Scegli le funzioni sperimentali da provare

Questo documento è un estratto del sito web EUR-Lex.

Documento 62007CJ0016

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 oktober 2008.
    Marguerite Chetcuti tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Hogere voorziening - Ambtenarenrecht - Vergelijkend onderzoek binnen instelling - Afwijzing van sollicitatie - Toelatingsvoorwaarden.
    Zaak C-16/07 P.

    Jurisprudentie 2008 I-07469;FP-I-B-2-00017
    Jurisprudentie – Ambtenarenrecht 2008 II-B-2-00129

    Identificatore ECLI: ECLI:EU:C:2008:549

    ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

    9 oktober 2008 ( *1 )

    „Hogere voorziening — Ambtenarenrecht — Vergelijkend onderzoek binnen instelling — Afwijzing van sollicitatie — Toelatingsvoorwaarden”

    In zaak C-16/07 P,

    betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 18 januari 2007,

    Marguerite Chetcuti, hulpfunctionaris van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Zejtun (Malta), vertegenwoordigd door M.-A. Lucas, advocaat,

    rekwirante,

    andere partij bij de procedure:

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Joris en K. Herrmann als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verweerster in eerste aanleg,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

    samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, T. von Danwitz, R. Silva de Lapuerta, E. Juhász (rapporteur) en G. Arestis, rechters,

    advocaat-generaal: Y. Bot,

    griffier: C. Strömholm, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 maart 2008,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 juni 2008,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Met haar hogere voorziening verzoekt Chetcuti om vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 8 november 2006, Chetcuti/Commissie (T-357/04, JurAmbt. blz. I-A-2-255 en II-A-2-1323; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het haar beroep heeft verworpen strekkende tot nietigverklaring van de beslissing van de jury van vergelijkend onderzoek van 22 juni 2004 waarbij deze haar sollicitatie op een vergelijkend onderzoek heeft afgewezen (hierna: „litigieus besluit”) en de daaropvolgende handelingen in het kader van die procedure.

    Toepasselijke bepalingen

    2

    Artikel 4 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Statuut”), in de tot en met 30 april 2004 geldende versie die op de feiten van het geding van toepassing is, luidt:

    „Aanstelling of bevordering kan er slechts toe strekken in een vacature te voorzien overeenkomstig de bepalingen van dit Statuut.

    Iedere vacature bij een instelling wordt ter kennis van het personeel dezer instelling gebracht, zodra het tot aanstelling bevoegde gezag [hierna: ‚TABG’] besloten heeft dat in deze vacature moet worden voorzien.

    Kan in deze vacature niet worden voorzien bij wege van overplaatsing, bevordering of een intern vergelijkend onderzoek, dan wordt zij ter kennis van het personeel der drie Europese Gemeenschappen gebracht.”

    3

    Artikel 27, eerste alinea, van het Statuut bepaalt:

    „De aanwerving dient erop gericht te zijn, de instelling de medewerking te verzekeren van ambtenaren die uit een oogpunt van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen en die uit de onderdanen van de lidstaten der Gemeenschappen zijn aangeworven met inachtneming van een zo breed mogelijke aardrijkskundige spreiding.”

    4

    Artikel 29, lid 1, van het Statuut luidt:

    „Teneinde te voorzien in vacatures bij een instelling, onderzoekt het [TABG] eerst:

    a)

    de mogelijkheden tot bevordering en tot overplaatsing binnen de instelling;

    b)

    de mogelijkheden tot het organiseren van een vergelijkend onderzoek binnen de instelling;

    c)

    de verzoeken tot overgang van ambtenaren van andere instellingen der drie Europese Gemeenschappen,

    en gaat vervolgens over tot een vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken, van een examen of op de grondslag van beide. De procedure voor het vergelijkend onderzoek is vastgesteld in bijlage III.

    Tot vergelijkend onderzoek kan eveneens worden overgegaan voor het vormen van een reserve ter vervulling van vacatures.”

    5

    Artikel 1, lid 1, van bijlage III bij het Statuut, „Procedure voor een vergelijkend onderzoek”, luidt:

    „1.   De aankondiging van een vergelijkend onderzoek wordt door het [TABG] vastgesteld, na raadpleging van de paritaire commissie.

    De aankondiging vermeldt:

    a)

    de aard van het vergelijkend onderzoek (vergelijkend onderzoek binnen de instelling, vergelijkend onderzoek binnen de instellingen, algemeen vergelijkend onderzoek […]);

    b)

    de wijze van onderzoek (vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken, van een examen of op de grondslag van beide);

    c)

    de aard van de functie en de daaraan verbonden bevoegdheden;

    d)

    de diploma’s en andere schriftelijke bewijsstukken of de ervaring die voor het ambt is vereist;

    […]”

    6

    Artikel 3 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (hierna: „RAP”), in de tot en met 30 april 2004 geldende versie die op de feiten van het geding van toepassing is, bepaalt:

    „Als hulpfunctionaris in de zin van deze regeling wordt aangemerkt het personeelslid dat is aangesteld:

    a)

    om binnen de in artikel 52 bepaalde grenzen en al dan niet met een volledige dagtaak werkzaamheden bij een instelling te verrichten zonder te worden tewerkgesteld in een ambt dat is opgenomen in de lijst van het aantal ambten, gevoegd bij de afdeling van de begroting die op deze instelling betrekking heeft;

    b)

    ter vervanging van de volgende personen wanneer deze tijdelijk niet in staat zijn hun werkzaamheden te verrichten en nadat de mogelijkheid tot vervanging ad interim door ambtenaren der instelling is onderzocht:

    een ambtenaar of een tijdelijke functionaris van de categorie B, C en D of van de groep voor de talendienst,

    bij wijze van uitzondering, een ambtenaar of een tijdelijke functionaris van de categorie A met een andere rang dan A 1 of A 2, die een ambt bekleedt waarvoor een hoge graad van specialisatie is vereist,

    en dat wordt bezoldigd uit de algemene kredieten, hiertoe uitgetrokken in de afdeling van de begroting die op de desbetreffende instelling betrekking heeft.”

    7

    Overeenkomstig artikel 9 van de RAP kan de aanstelling van een tijdelijke functionaris alleen strekken tot het voorzien, overeenkomstig de bepalingen van titel II ervan, in de vacature van een ambt dat is opgenomen in de lijst van het aantal ambten, gevoegd bij de afdeling van de begroting die op iedere instelling betrekking heeft.

    8

    Artikel 12, lid 1, van de RAP luidt:

    „1.   De aanstelling van tijdelijke functionarissen dient erop gericht te zijn, de instelling de medewerking te verzekeren van personen die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen en die uit de onderdanen van de lidstaten der Gemeenschappen zijn aangeworven met inachtneming van een zo breed mogelijke aardrijkskundige spreiding.

    […]”

    9

    De RAP kent daarentegen geen enkel vereiste ten aanzien van het niveau van de bekwaamheid en het prestatievermogen dat van hulpfunctionarissen voor hun aanwerving wordt verwacht.

    10

    Artikel 52 van de RAP bepaalt:

    „De werkelijke diensttijd van een hulpfunctionaris, met inbegrip van de duur der eventuele verlenging van zijn overeenkomst, kan niet meer bedragen dan:

    a)

    de duur van zijn tewerkstelling ad interim indien hij is aangesteld ter vervanging van een ambtenaar of tijdelijke functionaris die tijdelijk niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten;

    b)

    drie jaar in alle overige gevallen.”

    Voorgeschiedenis van het geding

    11

    Rekwirante is van 1 november 1991 tot en met 30 april 2004 als plaatselijk functionaris werkzaam geweest bij de delegatie van de Commissie op Malta. Haar overeenkomst werd beëindigd vanwege de toetreding van de Republiek Malta tot de Europese Unie op 1 mei 2004, als gevolg waarvan die delegatie in dat land is opgeheven.

    12

    Rekwirante heeft op 27 april 2004 een overeenkomst van hulpfunctionaris van de categorie B ondertekend voor een periode van 1 mei 2004 tot en met 31 december 2004. Artikel 2 van haar overeenkomst bepaalde dat zij werkzaamheden zou uitoefenen van „functionaris belast met complexe redactie-, correctie-, boekhoudkundige of technische werkzaamheden”.

    13

    Op 6 april 2004 publiceerde de Commissie een „aankondiging van een intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie B naar A COM/PA/04”. Het betrof een vergelijkend onderzoek op de grondslag van een examen met het oog op de vorming van een aanwervingreserve van administrateurs (A 7/A 6).

    14

    Punt III.1 van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, met de titel „Inschrijvingsvoorwaarden”, was als volgt verwoord:

    „In aanmerking komen de ambtenaren en tijdelijke functionarissen bedoeld in titel I (Algemene bepalingen), artikel 2 van de [RAP] die in een van de rangen van de categorie B zijn ingedeeld,

    eveneens in aanmerking komen de ambtenaren en tijdelijke functionarissen bedoeld in titel I (Algemene bepalingen), artikel 2 van de [RAP] die in een van de rangen van de hogere categorie zijn ingedeeld

    en die op de uiterste datum voor de indiening van sollicitaties […]:

    […]

    b)

    een diensttijd in de categorie B of hogere categorie hebben van ten minste vijf jaar, verkregen als ambtenaar of [als tijdelijk functionaris of hulpfunctionaris van de groepen I, II, III, IV en V] bij de Commissie of ten dele bij andere instellingen of agentschappen waarvan de personeelsleden onder het Statuut of de [RAP] vallen.

    […]”

    15

    Rekwirante heeft zich voor voornoemd vergelijkend onderzoek aangemeld.

    16

    De sollicitatie van Chetcuti is bij het litigieuze besluit afgewezen op grond dat zij niet voldeed aan de voorwaarde betreffende de diensttijd en evenmin aan de voorwaarde betreffende de administratieve positie, nu enkel ambtenaren en tijdelijke functionarissen in aanmerking kwamen.

    Procesverloop voor het Gerecht en bestreden arrest

    17

    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 31 augustus 2004, heeft Chetcuti een beroep ingesteld strekkende tot nietigverklaring van het litigieuze besluit en de daarop volgende handelingen in het kader van de procedure van het vergelijkend onderzoek.

    18

    In het kader van het eerste middel heeft zij gesteld dat de aankondiging van vergelijkend onderzoek, voor zover de toegang tot het litigieuze vergelijkend onderzoek daarin werd voorbehouden aan ambtenaren en tijdelijke functionarissen, en hulpfunctionarissen dus uitsloot, in strijd was met de artikelen 4, 27 en 29, lid 1, sub b, van het Statuut en het beginsel van gelijke behandeling. Het litigieuze besluit was daarom onwettig.

    19

    Met haar tweede middel stelde Chetcuti dat de aankondiging van vergelijkend onderzoek, voor zover daarin een diensttijd van vijf jaar in de categorie B of een hogere categorie werd verlangd, verkregen als ambtenaar, tijdelijk functionaris of hulpfunctionaris van de groepen I tot en met V, zodat de als plaatselijk functionaris verkregen diensttijd niet meetelde, in strijd was met de artikelen 27 en 29 van het Statuut alsmede met het belang van de dienst en het beginsel van gelijke behandeling. Bijgevolg was het litigieuze besluit om die reden onwettig.

    20

    Het Gerecht heeft wat het eerste middel betreft, in de punten 49 tot en met 51 van het bestreden arrest, de aard en de omvang van de aan de instellingen toegekende beoordelingsbevoegdheid op het gebied van aanwervingprocedures onderzocht. Het heeft geoordeeld dat het Statuut de instellingen met betrekking tot de aanwervingprocedures een ruime beoordelingsbevoegdheid toekent en dat de controle van de gemeenschapsrechter zich beperkt tot de vraag of het betrokken gezag zijn beoordelingsbevoegdheid niet kennelijk onjuist heeft gebruikt.

    21

    Het Gerecht heeft in de punten 52 en 53 van datzelfde arrest opgemerkt dat de verschillende categorieën door de Gemeenschappen tewerkgestelde personen, elk aan rechtmatige behoeften van de gemeenschapsadministratie voldoen. Het heeft hieraan toegevoegd dat de essentiële vereisten voor de aanstelling van ambtenaren en tijdelijke functionarissen verschillen van die voor hulpfunctionarissen.

    22

    Het Gerecht heeft in punt 56 van het bestreden arrest vastgesteld dat uit de aankondiging van vergelijkend onderzoek volgt dat het litigieuze vergelijkend onderzoek „een intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie B naar A” was en hoofdzakelijk was bedoeld om ambtenaren en tijdelijke functionarissen van categorie B naar categorie A over te laten gaan. In punt 57 van dit arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat de Commissie haar beoordelingsvrijheid in casu dus niet kennelijk onjuist had gebruikt door de toelatingsvoorwaarde betreffende de hoedanigheid van ambtenaar of tijdelijk functionaris, met uitsluiting van die van hulpfunctionarissen, op te nemen.

    23

    Het Gerecht achtte irrelevant rekwirantes argument dat het litigieuze vergelijkend onderzoek niet alleen een vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie B naar categorie A vormde, maar eveneens een intern vergelijkend onderzoek van andere aard was, omdat het enerzijds openstond voor tijdelijke functionarissen van de categorie B of A en anderzijds voor ambtenaren van de categorie A. Het benadrukte dat de tot dit vergelijkend onderzoek toegelaten ambtenaren en tijdelijke functionarissen, ongeacht of zij tot de categorie A of de categorie B behoorden, bij hun aanvankelijke aanwerving en aanstelling reeds het bewijs van hun bekwaamheden hadden geleverd overeenkomstig artikel 27 van het Statuut en artikel 12 RAP, hetgeen niet het geval was bij hulpfunctionarissen.

    24

    Daar de twee voornoemde bepalingen bij de aanvankelijke aanwerving van ambtenaren en tijdelijke functionarissen reeds zijn toegepast, heeft het Gerecht geoordeeld dat rekwirantes argument dat de Commissie voorbij was gegaan aan het doel van de in voornoemde bepalingen gedefinieerde aanwerving, ongegrond was.

    25

    Het Gerecht heeft in punt 61 van het bestreden arrest geconstateerd dat ofschoon hulpfunctionarissen krachtens artikel 3 van de RAP binnen de instelling elk soort werkzaamheid kunnen verrichten, dit niet volstond om hen voor vergelijkende onderzoeken voor de overgang naar een hogere categorie gelijk te stellen met ambtenaren en tijdelijke functionarissen.

    26

    Ten slotte heeft het Gerecht in punt 62 van datzelfde arrest geoordeeld dat rekwirante zich ten onrechte had beroepen op schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien de rechtsposities van ambtenaren en tijdelijke functionarissen enerzijds en die van hulpfunctionarissen anderzijds, niet vergelijkbaar waren omdat hun respectieve aanwervings- en aanstellingsvoorwaarden verschilden.

    27

    Het Gerecht heeft in het licht van deze elementen het eerste middel van rekwirante afgewezen en geconcludeerd dat de afwijzing van rekwirantes sollicitatie terecht was, aangezien de Commissie krachtens de geldende voorschriften de toegang tot het litigieuze vergelijkend onderzoek mocht voorbehouden aan ambtenaren en tijdelijke functionarissen. Het Gerecht achtte het daarom niet noodzakelijk om over het tweede middel, inzake de voor toegang tot het vergelijkend onderzoek vereiste diensttijd, en ook over de vervolghandelingen in het kader van de procedure van het vergelijkend onderzoek, uitspraak te doen.

    Conclusies van partijen

    28

    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie op 18 januari 2007, heeft rekwirante de onderhavige hogere voorziening ingesteld en het Hof verzocht:

    het bestreden arrest te vernietigen;

    het litigieuze besluit nietig te verklaren;

    de vervolghandelingen in het kader van de procedure van het vergelijkend onderzoek nietig te verklaren, en inzonderheid de door de jury vastgestelde lijst van de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, het besluit waarbij de Commissie op basis van deze lijst heeft bepaald in hoeveel posten zou worden voorzien, de door de jury na afloop van zijn werkzaamheden vastgestelde lijst van geschikte kandidaten en de door het TABG op basis van deze lijst vastgestelde aanstellingsbesluiten, en

    de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof.

    29

    De Commissie verzoekt het Hof:

    de hogere voorziening af te wijzen, en

    rekwirante in de kosten te verwijzen.

    Hogere voorziening

    30

    Uit het verzoekschrift volgt dat rekwirante ter ondersteuning van haar hogere voorziening in wezen drie middelen aanvoert.

    31

    Zij betoogt met haar eerste middel dat het bestreden arrest in strijd is met het begrip „intern vergelijkend onderzoek” in de zin van de artikelen 4 en 29, lid 1, sub b, van het Statuut en voorbijgaat aan het doel van elke aanwerving, zoals neergelegd in de artikelen 4, lid 1, en 27 van het Statuut. Met haar tweede middel meent rekwirante dat het Gerecht het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden. Met haar derde middel betoogt rekwirante dat het bestreden arrest rechtens niet genoegzaam is gemotiveerd.

    32

    Overwegende dat rekwirantes voornaamste en overheersende argument is dat haar sollicitatie in strijd met het gelijkheidsbeginsel is behandeld, is het Hof van oordeel dat in de onderhavige hogere voorziening eerst het tweede middel moet worden onderzocht.

    Tweede middel

    Argumenten van partijen

    33

    Rekwirante betoogt in het kader van haar tweede middel dat het bestreden arrest in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling. Volgens haar heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de rechtssituatie van ambtenaren en tijdelijke functionarissen niet met die van hulpfunctionarissen vergelijkbaar is.

    34

    Rekwirante betoogt meer bepaald dat het Gerecht het recht heeft geschonden door deze conclusie te onderbouwen met de vaststelling dat hulpfunctionarissen, anders dan ambtenaren en tijdelijke functionarissen, bij hun aanvankelijke aanwerving niet hebben moeten aantonen dat zij uit het oogpunt van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldeden.

    35

    Rekwirante benadrukt dat ambtenaren of tijdelijke functionarissen in de categorie B enkel hun bekwaamheden ten aanzien van de in die categorie vallende functies hebben aangetoond en niet hebben bewezen dat zij de voor de uitoefening van functies in de categorie A vereiste aanvullende bekwaamheden bezitten. Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, volgt dus uit de andersluidende aanwervingsvoorwaarden voor ambtenaren en tijdelijke functionarissen niet dat hun situatie, met het oog op de toelating tot het litigieuze vergelijkend onderzoek, niet vergelijkbaar is met die van hulpfunctionarissen.

    36

    Rekwirante betoogt dat de omstandigheid dat hulpfunctionarissen, net als ambtenaren en tijdelijke functionarissen, elk soort werkzaamheid kunnen verrichten, genoegzaam aantoont dat zij in staat zijn de taken te verrichten van de posten waarin wordt voorzien.

    37

    De Commissie meent dat, gelet op de verschillen in aanwerving van ambtenaren en tijdelijke functionarissen ten opzichte van hulpfunctionarissen, de uitsluiting van laatstgenoemden van het litigieuze vergelijkend onderzoek niet in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling.

    38

    Zij preciseert dat het vereiste dat ambtenaren en tijdelijke functionarissen bij hun aanwerving op het punt van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen moeten voldoen, niet alleen de aard van hun rechtsbetrekking met de instelling bepaalt, maar ook hun loopbaanperspectieven daarbinnen.

    39

    Volgens de Commissie is rekwirantes argument inzake de mogelijkheid van hulpfunctionarissen om elk soort werkzaamheid te verrichten met geen enkel concreet element onderbouwd. Dat deze functionarissen elk soort werkzaamheid kunnen verrichten, volstaat niet om tot het oordeel te komen dat zij tot het litigieuze vergelijkend onderzoek moeten worden toegelaten. De Commissie benadrukt in dit verband dat ambtenaren en tijdelijke functionarissen, anders dan hulpfunctionarissen, verplicht moeten voldoen aan de in artikel 27 van het Statuut en artikel 12 van de RAP vastgestelde aanwervingsvoorwaarden. De Commissie herinnert er bovendien aan dat met de daadwerkelijke uitoefening van de functies door de hulpfunctionarissen rekening is gehouden in het kader van de tweede toelatingsvoorwaarde, nu bij de berekening van de vereiste diensttijd rekening is gehouden met de als hulpfunctionaris opgedane ervaring.

    Beoordeling door het Hof

    40

    Om te beginnen vereist het beginsel van gelijke behandeling volgens vaste rechtspraak dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld (zie arresten van 3 mei 2007, Advocaten voor de Wereld, C-303/05, Jurispr. blz. I-3633, punt 56, en 15 mei 2008, Delay, C-276/07, Jurispr. blz. I-3635, punt 19).

    41

    In dat verband moet worden onderzocht of het Gerecht, zoals rekwirante beweert, het recht heeft geschonden door vast te stellen dat de situatie van hulpfunctionarissen niet vergelijkbaar is met die van ambtenaren en tijdelijke functionarissen.

    42

    Zoals de advocaat-generaal in de punten 87 tot en met 92 van zijn conclusie opmerkt, volgt uit de bepalingen van het Statuut en de RAP dat er verschillen tussen de administratieve positie, de aanwervingseisen en tewerkstellingsvoorwaarden van hulpfunctionarissen en die van ambtenaren en tijdelijke functionarissen bestaan.

    43

    In de eerste plaats volgt uit de artikelen 5 juncto 6 van het Statuut en de artikelen 3 juncto 9 van de RAP dat hulpfunctionarissen, anders dan ambtenaren en tijdelijke functionarissen die een specifiek aangeduid ambt bekleden in de lijst van het aantal ambten, — behalve wanneer zij ad interim optreden — een administratieve werkzaamheid uitoefenen die niet op die lijst vermeld staat (zie in die zin arresten van 1 februari 1979, Deshormes/Commissie, 17/78, Jurispr. blz. 189, punt 35, en 19 november 1981, Fournier/Commissie, 106/80, Jurispr. blz. 2759, punt 9).

    44

    In de tweede plaats bestaat er, zoals het Gerecht in het bestreden arrest heeft vastgesteld, voor hulpfunctionarissen geen analoge bepaling aan die van artikel 27, eerste alinea, van het Statuut en artikel 12, lid 1, van de RAP die op ambtenaren en tijdelijke functionarissen van toepassing zijn. Hieruit volgt dat, anders dan het geval is voor ambtenaren en tijdelijke functionarissen, hulpfunctionarissen bij hun aanwerving niet hoeven aan te tonen dat zij uit een oogpunt van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen.

    45

    In de derde plaats zijn hulpfunctionarissen, anders dan ambtenaren en tijdelijke functionarissen, niet onderworpen aan een beoordelingssysteem of periodiek beoordelingsrapport.

    46

    In de vierde plaats moet worden opgemerkt dat artikel 32 van het Statuut en artikel 8 van de RAP voor tijdelijke functionarissen in de mogelijkheid voorzien dat zij hun loopbaan als ambtenaar voortzetten, overeenkomstig de in het Statuut vastgelegde procedures. In dat geval behoudt de betrokkene de salarisanciënniteit die hij tijdens zijn diensttijd als tijdelijk functionaris heeft verworven, wanneer hij onmiddellijk na afloop van deze diensttijd tot ambtenaar in dezelfde rang wordt benoemd. Voor hulpfunctionarissen zijn er geen overeenkomstige bepalingen.

    47

    In de vijfde plaats nemen de hulpfunctionarissen niet deel aan het in onderlinge overeenstemming tussen de instellingen van de Gemeenschappen vastgesteld socialezekerheidsstelsel, waarbij de ambtenaren en tijdelijke functionarissen zijn aangesloten.

    48

    Uit deze verschillen volgt dat hulpfunctionarissen niet worden aangeworven om een permanente functie te vervullen bij de gemeenschapsinstellingen. Zoals het Hof integendeel reeds heeft geoordeeld is het kenmerk van de overeenkomst van hulpfunctionaris de onzekere tijdsduur ervan, daar deze overeenkomst slechts kan worden gebruikt voor een kortstondige vervanging of om voorbijgaande, dringend noodzakelijke of niet duidelijk omschreven administratieve taken te vervullen (zie reeds aangehaalde arresten Deshormes/Commissie, punt 37, en Fournier/Commissie, punt 9). De hulpfunctionarissen vormen daarom een afzonderlijke categorie van functionarissen die beantwoordt aan specifieke behoeften van de instellingen die hen tewerkstellen.

    49

    Hieruit volgt dat hulpfunctionarissen er niet op kunnen rekenen dat zij gelijkgeschakeld worden met ambtenaren en tijdelijke functionarissen wat de loopbaanmogelijkheden binnen de gemeenschapsinstellingen betreft.

    50

    Bijgevolg heeft het Gerecht terecht vastgesteld dat de situatie van hulpfunctionarissen verschilt van die van ambtenaren en tijdelijke functionarissen en dat, gelet op dit verschil, de uitsluiting van de hulpfunctionarissen van het litigieuze vergelijkend onderzoek niet in strijd was met het beginsel van gelijke behandeling.

    51

    Bijgevolg moet het tweede middel van rekwirante worden afgewezen.

    Eerste middel

    Ontvankelijkheid

    52

    De Commissie stelt om te beginnen dat het eerste middel niet-ontvankelijk is, omdat rekwirante de kwalificatie betwist die het Gerecht aan het betrokken vergelijkend onderzoek heeft gegeven. Volgens vaste rechtspraak is het Gerecht echter, als rechter in eerste aanleg, als enige bevoegd om de feiten vast te stellen en te beoordelen. Het Gerecht heeft in het kader van zijn soevereine beoordeling van de feiten en zonder deze te verdraaien, overwogen dat in het licht van de bewoordingen en de inschrijvingsvoorwaarden van het vergelijkend onderzoek, dus objectief gezien, dit intern vergelijkend onderzoek in wezen een vergelijkend onderzoek voor overgang naar een andere categorie of bevordering betrof.

    53

    Het is vaste rechtspraak dat wanneer het Gerecht de feiten heeft vastgesteld of beoordeeld, het Hof bevoegd is om krachtens artikel 225 EG toezicht uit te oefenen op de wijze waarop het Gerecht de feiten juridisch heeft gekwalificeerd en op de rechtsgevolgen die het daaraan heeft verbonden (zie arresten van 6 april 2006, General Motors/Commissie, C-551/03 P, Jurispr. blz. I-3173, punt 51, en 22 mei 2008, Evonik Degussa/Commissie en Raad, C-266/06 P, punt 72).

    54

    Hieruit volgt dat rekwirantes betoog dat het Gerecht het litigieuze vergelijkend onderzoek een verkeerde juridische kwalificatie heeft gegeven, ontvankelijk is.

    Ten gronde

    — Argumenten van partijen

    55

    Met haar eerste middel betoogt rekwirante dat het Gerecht voorbij is gegaan aan het begrip „intern vergelijkend onderzoek” in de zin van de artikelen 4 en 29, lid 1, sub b, van het Statuut alsook het doel van elke aanwerving zoals dat volgt uit de artikelen 4, lid 1, en 27, eerste alinea, van dat Statuut.

    56

    Rekwirante stelt in de eerste plaats dat het Gerecht zich ten onrechte op het subjectief, op basis van de titel van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, daaraan toegekende hoofddoel van het litigieuze vergelijkend onderzoek heeft gebaseerd, namelijk een „intern vergelijkend onderzoek voor overgang”, om vast te stellen welke categorie van sollicitanten volgens de geldende voorschriften al of niet tot dit vergelijkend onderzoek mochten worden toegelaten.

    57

    Rekwirante brengt naar voren dat een dergelijke constatering eerder had moeten worden gebaseerd op de objectieve aard van dit vergelijkend onderzoek, zoals die volgt uit de objectieve toelatingsvoorwaarden die in de aankondiging van vergelijkend onderzoek zelf waren opgesomd. Rekwirante preciseert in dit verband dat het litigieuze vergelijkend onderzoek niet alleen openstond voor de ambtenaren van de categorie B die ambtenaren in de categorie A wilden worden, maar ook voor de tijdelijke functionarissen in de categorieën A en B die in vaste dienst aangesteld wilden worden.

    58

    Rekwirante betoogt dat wanneer een litigieus vergelijkend onderzoek wordt gekwalificeerd als „vergelijkend onderzoek binnen de instelling”, volgens de rechtspraak van het Hof en het Gerecht en meer bepaald het arrest van het Hof van 31 maart 1965, Rauch/Commissie (16/64, Jurispr. blz. 179), en het arrest van het Gerecht van 15 november 2001, Van Huffel/Commissie (T-142/00, JurAmbt. blz. I-A-219 en II-1011), hulpfunctionarissen niet van deelname kunnen worden uitgesloten.

    59

    Subsidiair stelt rekwirante dat, gesteld dat ervan moet worden uitgegaan dat het Gerecht het litigieuze vergelijkend onderzoek heeft gekwalificeerd als „vergelijkend onderzoek voor overgang”, met uitsluiting van „vergelijkend onderzoek binnen de instelling”, het een schending van het recht heeft begaan omdat een dergelijke kwalificatie gebaseerd is op subjectieve, door partijen gehanteerde criteria. Zij stelt dat zelfs als het litigieuze vergelijkend onderzoek voornamelijk was bestemd voor de overgang van categorie B naar categorie A, dit niet wegneemt dat het om een vergelijkend onderzoek voor aanstelling in vaste dienst ging en dat het als „intern vergelijkend onderzoek” had moeten worden gekwalificeerd, nu de rechtspraak over de artikelen 4 en 29 van het Statuut een dergelijk vergelijkend onderzoek definieert als een vergelijkend onderzoek dat openstaat voor statutair personeel in ruime zin, dat wil zeggen personeel dat krachtens een publiekrechtelijke rechtsbetrekking in dienst van de instellingen is.

    60

    Rekwirante betoogt in de tweede plaats dat het Gerecht het recht heeft geschonden door vast te stellen dat de uitsluiting van hulpfunctionarissen van het litigieuze vergelijkend onderzoek geen afbreuk deed aan het doel van elke aanwerving zoals dit volgt uit de artikelen 4, lid 1, en 27 van het Statuut alsook de rechtspraak van het Gerecht en inzonderheid het arrest Van Huffel/Commissie, reeds aangehaald.

    61

    Rekwirante stelt dat dit doel vereist dat de toelatingsvoorwaarden van een vergelijkend onderzoek worden vastgesteld aan de hand van de eisen van de posten waarin moet worden voorzien. Volgens rekwirante is dit niet het geval wat de toelatingsvoorwaarden van het litigieuze vergelijkend onderzoek betreft, daar zij leiden tot de uitsluiting van categorieën van mogelijke kandidaten die nochtans gelijkwaardige kwaliteiten bezitten als de tot het vergelijkend onderzoek toegelaten kandidaten.

    62

    Rekwirante herhaalt in dit verband dat wat het litigieuze vergelijkend onderzoek aangaat, de situatie van de hulpfunctionarissen vergelijkbaar is met die van de ambtenaren of tijdelijke functionarissen van categorie B, nu geen van die drie categorieën van functionarissen zijn kwaliteiten ten aanzien van de onder categorie A vallende functies heeft aangetoond. Bovendien impliceert het feit dat hulpfunctionarissen overeenkomstig artikel 3 van de RAP elk soort werkzaamheid kunnen verrichten, dat deze functionarissen een met ambtenaren vergelijkbare of nagenoeg vergelijkbare bekwaamheid bezitten. Zij betoogt ook dat de aankondiging van vergelijkend onderzoek zelf toeliet dat als relevante beroepservaring niet alleen de als ambtenaar of tijdelijk functionaris volbrachte periodes meetelden, maar ook die welke als hulpfunctionaris waren volbracht. Volgens rekwirante volgt hieruit dat de in de ene of de andere functie opgedane ervaring gelijkwaardig is. Rekwirante stelt zich op het standpunt dat het bewijs dat uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen is voldaan, zou moeten volgen uit het slagen voor de preselectie- en selectieproeven.

    63

    De Commissie betoogt dat het Gerecht terecht heeft erkend dat het litigieuze vergelijkend onderzoek in wezen een vergelijkend onderzoek voor overgang van categorie B naar categorie A was, dat bedoeld was voor de loopbaanontwikkeling van de ambtenaren en tijdelijke functionarissen die reeds door de Commissie waren aangeworven uit hoofde van artikel 27 van het Statuut en artikel 12 van de RAP.

    64

    Zelfs als dit vergelijkend onderzoek in sommige gevallen ook een vergelijkend onderzoek voor aanstelling in vaste dienst vormde, kon dit volgens de Commissie het TABG niet ertoe verplichten het voor alle personeelsleden van de instelling open te stellen en dus de hoofddoelstelling ervan te omzeilen. In dat geval zou afbreuk zijn gedaan aan de ruime beoordelingsbevoegdheid die het TABG op het gebied van het vergelijkend onderzoek toekomt.

    65

    De Commissie stelt dat, anders dan rekwirante beweert, het belang van de dienst gelegen is in de ontwikkeling van de loopbaan van de ambtenaren en tijdelijke functionarissen, welk doel reeds als legitiem is erkend door de gemeenschapsrechter (arrest Hof van 16 oktober 1975, Deboeck/Commissie, 90/74, Jurispr. blz. 1123, en arrest Gerecht van 6 maart 1997, de Kerros en Kohn-Bergé/Commissie, T-40/96 en T-55/96, JurAmbt. I-A-47 en II-135, punt 46). Zij betoogt bovendien dat artikel 45, lid 2, van het Statuut ook in de mogelijkheid voorziet om enkel voor de ambtenaren interne vergelijkende onderzoeken te organiseren opdat zij een hogere categorie zouden kunnen bereiken, hetgeen de deelname van hulpfunctionarissen aan deze vergelijkende onderzoeken uitsluit, aangezien zij vanwege de specifieke aard van het stelsel waaronder zij zijn tewerkgesteld, zich niet voor deze vergelijkende onderzoeken kunnen aanmelden.

    66

    De Commissie stelt dat het arrest Rauch/Commissie, reeds aangehaald, niet de absolute waarde heeft die rekwirante het lijkt toe te dichten. Zij merkt op dat de zaak die tot dit arrest aanleiding heeft gegeven een in de loop van 1963 georganiseerd vergelijkend onderzoek betreft dat door de omstandigheden van destijds werd gekenmerkt, namelijk dat de Commissie zich nog aan het organiseren was en veelvuldig hulpfunctionarissen inschakelde. De Commissie brengt naar voren dat zij in 2004 over een groot aantal ambtenaren en tijdelijke functionarissen beschikte waaraan zij door middel van het litigieuze vergelijkend onderzoek een laatste kans wilde geven om via een intern vergelijkend onderzoek een hogere categorie te bereiken vóór de inwerkingtreding van een verordening die deze mogelijkheid zou opheffen.

    67

    De Commissie is van mening dat rekwirante zich tevergeefs beroept op de eisen van de posten waarin moet worden voorzien om aan te tonen dat het criterium inzake de aanvankelijke aanwerving irrelevant is. Tijdens het litigieuze vergelijkend onderzoek waren de posten waarin moest worden voorzien immers nog niet precies vastgesteld. Het litigieuze vergelijkend onderzoek was bedoeld om een reservelijst voor bepaalde gebieden op te stellen. Bijgevolg vormden de vereisten verband houdend met de aanvankelijke aanwerving een gepast criterium. Dit geldt temeer daar het behoud van het prestatievermogen, de bekwaamheid en de onkreukbaarheid van de ambtenaren en tijdelijke functionarissen periodiek wordt beoordeeld.

    — Beoordeling door het Hof

    68

    Vastgesteld moet worden dat het Gerecht in punt 56 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat uit de aankondiging van vergelijkend onderzoek volgt, dat het litigieuze vergelijkend onderzoek moest worden gekwalificeerd als een „intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie B naar A”. Het betreft een type van „vergelijkend onderzoek binnen de instelling” in de zin van artikel 29, lid 1, sub b, van het Statuut.

    69

    Zich baserend op het arrest Rauch/Commissie, reeds aangehaald, betoogt rekwirante dat een dergelijk vergelijkend onderzoek noodzakelijkerwijs open moet staan voor alle personen die zich in dienst van de instelling bevinden, in welke hoedanigheid ook. Bijgevolg kunnen, anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, de hulpfunctionarissen niet a priori van een vergelijkend onderzoek binnen de instelling worden uitgesloten.

    70

    Dit betoog kan niet slagen.

    71

    In de zaak die tot het arrest Rauch/Commissie, reeds aangehaald, heeft geleid, betwistte de rekwirante dat het TABG het recht had om het recht van deelname aan een vergelijkend onderzoek binnen de instelling uit te breiden tot de hulpfunctionarissen. De zaak betrof de vraag of het TABG al dan niet de mogelijkheid had om hulpfunctionarissen toe te staan aan een dergelijk vergelijkend onderzoek deel te nemen.

    72

    Het Hof heeft op die vraag een bevestigend antwoord gegeven, maar daaruit volgt echter niet dat het TABG voortaan is gehouden om elk vergelijkend onderzoek binnen de instelling open te stellen voor alle personen die zich in dienst daarvan bevinden.

    73

    Hoewel een letterlijke lezing van het arrest Rauch/Commissie, reeds aangehaald, zou kunnen suggereren dat alle personen in dienst van de instelling door een daarbinnen georganiseerd intern vergelijkend onderzoek worden geraakt, moeten de betrokken bepalingen in overeenstemming met de opzet en het doel van het Statuut en van de RAP worden uitgelegd.

    74

    In die omstandigheden heeft het Gerecht terecht onder verwijzing naar het arrest Rauch/Commissie, reeds aangehaald, in punt 48 van het bestreden arrest geoordeeld dat het vergelijkend onderzoek binnen de instelling „in beginsel” alle personen die zich in dienst van de instellingen bevinden aangaat, maar de ruime beoordelingsbevoegdheid die het Statuut ter zake van de organisatie van vergelijkende onderzoeken aan de instellingen toekent in overweging nemend, rekwirantes argument terzijde geschoven.

    75

    Bovendien moet worden vastgesteld dat in lijn met het betoog van de Commissie (uiteengezet in punt 66 van het onderhavige arrest), een in 1965 gewezen arrest van het Hof over het personeelsbeheer van de instellingen in het licht van de huidige vereisten moet worden uitgelegd.

    76

    Ten slotte moet worden opgemerkt dat de uitlegging dat het TABG verplicht zou zijn om alle personen die zich in dienst van de instelling bevinden tot een daarbinnen georganiseerd vergelijkend onderzoek toe te laten, afbreuk zou doen aan de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de gemeenschapsinstellingen volgens vaste rechtspraak beschikken bij de organisatie van hun diensten en meer bepaald bij de bepaling van de vormen en voorwaarden van vergelijkende onderzoeken (zie arresten Deboeck/Commissie, reeds aangehaald, punt 29; 9 februari 1984, Fabius/Commissie, 39/83, Jurispr. blz. 627, punt 7; 8 juni 1988, Vlachou/Rekenkamer, 135/87, Jurispr. blz. 2901, punt 23, en 14 oktober 2004, Pflugradt/ECB, C-409/02 P, Jurispr. blz. I-9873, punt 42).

    77

    De toelatingsvoorwaarden van een vergelijkend onderzoek moeten aan de hand van het belang van de dienst worden bepaald en de gemeenschapsinstellingen beschikken bij de vaststelling van dit belang over een ruime beoordelingsbevoegdheid (zie in die zin arresten van 4 februari 1987, Bouteiller/Commissie, 324/85, Jurispr. blz. 529, punt 6; 12 februari 1987, Bonino/Commissie, 233/85, Jurispr. blz. 739, punt 5, en 3 april 2003, Parlement/Samper, C-277/01 P, Jurispr. blz. I-3019, punt 35).

    78

    Gelet op deze overwegingen moet worden vastgesteld dat het Gerecht het recht niet heeft geschonden door te constateren dat het litigieuze vergelijkend onderzoek op goede gronden hulpfunctionarissen mocht uitsluiten, zonder dat dit een schending van het begrip „vergelijkend onderzoek binnen de instelling” opleverde.

    79

    Rekwirante betoogt voorts dat het litigieuze vergelijkend onderzoek inbreuk maakt op de dwingende bepalingen van de artikelen 4, lid 1, en 27, eerste alinea, van het Statuut, volgens welke de toelatingsvoorwaarden van vergelijkende onderzoeken moeten worden vastgesteld aan de hand van de eisen van de posten waarin moet worden voorzien. Deze voorwaarde is in het geval van het litigieuze vergelijkend onderzoek niet nageleefd nu de toelatingsvoorwaarden van dit litigieuze vergelijkend onderzoek categorieën van mogelijke kandidaten die gelijkwaardige kwaliteiten bezitten als de tot het vergelijkend onderzoek toegelaten kandidaten, uitsloten.

    80

    Dit argument is echter niet overtuigend.

    81

    In de eerste plaats staat om de redenen genoemd in punt 44 van het onderhavige arrest niet vast dat hulpfunctionarissen noodzakelijkerwijs over gelijkwaardige kwaliteiten beschikken als ambtenaren en tijdelijke functionarissen.

    82

    In de tweede plaats vloeit uit de verplichting om de toelatingsvoorwaarden vast te stellen aan de hand van de posten waarin moet worden voorzien, niet voort dat het TABG gehouden is om alle categorieën van mogelijke kandidaten tot een vergelijkend onderzoek binnen de instelling toe te laten.

    83

    Hieruit volgt dat het Gerecht het recht niet heeft geschonden door te constateren dat de uitsluiting van hulpfunctionarissen van het litigieuze vergelijkend onderzoek niet in strijd was met het doel van elke aanwerving, overeenkomstig de artikelen 4, lid 1, en 27 van het Statuut.

    84

    Bijgevolg moet het eerste middel worden afgewezen.

    Derde middel

    Argumenten van partijen

    85

    Met haar derde middel betoogt rekwirante dat het Gerecht heeft nagelaten op sommige argumenten te antwoorden die zij bij deze instantie had opgeworpen en hoofdzakelijk die welke erop gericht waren de stelling van de Commissie te weerleggen dat het ontbreken van een vereiste ten aanzien van de nodige kwalificaties in de aankondiging van vergelijkend onderzoek, wordt verklaard door het feit dat het litigieuze vergelijkend onderzoek bedoeld was voor kandidaten die reeds bij hun aanvankelijke aanwerving hadden bewezen dat zij uit een oogpunt van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldeden.

    86

    De Commissie meent daarentegen dat, anders dan rekwirante stelt, het bestreden arrest afdoende is gemotiveerd nu het Gerecht het criterium inzake de toepassing van artikel 27 van het Statuut en artikel 12 van de RAP bij de aanvankelijke aanwerving van ambtenaren en tijdelijke functionarissen heeft gehanteerd om het eerste middel af te wijzen.

    Beoordeling door het Hof

    87

    Het is vaste rechtspraak dat de krachtens de artikelen 36, eerste volzin, en 53, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie op het Gerecht rustende motiveringsplicht, niet de verplichting meebrengt om een uiteenzetting te geven die uitputtend en één voor één alle argumenten van de partijen bij het geschil volgt. De motivering van het Gerecht kan dus impliciet zijn, mits de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarom de betrokken beslissing van het Gerecht is genomen en het Hof over voldoende elementen beschikt om zijn toezicht uit te oefenen (zie arrest Evonik Degussa/Commissie en Raad, reeds aangehaald, punt 103).

    88

    In dit verband volgt uit de punten 49 tot en met 53, 56, 57 alsmede 59 tot en met 62 van het bestreden arrest dat het Gerecht rechtens genoegzaam heeft uiteengezet waarom de uitsluiting van hulpfunctionarissen van het litigieuze vergelijkend onderzoek gerechtvaardigd was en heeft aangetoond dat het met elke aanwerving samenhangende doel is geëerbiedigd.

    89

    Bijgevolg moet het derde middel worden afgewezen.

    90

    Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de hogere voorziening in haar geheel moet worden afgewezen.

    Kosten

    91

    Volgens artikel 69, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, dat ingevolge artikel 118 daarvan ook van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Overeenkomstig artikel 70 van dit Reglement blijven in de gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, evenwel te hunnen laste. Uit artikel 122, tweede alinea, van dit Reglement volgt echter dat artikel 70 niet geldt voor de hogere voorziening die door een ambtenaar of andere personeelslid van een instelling tegen die instelling is ingesteld.

    92

    Daar de Commissie heeft geconcludeerd tot verwijzing van Chetcuti in de kosten en laatstgenoemde in het ongelijk is gesteld, dient zij te worden verwezen in de kosten.

     

    Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart:

     

    1)

    De hogere voorziening wordt afgewezen.

     

    2)

    Chetcuti wordt verwezen in de kosten van de hogere voorziening.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Frans.

    In alto