Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CC0446

Conclusie van advocaat-generaal Sharpston van 7 mei 2009.
Alberto Severi tegen Regione Emilia Romagna.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunale civile di Modena - Italië.
Richtlijn 2000/13/EG - Etikettering van levensmiddelen bestemd om als zodanig aan eindverbruiker te worden geleverd - Etikettering die koper kan misleiden aangaande oorsprong of herkomst van levensmiddel - Soortnamen in zin van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2081/92 - Invloed.
Zaak C-446/07.

Jurisprudentie 2009 I-08041

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2009:289

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

E. SHARPSTON

van 7 mei 2009 ( 1 )

Zaak C-446/07

Alberto Severi

tegen

Regione Emilia-Romagna

„Richtlijn 2000/13/EG — Etikettering van levensmiddelen bestemd om als zodanig aan eindverbruiker te worden geleverd — Etikettering die koper kan misleiden aangaande oorsprong of herkomst van levensmiddel — Soortnamen in zin van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2081/92 — Invloed”

1. 

Wanneer de benaming van een levensmiddel die een herkomstplaats oproept, door een groep lokale producenten als een (nationaal) collectief merk is ingeschreven, terwijl eveneens een verzoek is ingediend voor de registratie van de benaming als een (communautair) beschermde oorsprongsbenaming („BOB”) dan wel beschermde geografische aanduiding („BGA”), in hoeverre kan dan een andere producent die gebruikmaakt van een soortgelijke benaming voor een soortgelijk levensmiddel zich te zijner verdediging tegen de beschuldiging dat de etikettering van zijn levensmiddel de consumenten kan misleiden, beroepen op i) de omstandigheid dat bij het onderzoek van het verzoek voor verlening van de BOB- of de BGA-status nog niet is gebleken dat de benaming niet generiek is geworden, en/of ii) de omstandigheid dat hij de benaming te goeder trouw en lange tijd voortdurend heeft gebruikt?

2. 

Dit is de essentie van de vragen die in de onderhavige zaak door het Tribunale Civile di Modena, Italië, aan het Hof zijn gesteld.

Communautaire regelgeving

3.

Deze verwijzing heeft betrekking op de uitlegging van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen ( 2 ), van richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame ( 3 ), en van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten. ( 4 )

Verordening nr. 2081/92

4.

Verordening nr. 2081/92 schept een kader voor de bescherming van geregistreerde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen. ( 5 ) Krachtens die verordening kunnen de benamingen van bepaalde landbouwproducten en levensmiddelen in de gehele Gemeenschap als BOB’s of BGA’s worden beschermd wanneer een verband bestaat tussen de kenmerken van de betrokken producten en de geografische oorsprong ervan. ( 6 )

5.

Volgens de vijfde overweging van de considerans van de verordening moeten bij de etikettering van landbouwproducten en levensmiddelen de algemene voorschriften van richtlijn 79/112 ( 7 ) in acht worden genomen en dienen voor landbouwproducten en levensmiddelen die uit een bepaald gebied afkomstig zijn, gezien de specificiteit ervan, bijzondere aanvullende bepalingen te worden vastgesteld. Artikel 1, lid 2, definieert de werkingssfeer van de verordening en stelt uitdrukkelijk dat zij van toepassing is onverminderd andere bijzondere communautaire bepalingen.

6.

Artikel 2 bepaalt dat de communautaire bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen wordt verkregen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening, en het definieert de voorwaarden waaraan moet worden voldaan voor bescherming van een naam als „oorsprongsbenaming” of „geografische aanduiding”.

7.

Daartoe bepaalt artikel 2, lid 2, sub a, dat onder „oorsprongsbenaming” wordt verstaan de naam van een streek, van een bepaalde plaats of van een land, die wordt gebruikt in de benaming van een landbouwproduct of levensmiddel dat daaruit afkomstig is, waarvan de kwaliteit of de kenmerken hoofdzakelijk of uitsluitend aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat, zijn toe te schrijven en waarvan de productie, de verwerking en de bereiding in het geografische gebied geschieden. Artikel 2, lid 2, sub b, definieert „geografische aanduiding” als de naam van een streek, van een bepaalde plaats of van een land, die wordt gebruikt in de benaming van een landbouwproduct of levensmiddel dat daaruit afkomstig is en waarvan een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk aan deze geografische oorsprong kan worden toegeschreven en waarvan de productie en/of de verwerking en/of de bereiding in het bepaalde geografische gebied geschieden.

8.

Artikel 3 noemt vervolgens twee gevallen waarin benamingen niet kunnen worden geregistreerd.

9.

Met name bepaalt artikel 3, lid 1:

„Benamingen die soortnamen zijn geworden, kunnen niet worden geregistreerd.

In de zin van deze verordening wordt onder een benaming die een soortnaam is geworden, verstaan de naam van een landbouwproduct of een levensmiddel, die weliswaar verband houdt met de plaats of streek waar dit product of dit levensmiddel oorspronkelijk werd vervaardigd of in de handel gebracht, doch de gangbare naam is geworden van een product of een levensmiddel.

Om vast te stellen of een naam al dan niet een soortnaam is geworden, wordt rekening gehouden met alle factoren, in het bijzonder:

de bestaande situatie in de lidstaat waar de naam zijn oorsprong heeft en in het traditionele verbruiksgebied,

de situatie in andere lidstaten,

de relevante nationale of communautaire wetgeving.

Indien aan het slot van de procedure als bedoeld in de artikelen 6 en 7, een registratieaanvraag wordt afgewezen omdat een benaming een soortnaam is geworden, maakt de Commissie deze beslissing bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.”

10.

Artikel 5 beschrijft de procedure die een lidstaat in acht moet nemen wanneer een registratieaanvraag wordt ingediend. De relevante bepalingen van artikel 5, lid 5 ( 8 ), luiden als volgt:

„De lidstaat gaat na of de aanvraag gerechtvaardigd is en zendt de aanvraag […] naar de Commissie indien hij van mening is dat aan de eisen van deze verordening is voldaan.

Op nationaal niveau, mogen door deze lidstaat slechts voorlopig een bescherming in de zin van de onderhavige verordening, alsook in voorkomend geval een aanpassingsperiode voor de aldus toegezonden benaming worden toegestaan vanaf de datum van de toezending […]

De voorlopige nationale bescherming houdt op te bestaan vanaf de datum waarop een besluit inzake de registratie overeenkomstig deze verordening wordt genomen. Bij dit besluit kan een tot maximaal vijf jaar beperkte aanpassingsperiode worden ingesteld, op voorwaarde dat de desbetreffende ondernemingen de betrokken producten legaal in de handel hebben gebracht en de betrokken benamingen gedurende ten minste vijf jaar vóór de bij artikel 6, lid 2, bedoelde datum van bekendmaking zonder onderbreking hebben gebruikt.”

11.

Artikel 13 geeft een nauwkeurige omschrijving van de bescherming die aan geregistreerde namen wordt toegekend. De relevante gedeelten van dat artikel luiden als volgt:

„1.   Geregistreerde benamingen zijn beschermd tegen:

a)

elk rechtstreeks of onrechtstreeks gebruik door de handel van een geregistreerde benaming voor producten die niet onder de registratie vallen, voor zover deze producten vergelijkbaar zijn met de onder deze benaming geregistreerde producten of voor zover het gebruik van de benaming betekent dat wordt geprofiteerd van de reputatie van deze beschermde benaming;

b)

elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product is aangegeven of indien de beschermde benaming is vertaald, of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals […] ‚type’ […]

c)

elke andere valse of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst […] van het product […] die tot misverstanden over de oorsprong van het product aanleiding kan geven;

d)

elke andere praktijk die het publiek ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het product kan misleiden.

[…]

3.   Beschermde benamingen mogen geen soortnamen worden.

[…]”

Richtlijn 2000/13

12.

Richtlijn 2000/13 past de wetgevingen van de lidstaten onderling aan inzake, onder meer, de etikettering van levensmiddelen. In punt 6 van de considerans van de richtlijn valt te lezen dat „op het gebied van de etikettering van levensmiddelen […] in de eerste plaats [dient] te worden uitgegaan van de noodzaak de consumenten voor te lichten en te beschermen”.

13.

De relevante bepalingen van artikel 2 luiden als volgt:

„1.   De etikettering en de wijze waarop deze is uitgevoerd:

a)

mogen de koper niet kunnen misleiden, onder meer:

i)

ten aanzien van de kenmerken van het levensmiddel en met name van de […] oorsprong […]

[…]

3.   De verbodsbepalingen of de beperkingen, bedoeld in [lid] 1 […] hebben eveneens betrekking op:

a)

de wijze van aanbieding van de levensmiddelen en met name de vorm of het uiterlijk van de levensmiddelen of de verpakking, het gebruikte verpakkingsmateriaal, de wijze waarop zij worden gepresenteerd, alsmede de omgeving waarin zij worden uitgestald;

b)

de reclame.”

14.

De relevante bepalingen van artikel 5 luiden als volgt:

„1.   De verkoopbenaming van een levensmiddel is de benaming van dat levensmiddel vermeld in de hierop toepasselijke communautaire bepalingen.

a)

Bij ontbreken van communautaire bepalingen is de verkoopbenaming de benaming vermeld in de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn in de lidstaat waar het levensmiddel aan de eindverbruiker of aan instellingen wordt verkocht.

Bij ontbreken van dergelijke bepalingen is de verkoopbenaming de benaming die gebruikelijk is in de lidstaat waar het levensmiddel aan de eindverbruiker of aan instellingen wordt verkocht, dan wel een omschrijving van het levensmiddel en, zo nodig, van de wijze waarop dit kan worden gebruikt, die zo duidelijk is gesteld dat de koper daaruit de ware aard van het product kan opmaken en het kan onderscheiden van producten waarmee het zou kunnen worden verward.”

Richtlijn 89/104

15.

Bij richtlijn 89/104 vond een eerste aanpassing plaats van het merkenrecht der lidstaten.

16.

De relevante bepalingen van artikel 3, lid 1, luiden als volgt:

„Niet ingeschreven worden of, indien ingeschreven, nietig verklaard kunnen worden:

[…]

c)

merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of het tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;

d)

merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in het normale taalgebruik of in het bona fide handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden;

[…]”

17.

Artikel 15, lid 2, luidt als volgt:

„In afwijking van artikel 3, lid 1, sub c, kunnen de lidstaten bepalen dat tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren of diensten, collectieve, garantie- of kwaliteitsmerken kunnen vormen. Een zodanig merk geeft de houder niet het recht een derde het gebruik van dergelijke tekens of benamingen in de handel te verbieden, voor zover er sprake is van een gebruik volgens de eerlijke gebruiken in handel en nijverheid; met name kan een zodanig merk niet worden ingeroepen tegen een derde die gerechtigd is een geografische benaming te gebruiken.”

Feiten, procesverloop en gestelde vragen

18.

De gemeente Felino maakt deel uit van de Italiaanse regio Emilia-Romagna. Cavazzuti SpA, thans Grandi Salumifici Italiani SpA (hierna: „GSI”), vervaardigt een salamiworst die zij als „Salame Felino” en/of „Salame tipo Felino” ( 9 ) in de handel brengt. Zij vervaardigt deze salami in Modena (eveneens gelegen in de regio Emilia-Romagna, circa 50 km verwijderd van Felino), en wel sinds ongeveer 1970.

19.

Op 16 mei 2006 legde de regio Emilia-Romagna aan GSI een bestuursrechtelijke boete op wegens een consumenten misleidend gebruik van de benaming „Salame tipo Felino” op haar etiketten. De regio was van mening dat GSI daarmee artikel 2 van wetsdecreet nr. 109/92, dat artikel 2 van richtlijn 2000/13 in het nationale Italiaanse recht omzet, had geschonden.

20.

Toen de boete werd opgelegd, was de benaming „Salame Felino” noch als BOB noch als BGA ingeschreven. In de verwijzingsbeschikking wordt gesteld dat op voorstel van de Associazione per la Tutela del Salame Felino (vereniging voor de bescherming van de Salame Felino; hierna: „VBSF”) en de Associazione delle Industrie delle Carni (vereniging van vleesverwerkende bedrijven; hierna: „Assica”) een aanvraag voor registratie van de benaming „Salame Felino” als BGA als bedoeld in verordening nr. 2081/92 was ingediend. Ten tijde van de verwijzing had de aanvraag echter niet geleid tot registratie van die benaming.

21.

GSI wendde zich tot het Tribunale Civile di Modena met het verzoek de bestuursrechtelijke boete te vernietigen op grond dat de benaming „Salame Felino” een soortnaam is die gedurende vele jaren te goeder trouw buiten de gemeente Felino is gebruikt, onder meer als een collectief merk. Het Tribunale Civile schorste de behandeling van de zaak en legde de volgende vragen aan het Hof voor:

„1)

Moeten de artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2081/92 [thans de artikelen 3, lid 1, en 13, lid 2, van verordening (EG) nr. 510/06], juncto artikel 2 van wetsdecreet nr. 109/92 (artikel 2 van richtlijn 2000/13/EG), aldus worden uitgelegd dat een geografische verwijzingen bevattende benaming van een levensmiddel, waarvan de indiening bij de Europese Commissie ter registratie als beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of beschermde geografische aanduiding (BGA) in de zin van de genoemde verordeningen op nationaal niveau is ‚afgewezen’ of geblokkeerd, ten minste gedurende de periode waarin een dergelijke afwijzing of blokkering van toepassing is, als soortnaam moet worden aangemerkt?

2)

Moeten de artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2081/92 [thans de artikelen 3, lid 1, en 13, lid 2, van verordening (EG) nr. 510/06], juncto artikel 2 van wetsdecreet nr. 109/92 (artikel 2 van richtlijn 2000/13/EG), aldus worden uitgelegd dat de benaming van een levensmiddel die een plaatsnaam oproept en die niet is geregistreerd als BOB of BGA in de zin van de genoemde verordeningen, op de Europese markt rechtmatig kan worden gebruikt door producenten die er te goeder trouw en lange tijd voortdurend gebruik van hebben gemaakt voordat verordening (EEG) nr. 2081/92 [thans verordening (EG) nr. 510/06] in werking trad en tijdens de periode volgend op die inwerkingtreding?

3)

Moet artikel 15, lid 2, van richtlijn nr. 89/104/EEG van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat de houder van een collectief merk voor een levensmiddel dat een geografische verwijzing bevat, aan producenten van een product dat dezelfde kenmerken heeft, niet kan verbieden om voor dat product een benaming te gebruiken die soortgelijk is aan de in het collectieve merk vervatte benaming, indien deze producenten die benaming te goeder trouw en lange tijd voortdurend hebben gebruikt voordat het collectieve merk werd ingeschreven?”

22.

GSI, de regio Emilia-Romagna, de VBSF, de Griekse en de Italiaanse regering en de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend en vervolgens ter terechtzitting mondelinge opmerkingen gemaakt.

Inleidende opmerkingen

23.

De aan GSI opgelegde boete heeft betrekking op een schending van artikel 2 van wetsdecreet nr. 109/92. De door de nationale rechter te maken beoordeling is daarom een ongecompliceerde: heeft GSI haar klanten misleid door op haar etiketten gebruik te maken van de benaming „Salame tipo Felino”? Het Tribunale di Modena heeft het Hof verzocht de consequenties te verduidelijken die bepaalde factoren op die beoordeling kunnen hebben.

24.

Een van die factoren is de waarde van de benaming zelf. Met de eerste aan het Hof voorgelegde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen wanneer en waarom een benaming als een soortnaam kan worden beschouwd. Voor het antwoord op die vraag hoeven alleen de in verordening nr. 2081/92 genoemde registratievoorschriften te worden onderzocht. In het kader van de bij de verwijzende rechter aanhangige zaak dient het Hof echter eveneens te onderzoeken welke consequenties de kwalificatie van een benaming als soortnaam heeft op de beoordeling door de nationale rechter van het gebruik van die benaming op een etiket.

25.

Dit noodzaakt het Hof om nader in te gaan op de wijze waarop verordening nr. 2081/92 en richtlijn 2000/13 op elkaar inwerken. Ik zal dit punt in mijn antwoord op de tweede vraag behandelen, alvorens te bezien welke gevolgen de goede trouw van een onderneming en de duur van het gebruik van een benaming kunnen hebben op de rechterlijke beoordeling van een beweerdelijk misleidend etiket.

De eerste vraag

26.

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of een geografische benaming waarvan de indiening van een verzoek tot registratie als een BOB of BGA is afgewezen of geblokkeerd, ten minste gedurende de periode waarin een dergelijke afwijzing of blokkering van toepassing is, als soortnaam moet worden aangemerkt.

Ontvankelijkheid

27.

Er zijn twee afzonderlijke bezwaren tegen de ontvankelijkheid ingediend.

28.

In de eerste plaats hebben de VBSF en de Italiaanse regering de feiten betwist waarop de vraag is gebaseerd. De Italiaanse regering voert aan dat van een afwijzing of blokkering in het kader van de registratieprocedure geen sprake is geweest. De VBSF voert aan dat het verzoek tot registratie van de benaming thans alleen nog dient te voldoen aan de formaliteit van publicatie.

29.

Ik ben van mening dat geen van deze stellingen tot niet-ontvankelijkheid van de eerste vraag kan leiden.

30.

Artikel 234 EG berust op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof. Feiten vallen onder de bevoegdheid van de nationale rechters, terwijl het de taak van het Hof is om aanwijzingen te geven over de uitlegging van het gemeenschapsrecht. Hieruit volgt dat het Hof zijn uitspraak in een prejudiciële zaak moet baseren op de feiten zoals zij door de nationale rechter in de verwijzingsbeschikking zijn vermeld. ( 10 )

31.

Uit de verwijzingsbeschikking blijkt dat ten tijde van de feiten het verzoek in de zin van verordening nr. 2081/92 in behandeling was en dat de benaming „Salame Felino” niet was geregistreerd. Waarom dit zo was of kan zijn geweest, is van geen enkel belang voor het onderzoek van de gestelde vragen.

32.

In de tweede plaats betogen de Italiaanse regering en de Commissie dat de eerste vraag niet-ontvankelijk is omdat zij berust op de onjuiste veronderstelling dat de werkingssfeer van artikel 2 van richtlijn 2000/13 door de verordening wordt beperkt. Naar de mening van de Commissie is het bovendien niet nodig om voor de oplossing van de bij de nationale rechter aanhangige zaak eerst de vraag te behandelen of een benaming een soortnaam is gedurende de registratieprocedure volgens verordening nr. 2081/92. De Commissie is van mening dat de nationale rechter de bij hem aanhangige zaak uitsluitend behoort te beslechten op grond van de nationale bepalingen waarmee richtlijn 2000/13 is omgezet.

33.

Ofschoon de stellingen van de Commissie relevant zijn, is het heel wel mogelijk dat de registratie van een benaming (of classificatie als soortnaam) volgens verordening nr. 2081/92, hoewel geen afbreuk doende aan de werkingssfeer van artikel 2 van richtlijn 2000/13, van invloed is op de uitspraak van een rechterlijke instantie met betrekking tot de vraag of een etiket waarop die naam wordt gebruikt, in de zin van richtlijn 2000/13 misleidend is. De beslissing op de eerste vraag is derhalve een voorbereidende stap die noodzakelijk kan blijken voor de juiste beantwoording van de tweede vraag.

34.

Ik ben daarom van mening dat het Hof de eerste vraag dient te beantwoorden.

Ten gronde

35.

Verordening nr. 2081/92 voert een stelsel in, dat voorziet in registratie van een benaming die de herkomst van een product aangeeft, waardoor deze op gemeenschapsniveau wordt beschermd. De Commissie gaat na of die naam kan worden beschermd. Krachtens artikel 3, lid 1, mag de Commissie de registratie van een benaming onder meer weigeren omdat die naam een soortnaam is.

36.

Voor zover en zolang de Commissie een verzoek niet speciaal om die reden heeft afgewezen, kan evenwel niet worden gesteld dat er sprake is van een soortnaam in de zin van de verordening.

37.

Evenmin kan worden vermoed dat een geografische benaming een soortnaam is, totdat is vastgesteld dat dit niet het geval is. In veel gevallen zal een dergelijke benaming zuiver informatief zijn. In sommige gevallen zal zij op grond van de verordening recht op bescherming hebben. Er is echter niets in de gegevens waarover het Hof beschikt, dat aantoont dat een geografische benaming gewoonlijk een soortnaam wordt voor een levensmiddel.

38.

Bijgevolg, en anders dan GSI stelt, kan een nationale rechter er niet van uitgaan dat een benaming die het voorwerp van de registratieprocedure is, een soortnaam is totdat de Commissie aldus heeft beslist.

39.

Evenmin kan worden vermoed dat de benaming geen soortnaam is in de zin van de verordening. ( 11 )

40.

In het onderhavige geval moet de verwijzende rechter beslissen of het gebruik van de betwiste benaming door GSI kopers kan misleiden in de zin van artikel 2, lid 1, van richtlijn 2000/13. Bij de beantwoording van die vraag zonder een definitieve beslissing van de Commissie krachtens verordening nr. 2081/92, zal hij in voorkomend geval eveneens rekening moeten houden met de kenmerken van de benaming die de Commissie in aanmerking neemt voor haar beslissing of de benaming bescherming verdient, dan wel een soortnaam is in de zin van de verordening. Daarbij kan hij rekening houden met ’s Hofs rechtspraak inzake de verordening.

41.

Het Hof is uitgegaan van de definitie in artikel 3, lid 1, te weten dat de benaming van een levensmiddel een soortnaam is wanneer die benaming (weliswaar verband houdende met de plaats of streek waar het levensmiddel oorspronkelijk werd geproduceerd of in de handel gebracht) de gangbare naam van dat levensmiddel is geworden. ( 12 ) Het heeft geoordeeld dat de generieke aard van een benaming moet worden vastgesteld door middel van, onder meer, een onderzoek naar de bestaande situatie in de lidstaat van oorsprong van de benaming en in de streken waar de consumptie plaatsvindt, in andere lidstaten, en de relevante nationale of communautaire wetgeving. ( 13 )

42.

Gezien het bovenstaande geef ik in overweging de eerste vraag van de verwijzende rechter aldus te beantwoorden, dat een benaming niet kan worden vermoed een soortnaam te zijn in de zin van verordening nr. 2081/92 zolang een verzoek tot bescherming van de benaming niet door de Commissie is afgewezen op grond dat de benaming een soortnaam is geworden.

De tweede vraag

43.

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de benaming van een levensmiddel die een plaats oproept maar die niet is geregistreerd als BOB of BGA, rechtmatig kan worden gebruikt door producenten die er te goeder trouw en lange tijd voortdurend gebruik van hebben gemaakt voordat verordening nr. 2081/92 in werking trad.

Ontvankelijkheid

44.

De VBSF voert aan dat de tweede vraag niet-ontvankelijk is omdat zij is gebaseerd op een feitelijke onjuistheid. Om de redenen uiteengezet in punt 30 moet dit argument worden verworpen.

45.

De Italiaanse regering stelt dat de tweede vraag niet-ontvankelijk is omdat het gemeenschapsrecht noch het nationale recht bij de beoordeling van etikettering rekening houdt met de goede trouw. Dit is een belangrijke stelling, die ik zal onderzoeken wanneer ik inhoudelijk inga op de tweede vraag.

Ten gronde

De wisselwerking tussen richtlijn 2000/13 en verordening nr. 2081/92

46.

Richtlijn 2000/13 en verordening nr. 2081/92 functioneren op verschillende niveaus en dienen naar de bedoeling van de communautaire wetgever verschillende doeleinden.

47.

Richtlijn 2000/13 past de wetgevingen van de lidstaten inzake de etikettering van levensmiddelen onderling aan en draagt aldus bij aan het soepel functioneren van de interne markt. Bij iedere vorm van reglementering op het gebied van de etikettering staat voorop, zoals punt 6 van de considerans opmerkt, de noodzaak om de consumenten voor te lichten en te beschermen. Zoals de Italiaanse regering terecht opmerkt, legt richtlijn 2000/13 ter bereiking van dit doel de producenten de verplichting op om voldoende informatie op etiketten te vermelden teneinde de consumenten in staat te stellen om met volledige kennis van zaken zijn keuze te bepalen. Hiertoe behoren inlichtingen betreffende de precieze aard en de kenmerken van het product, met inbegrip van oorsprong of herkomst.

48.

De doelstelling van de verordening is daarentegen uitgebreider. Zij gaat uit van de premisse dat de bevordering van productie en afzet van producten met bepaalde kenmerken een belangrijke troef voor het platteland kan worden doordat het inkomen van de landbouwers erdoor wordt verbeterd ( 14 ), en dat het verlangen van de consumenten tot specifieke kwaliteitsproducten leidt tot een steeds toenemende vraag naar landbouwproducten of levensmiddelen waarvan de geografische oorsprong vaststaat. ( 15 ) De verordening bevordert het verstrekken van duidelijke en bondige informatie over de oorsprong van de producten teneinde de consument in staat te stellen beter zijn keuze te maken ( 16 ), door te voorzien in bijzondere aanvullende bepalingen voor landbouwproducten en levensmiddelen die uit een bepaald gebied afkomstig zijn. ( 17 ) Daartoe formuleert de verordening een kader van communautaire regels voor een uniforme bescherming van geregistreerde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, teneinde aldus gelijke mededingingsvoorwaarden te verzekeren tussen de producenten en de betrokken producten voor de consumenten geloofwaardiger te maken. ( 18 ) Hieruit volgt dat, ofschoon de bescherming van geografische aanduidingen ongetwijfeld de keuze van de consument beïnvloedt, de doelstellingen van de verordening verder gaan dan alleen maar de consumentenbescherming.

49.

Ondanks deze verschillende doelstellingen en actiegebieden kan het gebruik van geografische benamingen op de etiketten van levensmiddelen binnen de werkingssfeer van zowel de verordening als richtlijn 2000/13 vallen. Er zijn drie verschillende situaties waarin dit kan voorkomen: in de eerste plaats wanneer de benaming gebruikt op het etiket van een levensmiddel door de Commissie is beoordeeld en overeenkomstig de verordening is geregistreerd; in de tweede plaats wanneer de benaming na onderzoek geacht wordt een soortnaam te zijn; in de derde plaats wanneer de beoordeling in de zin van de verordening nog niet is voltooid. De onderhavige verwijzing heeft alleen betrekking op de derde situatie. Ter wille van de volledigheid zal ik eerst de twee andere situaties in het kort behandelen.

— Een geregistreerde benaming

50.

Wanneer een benaming door de Commissie is beoordeeld en in het bij de verordening ingestelde register is ingeschreven, kan het gebruik van die benaming worden beperkt.

51.

Indien een dergelijke benaming wordt gebruikt wanneer aan de voorwaarden daarvoor niet is voldaan, of op een manier die in strijd is met artikel 13, lid 1, van de verordening, zal dit gebruik waarschijnlijk eveneens zodanig zijn dat de koper kan worden misleid „ten aanzien van de kenmerken van het levensmiddel en met name van de […] oorsprong of herkomst” in de zin van artikel 2, lid 1, sub a-i, van richtlijn 2000/13.

— Een soortnaam

52.

Wanneer een benaming is beoordeeld en geacht wordt een soortnaam te zijn krachtens de verordening, belet dit — zoals de Commissie terecht in haar stellingen inzake de ontvankelijkheid betoogt — een nationale rechter niet om te toetsen of het gebruik van die benaming op het etiket van een levensmiddel misleidend is op grond van de algemene bepalingen van richtlijn 2000/13.

53.

GSI voert aan dat wanneer een benaming geacht wordt een soortnaam te zijn, zij in het stelsel van de verordening geen bescherming verdient. Dit klopt, maar ik kan niet akkoord gaan met de door GSI daaruit afgeleide conclusie dat het gebruik van een dergelijke benaming op een etiket volgens richtlijn 2000/13 niet misleidend geacht kan worden.

54.

Het komt mij integendeel duidelijk voor dat er omstandigheden zijn waarin een consument inderdaad kan worden misleid door het gebruik van een soortnaam op het etiket van een product (hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een levensmiddel dat op het etiket wordt aangeduid met een soortnaam, maar dat geen van de kenmerken bezit die normaliter door een consument met die naam in verband worden gebracht).

55.

Hieruit volgt dat wanneer een benaming geacht wordt een soortnaam te zijn, een nationale rechter niettemin nog kan toetsen of het etiket op een bepaald levensmiddel misleidend is in de zin van artikel 2 van richtlijn 2000/13.

56.

In dit opzicht dient de nationale rechter te bedenken dat de beslissing van de Commissie dat een benaming een soortnaam is, gebaseerd is op een waardering van de kenmerken van die benaming. Deze kenmerken en de daarop gebaseerde conclusie van de Commissie dat de benaming een soortnaam is, zijn dus belangrijke factoren voor de nationale rechter waarmee hij rekening zou moeten houden bij zijn beoordeling of de consument al dan niet wordt misleid door het gebruik van de benaming in de etikettering van levensmiddelen. ( 19 )

— Een nog niet beoordeelde benaming

57.

Zoals ik al heb te kennen gegeven bij mijn beantwoording van de eerste vraag, kan de benaming die nog niet door de Commissie is beoordeeld, niet geacht worden een soortnaam te zijn in de zin van verordening nr. 2081/92.

58.

Anderzijds wordt een benaming — die aan de Commissie is voorgelegd maar waarover de Commissie nog geen beslissing heeft genomen — niet door de verordening beschermd, tenzij de lidstaat besluit gebruik te maken van de in artikel 5, lid 5, verleende mogelijkheid om een voorlopige bescherming te verlenen.

59.

Bij gebreke van een dergelijke voorlopige bescherming behoeft de nationale rechter alleen te beoordelen of het gebruik van de benaming in het etiket misleidend is op grond van de nationale wetsbepalingen waarbij artikel 2 van richtlijn 2000/13 is omgezet.

60.

Deze bepalingen behoren echter niet te worden gebruikt als basis voor het invoeren van een parallel beschermingssysteem voor niet-geregistreerde geografische benamingen. In het kader van de onderhavige zaak mogen de nationale rechters — ofschoon zij van mening kunnen zijn dat de benaming „Salame Felino” voldoet aan de registratievoorwaarden van de verordening ( 20 ) — het gebruik daarvan uitsluitend beoordelen op grond van de bepalingen waarmee artikel 2 van richtlijn 2000/13 is omgezet.

61.

Derhalve komt de bij de nationale rechter gerezen vraag er uitsluitend en eenvoudigweg op neer of de etikettering die GSI voor haar salami gebruikt een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone Italiaanse consument zou kunnen misleiden. ( 21 )

62.

Voor de beantwoording van deze vraag dient de nationale rechter zich af te vragen of de consument zou kunnen worden misleid over de herkomst van het product. Daartoe dient hij het verband te bezien tussen het product zelf en het geografische gebied dat de benaming aanduidt. Gezien artikel 2 van richtlijn 2000/13 kan een etiket met een benaming die de oorsprong suggereert of aangeeft, wellicht als prima facie misleidend worden beschouwd, wanneer het product volledig elders is vervaardigd en er op geen enkel moment tijdens het productieproces een verband bestaat tussen de kenmerken van het product en de aangegeven geografische herkomst.

63.

De nationale rechter dient er eveneens op te letten of de consument kan worden misleid ten aanzien van enig ander kenmerk van het product. Daartoe dient hij te beoordelen of de naam zoals deze op het etiket voorkomt, kenmerkend is voor een regio dan wel de algemene benaming is geworden voor een product met bepaalde kenmerken. ( 22 ) Bij deze beoordeling zou de nationale rechter rekening behoren te houden met opmerkingen en suggesties zoals die bij de Commissie worden ingediend in een verzoek tot bescherming krachtens de verordening dan wel in een bezwaar tegen een dergelijk verzoek.

64.

Wat de tekst van het etiket betreft kan het gebruik van het woord „type” erop wijzen dat de benaming wordt gebruikt om de kenmerken van een product aan te geven en niet zozeer zijn oorsprong. Zoals de Commissie evenwel terecht opmerkt, garandeert het gebruik van dat woord nog niet dat het etiket niet misleidend is.

65.

De nationale rechter dient eveneens aandacht te schenken aan de presentatie op de verpakking, met name aan de plaatsing en de grootte van een geografische benaming en de beschrijving van de plaats van productie. ( 23 ) Artikel 3, lid 1, sub 8, van richtlijn 2000/13 bepaalt dat, behoudens de uitzonderingen die in die richtlijn eveneens voorkomen, op de etikettering van levensmiddelen dwingend de plaats van oorsprong of herkomst moet worden vermeld indien het weglaten daarvan de consument in belangrijke mate zou kunnen misleiden aangaande de werkelijke oorsprong of herkomst van het levensmiddel. Praktisch betekent dit dat de etikettering — zelfs wanneer de geografische benaming ertoe strekt de kenmerken van een levensmiddel aan te prijzen — „de volledige waarheid” moet meedelen teneinde de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument niet te misleiden.

De betekenis van de goede trouw en de duur van het gebruik

66.

Richtlijn 2000/13 vermeldt noch de goede trouw noch de duur van het gebruik. Inzonderheid bepaalt zij niet dat het gebruik van een benaming te goeder trouw of ononderbroken gedurende lange tijd een verweer kan vormen tegen een beschuldiging van misleidende etikettering.

67.

Nationale rechters dienen vermeende schendingen van het nationale recht waarmee artikel 2 van richtlijn 2000/13 is omgezet, te beoordelen op grond van de indruk die het gebruik van de benaming op het etiket van een levensmiddel maakt op de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument.

68.

Het komt mij logisch voor dat indien een bepaalde factor wijziging kan brengen in de verwachtingen van de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument (zoals de Italiaanse regering opmerkt), het volstrekt redelijk zou zijn dat een nationale rechter met deze factor rekening houdt bij zijn beoordeling of het etiket van een levensmiddel een consument kan misleiden.

69.

De duur van het gebruik van een benaming is een objectieve factor die van invloed kan zijn op de verwachtingen van de gemiddeld geïnformeerde consument. Daarentegen kan ik niet inzien hoe de (subjectieve) goede trouw van een producent of winkelier van invloed kan zijn op de (objectieve) indruk die de consument door het gebruik van een geografische benaming op een etiket krijgt.

70.

Bijgevolg geef ik het Hof in overweging om in antwoord op de tweede vraag van de verwijzende rechter te verklaren dat de benaming van een levensmiddel die een plaatsnaam oproept maar die niet is geregistreerd als BOB of BGA, rechtmatig kan worden gebruikt mits het gebruik niet plaatsvindt op een wijze die de normaal geïnformeerde, omzichtige en oplettende gemiddelde consument zou kunnen misleiden. Bij de beoordeling of dit het geval is, kunnen de nationale rechterlijke instanties de duur van het gebruik van de benaming betrekken. Of de producent al dan niet te goeder trouw is, is evenwel niet van belang.

De derde vraag

Ontvankelijkheid

71.

De Italiaanse regering betoogt dat de derde vraag niet-ontvankelijk is omdat de bij de nationale rechter aanhangige zaak geen betrekking heeft op collectieve merken. De regio Emilia-Romagna is geen eigenaresse van het merk en stelt ook niet dat GSI daarop inbreuk heeft gemaakt. Bovendien stelde de Italiaanse regering ter terechtzitting dat de verwijzende rechter zich alleen moest bezighouden met de vraag of de etikettering van GSI de consument kan misleiden, en dat het verwijt van inbreuk op een collectief merk in de bij de nationale rechter aanhangige zaak niet aan de orde was, ondanks de tussenkomst van VBSF in de procedure.

72.

Het Hof kan weigeren uitspraak te doen op een vraag van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat zij geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp daarvan. ( 24 ) Met de derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of richtlijn 89/104 een andere grondslag zou kunnen zijn om GSI te verbieden de benaming „Salame Felino” te gebruiken. De boete die in het hoofdgeding wordt betwist, is echter uitsluitend gebaseerd op een vermeende inbreuk op de nationale bepalingen waarmee artikel 2 van richtlijn 2000/13 is omgezet.

73.

Ofschoon de boetebeschikking vermeldt dat „Salame Felino” een ingeschreven merk is, geschiedde dit in het kader van de vaststelling dat het gebruik door GSI van „Salame tipo Felino” de consumenten misleidde. Evenzo was het beroep van GSI op het gebruik te goeder trouw van de benaming „Salame Felino” door handelaren buiten de gemeente Felino voor een collectief merk, onderdeel van haar stelling dat haar gebruik van de benaming op het etiket voor consumenten niet misleidend was.

74.

Het ontbreken van enige beschuldiging dat een collectief merk is geschonden ( 25 ), toont aan dat de vraag of een houder van een collectief merk zich kan verzetten tegen het gebruik te goeder trouw van een soortgelijke benaming als voorkomend in het collectieve merk irrelevant is voor het centrale geschilpunt bij de nationale rechter, te weten de omstandigheden waaronder een onderneming geacht kan worden de consumenten te misleiden door het gebruik van een geografische benaming in de etikettering van haar producten.

75.

De derde vraag is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie

76.

Mitsdien geef ik het Hof in overweging de eerste twee vragen van het Tribunale Civile di Modena als volgt te beantwoorden:

„1)

De artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen [thans de artikelen 3, lid 1, en 13, lid 2, van verordening (EG) nr. 510/06] moeten aldus worden uitgelegd dat een geografische verwijzingen bevattende benaming van een levensmiddel, waarvoor een verzoek tot registratie als beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding in de zin van de genoemde verordeningen is ingediend, niet kan worden vermoed een soortnaam te zijn zolang het verzoek niet door de Commissie is afgewezen op grond dat de benaming een soortnaam is geworden.

2)

Dezelfde bepalingen, gelezen in samenhang met artikel 2 van richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, moeten aldus worden uitgelegd dat de benaming van een levensmiddel die een plaatsnaam oproept maar die niet is geregistreerd als beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding in de zin van deze verordeningen, rechtmatig kan worden gebruikt mits het gebruik niet plaatsvindt op een wijze die de normaal geïnformeerde, omzichtige en oplettende gemiddelde consument zou kunnen misleiden. Bij de beoordeling of dit het geval is, kunnen de nationale rechterlijke instanties de duur van het gebruik van de benaming betrekken. Of de producent al dan niet te goeder trouw is, is evenwel niet van belang.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Engels.

( 2 ) PB L 208, blz. 1 (hierna: „verordening nr. 2081/92” of „verordening”).

( 3 ) PB L 109, blz. 29 (hierna: „richtlijn 2000/13”). Deze richtlijn verving richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 33, blz. 1) (hierna: „richtlijn 79/112”).

( 4 ) PB L 40, blz. 1 (hierna: „richtlijn 89/104”). Deze richtlijn werd ingetrokken bij richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (gecodificeerde versie) (PB L 299, blz. 25), maar zij was van kracht toen de feiten van de bij de nationale rechter aanhangige zaak zich voordeden.

( 5 ) Deze verordening werd met ingang van 31 maart 2006 vervangen door verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 93, blz. 12). De artikelen 3, lid 1, en 13, lid 3, van de oude verordening zijn thans weergegeven in de artikelen 3, lid 1, respectievelijk 13, lid 2, van de nieuwe verordening. Deze bepalingen noch de vervangers van de andere door mij geciteerde bepalingen zijn zodanig gewijzigd dat dit van invloed is op de beantwoording van de gestelde vragen. Ofschoon de betwiste boete (zie punt 21) is opgelegd nadat de nieuwe verordening van kracht werd, vonden de beweerde inbreuken in 2002 plaats. Dit is de reden waarom ik verwijs naar de bepalingen van de oude verordening, al is mijn commentaar daarop evenzeer geldig voor de nieuwe.

( 6 ) Zoals benadrukt in de negende overweging van de considerans van de verordening.

( 7 ) Punt 1 van de considerans van richtlijn 2000/13 verklaart dat die richtlijn tot doel heeft de wijzigingen in richtlijn 79/112 te codificeren. Richtlijn 2000/13 is daarna op die basis uitgelegd [zie bijvoorbeeld punt 44 van de conclusie van advocaat-generaal Stix-Hackl bij het arrest van 23 november 2006, Lidl Italia (C-315/05 Jurispr. blz. I-11181)].

( 8 ) De eerste drie alinea’s. De tweede en de derde alinea zijn gewijzigd bij verordening (EG) nr. 535/97 van de Raad van 17 maart 1997 (PB L 83, blz. 3).

( 9 ) In het Nederlands „salami type Felino”.

( 10 ) Zie laatstelijk arrest van 8 mei 2008, Danske Svineproducenter (C-491/06, Jurispr. blz. I-3339, punt 23 en de aangehaalde arresten).

( 11 ) De omstandigheid dat, wanneer een verzoek voor bescherming van een benaming bij de Commissie is ingediend door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, die lidstaat krachtens artikel 5, lid 5, van de verordening binnen zijn eigen grenzen die naam voorlopig mag beschermen zolang het verzoek in behandeling is, is mijns inziens op geen enkele wijze van invloed op de onderhavige situatie.

( 12 ) In punt 133 van zijn conclusie bij het arrest van 25 oktober 2005, Duitsland en Denemarken/Commissie (C-465/02 en C-466/02, Jurispr. blz. I-9115), stelt advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer, in het kader van een nuttige verduidelijking van de aard van een soortnaam, dat soortnamen benamingen zijn die een voortschrijdende veralgemening hebben ondergaan. Naar mijn mening vat deze definitie de uitdrukking bondig samen.

( 13 ) Zie arrest Duitsland en Denemarken/Commissie, aangehaald in voetnoot 12, punten 75-100, en arrest van 26 februari 2008, Commissie/Duitsland (C-132/05, Jurispr. blz. I-957, met name punt 53).

( 14 ) Tweede overweging van de considerans van de verordening.

( 15 ) Derde overweging van de considerans van de verordening.

( 16 ) Vierde overweging van de considerans van de verordening.

( 17 ) Vijfde overweging van de considerans van de verordening.

( 18 ) Zevende overweging van de considerans van de verordening.

( 19 ) Zie voorts punten 60 e.v.

( 20 ) De VBSF heeft in dit verband enkele nationale arresten aangehaald. Krachtens de verordening is die beslissing echter enkel aan de Commissie.

( 21 ) Zie arresten van 6 juli 1995, Verein gegen Unwesen in Handel und Gewerbe Köln (C-470/93, Jurispr. blz. I-1923, punt 24); , Gut Springenheide en Tusky (C-210/96, Jurispr. blz. I-4657, punt 31), en , Estée Lauder (C-220/98, Jurispr. blz. I-117, punt 30). In punt 54 van zijn conclusie bij het arrest van , Douwe Egberts (C-239/02, Jurispr. blz. I-7007), voegt advocaat-generaal Geelhoed hieraan toe dat dit veronderstelt dat een consument vóór de (eerste) aanschaf van een gegeven product steeds kennis neemt van de informatie die op het etiket is vermeld en dat hij voorts in staat is deze informatie op waarde te schatten.

( 22 ) Tenzij de betrokken benaming een eenvoudige geografische herkomstaanduiding is, die niet bedoeld is de consument te informeren over de kenmerken van het product: zie arrest van 7 november 2000, Warsteiner Brauerei (C-312/98, Jurispr. blz. I-9187, punt 44).

( 23 ) Dienaangaande komt het mij voor dat informatie over de plaats waar het hoofdkantoor van een onderneming is gevestigd, de consumenten niet noodzakelijkerwijs iets zegt over de plaats waar een product in werkelijkheid werd vervaardigd.

( 24 ) Zie arrest van 19 april 2007, Asemfo (C-295/05, Jurispr. blz. I-2999, punt 31).

( 25 ) VBSF, houdster van twee figuratieve collectieve merken, betoogt zelfs dat het niet mogelijk is door het gebruik van een geografische benaming die merken te schenden.

Top