volgens vaste rechtspraak is een nieuwe regeling in beginsel onmiddellijk van toepassing op de toekomstige gevolgen van een onder de oude regeling ontstane situatie (zie in die zin met name arresten van 14 april 1970, Brock, 68/69, Jurispr. blz. 171, punt 7, en 10 juli 1986, Licata/ESC, 270/84, Jurispr. blz. 2305, punt 31). Het Hof heeft ook geoordeeld dat het vertrouwensbeginsel niet dusdanig mag worden verruimd dat een nieuwe regeling nooit van toepassing kan zijn op de toekomstige gevolgen van situaties die onder de oude regeling zijn ontstaan (zie met name arresten van 14 januari 1987, Duitsland/Commissie, 278/84, Jurispr. blz. 1, punt 36, en 20 september 1988, Spanje/Raad, 203/86, Jurispr. blz. 4563, punt 19).

44

Daarentegen moeten de voorschriften van materieel gemeenschapsrecht aldus worden uitgelegd dat zij ten aanzien van vóór hun inwerkingtreding verworven rechtsposities alleen gelden voor zover uit de bewoordingen, doelstelling of opzet daarvan blijkt dat er zulke gevolgen aan dienen te worden toegekend (zie met name arrest van 29 januari 2002, Pokrzeptowicz-Meyer, C-162/00, Jurispr. blz. I-1049, punt 49).

45

De in artikel 88, lid 3, EG bedoelde aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen is een kernelement van de communautaire regeling voor het toezicht op die steun en de ondernemingen die deze steun genieten, kunnen geen beroep doen op een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid daarvan, wanneer de steun niet met inachtneming van deze procedure is toegekend (arresten van 20 maart 1997, Alcan Deutschland, C-24/95, Jurispr. blz. I-1591, punt 25, en 22 april 2008, Commissie/Salzgitter, C-408/04 P, Jurispr. blz. I-2267, punt 104).

46

Overeenkomstig artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG kan de lidstaat die voornemens is steun te verlenen, de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing van de Commissie heeft geleid.

47

Het in dat artikel neergelegde verbod beoogt te waarborgen dat een steunmaatregel geen gevolgen heeft voordat de Commissie een redelijke tijd heeft gehad om het ontwerp nauwkeurig te onderzoeken en, in voorkomend geval, de procedure van lid 2 van dat artikel in te leiden (arresten van 14 februari 1990, Frankrijk/Commissie, „Boussac Saint Frères”, C-301/87, Jurispr. blz. I-307, punt 17, en 12 februari 2008, CELF en Ministre de la Culture et de la Communication, C-199/06, Jurispr. blz. I-469, punt 36).

48

Bij artikel 88, lid 3, EG is dus een preventieve controle op voorgenomen nieuwe steunmaatregelen ingesteld (arrest van 11 december 1973, Lorenz, 120/73, Jurispr. blz. 1471, punt 2, en arrest CELF en Ministre de la Culture et de la Communication, reeds aangehaald, punt 37).

49

In het kader van die controle legt artikel 4, lid 1, van verordening nr. 659/1999, dat bepaalt dat de Commissie de aanmelding „onverwijld na ontvangst” moet onderzoeken, deze instelling slechts een bijzondere verplichting op om gezwind te handelen, en is het dus geen regel voor de toepassing ratione temporis van de criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van aangemelde voorgenomen steunmaatregelen met de gemeenschappelijke markt. Een dergelijke regel kan evenmin worden afgeleid uit artikel 4, lid 5, tweede volzin, van die verordening, die bepaalt dat de termijn van twee maanden voor het eerste onderzoek van de aanmelding door de Commissie ingaat op de dag na de ontvangst van een volledige aanmelding.

50

De vraag of steun een steunmaatregel is in de zin van het Verdrag moet daarentegen worden beantwoord aan de hand van objectieve factoren die worden beoordeeld op de datum waarop de Commissie haar beschikking vaststelt (zie in die zin arresten van 22 juni 2006, België en Forum 187/Commissie, C-182/03 en C-217/03, Jurispr. blz. I-5479, punt 137, en 1 juli 2008, Chronopost en La Poste/UFEX e.a., C-341/06 P en C-342/06 P, Jurispr. I-4777, punt 95). De toetsing door de gemeenschapsrechter heeft dus betrekking op de op deze datum verrichte beoordeling van de situatie door de Commissie (arrest Chronopost en La Poste/UFEX e.a., reeds aangehaald, punt 144).

51

Verder moet worden beklemtoond dat de regels, beginselen en criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van steunmaatregelen die gelden op de datum waarop de Commissie haar beschikking vaststelt, in beginsel kunnen worden geacht beter te zijn afgestemd op de mededingingsverhoudingen.

52

Uit het voorgaande volgt dat ofschoon de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen een wezenlijk vereiste is voor de controle daarop, zij niettemin slechts een procedurele verplichting is, die de Commissie in staat moet stellen een preventieve en daadwerkelijke controle uit te oefenen op de steun die de lidstaten willen verlenen aan de ondernemingen. Zij kan dan ook niet bepalend zijn voor de rechtsregeling die van toepassing is op de aangemelde steunmaatregelen.

53

De aanmelding van een voorgenomen steunmaatregel of steunregeling door een lidstaat schept dan ook geen definitieve rechtssituatie die impliceert dat de Commissie zich over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt uitspreekt met toepassing van de regels die gelden op de datum van de aanmelding. De Commissie moet integendeel de regels toepassen die gelden op het tijdstip waarop zij haar beslissing neemt; dit zijn de enige regels aan de hand waarvan de wettigheid van haar desbetreffende beschikking moet worden beoordeeld.

54

Anders dan de Freistaat Sachsen betoogt, zal deze oplossing de lidstaten er niet toe aanzetten de voorgenomen steunmaatregelen zonder aanmelding dadelijk tot uitvoering te brengen, teneinde onder de dan geldende regeling te vallen. Zelfs indien de verenigbaarheid van onrechtmatige steun met de gemeenschappelijke markt altijd zou moeten worden beoordeeld op de datum waarop hij is betaald, kunnen de lidstaten immers slechts moeilijk alle details van de wijzigingen van de regeling voorzien. Bovendien kan de toekenning van onrechtmatige steun ertoe leiden dat de lidstaat in kwestie die steun moet terugvorderen en de schade moet vergoeden die is ontstaan wegens de onrechtmatigheid van de steunmaatregel (zie in die zin met name arrest CELF en Ministre de la Culture et de la Communication, reeds aangehaald, punt 55).

55

Uit artikel 88, lid 2, EG en artikel 1, sub h, van verordening nr. 659/1999 volgt echter dat de Commissie, wanneer zij beslist met betrekking tot een voorgenomen steunmaatregel de formele onderzoeksprocedure in te leiden, de belanghebbenden, waaronder de betrokken onderneming of ondernemingen, de gelegenheid moet bieden hun opmerkingen in te dienen. Dat is een wezenlijk vormvoorschrift.

56

Daaruit volgt dat wanneer de regeling die gold toen een lidstaat een voorgenomen steunregeling heeft aangemeld, wordt gewijzigd alvorens de Commissie haar beschikking geeft, de Commissie met het oog op de uitspraak die zij op grond van de nieuwe regels moet geven, de belanghebbenden moet verzoeken een standpunt te bepalen inzake de verenigbaarheid van de steun met de nieuwe regels. Daarvan kan enkel worden afgeweken wanneer de nieuwe regeling niet wezenlijk verschilt van de vorige (zie in die zin arrest van 8 mei 2008, Ferriere Nord/Commissie, C-49/05 P, punten 68-71).

57

In casu staat vast dat de voorgenomen steunregeling bij de Commissie is aangemeld vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 70/2001, dat de Commissie bij de inwerkingtreding van die verordening nog geen beschikking had gegeven, en dat die verordening van kracht was op de datum van vaststelling van de litigieuze beschikking.

58

Uit de stukken blijkt ook dat de Commissie de belanghebbenden heeft verzocht een standpunt te bepalen over de toepassing van die verordening op de aangemelde steunregeling.

59

Uit een en ander volgt dat het Gerecht, door te oordelen dat de litigieuze beschikking het verbod van terugwerkende kracht heeft geschonden, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het eerste middel van de Commissie is dus gegrond. Het bestreden arrest moet dan ook worden vernietigd, zonder dat het tweede middel behoeft te worden onderzocht.

Verwijzing naar het Gerecht

60

Krachtens artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie kan het Hof in geval van gegrondheid van het verzoek om hogere voorziening zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht.

61

Aangezien het middel dat verordening nr. 70/2001 in de litigieuze beschikking met terugwerkende kracht is toegepast, ongegrond is, moet uitspraak worden gedaan over het vierde en het vijfde middel dat de Freistaat Sachsen heeft aangevoerd voor het Gerecht, inhoudende dat de Commissie geen gebruik heeft gemaakt van haar beoordelingsbevoegdheid bij het onderzoek van de in geding zijnde steunregeling, alsook dat als gevolg daarvan de motiveringsplicht is geschonden, en dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de mededinging werkelijk of potentieel schade heeft ondervonden van die steunregeling, alsook dat als gevolg daarvan de motiveringsplicht is geschonden.

62

Het antwoord op die middelen impliceert ingewikkelde feitelijke beoordelingen op grond van elementen die het Gerecht niet heeft onderzocht. Voor het Hof heeft de Freistaat Sachsen enkel zonder verdere precisering gesteld dat de litigieuze beschikking nietig moet worden verklaard omdat de Commissie haar beoordelingsbevoegdheid niet heeft uitgeoefend, aangezien zij bij de toepassing van verordening nr. 70/2001 geen rekening heeft gehouden met de bijzondere kenmerken van het Land Sachsen of van de aangemelde steunregeling.

63

De zaak is dus niet in staat van wijzen, zodat zij voor een uitspraak over die twee middelen naar het Gerecht moet worden verwezen.

Kosten

64

Daar de zaak naar het Gerecht wordt verwezen, moet de beslissing omtrent de kosten van de onderhavige hogere voorziening worden aangehouden.

 

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart:

 

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 2007, Freistaat Sachsen/Commissie (T-357/02), wordt vernietigd.

 

2)

De zaak wordt verwezen naar het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen.

 

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top