Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CJ0240

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 januari 2009.
    Sony Music Entertainment (Germany) GmbH tegen Falcon Neue Medien Vertrieb GmbH.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesgerichtshof - Duitsland.
    Naburige rechten - Rechten van producenten van fonogrammen - Reproductierecht - Distributierecht - Beschermingstermijn - Richtlijn 2006/116/EG - Rechten van onderdanen van derde landen.
    Zaak C-240/07.

    Jurisprudentie 2009 I-00263

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2009:19

    ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

    20 januari 2009 ( *1 )

    „Naburige rechten — Rechten van producenten van fonogrammen — Reproductierecht — Distributierecht — Beschermingstermijn — Richtlijn 2006/116/EG — Rechten van staatsburgers van derde landen”

    In zaak C-240/07,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissing van 29 maart 2007, ingekomen bij het Hof op , in de procedure

    Sony Music Entertainment (Germany) GmbH

    tegen

    Falcon Neue Medien Vertrieb GmbH,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

    samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot en T. von Danwitz, kamerpresidenten, J. Makarczyk, P. Kūris, E. Juhász, G. Arestis (rapporteur), L. Bay Larsen en P. Lindh, rechters,

    advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

    griffier: B. Fülöp, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 april 2008,

    gelet op de opmerkingen van:

    Sony Music Entertainment (Germany) GmbH, vertegenwoordigd door M. Schaefer, Rechtsanwalt,

    Falcon Neue Medien Vertrieb GmbH, vertegenwoordigd door R. Nirk en E. Schott, Rechtsanwälte,

    de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Wils en H. Krämer als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 mei 2008,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 10 van richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten (PB L 372, p. 12).

    2

    Dit verzoek is ingediend in een geding tussen Sony Music Entertainment (Germany) GmbH (hierna: „Sony”) en Falcon Neue Medien Vertrieb GmbH (hierna: „Falcon”) betreffende de bescherming van bepaalde naburige rechten.

    Toepasselijke bepalingen

    Gemeenschapsregeling

    3

    Artikel 12 van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 346, blz. 61) bepaalde:

    „In afwachting van verdere harmonisatie eindigen de in deze richtlijn genoemde rechten van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties niet vóór het verstrijken van de onderscheiden, in het [Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, vastgesteld te Rome op 26 oktober 1961,] gestelde termijnen. De in deze richtlijn genoemde rechten van producenten van de eerste vastleggingen van films verstrijken niet vóór het einde van een tijdvak van twintig jaar na het einde van het jaar van vastlegging.”

    4

    Artikel 3 van richtlijn 93/98/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten (PB L 290, blz. 9) heeft de in artikel 12 van richtlijn 92/100 vastgelegde beschermingstermijn verlengd tot 50 jaar.

    5

    Richtlijn 93/98 is gecodificeerd bij richtlijn 2006/116. Artikel 3, lid 2, van richtlijn 2006/116 bepaalt:

    „De rechten van producenten van fonogrammen vervallen 50 jaar na de vastlegging. […]

    Dit lid mag er niet toe leiden dat de rechten van de producenten van fonogrammen die op 22 december 2002 niet langer waren beschermd doordat de overeenkomstig artikel 3, lid 2, van richtlijn 93/98/EEG, in de versie vóór wijziging bij richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van [PB L 167, blz. 10] verleende beschermingstermijn is verstreken, opnieuw worden beschermd.”

    6

    Artikel 7, leden 1 en 2, van richtlijn 2006/116 luidt als volgt:

    „1.   Voor werken waarvan het land van oorsprong in de zin van de Berner Conventie [voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst (Akte van Parijs van 24 juli 1971)] een derde land is en de auteur van het werk geen onderdaan van een lidstaat van de Gemeenschap is, vervalt de door de lidstaten verleende bescherming op de dag waarop de bescherming in het land van oorsprong van het werk vervalt, zonder dat de in artikel 1 gestelde termijn mag worden overschreden.

    2.   De in artikel 3 gestelde beschermingstermijnen gelden ook voor rechthebbenden die geen onderdaan van een lidstaat van de Gemeenschap zijn, mits hun door de lidstaten bescherming wordt verleend. Onverminderd de internationale verplichtingen van de lidstaten vervalt de door de lidstaten verleende bescherming evenwel uiterlijk bij het vervallen van de bescherming in het land waarvan de rechthebbende onderdaan is, zonder dat de in artikel 3 gestelde termijn mag worden overschreden.”

    7

    De leden 1 tot en met 3 van artikel 10 van richtlijn 2006/116, „Toepassing in de tijd”, luiden als volgt:

    „1.   Een beschermingstermijn die op 1 juli 1995 in een lidstaat al was aangevangen en die langer is dan de overeenkomstige termijn die bij deze richtlijn wordt vastgesteld, kan in die lidstaat door deze richtlijn niet worden verkort.

    2.   De beschermingstermijnen waarin deze richtlijn voorziet, gelden voor alle werken en voorwerpen die op de in lid 1 genoemde datum in ten minste één lidstaat beschermd werden door de nationale wetgeving op het gebied van het auteursrecht of de naburige rechten, of die aan de beschermingscriteria van richtlijn 92/100 […] voldoen.

    3.   Deze richtlijn laat alle vóór de in lid 1 genoemde datum verrichte exploitatiehandelingen onverlet. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om met name de verworven rechten van derden te beschermen.”

    Nationale regeling

    8

    § 137f van het Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte (wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten) van 9 september 1965 (BGBl. 1965 I, blz. 1273), zoals gewijzigd bij de wet van (BGBl. 1995 I, blz. 842; hierna: „UrhG”), is een overgangsbepaling ter uitvoering van richtlijn 93/98.

    9

    § 137f, leden 2 en 3, UrhG luidt als volgt:

    „(2)   De bepalingen van deze wet in de per 1 juli 1995 geldende versie zijn eveneens van toepassing op werken waarvan de bescherming op grond van deze wet vóór is verstreken, maar die op deze datum nog worden beschermd op grond van de wet van een andere lidstaat van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Het bepaalde in de eerste zin geldt mutatis mutandis voor de naburige rechten van uitgevers van nagelaten werken (§ 71), uitvoerende kunstenaars (§ 73), producenten van fonogrammen (§ 85), omroeporganisaties (§ 87) en filmproducenten (§§ 94 en 95).

    (3)   Indien de bescherming van een werk binnen de werkingssfeer van deze wet overeenkomstig lid 2 herleeft, kan de auteur op deze rechten aanspraak maken. Niettemin mag een gebruikshandeling die vóór 1 juli 1995 is aangevangen, in het voorziene kader worden voortgezet. Voor gebruik vanaf is een passende vergoeding verschuldigd. Het bepaalde in de eerste drie zinnen geldt mutatis mutandis voor de naburige rechten.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    10

    Zoals blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing, verhandelt Falcon twee fonogrammen met opnamen van uitvoeringen van de artiest Bob Dylan. De eerste cd is getiteld Bob Dylan — Blowin’ in the Wind, de tweede Bob Dylan — Gates of Eden.

    11

    Op deze fonogrammen bevinden zich nummers die zijn verschenen op de albums Bob Dylan — Bringing It All Back Home, The Times They Are A-Changin’ en Highway 61 Revisited. Deze albums zijn in de Verenigde Staten uitgebracht vóór 1 januari 1966.

    12

    Sony, verzoekster in het hoofdgeding, is de Duitse dochteronderneming van de gelijknamige Japanse multinational.

    13

    Sony heeft voor het bevoegde Landgericht gevorderd dat Falcon verbod zou worden opgelegd om de fonogrammen Bob Dylan — Blowin’ in the Wind en Bob Dylan — Gates of Eden te reproduceren en/of te laten reproduceren en te distribueren en/of te laten distribueren. Voorts heeft zij gevorderd, dat Falcon zou worden gelast inlichtingen te verstrekken en tot schadevergoeding zou worden veroordeeld.

    14

    Falcon heeft gesteld dat geen enkele producent van fonogrammen op het nationale grondgebied rechten heeft op de vóór 1 januari 1966 opgenomen Bob Dylan-albums.

    15

    Het Landgericht heeft de vordering van Sony afgewezen. De appèlrechter, waarbij Sony hoger beroep heeft ingesteld, heeft erkend dat de rechten van de fonogrammenproducent op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde opnamen ontegenzeggelijk rechtsgeldig aan Sony zijn overgedragen. Deze rechter heeft het beroep van Sony evenwel verworpen op grond dat producenten van fonogrammen volgens de Overeenkomst van Genève van 29 oktober 1971 ter bescherming van producenten van fonogrammen tegen het ongeoorloofd kopiëren van hun fonogrammen, die in Duitsland en de Verenigde Staten van toepassing is, enkel voor ná verrichte prestaties recht hebben op bescherming van de auteursrechten overeenkomstig § 85 UrhG. Verder was de appèlrechter van oordeel dat vóór deze datum gemaakte muziekopnamen evenmin worden beschermd krachtens § 137f UrhG, die een overgangsbepaling is ter aanpassing van het nationale recht aan richtlijn 93/98, aangezien lid 2 van dit artikel niet van toepassing is op fonogrammen die vóór zijn geproduceerd omdat daarvoor in Duitsland op geen enkel tijdstip bescherming heeft bestaan.

    16

    In deze omstandigheden heeft Sony tegen het arrest van de appèlrechter beroep tot „Revision” ingesteld bij het Bundesgerichtshof. Dit is van oordeel dat de uitkomst van dit beroep afhangt van de uitlegging van artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116, en heeft bijgevolg de behandeling van de vraag geschorst en de volgende prejudiciële vragen aan het Hof gesteld:

    „1)

    Is de in richtlijn 2006/116 […] vastgelegde beschermingstermijn onder de voorwaarden van artikel 10, lid 2, ervan ook van toepassing wanneer het betrokken voorwerp nooit eerder was beschermd in de lidstaat waarin bescherming wordt gezocht?

    2)

    In geval van bevestigende beantwoording van de eerste vraag:

    a)

    Valt onder het begrip nationale wetgeving in de zin van artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116 […] ook wetgeving van de lidstaten betreffende de bescherming van rechthebbenden die geen onderdaan van een lidstaat van de Gemeenschap zijn?

    b)

    Is de in richtlijn 2006/116 […] vastgelegde beschermingstermijn overeenkomstig artikel 10, lid 2, ervan ook van toepassing op voorwerpen die op 1 juli 1995 weliswaar voldeden aan de beschermingscriteria van richtlijn 92/100 […], maar waarvan de rechthebbenden geen onderdaan van een lidstaat van de Gemeenschap zijn?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    17

    Om te beginnen dient te worden vastgesteld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde naburige rechten het recht op reproductie en het recht op distributie van fonogrammen zijn. Het wordt niet betwist dat deze rechten rechtsgeldig aan Sony zijn overgedragen.

    18

    Voorts blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat in de Verenigde Staten gevestigde ondernemingen krachtens § 126 UrhG in Duitsland slechts aanspraak kunnen maken op de bescherming van de in punt 15 van het onderhavige arrest genoemde overeenkomst voor prestaties die na 1 januari 1966 zijn verricht, wat niet het geval is voor de fonogrammen die in het hoofdgeding aan de orde zijn. § 137f, lid 2, UrhG biedt evenmin bescherming voor deze fonogrammen op het Duitse grondgebied, aangezien deze bepaling vereist dat het betrokken werk vóór aldaar bescherming genoot, wat nooit het geval is geweest voor deze fonogrammen.

    19

    Verder dient te worden opgemerkt dat het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkens de bewoordingen ervan, uitgaat van de premisse dat de bescherming waarin de Britse wettelijke regeling voorziet, zich uitstrekt tot fonogrammen die vóór 1 januari 1966 zijn vastgelegd, en is uitgebreid tot in de Verenigde Staten uitgebrachte fonogrammen van Amerikaanse producenten.

    Eerste vraag

    20

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de in artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116 vastgelegde beschermingstermijn ook dient te gelden voor voorwerpen die nooit eerder werden beschermd in de lidstaat waarin bescherming wordt gezocht.

    21

    Volgens artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116 zijn de in artikel 3, lid 2, van deze richtlijn vastgelegde beschermingstermijnen voor de rechten van producenten van fonogrammen op het betrokken voorwerp van toepassing indien dit op 1 juli 1995 op het grondgebied van ten minste één lidstaat beschermd werd door de nationale wetgeving op het gebied van het auteursrecht of de naburige rechten, of indien dit voorwerp aan de beschermingscriteria van richtlijn 92/100 voldeed.

    22

    Aldus blijkt uit de formulering van artikel 10, lid 2, dat deze bepaling als eerste — alternatieve — voorwaarde stelt dat het betrokken voorwerp reeds voordien bescherming genoot in ten minste één lidstaat. Vereist is niet dat deze lidstaat dezelfde is als die waar aanspraak wordt gemaakt op de bescherming van richtlijn 2006/116.

    23

    Bovendien wordt in punt 3 van de considerans van richtlijn 2006/116 verklaard dat de verschillen tussen de nationale wettelijke regelingen het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten in gevaar kunnen brengen en de mededingingsvoorwaarden op de gemeenschappelijke markt kunnen vervalsen. Teneinde de goede werking van de interne markt te verzekeren, beoogt deze richtlijn de wetgeving van de lidstaten te harmoniseren en zo een gelijkschakeling van de beschermingstermijnen in de gehele Gemeenschap te verwezenlijken.

    24

    In deze omstandigheden is de uitlegging van artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116 volgens welke slechts aan de eerste alternatieve voorwaarde van deze bepaling is voldaan indien reeds voordien bescherming werd verleend door de nationale wetgeving van de lidstaat waarin aanspraak wordt gemaakt op de bescherming van deze richtlijn, ook al werd reeds voordien in een andere lidstaat bescherming verleend, in strijd met zowel de formulering van de betrokken bepaling als het doel van deze richtlijn.

    25

    Bijgevolg dient de eerste vraag aldus te worden beantwoord dat de in richtlijn 2006/116 vastgelegde beschermingstermijn overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze richtlijn eveneens van toepassing is wanneer het betrokken voorwerp nooit eerder werd beschermd in de lidstaat waarin bescherming wordt gezocht.

    Tweede vraag, sub a

    26

    Met deze vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of onder het begrip nationale wetgeving in de zin van de eerste alternatieve voorwaarde van artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116 ook wetgeving van de lidstaten betreffende de bescherming van houders van naburige rechten valt die geen onderdaan van een lidstaat van de Gemeenschap zijn.

    27

    Zoals de advocaat-generaal in punt 64 van zijn conclusie heeft opgemerkt, heeft artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116 betrekking op het voorwerp van de bescherming en geldt het voor alle werken en voorwerpen die op 1 juli 1995 werden beschermd door de wetgeving van ten minste één lidstaat op het gebied van het auteursrecht of de naburige rechten.

    28

    Uit de formulering van artikel 10, lid 2, blijkt niet dat dit slechts betrekking heeft op de nationale wetgeving op het gebied van het auteursrecht of de naburige rechten ter bescherming van houders van dergelijke rechten die onderdaan zijn van een lidstaat van de Gemeenschap. Volgens de bewoordingen van deze bepaling moeten de lidstaten de in richtlijn 2006/116 vastgelegde beschermingstermijnen immers toepassen op alle werken en alle voorwerpen die op 1 juli 1995 als zodanig in ten minste één lidstaat werden beschermd.

    29

    In het kader van de toepassing van artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116 dient dus te worden onderzocht of een werk of een voorwerp kan worden geacht op 1 juli 1995 in ten minste één lidstaat beschermd te zijn geweest, ongeacht de nationaliteit van de houder van de naburige rechten op dit werk of dit voorwerp.

    30

    Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Bundesgerichtshof zich afvraagt of artikel 7, lid 2, van richtlijn 2006/116 zich niet verzet tegen een uitlegging van artikel 10, lid 2, van deze richtlijn volgens welke deze bepaling ook geldt voor houders van naburige rechten die geen onderdaan van een lidstaat van de Gemeenschap zijn.

    31

    Dienaangaande moet worden vastgesteld dat artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116 beoogt, de voorwaarden te preciseren waaronder de in deze richtlijn vastgelegde beschermingstermijnen voor de naburige rechten gedurende de overgangsperiode op de bestaande situaties van toepassing zijn. Volgens deze bepaling gelden deze termijnen voor werken en voorwerpen die op 1 juli 1995 in ten minste één lidstaat werden beschermd door de nationale wetgeving op het gebied van het auteursrecht of de naburige rechten.

    32

    Artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116 beoogt geen afbreuk te doen aan de regeling waarin artikel 7, lid 2, van deze richtlijn voorziet voor alle gevallen waarin houders van naburige rechten die geen onderdaan van een lidstaat van de Gemeenschap zijn, aanspraak maken op de in deze richtlijn vastgelegde beschermingstermijnen voor een werk of een voorwerp dat aan geen van de twee alternatieve voorwaarden van de overgangsbepaling van artikel 10, lid 2, van deze richtlijn voldoet.

    33

    Artikel 7, lid 2, beoogt immers de bescherming van de naburige rechten te regelen voor houders van dergelijke rechten die geen onderdaan van een lidstaat van de Gemeenschap zijn, en bepaalt te dien einde dat de in artikel 3 van deze richtlijn gestelde beschermingstermijnen voor deze rechthebbenden gelden, mits hun door de lidstaten bescherming wordt verleend.

    34

    Gelet op het bovenstaande dient in het kader van de toepassing van artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116 de vraag of een houder van naburige rechten op een werk of een voorwerp die onderdaan is van een derde land, op 1 juli 1995 in ten minste één lidstaat beschermd werd, te worden beoordeeld in het licht van de nationale bepalingen van deze lidstaat en niet in het licht van de nationale bepalingen van de lidstaat waar aanspraak wordt gemaakt op de door deze richtlijn geboden bescherming. Deze conclusie vindt bovendien steun in de punten 3 en 17 van de considerans van deze richtlijn, volgens welke harmonisatie dient te worden nagestreefd en met name ter verzekering van de goede werking van de interne markt moet worden bepaald dat de beschermingstermijn voor de naburige rechten in de gehele Gemeenschap op hetzelfde tijdstip ingaat en de beschermingstermijnen in de gehele Gemeenschap moeten worden gelijkgeschakeld.

    35

    Wanneer dus een werk of een voorwerp op 1 juli 1995 in ten minste één lidstaat werd beschermd volgens de nationale wetgeving van deze lidstaat, is het voor de toepassing van artikel 10, lid 2, van deze richtlijn niet bepalend dat de rechthebbende onderdaan is van een derde land en in de lidstaat waar aanspraak wordt gemaakt op de in richtlijn 2006/116 vastgelegde beschermingstermijn, geen bescherming geniet krachtens het nationale recht van deze lidstaat. De relevante vraag is immers of het betrokken werk of voorwerp op beschermd werd door de nationale wetgeving van ten minste één lidstaat.

    36

    Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de bescherming waarin het nationale recht van het Verenigd Koninkrijk voorziet, geldt voor fonogrammen die vóór 1 januari 1966 zijn vastgelegd en dat de fonogrammen waar het in het hoofdgeding om gaat, op reeds bescherming genoten in deze lidstaat. In deze omstandigheden is artikel 7, lid 2, van richtlijn 2006/116 niet van toepassing op de situatie die in het hoofdgeding aan de orde is.

    37

    Bijgevolg dient op de tweede vraag, sub a, te worden geantwoord dat artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116 aldus moet worden uitgelegd dat de in deze richtlijn vastgelegde beschermingstermijnen van toepassing zijn wanneer het betrokken werk of voorwerp op 1 juli 1995 in ten minste één lidstaat als zodanig werd beschermd door de nationale wetgeving van deze lidstaat op het gebied van het auteursrecht of de naburige rechten en de houder van dergelijke rechten op dit werk of dit voorwerp die onderdaan is van een derde land, op die datum door deze nationale wetgeving werd beschermd.

    Tweede vraag, sub b

    38

    Gelet op dit antwoord en op de premisse waar de verwijzingsbeslissing van uitgaat, zoals vermeld in punt 19 van het onderhavige arrest, hoeft de tweede vraag, sub b, niet meer te worden beantwoord.

    Kosten

    39

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    De beschermingstermijn die is vastgelegd in richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, is overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze richtlijn eveneens van toepassing wanneer het betrokken voorwerp nooit eerder werd beschermd in de lidstaat waarin bescherming wordt gezocht.

     

    2)

    Artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116 moet aldus worden uitgelegd dat de in deze richtlijn vastgelegde beschermingstermijnen van toepassing zijn wanneer het betrokken werk of voorwerp op 1 juli 1995 in ten minste één lidstaat als zodanig werd beschermd door de nationale wetgeving van deze lidstaat op het gebied van het auteursrecht of de naburige rechten en de houder van dergelijke rechten op dit werk of dit voorwerp die onderdaan is van een derde land, op die datum door deze nationale wetgeving werd beschermd.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Top