EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CJ0295

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 december 2008.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Département du Loiret en Scott SA.
Hogere voorziening - Staatssteun - Voorkeursprijs voor terrein - Beschikking van Commissie - Terugvordering van met gemeenschappelijke markt onverenigbare steun - Geactualiseerde waarde van steun - Samengestelde rentevoet - Ontoereikende motivering - Volledige nietigverklaring - Toelaatbaarheid.
Zaak C-295/07 P.

Jurisprudentie 2008 I-09363

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2008:707

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

11 december 2008 ( *1 )

„Hogere voorziening — Staatssteun — Voorkeursprijs voor terrein — Beschikking van Commissie — Terugvordering van met gemeenschappelijke markt onverenigbare steun — Geactualiseerde waarde van steun — Samengestelde rentevoet — Ontoereikende motivering — Volledige nietigverklaring — Toelaatbaarheid”

In zaak C-295/07 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 20 juni 2007,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Flett als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

rekwirante,

andere partijen bij de procedure:

Département du Loiret, vertegenwoordigd door A. Carnelutti, avocat,

verzoeker in eerste aanleg,

Scott SA, gevestigd te Saint-Cloud (Frankrijk), vertegenwoordigd door J. Lever, QC, J. Gardner en G. Peretz, barristers, geïnstrueerd door R. Griffith en M. Papadakis, solicitors,

interveniënte in eerste aanleg,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, M. Ilešič, A. Tizzano, A. Borg Barthet en J.-J. Kasel, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: R. Grass,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 juni 2008,

het navolgende

Arrest

1

Met haar hogere voorziening verzoekt de Commissie van de Europese Gemeenschappen om vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 29 maart 2007, Département du Loiret/Commissie (T-369/00, Jurispr. blz. II-851; hierna: „bestreden arrest”), waarbij beschikking 2002/14/EG van de Commissie van 12 juli 2000 betreffende door Frankrijk verleende staatssteun ten behoeve van Scott Paper SA/Kimberly-Clark (PB 2002, L 12, blz. 1; hierna: „litigieuze beschikking”) nietig is verklaard, voor zover deze beschikking ziet op steun verleend in de vorm van een voorkeursprijs voor een terrein als bedoeld in artikel 1 ervan.

Toepasselijke bepalingen

Verordening (EG) nr. 659/1999

2

Artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1), met het opschrift „Terugvordering van steun”, luidt als volgt:

„1.   Indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun beschikt de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen (‚terugvorderingsbeschikking’). De Commissie verlangt geen terugvordering van de steun indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht.

2.   De op grond van een terugvorderingsbeschikking terug te vorderen steun omvat rente tegen een door de Commissie vastgesteld passend percentage. De rente is betaalbaar vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun voor de begunstigde beschikbaar was tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling van de steun.

3.   Onverminderd een beschikking van het Hof […] overeenkomstig artikel [242] van het Verdrag, dient terugvordering onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat te geschieden, voor zover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie toelaten. Daartoe nemen de betrokken lidstaten in geval van een procedure voor een nationale rechtbank alle nodige maatregelen, met inbegrip van voorlopige maatregelen, waarover zij binnen hun nationale rechtsstelsel beschikken om dit doel te bereiken, onverminderd de communautaire wetgeving.”

Mededeling betreffende de toe te passen rentepercentages bij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun

3

In haar mededeling 2003/C 110/08, van 8 mei 2003 betreffende de toe te passen rentepercentages bij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun (PB C 110, blz. 21; hierna: „mededeling van 2003”) merkt de Commissie het volgende op:

„[…]

[…] de vraag [is] gerezen of bovenbedoeld rentepercentage op enkelvoudige dan wel op samengestelde basis dient te worden toegepast. […] [D]e Commissie [acht] het dan ook dringend noodzakelijk haar standpunt ter zake te verduidelijken.

[…]

[…] Ondanks de verscheidenheid aan mogelijke situaties lijkt het er derhalve op dat de verlening van onrechtmatige steun tot gevolg heeft dat aan de begunstigde financiële middelen worden verstrekt op soortgelijke voorwaarden als die welke gelden voor een renteloze lening op middellange termijn. Het lijkt dan ook aangewezen dat samengestelde interest in rekening wordt gebracht om ervoor te zorgen dat de financiële voordelen die uit een dergelijke situatie voortvloeien, volledig worden geneutraliseerd.

De Commissie stelt de lidstaten en de belanghebbenden er bijgevolg van in kennis dat zij in al haar toekomstige beschikkingen waarbij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun verplicht wordt gesteld, het referentiepercentage voor de berekening van het netto subsidie-equivalent bij regionale steun op samengestelde basis zal toepassen. Conform de gangbare marktpraktijken zal de berekening van de samengestelde interest op jaarbasis geschieden. De Commissie verwacht ook van de lidstaten dat zij bij de uitvoering van hangende terugvorderingsbeschikkingen samengestelde interest in rekening brengen, tenzij zulks zou indruisen tegen een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht.”

Verordening (EG) nr. 794/2004

4

Artikel 11 van verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van verordening nr. 659/1999 (PB L 140, blz. 1), met het opschrift „Methode voor de toepassing van het rentepercentage”, bepaalt:

„1.   Het toepasselijke rentepercentage is het percentage dat van toepassing was op de datum waarop de onrechtmatig verleende steun ter beschikking van de begunstigde is gesteld.

2.   Het rentepercentage wordt op samengestelde grondslag toegepast, tot de datum waarop de steun is terugbetaald. Over de rente die betrekking heeft op het voorgaande jaar is in elk volgende jaar rente verschuldigd.

3.   Het in lid 1 bedoelde rentepercentage is gedurende de gehele periode, tot het tijdstip van volledige terugbetaling, van toepassing. Wanneer echter meer dan vijf jaar zijn verstreken tussen de datum waarop de onrechtmatig verleende steun de begunstigde ter beschikking is gesteld en het tijdstip waarop de steun volledig is terugbetaald, wordt de rente om de vijf jaar opnieuw berekend, op de grondslag van het ten tijde van de herberekening geldende percentage.”

5

Volgens artikel 13, vijfde alinea, van bovengenoemde verordening, is artikel 11 ervan van toepassing op alle terugvorderingsbeschikkingen waarvan na de datum van inwerkingtreding van deze verordening kennis wordt gegeven.

Voorgeschiedenis van het geding en litigieuze beschikking

6

De voorgeschiedenis van het geding, zoals uiteengezet in de punten 1 tot en met 8 van het bestreden arrest, kan als volgt worden samengevat.

7

Op 31 augustus 1987 sloten de stad Orléans, het departement Loiret (Frankrijk) en Scott SA (hierna: „Scott”) een overeenkomst over de verkoop aan laatstgenoemde van een terrein voor de vestiging van een fabriek. Deze overeenkomst bepaalde dat het departement Loiret en de stad Orléans maximaal 80 miljoen FRF (12,2 miljoen EUR) zouden bijdragen aan de kosten van het bouwrijp maken van de locatie voor Scott.

8

In januari 1996 werd Scott overgenomen door Kimberly-Clark Corp., die in januari 1998 de sluiting van de fabriek heeft aangekondigd. De activa van de fabriek, te weten de grond en de papierfabriek, zijn in juni 1998 overgenomen door de vennootschap Procter & Gamble.

9

Nadat de Commissie, naar aanleiding van een in november 1996 gepubliceerd rapport van de Franse Cour des comptes, een klacht had ontvangen over de betrokken steun, heeft zij, na tussen januari 1997 en april 1998 informatie te hebben uitgewisseld met de Franse autoriteiten, deze autoriteiten bij brief van 10 juli 1998 ingelicht over haar besluit van 20 mei 1998 om de procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag (thans artikel 88, lid 2, EG) in te leiden.

10

De litigieuze beschikking wordt in het bestreden arrest uiteengezet als volgt:

„10

De [litigieuze] beschikking, zoals gewijzigd, bepaalt:

Artikel 1

De staatssteun in de vorm van de voorkeursprijs voor een terrein en van een voorkeurtarief voor de zuiveringsheffing, die Frankrijk ten gunste van Scott tot uitvoering heeft gebracht voor een bedrag van 39,58 miljoen FRF (6,03 miljoen EUR) of, in de geactualiseerde waarde, van 80,77 miljoen FRF (12,3 miljoen EUR) ten aanzien van de voorkeursprijs voor het terrein […], is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 2

1.   Frankrijk neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde en reeds onrechtmatig ter beschikking gestelde steun terug te vorderen van de begunstigde.

2.   De terugvordering heeft onverwijld plaats overeenkomstig de procedures van het nationale recht, voor zover die de onmiddellijke en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze beschikking mogelijk maken. De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun ter beschikking van de begunstigde is gesteld tot de datum van de terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op basis van de referentievoet die gehanteerd wordt voor de berekening van het subsidie-equivalent in het kader van steunmaatregelen met regionale strekking.’

11

Met betrekking tot de rente heeft de Commissie het volgende vastgesteld (punt 239 van de [litigieuze] beschikking):

‚[…] om de economische voorwaarden te herstellen waarmee de onderneming te maken had gehad als haar de onverenigbare steun niet zou zijn toegekend, [moeten de Franse autoriteiten] alle nodige maatregelen nemen om de uit de steun voortvloeiende voordelen op te heffen en om de steun terug te vorderen van de begunstigde.

[…].’

12

Zo heeft de Commissie ter vaststelling van de geactualiseerde waarde van de terug te vorderen steun, namelijk 80,77 miljoen FRF (zie hierboven, punt 10), rente berekend vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun is verleend tot de datum waarop de [litigieuze] beschikking is vastgesteld. De toegepaste rentevoet stemt overeen met de referentierentevoet die de Commissie hanteert om het steunelement van de overheidssubsidies in Frankrijk te meten, namelijk 5,7 % sinds 1 januari 2000 (punten 172 en 239 van de [litigieuze] beschikking).”

Procesverloop in eerste aanleg en bestreden arrest

11

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 4 december 2000, heeft het departement Loiret beroep ingesteld tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking, voor zover hierbij de in de vorm van een voorkeursprijs voor een terrein verleende staatssteun onrechtmatig wordt verklaard en terugbetaling wordt gelast van een bedrag van 39,58 miljoen FRF (6,03 miljoen EUR) of, in de geactualiseerde waarde, van 80,77 miljoen FRF (12,3 miljoen EUR).

12

Scott, die eveneens beroep heeft ingesteld bij het Gerecht strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van de litigieuze beschikking (Scott/Commissie, T-366/00), is in deze procedure tussengekomen ter ondersteuning van de conclusies van het departement Loiret.

13

De Commissie concludeerde dat het het Gerecht behage het beroep van het departement Loiret ongegrond te verklaren.

14

Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat de litigieuze beschikking met betrekking tot de kapitalisatie van de rente ontoereikend was gemotiveerd. Derhalve heeft het Gerecht het vijfde onderdeel van het tweede middel aanvaard en deze beschikking nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op de steun in de vorm van de in artikel 1 ervan bedoelde voorkeursprijs voor een terrein, zonder de overige ter ondersteuning van het beroep aangevoerde middelen en argumenten te onderzoeken.

15

Aangaande de toepassing van samengestelde rente heeft het Gerecht om te beginnen in punt 36 van het bestreden arrest vastgesteld dat de litigieuze beschikking niet preciseert dat zij een samengestelde rente hanteert en dat de lezer slechts door de oorspronkelijke waarde van de steun cijfermatig te vergelijken met de „geactualiseerde waarde” ervan, tot de conclusie kan komen dat een samengestelde rente is gebruikt. Waarom een samengestelde en geen enkelvoudige rente is gehanteerd, wordt nergens aangegeven.

16

Vervolgens kwam het Gerecht in punt 43 van het bestreden arrest tot de slotsom dat de oplegging van samengestelde rente in casu de eerste uiting vormde van een belangrijk nieuw beleid van de Commissie, dat zij geenszins heeft toegelicht. De Commissie had in de litigieuze beschikking moeten aangeven dat zij had besloten de rente te kapitaliseren, en haar benadering moeten rechtvaardigen.

17

Volgens punt 44 van het bestreden arrest wordt deze verplichting tot motivering nog verzwaard door het feit dat, gelet op de tijd die is verstreken tussen de datum van de verkoop van de locatie en de litigieuze beschikking, namelijk dertien jaar, de toepassing van samengestelde rente een belangrijke financiële weerslag heeft gehad op het bedrag van de terug te vorderen steun.

18

In punt 45 van het bestreden arrest heeft het Gerecht vastgesteld dat de litigieuze beschikking evenmin toereikend is gemotiveerd met betrekking tot de hoogte van de toegepaste rentevoet.

19

Vervolgens heeft het Gerecht, in antwoord op het argument van de Commissie dat het gebruik van samengestelde rente ter actualisering van de oorspronkelijke waarde van de subsidie gerechtvaardigd is door de noodzaak de daadwerkelijke mededinging te herstellen door het voordeel dat de begunstigde heeft behaald, teniet te doen, in punt 49 van het bestreden arrest geoordeeld dat een dergelijke rechtvaardiging veronderstelt dat de begunstigde op de betrokken datum nog steeds een dergelijk voordeel geniet en dat de litigieuze steunmaatregel formeel vergelijkbaar is met een renteloze lening voor een bedrag dat overeenstemt met de waarde van de oorspronkelijke subsidie. De litigieuze beschikking bevat volgens het Gerecht geen enkele toelichting hieromtrent.

20

Dienaangaande heeft het Gerecht in punt 50 van het bestreden arrest opgemerkt dat het, gelet op de vorm waarin de steun in de loop van 1987 aan Scott werd verleend, te weten de overdracht van een bouwrijp gemaakt terrein tegen een voorkeursprijs, geenszins voor zich spreekt dat de actualisering van de geschatte waarde van de oorspronkelijke subsidie door toepassing van een samengestelde rente van 5,7 % gedurende de betrokken periode een cijfer oplevert dat overeenstemt met de waarde van het voordeel dat de begunstigde als eigenaar van het goed in 2000 genoot.

21

Volgens punt 51 van het bestreden arrest staat bovendien vast dat het terrein en de fabriek in 1998 aan Procter & Gamble zijn verkocht. De prijs die door de Franse autoriteiten werd meegedeeld — de Commissie zou niet hebben betwist dat deze verkoop onder normale marktvoorwaarden heeft plaatsgevonden en zij zou in het kader van het onderzoek van deze verkoop in de litigieuze beschikking zijn uitgegaan van de mogelijkheid dat het terrein voor deze prijs werd verkocht — zou evenwel niet alleen lager zijn geweest dan de waarde die de Commissie in 1987 had vastgesteld, maar ook lager dan de prijs die Scott had betaald.

22

In punt 52 van het bestreden arrest was het Gerecht van oordeel dat het in deze omstandigheden en bij gebreke van enige motivering in de litigieuze beschikking betreffende het verband tussen het voordeel dat Scott in 2000 zou hebben genoten en het bedrag van 80,77 miljoen FRF, in de onmogelijkheid verkeert om zijn rechterlijke controle uit te oefenen met betrekking tot de vraag of de toepassing van een samengestelde rentevoet een geactualiseerde waarde oplevert die overeenstemt met de waarde van het voordeel dat dient te worden tenietgedaan.

23

Ten slotte heeft het Gerecht in punt 53 van het bestreden arrest vastgesteld dat de litigieuze beschikking incoherent is, doordat daarin, zonder dat hiervoor een rechtvaardiging is gegeven, tot de datum van vaststelling ervan een samengestelde rente wordt gehanteerd en vervolgens, tot de terugbetaling van de steun, een enkelvoudige rente. Aangezien artikel 2 van deze beschikking namelijk bepaalt dat de terugvordering overeenkomstig de nationale regels dient plaats te vinden, zou dit tot gevolg hebben dat de rente voor de periode vanaf de vaststelling van de litigieuze beschikking tot de terugbetaling van de steun op enkelvoudige basis dient te worden berekend.

Procesverloop voor het Hof en conclusies van partijen

24

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 20 juni 2007, heeft de Commissie hogere voorziening ingesteld tegen het bestreden arrest.

25

De Commissie verzoekt aan het Hof om de gegrondheid van de onderhavige hogere voorziening vast te stellen en, bijgevolg, het bestreden arrest in zijn geheel te vernietigen. Voorts verzoekt de Commissie, gelet op de staat van het geding, het Hof om de zaak zelf af te doen en te oordelen dat de litigieuze beschikking toereikend is gemotiveerd met betrekking tot het hanteren van een samengestelde rentevoet. Subsidiair verzoekt de Commissie het Hof om voor elke vraag ten aanzien waarvan het van mening mocht zijn dat het geding niet in staat van wijzen is, de zaak voor afdoening te verwijzen naar het Gerecht.

26

Derhalve vordert de Commissie tevens verwijzing van het departement Loiret in zijn eigen kosten alsmede in die van de Commissie in de procedures voor het Hof en het Gerecht, en verwijzing van Scott in haar eigen kosten in de procedures voor het Hof en het Gerecht.

27

Het departement Loiret vordert afwijzing van de hogere voorziening in haar geheel en verwijzing van de Commissie in de kosten.

28

Scott vordert de afwijzing van de hogere voorziening van de Commissie en veroordeling van de Commissie tot betaling van de kosten die Scott heeft gemaakt voor de verdediging van haar belangen in de onderhavige procedure.

Hogere voorziening

29

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert de Commissie acht middelen aan, die berusten op de volgende stellingen:

een beschikking is afdoende gemotiveerd wanneer de gebruikte berekeningsmethode uit een eenvoudige wiskundige berekening blijkt;

het gebruik van een samengestelde rentevoet is, gelet op het doel de vooraf bestaande situatie te herstellen, noodzakelijkerwijze impliciet in de motivering van de litigieuze beschikking opgenomen;

onrechtmatige omkering van de bewijslast: het staat aan het departement Loiret om een gestelde wijziging van de praktijk aan te tonen; het staat niet aan de Commissie om aan te tonen dat er geen dergelijke wijziging was;

de Commissie is niet wettelijk gehouden om aan te tonen dat een steunbegunstigde een voordeel genoot op het tijdstip van de terugvordering van de steun;

het arrest berust op speculaties en niet op bewijzen, en keert de bewijslast om ten aanzien van de gestelde verkoopprijs van de activa van de fabriek aan Procter & Gamble;

een gestelde verkoopprijs is elf jaar na de toekenning van de steun niet relevant voor de berekening van het bedrag van de terug te vorderen steun;

overeenkomstig de verplichting van de Commissie om de tenuitvoerlegging te verzekeren van eindbeschikkingen inzake staatssteun, valt, wanneer de eindbeschikking hierover niets bepaalt, de vraag of bij de terugvordering een enkelvoudige of een samengestelde rentevoet moet worden gehanteerd, onder het gemeenschapsrecht en niet onder het nationale recht, en

de kwestie van de rentevoet kan worden gescheiden van die van de hoofdsom: er bestaat hoe dan ook geen rechtsgrondslag voor de nietigverklaring van de litigieuze beschikking, behalve voor zover daarbij een rentevoet is toegepast die hoger is dan een enkelvoudige rentevoet.

Eerste middel

Argumenten van partijen

30

De Commissie stelt dat een beschikking afdoende is gemotiveerd als uit een eenvoudige wiskundige berekening blijkt welke berekeningsmethode (in casu op basis van samengestelde rente) is gebruikt. Alle noodzakelijke gegevens zijn vermeld in de litigieuze beschikking en de formule is er een van algemene bekendheid. Het Gerecht kon de nietigverklaring van de litigieuze beschikking dus met name niet baseren op het in punt 36 van het bestreden arrest genoemde feit dat de lezer slechts door het maken van een bepaalde wiskundige berekening tot de conclusie kon komen dat een samengestelde rente was toegepast.

31

Volgens het departement Loiret kan dit middel niet slagen, aangezien de met dit middel bekritiseerde vaststelling van het Gerecht geen onderdeel van de motivering van het Gerecht vormt, maar een beschrijvend element dat kan dienen ter compensatie van het ontbreken, in de tekst van de litigieuze beschikking, van een aankondiging en uitleg van de gehanteerde methode van actualisering. In feite heeft het Gerecht die beschikking nietig verklaard omdat zij geen enkele motivering bevatte voor het gebruik van deze methode, die de Commissie tot dan toe in haar praktijk nooit had toegepast.

32

Ook Scott betoogt dat het hier slechts gaat om een feitelijke vaststelling waarop het Gerecht de nietigverklaring van de litigieuze beschikking niet heeft gebaseerd.

Beoordeling door het Hof

33

Het is weliswaar juist dat de vaststelling van het Gerecht, in punt 36 van het bestreden arrest, volgens welke de litigieuze beschikking niet preciseert dat zij een samengestelde rente toepast en de lezer slechts door het maken van een berekening tot de conclusie kan komen dat een samengestelde rente is toegepast, deel uitmaakt van het onderzoek waarmee het Gerecht nagaat of de Commissie haar besluit om de waarde van de steun te actualiseren door een samengestelde rente op te leggen, toereikend heeft gemotiveerd.

34

Bij lezing van deze passage binnen haar context, en, met name, in samenhang met de punten 37 tot en 43 van het bestreden arrest, blijkt echter dat deze vaststelling slechts een inleidend karakter heeft en niet de grondslag vormt voor de slotsom van het Gerecht, in punt 54 van het bestreden arrest, dat de litigieuze beschikking ontoereikend gemotiveerd is. Deze slotsom berust veeleer op de vaststelling, in hetzelfde punt 36 van het bestreden arrest, dat de Commissie had moeten aangeven waarom zij een samengestelde en geen enkelvoudige rente heeft gehanteerd.

35

Het eerste middel is derhalve niet ter zake dienend.

Tweede middel

Argumenten van partijen

36

Opnieuw onder verwijzing naar punt 36 van het bestreden arrest, meent de Commissie dat het gebruik van een samengestelde rentevoet hoe dan ook noodzakelijkerwijs impliciet is opgenomen in de motivering van de litigieuze beschikking, gelet op de gestelde doelstellingen om het voordeel teniet te doen en de voordien bestaande situatie te herstellen. Inflatie is een hedendaagse economische realiteit die tot uitdrukking komt in jaarlijkse, samengestelde rentevoeten. Bijgevolg zou, indien men geen samengestelde rentevoet zou toepassen, de huidige waarde van het geld onjuist worden bepaald en het voordeel niet worden weggenomen. Deze analyse vindt volgens de Commissie bevestiging in het arrest van het Gerecht van 8 juni 1995, Siemens/Commissie (T-459/93, Jurispr. blz. II-1675, punten 96-98).

37

Volgens het departement Loiret kon, in de eerste plaats, een samengestelde rente destijds niet impliciet worden toegepast, gelet op het toen geldende rechtskader, de standpunten en de praktijk van de Commissie.

38

Het merkt met name op dat, wat de berekeningsmethode van de rente betreft, de brief van de Commissie aan de lidstaten SG(91) D/4577 van 4 maart 1991 (mededeling aan de lidstaten betreffende de wijzen van aanmelding van steunmaatregelen en de procedure betreffende de in strijd met de procedureregels van artikel [88], lid 3, [EG] toegekende steun) uitdrukkelijk de berekeningsmethode aanwijst die is voorzien in het nationale recht van de staat tot wie de negatieve beschikking is gericht. Aan het eind van de vierde alinea van punt 2 van deze brief verklaarde de Commissie namelijk dat de terugvordering „moest plaatsvinden overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht, met inbegrip van de bepalingen inzake moratoire int[e]rest op schuldvorderingen van de staat”.

39

In bovengenoemde brief, waarvan het Hof in zijn arrest van 24 september 2002, Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie (C-74/00 P en C-75/00 P, Jurispr. blz. I-7869, punten 164 en 165), heeft erkend dat deze als richtsnoer moet dienen, zou de Commissie het tot de vaststelling van verordening nr. 794/2004 ter zake van rente toepasselijke recht tot uitdrukking hebben gebracht. De mededeling van 2003 zou hierin enkel verandering hebben gebracht op het punt van de methode van actualisering.

40

In de nationale wettelijke regelingen van talrijke lidstaten werd er gedurende het betrokken tijdvak, en wordt er nog steeds, van uitgegaan dat de prijs van de tijd wordt voldaan door het opleggen van enkelvoudige rente.

41

In de tweede plaats kan, zoals zou volgen uit het arrest van het Hof van 26 november 1975, Groupement des fabricants de papiers peints de Belgique e.a./Commissie (73/74, Jurispr. blz. 1491), de litigieuze beschikking volgens het departement Loiret in ieder geval niet impliciet worden gemotiveerd, aangezien zij duidelijk veel verder gaat dan de voorgaande beschikkingen.

42

Scott betoogt dat dit middel geen antwoord vormt op het betoog van het Gerecht dat ten grondslag ligt aan de nietigverklaring van de litigieuze beschikking, en dat het tevens in strijd is met de wetsgeschiedenis en de praktijk van de Commissie in het betrokken tijdvak.

Beoordeling door het Hof

43

Om te beginnen zij vastgesteld dat het Gerecht, in punt 35 van het bestreden arrest, op juiste wijze de vaste rechtspraak weergeeft volgens welke de door artikel 253 EG vereiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet doen komen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. Het motiveringsvereiste moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, met name de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten van de handeling of andere personen die daardoor rechtstreeks en individueel worden geraakt, bij een toelichting kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de beoordeling van de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie met name arresten van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C-367/95 P, Jurispr. blz. I-1719, punt 63, en 10 juli 2008, Bertelsmann en Sony Corporation of America/Impala, C-413/06 P, Jurispr. blz. I-4951, punt 166).

44

Bovendien volgt uit de rechtspraak ook dat een besluit van de Commissie dat in de lijn ligt van een constante beschikkingspraktijk weliswaar summier mag worden gemotiveerd, bijvoorbeeld door verwijzing naar bedoelde praktijk, maar dat de Commissie, wanneer zij veel verder gaat dan in eerdere beslissingen het geval was, haar beweegredenen met zoveel woorden dient te vermelden (zie in die zin arrest Groupement des fabricants de papiers peints de Belgique e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 31, en arrest van 30 september 2003, Duitsland/Commissie, C-301/96, Jurispr. blz. I-9919, punten 88 en 92).

45

Zoals de advocaat-generaal in punt 38 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is dit vereiste a fortiori van toepassing in het geval van een gestelde impliciete motivering.

46

Vaststaat evenwel dat ten tijde van de vaststelling van de litigieuze beschikking noch het gemeenschapsrecht noch de rechtspraak van het Hof of het Gerecht preciseerde dat de rente die de terug te vorderen steun dient te omvatten moet worden berekend op samengestelde basis. Zoals het Gerecht in punt 40 van het bestreden arrest heeft opgemerkt, heeft de Commissie in haar mededeling van 2003 echter uitdrukkelijk toegegeven dat de vraag is gerezen of deze rente enkelvoudig dan wel samengesteld dient te zijn, en het dringend geacht haar standpunt ter zake te verduidelijken. Derhalve heeft zij de lidstaten en de belanghebbenden ervan in kennis gesteld dat zij in al haar toekomstige beschikkingen waarbij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun wordt gelast, een samengestelde rente zou toepassen.

47

Voorts dient te worden vastgesteld dat de Commissie in haar antwoord van 11 september 2006 op een brief van het Gerecht van 27 juli 2006 heeft erkend dat haar negatieve eindbeschikkingen van vóór de litigieuze beschikking niet preciseerden dat de methode van samengestelde rente moest worden toegepast.

48

Verder heeft de Commissie, blijkens de vaststellingen van het Gerecht in punt 42 van het bestreden arrest, geen enkele beschikking van vóór de litigieuze beschikking kunnen aanvoeren waarbij daadwerkelijk een samengestelde rente was opgelegd. Voor het Hof heeft de Commissie zich in dit verband ertoe beperkt zonder nadere precisering op te merken dat zij het Gerecht reeds voorbeelden had gezonden van gevallen van staatssteun waarin de Commissie een samengestelde rente had toegepast.

49

Derhalve heeft het Gerecht in punt 43 van het bestreden arrest terecht vastgesteld dat de oplegging van samengestelde rente in casu de eerste uiting vormde van een belangrijk nieuw beleid van de Commissie, waarvoor zij een rechtvaardiging had moeten geven.

50

Hieruit volgt dat, anders dan de Commissie betoogt, ook al preciseerde de litigieuze beschikking dat de voordelen die voortvloeien uit de steun moeten worden opgeheven om de voordien bestaande situatie te herstellen, de toepassing van een samengestelde rentevoet niet kan worden geacht noodzakelijkerwijs impliciet in de motivering van de litigieuze beschikking te zijn opgenomen.

51

Bijgevolg moet het tweede middel worden afgewezen.

Derde middel

Argumenten van partijen

52

Onder verwijzing naar punt 42 van het bestreden arrest, betoogt de Commissie dat dat arrest de bewijslast in procedures inzake staatssteun en de procedures voor het Gerecht onrechtmatig heeft omgekeerd. Het departement Loiret heeft geen enkel bewijs geleverd voor haar bewering dat de Commissie haar praktijk had gewijzigd, en deze bewering is door de Commissie, met name in haar antwoord van 11 september 2006 op een vraag van het Gerecht, hoe dan ook weerlegd.

53

Het departement Loiret is van mening dat dit middel feitelijk en rechtens onjuist is. Aangezien dit departement zijn middel tot nietigverklaring, ontleend aan het ontbreken van motivering ten opzichte van de eerdere praktijk, voor het Gerecht voldoende heeft uitgewerkt, staat het aan de Commissie, die per definitie de beste kenner is van haar eigen praktijk, om de haars inziens onjuiste beweringen te weerleggen.

54

Scott merkt eveneens op dat het departement Loiret en zijzelf voor het Gerecht gedetailleerd uiteen hebben gezet dat uit hun onderzoekingen was gebleken dat de Commissie vóór de litigieuze beschikking nooit een berekening op basis van samengestelde rente had gehanteerd. De bewijslast ter zake te trachten om te draaien, zou volstrekt ongegrond zijn.

Beoordeling door het Hof

55

Vooraf zij opgemerkt dat de vraag naar wat vóór de litigieuze beschikking de beschikkingspraktijk van de Commissie was, in beginsel een feitenkwestie is, waarover het Hof in hogere voorziening geen uitspraak kan doen, aangezien het Gerecht bij uitsluiting bevoegd is om de relevante feiten vast te stellen en te beoordelen, alsook om de bewijselementen te beoordelen (zie in die zin arrest van 28 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie, C-189/02 P, C-202/02 P, C-205/02 P–C-208/02 P en C-213/02 P, Jurispr. blz. I-5425, punten 177 en 180).

56

Het Hof is echter wel bevoegd om na te gaan of de procedurevoorschriften inzake de bewijslast en de bewijsvoering zijn geëerbiedigd (zie in die zin arrest van 17 december 1998, Baustahlgewebe/Commissie, C-185/95 P, Jurispr. blz. I-8417, punt 24, en arrest Bertelsmann en Sony Corporation of America/Impala, reeds aangehaald, punt 29).

57

Niettemin dient er om te beginnen aan te worden herinnerd dat een met artikel 253 EG strijdige ontoereikende motivering een schending van wezenlijke vormvoorschriften in de zin van artikel 230 EG oplevert en overigens een middel van openbare orde vormt dat door de gemeenschapsrechter ambtshalve kan en zelfs moet worden onderzocht (arrest van 20 februari 1997, Commissie/Daffix, C-166/95 P, Jurispr. blz. I-983, punt 24, en arrest Bertelsmann en Sony Corporation of America/Impala, reeds aangehaald, punt 174).

58

Het Gerecht kon dus, om uit te maken of de litigieuze beschikking wat de berekening van de rente betreft al dan niet toereikend was gemotiveerd, de vraag onderzoeken wat de beschikkingspraktijk van de Commissie was vóór de litigieuze beschikking, deze instelling hierover vragen stellen en uit het antwoord de nodige conclusies trekken.

59

Het derde middel kan derhalve niet slagen.

Vierde middel

Argumenten van partijen

60

Onder verwijzing naar de punten 50 en 52 van het bestreden arrest, is de Commissie van mening dat hierin ten onrechte tot de slotsom wordt gekomen dat zij wettelijk gehouden is om aan te tonen dat de steunbegunstigde een voordeel genoot op het tijdstip van het bevel tot terugvordering van de steun. Zij is van mening dat deze opvatting berust op een dwaling betreffende het wezenlijke voorwerp en het doel van de regeling inzake staatssteun, welke in feite betrekking heeft op de mededinging tussen lidstaten en niet op die tussen ondernemingen. De Commissie stelde pas op de datum van toekenning van de steun vast dat de in artikel 87, lid 1, EG bedoelde voorwaarden waren vervuld. Zij is verplicht noch bevoegd om op het moment waarop een bevel tot terugvordering wordt uitgevaardigd nogmaals na te gaan of deze voorwaarden zijn vervuld.

61

Volgens het departement Loiret is dit middel ongegrond, daar dit het bestreden arrest een strekking geeft die het niet heeft. Het Gerecht beoogt immers geenszins voor terugbetaling als nieuwe voorwaarde te stellen dat moet worden nagegaan of Scott op het moment van de negatieve beschikking nog steeds voordeel van de steun heeft. Het Gerecht bedoelt slechts dat een dergelijke beschikking hem, door de argumentatie en de gekozen economische parameters, in staat moet stellen na te gaan of dit voordeel op dat moment correct is gekwantificeerd.

62

Scott betoogt dat het bestreden arrest op dit punt enkel kritiek levert op het feit dat de litigieuze beschikking in het geheel niet is gemotiveerd met betrekking tot de toepassing van samengestelde rente.

Beoordeling door het Hof

63

Blijkens de punten 48 tot en met 52 van het bestreden arrest, heeft het Gerecht niet bedoeld als algemeen beginsel te stellen dat de Commissie, teneinde de terugvordering van staatssteun te kunnen gelasten, verplicht is aan te tonen dat de steunbegunstigde nog steeds een voordeel uit deze steun geniet op het moment waarop het bevel tot terugvordering wordt uitgevaardigd. Het betoog van het Gerecht inzake de vraag of de steunbegunstigde op de betrokken datum nog steeds voordeel van de steun geniet, maakt namelijk duidelijk deel uit van het onderzoek of de toepassing van samengestelde rente wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om het voordeel dat de begunstigde heeft behaald, teniet te doen.

64

Dit middel is dus ongegrond, doordat het berust op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Het is voorts niet ter zake dienend aangezien de vaststelling van het Gerecht, in punt 43 van het bestreden arrest, dat de Commissie geenszins heeft toegelicht waarom zij voor het eerst een samengestelde rente heeft toegepast, op zichzelf volstaat voor de slotsom, in punt 54 van het bestreden arrest, dat de litigieuze beschikking ontoereikend is gemotiveerd.

Vijfde middel

Argumenten van partijen

65

Onder verwijzing naar punt 51 van het bestreden arrest, betoogt de Commissie dat dat arrest met betrekking tot de gestelde verkoopprijs van de activa van de fabriek aan Procter & Gamble in 1998, onrechtmatig is gebaseerd op speculaties en niet op bewijzen. De Commissie herinnert aan de regels inzake de bewijslast die gelden voor haar en voor het Gerecht, en merkt op dat de litigieuze beschikking heeft aangetoond dat van een dergelijke verkoopprijs in ieder geval geen enkel bewijs is geleverd.

66

Het departement Loiret voert aan dat dit middel een punt ten overvloede betreft, dat ingaat op één omstandigheid temidden van andere, en dat de feitelijke beoordeling door het Gerecht in twijfel trekt. Het is uit dien hoofde niet-ontvankelijk.

67

Scott betoogt dat het betwiste punt in het bestreden arrest enkel de feitelijke situatie voor het Gerecht beschrijft, zodat de Commissie niet bevoegd is zich uit te spreken over de inhoud ervan. Bovendien kan dit punt worden ingetrokken zonder dat dit tot een punt van kritiek op het bestreden arrest leidt.

Beoordeling door het Hof

68

Het vijfde middel betreft een passage in het bestreden arrest waarin het Gerecht, in het kader van zijn onderzoek of het gebruik van samengestelde rente wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om het voordeel dat de begunstigde heeft behaald ongedaan te maken, zijn twijfels tot uiting heeft willen brengen omtrent de waarde van het voordeel dat Scott zou hebben genoten ten tijde van de vaststelling van de litigieuze beschikking.

69

Het vijfde middel kan derhalve, net als het vierde, niet slagen, aangezien de vaststelling van het Gerecht, in punt 43 van het bestreden arrest, dat de Commissie geenszins heeft toegelicht waarom zij voor het eerst een samengestelde rente heeft toegepast, op zichzelf volstaat voor de slotsom, in punt 54 van dat arrest, dat de litigieuze beschikking ontoereikend is gemotiveerd.

Zesde middel

Argumenten van partijen

70

Onder verwijzing naar de punt 51 en 52 van het bestreden arrest, betoogt de Commissie dat in dat arrest ten onrechte wordt overwogen dat de gestelde verkoopprijs van de activa van de fabriek aan Procter & Gamble in 1998, dus elf jaar na de toekenning van de steun, relevant was voor de berekening van het bedrag van de terug te vorderen staatssteun.

71

Zij merkt op dat het geen twijfel lijdt dat Scott aanzienlijke staatssteun heeft ontvangen, en dat er een aantal redenen zijn die een waardedaling van de activa kunnen verklaren. De waarde van een onrechtmatige en met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun wordt evenwel berekend op het moment van toekenning ervan, en het doel de voordien bestaande situatie te herstellen impliceert noodzakelijkerwijs het gebruik van samengestelde rente, ongeacht de vraag wat de begunstigde in de tussenliggende tijd met de steun heeft gedaan.

72

Volgens het departement Loiret is dit middel niet-ontvankelijk, omdat daarmee wordt opgekomen tegen een feitelijke beoordeling door het Gerecht. Bovendien kunnen, aangezien de punten 50 en 51 van het bestreden arrest een overvloedige motivering bevatten, de eventuele grieven hiertegen derhalve niet slagen. Scott voert dezelfde argumenten aan als in het kader van het vijfde middel.

Beoordeling door het Hof

73

Het zesde middel heeft, net als het vijfde middel, betrekking op een passage in het bestreden arrest waarin het Gerecht, in het kader van zijn onderzoek of het gebruik van samengestelde rente wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om het voordeel dat de begunstigde heeft behaald ongedaan te maken, zijn twijfels tot uiting heeft willen brengen omtrent de waarde van het voordeel dat Scott zou hebben genoten ten tijde van de vaststelling van de litigieuze beschikking.

74

Ook dit middel kan dus niet slagen, aangezien de vaststelling van het Gerecht, in punt 43 van het bestreden arrest, dat de Commissie geenszins heeft toegelicht waarom zij voor het eerst een samengestelde rente heeft toegepast, op zichzelf volstaat voor de slotsom, in punt 54 van dit arrest, dat de litigieuze beschikking ontoereikend is gemotiveerd.

Zevende middel

Argumenten van partijen

75

Onder verwijzing naar punt 53 van het bestreden arrest, meent de Commissie dat in dat arrest ten onrechte wordt vastgesteld dat wanneer een eindbeschikking inzake staatssteun hierover zwijgt, de vraag of bij de terugvordering een enkelvoudige of een samengestelde rentevoet moet worden gehanteerd, een zaak van de „nationale procedures” is.

76

De noodzaak van het gebruik van samengestelde rente is volgens haar, net als de rentevoet zelf, een materiële en geen procedurele kwestie. Het gaat hier om een wezenlijke vraag van gemeenschapsrecht, aangezien het doel erin is gelegen het voordeel volledig ongedaan te maken en de voordien bestaande situatie te herstellen, hetgeen vereist dat de waarde van het geld in de loop van de tijd correct moet worden bepaald.

77

Bovendien zou, indien het gebruik van samengestelde rente een procedurele kwestie was, verordening nr. 794/2004 per definitie onwettig zijn, aangezien deze dan zou worden uitgebreid tot gebieden die krachtens artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 binnen de bevoegdheid van de lidstaten vallen.

78

Het departement Loiret is van mening dat dit middel niet kan slagen. De methode van actualisering van onrechtmatig verklaarde staatssteun vormt weliswaar een materiële vraag die onder het gemeenschapsrecht valt, doch dit neemt niet weg dat het gemeenschapsrecht destijds, voor het geval de eindbeschikking hierover niets bepaalde, naar het nationale recht verwees.

79

Scott is van mening dat, gelet op de rechtstoestand zoals die met name blijkt uit punt 88 van het reeds aangehaalde arrest Siemens/Commissie en uit de praktijk ten tijde van het feiten, de litigieuze beschikking redelijkerwijs niet aldus kan worden uitgelegd, dat daarbij de Franse autoriteiten wordt gelast voorbij te gaan aan de in het nationale recht neergelegde regels, en de rente op samengestelde basis te berekenen om de hoogte van het terug te vorderen bedrag tussen de datum van voornoemde beschikking en de datum van de daadwerkelijke terugvordering te actualiseren.

Beoordeling door het Hof

80

Artikel 2, lid 2, eerste en tweede volzin, van de litigieuze beschikking bepaalt:

„De terugvordering [van de betrokken steun] heeft onverwijld plaats overeenkomstig de procedures van het nationale recht, voor zover die de onmiddellijke en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze beschikking mogelijk maken. De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun ter beschikking van de begunstigde is gesteld tot de datum van de terugbetaling ervan.”

81

Bij lezing van deze formulering moet rekening worden gehouden met de communautaire rechtstoestand en met de praktijk van de Commissie met betrekking tot de actualisering van een terug te vorderen steunbedrag, zoals deze zich op de datum van de vaststelling van de litigieuze beschikking voordeden.

82

Zoals is vastgesteld in punt 46 van het onderhavige arrest, preciseerde ten tijde van de vaststelling van de litigieuze beschikking noch het gemeenschapsrecht noch de rechtspraak van het Hof of het Gerecht of de rente die de terug te vorderen steun dient te omvatten, moet worden berekend op enkelvoudige of op samengestelde basis.

83

Al is de methode van actualisering van onrechtmatige steun een materiële en geen procedurele kwestie, vaststaat dat, zoals het departement Loiret terecht opmerkt, de Commissie in haar brief aan de lidstaten SG(91) D/4577 van 4 maart 1991 te kennen gaf dat de eindbeschikking waarin zij de onverenigbaarheid van steun met de gemeenschappelijke markt vaststelt, „terugwinning van de onwettig reeds betaalde hoeveelheid [steun met zich mee zou brengen], […] overeenkomstig [de] nationale wet […], met inbegrip van de bepalingen betreffende rente [verschuldigd wegens te late betaling van aan de regering verschuldigde bedragen], rente die normaal van de datum van de toekenning van de onwettige [steun] in kwestie zou moeten lopen”.

84

Deze brief koppelt de kwestie van de oplegging van rente dus aan de procedurevoorschriften voor de terugvordering, en verwijst dienaangaande naar het nationale recht. Pas met haar mededeling betreffende de achterhaaldheid van bepaalde beleidsdocumenten inzake staatssteun (PB 2004, C 115, blz. 1) heeft de Commissie de lidstaten en belanghebbende partijen ervan in kennis gesteld dat zij de bovengenoemde brief, die zij overigens, net als de overige in deze mededeling bedoelde teksten, aanduidt als „teksten […] betreffende procedurekwesties op het gebied van staatssteun”, in geen enkele aangelegenheid meer zou toepassen.

85

Aangezien de litigieuze beschikking niet uitdrukkelijk aangeeft dat de terug te vorderen steun op samengestelde basis moet worden geactualiseerd, en voorts niet wordt betwist dat krachtens het Franse recht een enkelvoudige rentevoet moet worden toegepast, heeft het Gerecht derhalve artikel 2, lid 2, van de litigieuze beschikking terecht in die zin uitgelegd dat deze bepaling tot gevolg heeft dat de rente voor de periode vanaf de vaststelling van de litigieuze beschikking tot de terugvordering van de steun op enkelvoudige basis dient te worden berekend, en heeft het terecht vastgesteld dat de litigieuze beschikking dus duidelijk incoherent is.

86

Derhalve dient ook het zevende middel te worden afgewezen.

Achtste middel

Argumenten van partijen

87

De Commissie betoogt dat het bestreden arrest onevenredig is, doordat het de litigieuze beschikking (voor zover deze betrekking heeft op het terrein en de fabriek) in haar geheel nietig verklaart op basis van gevolgtrekkingen die beperkt zijn tot de motivering van de toepassing van samengestelde rente. De kwestie van de rente had kunnen en moeten worden gescheiden van de kwestie van de hoofdsom en de kwestie van de samengestelde rente had kunnen en moeten worden gescheiden van die van de enkelvoudige rente. Het oorspronkelijke bedrag van de steun, zoals vastgesteld in de litigieuze beschikking, en de toepassing van een enkelvoudige rentevoet werden in het bestreden arrest immers niet betwist.

88

Volgens de Commissie wijzigt het achtste middel niet het voorwerp van het geding. De in artikel 58, eerste alinea, tweede volzin, van het Statuut van het Hof van Justitie genoemde middelen in hogere voorziening hebben per definitie betrekking op kwesties die zich kunnen voordoen of die naar voren kunnen worden gebracht in een arrest van het Gerecht. In de onderhavige zaak schendt het bestreden arrest zelf het gemeenschapsrecht.

89

Het zou zeer onrechtvaardig en onverenigbaar met het vereiste van een daadwerkelijke rechterlijke bescherming zijn, wanneer een (in de onderhavige zaak tegen de Commissie gewezen) arrest niettegenstaande een onjuiste rechtsopvatting wordt gehandhaafd, zonder de mogelijkheid van een heronderzoek in hogere voorziening. Deze conclusie vindt haar grondslag in artikel 113, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat herinnert aan de fundamentele regel volgens welke een beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van een beslissing van het Gerecht per definitie valt onder de kwesties die kunnen leiden tot een hogere voorziening.

90

Bovendien heeft het achtste middel volgens de Commissie geen betrekking op de door het Gerecht genoemde redenen voor nietigverklaring zelf, maar veeleer op hun gevolgen. De Commissie denkt dat het niet aan de verweerder voor het Gerecht staat om uit eigen beweging, voor rekening van een verzoeker of het Gerecht, te onderzoeken, wat de verschillende gevolgen zouden kunnen zijn van een succes van de wederpartij. Dit zou de verweerder ertoe verplichten een volledig subsidiair betoog te ontwikkelen dat is gebaseerd op aannamen omtrent wat het Gerecht wel of niet zou kunnen doen.

91

Het departement Loiret en Scott zijn van mening dat dit middel niet-ontvankelijk is, omdat het het voorwerp van het geding verruimt en een nieuwe conclusie vormt, aangezien de Commissie het Gerecht op geen enkel moment heeft verzocht zich te beperken tot een gedeeltelijke nietigverklaring, ofschoon de kritiek op de berekeningsmethode wel als een specifiek punt werd opgeworpen.

92

Daar komt bij dat de scheiding tussen enkelvoudige en samengestelde rente, die het Hof specifiek is gevraagd in aanmerking te nemen in het kader van dat middel, teneinde het bestreden arrest te wijzigen, leidt tot een substantiële wijziging van de litigieuze beschikking zelf, hoewel het Gerecht op het gebied van staatssteun geen volledige rechtsmacht bezit. De renteberekeningstechniek vormt een integraal bestanddeel van de berekening die leidt tot het eindbedrag van de steun, en de motivering van de keuze voor deze berekening is net zo belangrijk als de motivering van de vaststelling van de onrechtmatigheid van steun en de berekening van het bedrag ervan vóór actualisering. Het feit dat zij uiteindelijk niet kunnen worden gescheiden, betekent dat een gedeeltelijke nietigverklaring onmogelijk is.

Beoordeling door het Hof

— Ontvankelijkheid van het achtste middel

93

Volgens artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie kan het verzoek aan het Hof om hogere voorziening alleen rechtsvragen betreffen. Het moet gebaseerd zijn op middelen, ontleend aan, onder meer, schending van het gemeenschapsrecht door het Gerecht.

94

Artikel 113, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt voorts dat in hogere voorziening het voorwerp van het geding voor het Gerecht niet mag worden gewijzigd.

95

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het Hof in hogere voorziening enkel bevoegd is om te oordelen over de rechtsbeslissing die is gegeven ten aanzien van de middelen die voor de rechters in eerste aanleg zijn bepleit (arresten van 1 juni 1994, Commissie/Brazzelli Lualdi e.a., C-136/92 P, Jurispr. blz. I-1981, punt 59, en 1 februari 2007, Sison/Raad, C-266/05 P, Jurispr. blz. I-1233, punt 95).

96

Met dit middel komt de Commissie niet op tegen de rechtsbeslissing als zodanig van het Gerecht ten aanzien van een voor hem betwist middel. Zij bekritiseert veeleer de consequenties die het Gerecht trekt uit zijn vaststelling dat het vijfde onderdeel van het tweede middel van het departement Loiret, volgens hetwelk de Commissie haar besluit om de waarde van de steun te actualiseren door een samengestelde rente op te leggen, ontoereikend heeft gemotiveerd, moet worden aanvaard. Volgens de Commissie heeft het Gerecht namelijk ten onrechte, want in strijd met het evenredigheidsbeginsel, op basis van deze ene slotsom de litigieuze beschikking in haar geheel nietig verklaard, voor zover zij ziet op steun verleend in de vorm van een voorkeursprijs voor het betrokken terrein.

97

Indien het Hof bevoegd is de rechtsbeslissing te beoordelen die is gegeven ten aanzien van de middelen die voor het Gerecht zijn bepleit, dan dient het ook bevoegd te zijn, wil men de procedure in hogere voorziening niet grotendeels van zijn betekenis beroven, te oordelen over de door het Gerecht uit een dergelijke beslissing getrokken juridische consequenties, die evenzeer een rechtsvraag vormen.

98

Binnen deze context zij er voorts op gewezen dat de concrete consequenties die het Gerecht, in voorkomend geval, in zijn arrest kan verbinden aan de vaststelling dat een middel gegrond is, door partijen tijdens de procedure voor het Gerecht niet noodzakelijkerwijs hoeven te zijn voorzien.

99

Uit het voorgaande volgt dat een middel dat in het kader van een hogere voorziening is opgeworpen tegen een juridische consequentie die het Gerecht trekt uit de rechtsbeslissing die het heeft gegeven ten aanzien van een voor hem betwist middel, niet het „voorwerp van het geding voor het Gerecht [wijzigt]” in de zin van artikel 113, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

100

In tegenstelling tot wat het departement Loiret en Scott stellen, vormt het achtste middel evenmin een nieuwe conclusie, die krachtens artikel 113, lid 1, tweede gedachtestreepje, van bovengenoemd Reglement voor de procesvoering niet-ontvankelijk is.

101

Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 93 van zijn conclusie, omvat de vordering van de Commissie voor het Gerecht tot verwerping van het beroep van het departement Loiret, tevens de beperktere vordering tot een eventueel slechts gedeeltelijke verwerping.

102

Bijgevolg moet de door het departement Loiret en Scott tegen het achtste middel opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid worden afgewezen.

— Gegrondheid van het achtste middel

103

De artikelen 231, eerste alinea, EG en 224, zesde alinea, EG, bepalen dat wanneer een beroep tot nietigverklaring gegrond is, het Gerecht de bestreden handeling nietig verklaart.

104

In dit verband moet enerzijds worden vastgesteld dat het Gerecht de bestreden handeling niet automatisch in zijn geheel kan nietig verklaren op basis van het enkele feit dat het een door de verzoekende partij ter ondersteuning van zijn beroep tot nietigverklaring aangevoerd middel gegrond acht. Volledige nietigverklaring kan namelijk niet in aanmerking worden genomen wanneer het overduidelijk is dat dit middel, dat slechts gericht is tegen een specifiek onderdeel van de bestreden handeling, enkel de grondslag kan vormen voor een gedeeltelijke nietigverklaring.

105

Anderzijds zij eraan herinnerd dat, overeenkomstig vaste rechtspraak, de gedeeltelijke nietigverklaring van een communautaire handeling alleen dan mogelijk is wanneer de elementen waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, kunnen worden gescheiden van de rest van de handeling (arrest van 24 mei 2005, Frankrijk/Parlement en Raad, C-244/03, Jurispr. blz. I-4021, punt 12 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

106

Aan dit vereiste van scheidbaarheid is niet voldaan wanneer de gedeeltelijke nietigverklaring van een handeling tot gevolg heeft dat de kern van die handeling wordt gewijzigd (arrest Frankrijk/Parlement en Raad, reeds aangehaald, punt 13).

107

In casu staat vast dat de vraag of het oorspronkelijke bedrag van de steun moet worden geactualiseerd door toepassing van een enkelvoudige dan wel van een samengestelde rentevoet, geen invloed heeft op de vaststelling, in de litigieuze beschikking, dat de steun onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt en dient te worden teruggevorderd.

108

In dit verband moet met name worden geconstateerd dat in het dispositief van de litigieuze beschikking zelf, en wel in artikel 1 ervan, onderscheid wordt gemaakt tussen het oorspronkelijke bedrag van de betrokken steun en het geactualiseerde bedrag. Noch de litigieuze beschikking noch het bestreden arrest bevat een argument dat zich ertegen verzet dat de kwestie van de rentevoet kan worden gescheiden van die van het oorspronkelijke bedrag van de steun.

109

Daarentegen kan, anders dan de Commissie betoogt, het Gerecht niet worden verweten dat zij de kwestie van de samengestelde rente niet heeft gescheiden van die van de enkelvoudige rente. Enerzijds had het Gerecht van eerste aanleg de actualisering van het oorspronkelijke steunbedrag immers niet kunnen vervangen door de toepassing van een enkelvoudige rentevoet zonder de kern van de litigieuze beschikking te wijzigen. Anderzijds zij opgemerkt dat het Gerecht in de punten 45 tot en met 47 van het bestreden arrest heeft vastgesteld dat de motivering van de litigieuze beschikking ook ontoereikend is met betrekking tot de toepassing van een rentevoet van 5,7 % over een tijdvak van dertien jaar.

110

Uit het voorgaande volgt dat het achtste middel gegrond moet worden verklaard, voor zover het Gerecht daarmee wordt verweten dat het de kwestie van de rente niet heeft gescheiden van de kwestie van de hoofdsom, en de litigieuze beschikking, voor zover deze betrekking heeft op het terrein en de fabriek, in haar geheel nietig heeft verklaard op basis van gevolgtrekkingen die beperkt zijn tot de motivering van de actualisering van het oorspronkelijke steunbedrag.

Verwijzing van de zaak naar het Gerecht

111

Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie vernietigt het Hof in geval van gegrondheid van een hogere voorziening de beslissing van het Gerecht. Het kan dan zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht.

112

Aangezien het Gerecht uitsluitend het vijfde onderdeel van het tweede door het departement Loiret ter ondersteuning van zijn beroep aangevoerde middel heeft onderzocht, is het Hof van oordeel dat de onderhavige zaak niet in staat van wijzen is. Bijgevolg dient de zaak voor afdoening te worden verwezen naar het Gerecht.

113

Daar de zaak naar het Gerecht wordt verwezen, dient de beslissing omtrent de kosten van de onderhavige hogere voorziening te worden aangehouden.

 

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart:

 

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 29 maart 2007, Département du Loiret/Commissie (T-369/00) wordt vernietigd.

 

2)

De zaak wordt verwezen naar het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen.

 

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

Top