Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CC0001

Conclusie van advocaat-generaal Bot van 17 juli 2008.
Strafzaak tegen Frank Weber.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Landgericht Siegen - Duitsland.
Richtlijn 91/439/EEG - Onderlinge erkenning van rijbewijzen - Tijdelijk rijverbod - Intrekking van rijbevoegdheid - Geldigheid van tweede rijbewijs dat tijdens periode van tijdelijk rijverbod in andere lidstaat is verkregen.
Zaak C-1/07.

Jurisprudentie 2008 I-08571

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2008:423

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

Y. BOT

van 17 juli 2008 ( 1 )

Zaak C-1/07

Strafprocedure

tegen

Frank Weber

„Richtlijn 91/439/EEG — Onderlinge erkenning van rijbewijzen — Tijdelijk rijverbod — Intrekking van rijbevoegdheid — Geldigheid van tweede rijbewijs dat tijdens periode van tijdelijk rijverbod in andere lidstaat is verkregen”

1. 

In deze zaak wordt het Hof gevraagd de strekking te bepalen van artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439/EEG ( 2 ), op grond waarvan een lidstaat kan weigeren een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen, wanneer op zijn grondgebied tegen de houder een maatregel van beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid is getroffen.

2. 

Wat deze zaak bijzonder maakt, is het feit dat een rijbewijs is afgegeven aan een persoon tegen wie naar aanleiding van een vóór de afgifte van dit rijbewijs begane verkeersovertreding een procedure ter verificatie van zijn rijgeschiktheid was ingeleid.

3. 

De verwijzende rechter vraagt zich derhalve af of de lidstaat op het grondgebied waarvan het rijbewijs is ingetrokken in die omstandigheden kan weigeren de geldigheid van het aldus afgegeven rijbewijs te erkennen.

4. 

In deze conclusie geef ik het Hof in overweging artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 aldus uit te leggen dat een lidstaat mag weigeren de geldigheid van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen, wanneer bij de afgifte van dit rijbewijs een procedure liep ter verificatie van de rijgeschiktheid van de houder naar aanleiding van een verkeersovertreding die tevoren was begaan op het grondgebied van de eerste lidstaat.

I — Toepasselijke bepalingen

A — Gemeenschapsrecht

5.

Om het verkeer van personen in de Gemeenschap dan wel hun vestiging in een andere lidstaat dan die waarin zij hun rijbewijs hebben verkregen, te vergemakkelijken, heeft richtlijn 91/439 het beginsel van de onderlinge erkenning van rijbewijzen ingesteld. ( 3 )

6.

De vaststelling in deze richtlijn van minimumvoorwaarden voor de afgifte van het rijbewijs heeft ook tot doel, de veiligheid van het wegverkeer op het grondgebied van de Europese Unie te verbeteren. ( 4 )

7.

Artikel 7, lid 1, sub a, van deze richtlijn luidt:

„De afgifte van het rijbewijs is eveneens aan de volgende voorwaarden onderworpen:

a)

de aanvrager moet overeenkomstig het bepaalde in bijlage II met goed gevolg een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag en een theoretisch examen ondergaan, alsmede voldoen aan de medische normen in bijlage III”.

8.

Richtlijn 91/439 bepaalt in het bijzonder dat een rijbewijs niet mag worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder verslaafd is aan alcohol of psychotrope stoffen.

9.

Punt 14.1 van bijlage III bij deze richtlijn luidt namelijk:

„Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan alcohol verslaafd is of niet kan afzien van alcoholgebruik wanneer hij aan het verkeer deelneemt.”

10.

Punt 15 van die bijlage luidt:

„Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder verslaafd is aan psychotrope stoffen of zonder daaraan verslaafd te zijn die stoffen overmatig gebruikt, ongeacht de categorie van het aangevraagde rijbewijs.”

11.

Artikel 7, lid 5, van de richtlijn bepaalt dat eenieder slechts houder van één enkel rijbewijs kan zijn.

12.

Artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/439 preciseert dat de lidstaat van de verblijfplaats zijn nationale bepalingen die betrekking hebben op de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid kan toepassen op de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs.

13.

Artikel 8, lid 4, van deze richtlijn luidt:

„Een lidstaat kan, wanneer op zijn grondgebied tegen een persoon een van de in lid 2 bedoelde maatregelen is getroffen, weigeren de geldigheid van een door een andere lidstaat aan deze persoon verstrekt rijbewijs te erkennen.

Een lidstaat kan eveneens weigeren een rijbewijs af te geven aan een aanvrager tegen wie in een andere lidstaat een dergelijke maatregel is getroffen.”

B — Nationaal recht

14.

§ 28, lid 1, van de verordening inzake de toelating van personen tot het wegverkeer (Verordnung über die Zulassung von Personen zum Straβenverkehr; hierna: „FeV”) bepaalt dat de houders van een door een lidstaat van de Unie afgegeven rijbewijs motorvoertuigen mogen besturen op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland.

15.

Volgens § 28, lid 4, punt 3, FeV geldt deze toestemming echter niet voor personen wier rijbewijs in Duitsland tijdelijk of definitief is ingetrokken door een rechterlijke instantie of bij een onmiddellijk uitvoerbare of definitieve maatregel van een bestuursorgaan.

16.

Indien blijkt dat de houder van een rijbewijs niet in staat is een motorvoertuig te besturen, moet het orgaan dat belast is met de afgifte van rijbewijzen overeenkomstig § 46 FeV zijn rijbewijs intrekken en wel met name bij ernstige of herhaaldelijk gepleegde straf- of verkeersrechtelijke delicten.

17.

Verder bepaalt § 3, lid 1, van de wet op het wegverkeer (Straβenverkehrsgesetz) dat „[i]ndien een persoon niet in staat is een motorvoertuig te besturen, het orgaan dat belast is met de afgifte van rijbewijzen zijn rijbewijs moet intrekken. Voor een buitenlands rijbewijs betekent de intrekking — zelfs indien dit krachtens andere bepalingen geschiedt — dat het recht om in Duitsland van het rijbewijs gebruik te maken vervalt […].”

II — Feiten en hoofdgeding

18.

F. Weber, woonachtig op Duits grondgebied, is op 18 september 2004 aan een verkeerscontrole onderworpen. Bij deze controle is vastgesteld dat hij onder invloed verkeerde van cannabis en amfetamine. Naar aanleiding van dit vergrijp heeft de Kreis Siegen-Wittgenstein hem bij administratieve beschikking van 17 november 2004, die vanaf 4 december 2004 uitvoerbaar was, een geldboete opgelegd en zijn rijbewijs voor een maand geschorst.

19.

Op 18 november 2004 hebben de Tsjechische autoriteiten aan Weber, die op 16 november met goed gevolg het rijexamen had afgelegd, een rijbewijs afgegeven.

20.

Wegens de op 18 september 2004 begane overtreding heeft het Ordnungsamt van de Kreis Siegen-Wittgenstein een procedure ingeleid ter verificatie van Webers rijgeschiktheid. Weber is hiervan in kennis gesteld op 7 januari 2005; in februari 2005 heeft hij zijn Duitse rijbewijs ingeleverd bij de bevoegde bestuursinstanties.

21.

Bij beschikking van 17 maart 2005, die vanaf 6 april 2005 uitvoerbaar was, heeft het Ordnungsamt van de Kreis Siegen-Wittgenstein Webers Duitse rijbewijs ingetrokken.

22.

De verwijzende rechter vermeldt ook dat Weber niet binnen de daartoe gestelde termijn had voldaan aan de hem opgelegde verplichting om zich aan een medisch-psychologisch onderzoek te onderwerpen om zijn rijgeschiktheid aan te tonen, en dat de Duitse bestuursinstanties niet wisten dat Weber over een Tsjechisch rijbewijs beschikte.

23.

Op 6 januari 2006 is Weber tijdens het rijden op de openbare weg in Duitsland door de politie gecontroleerd, waarbij hij zich op het Tsjechisch rijbewijs beriep.

24.

Naar aanleiding van deze controle heeft het Amtsgericht Siegen Weber bij vonnis van 22 augustus 2006 veroordeeld wegens het rijden zonder rijbewijs. Weber heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het Landgericht Siegen (Duitsland).

III — Prejudiciële vraag

25.

In die context heeft het Landgericht Siegen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende vraag gesteld:

„Moet artikel 1, lid 2, juncto artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439, aldus worden uitgelegd dat het een lidstaat verboden is om op zijn grondgebied de rijbevoegdheid krachtens een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs — en dus de geldigheid van dat rijbewijs — niet te erkennen op grond dat de houder van dat rijbewijs in eerstgenoemde lidstaat de rijbevoegdheid is ontzegd nadat hem in een andere lidstaat een zogenoemd ‚tweede’ EU-rijbewijs is afgegeven, wanneer de intrekking van de rijbevoegdheid berust op feiten/gedragingen van vóór de verlening van de rijbevoegdheid door de andere lidstaat?”

IV — Analyse

26.

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 aldus moet worden uitgelegd, dat een lidstaat mag weigeren de geldigheid van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen, wanneer bij de afgifte van dit rijbewijs een procedure liep ter verificatie van de rijgeschiktheid van de houder naar aanleiding van een verkeersovertreding die tevoren was begaan op het grondgebied van de eerste lidstaat.

27.

In het hoofdgeding heeft de houder van een Duits rijbewijs op Duits grondgebied een verkeersovertreding begaan. Ongeveer een maand daarna heeft hij een Tsjechisch rijbewijs gekregen, terwijl naar aanleiding van die overtreding een procedure ter verificatie van zijn rijgeschiktheid aanhangig was, die uiteindelijk ertoe heeft geleid dat het Duitse rijbewijs is ingetrokken.

28.

De vraag is derhalve of de Duitse autoriteiten de geldigheid moeten erkennen van het tweede rijbewijs, dat is verkregen tijdens die procedure.

29.

Deze zaak stelt het Hof in de gelegenheid de rechtspraak van het arrest van 29 april 2004, Kapper ( 5 ), en de beschikkingen van 6 april 2006, Halbritter ( 6 ), en 28 september 2006, Kremer ( 7 ), te preciseren.

30.

In de zaak Kapper heeft het Hof, dat reeds had geoordeeld dat de verplichting tot onderlinge erkenning van rijbewijzen geldt zonder enige formaliteit en dat zij de lidstaten geen beoordelingsmarge laat met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om hieraan te voldoen ( 8 ), beklemtoond dat het beginsel van de onderlinge erkenning absolute gelding heeft.

31.

Het Hof heeft namelijk voor recht verklaard dat het gastland niet mag nagaan of is voldaan aan de voorwaarden voor afgifte van een rijbewijs dat in een andere lidstaat is verkregen. Bijgevolg moet het gastland de geldigheid van een aldus afgegeven rijbewijs erkennen. ( 9 )

32.

Het Hof heeft echter opgemerkt dat er op dit beginsel van onderlinge erkenning van rijbewijzen een uitzondering bestaat die voortvloeit uit de letter van richtlijn 91/439 zelf. Krachtens artikel 8, leden 2 en 4, van deze richtlijn kan een lidstaat namelijk weigeren de geldigheid van een in een andere lidstaat verkregen rijbewijs te erkennen, wanneer op het grondgebied van de eerste lidstaat tegen de houder van dit rijbewijs een maatregel van beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid is getroffen.

33.

Het Hof heeft deze bepaling in de zaken Kapper, Halbritter en Kremer gepreciseerd.

34.

Om te beginnen heeft het Hof overwogen dat deze bepaling strikt moet worden uitgelegd, omdat zij afwijkt van het beginsel van onderlinge erkenning. ( 10 ) Ook heeft het gepreciseerd dat de omstandigheden waarin overeenkomstig artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 de geldigheid van een rijbewijs niet behoeft te worden erkend, zich niet beperken tot de gevallen waarin de houder van dit rijbewijs om inwisseling van het rijbewijs verzoekt. Deze bepaling heeft tevens tot doel een lidstaat toe te staan op zijn grondgebied zijn nationale bepalingen inzake intrekking, schorsing en nietigverklaring van het rijbewijs toe te passen, wanneer de houder van dit rijbewijs bijvoorbeeld een strafbaar feit heeft begaan. ( 11 )

35.

Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat deze bepaling door een lidstaat niet kan worden ingeroepen om aan een persoon tegen wie op zijn grondgebied een beperkende maatregel is getroffen, eindeloos de erkenning te weigeren van een rijbewijs dat hem door een andere lidstaat is afgegeven. Het heeft gepreciseerd dat, wanneer de verbodsperiode om een nieuw rijbewijs aan te vragen, in het gastland is verstreken, artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 zich ertegen verzet dat deze lidstaat blijft weigeren om de geldigheid van een rijbewijs dat later door een andere lidstaat is afgegeven, te erkennen. ( 12 )

36.

Deze uitlegging geldt a fortiori wanneer de maatregel tot intrekking van het rijbewijs niet gepaard is gegaan met een verbodsperiode om een nieuw rijbewijs aan te vragen. ( 13 ) In dat geval moet het gastland het rijbewijs erkennen dat een andere lidstaat na die maatregel tot intrekking heeft afgegeven. Van de mogelijkheid voor het gastland om artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/439 toe te passen kan slechts gebruik worden gemaakt ingeval van een strafbare gedraging van de betrokkene die dateert van ná de verkrijging van het nieuwe rijbewijs. ( 14 )

37.

In de zaken Kapper, Halbritter en Kremer hadden de houders van de rijbewijzen waarvan de erkenning werd betwist, hun rijbewijs verkregen na de maatregel tot intrekking van het rijbewijs of na het verstrijken van de verbodsperiode om een nieuw rijbewijs aan te vragen. De maatregelen ter verificatie hadden plaatsgevonden, het strafbare feit was bestraft en aan de werking van de beperkende maatregel was derhalve een einde gekomen.

38.

Dit ligt echter heel anders in de onderhavige zaak, omdat het in het geval van Weber gaat om iemand die in Duitsland een verkeersovertreding heeft begaan en op Tsjechisch grondgebied een nieuw rijbewijs heeft verkregen, terwijl naar aanleiding van die overtreding op Duits grondgebied een procedure was ingeleid om zijn rijgeschiktheid te verifiëren. Anders dan in de zaken waarover het Hof eerder heeft geoordeeld, is het nieuwe rijbewijs in de zaak in het hoofdgeding afgegeven ná de gedraging en vóór de als gevolg van die gedraging genomen maatregel van intrekking van het rijbewijs.

39.

Daarom waren de maatregelen ter voorkoming dat een gevaarlijk persoon aan het verkeer deelneemt, nog niet vastgesteld, en was aan de gevolgen daarvan a fortiori nog geen einde gekomen.

40.

In dat verband herinner ik eraan dat het volgens de punten 14.1 en 15 van bijlage III bij richtlijn 91/439 verboden is rijbewijzen af te geven aan of te verlengen van iemand die verslaafd is aan alcohol of drugs dan wel zonder hieraan verslaafd te zijn, deze stoffen gebruikt dan wel overmatig gebruikt.

41.

Volgens mij heeft de procedure waarin het Duitse recht overeenkomstig de punten 14.1 en 15 van bijlage III bij de richtlijn voorziet en die na het begaan van een overtreding wordt gevolgd, juist tot doel na te gaan of hij nog onder invloed van alcohol of drugs verkeert, bijvoorbeeld door middel van bloedproeven en geregelde controles.

42.

Wanneer op het grondgebied van een lidstaat een overtreding is begaan, is bovendien alleen die lidstaat bevoegd om die overtreding te bestraffen door zo nodig het rijbewijs van de betrokkene in te trekken, welke maatregel al dan niet gepaard kan gaan met een verbodsperiode om een nieuw rijbewijs aan te vragen.

43.

Ik ben daarom van mening dat in een dergelijk geval artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 een lidstaat op het grondgebied waarvan een procedure aanhangig is ter verificatie van iemands rijgeschiktheid, toestaat om een rijbewijs dat tijdens die procedure is afgegeven door een andere lidstaat, niet te erkennen.

44.

In de eerste plaats heeft de procedure die aanhangig is in de lidstaat op het grondgebied waarvan de overtreding is begaan, immers tot doel te beoordelen of iemand geen gevaar voor het verkeer vormt. Het nieuwe rijbewijs is hem echter verstrekt zonder dat de in het Duitse recht voorziene grondige toetsing heeft plaatsgevonden.

45.

Erkenning van de geldigheid van dit nieuwe rijbewijs zou derhalve in strijd zijn met het doel van richtlijn 91/439, namelijk de verhoging van de veiligheid van het wegverkeer.

46.

In de tweede plaats mag de betrokkene door de verkrijging van een nieuw rijbewijs niet de sancties ontlopen die hem boven het hoofd hangen naar aanleiding van een overtreding die hij heeft begaan op het grondgebied van een lidstaat.

47.

Ten slotte is de afgifte van een rijbewijs in omstandigheden als die van het hoofdgeding in strijd met de voorschriften van artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439. Bij het verkrijgen van een nieuw rijbewijs was de betrokkene immers nog houder van een rijbewijs dat was afgegeven door de Bondsrepubliek Duitsland.

48.

Dit artikel beoogt echter juist gedragingen als die van Weber te voorkomen. Blijkens de feiten van het hoofdgeding heeft Weber, terwijl hij een verkeersovertreding had begaan, getracht de sancties te ontlopen door zich naar een andere lidstaat te begeven om aldaar een nieuw rijbewijs te verkrijgen. ( 15 ) Dit gedrag is duidelijk frauduleus van aard.

49.

Met andere woorden, was de Bondsrepubliek Duitsland verplicht een rijbewijs te erkennen dat is afgegeven terwijl nog een procedure aanhangig was naar aanleiding van het begaan van een overtreding, dan zou dit als gevolg hebben dat het een persoon die een potentieel gevaar is in het verkeer, wordt toegestaan om voertuigen te besturen, dat hij een hem boven het hoofd hangende strafsanctie kan ontlopen, en dat fraude in de hand wordt gewerkt.

50.

Daarom ben ik van mening dat artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat mag weigeren de geldigheid van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen, wanneer bij de afgifte van dit rijbewijs een procedure liep ter verificatie van de rijgeschiktheid van de houder naar aanleiding van een verkeersovertreding die tevoren was begaan op het grondgebied van de eerste lidstaat.

V — Conclusie

51.

Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vraag van het Landgericht Siegen als volgt te beantwoorden:

„Artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003, moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat mag weigeren de geldigheid van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen, wanneer bij de afgifte van dit rijbewijs een procedure liep ter verificatie van de rijgeschiktheid van de houder naar aanleiding van een verkeersovertreding die tevoren was begaan op het grondgebied van de eerste lidstaat.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

( 2 ) Richtlijn van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/26/EG van de Raad van 2 juni 1997 (PB L 150, blz. 41; hierna: „richtlijn 91/439”).

( 3 ) Zie artikel 1.

( 4 ) Zie de vierde overweging van de considerans.

( 5 ) C-476/01, Jurispr. blz. I-5205.

( 6 ) C-227/05.

( 7 ) C-340/05.

( 8 ) Zie met name arrest van 29 oktober 1998, Awoyemi (C-230/97, Jurispr. blz. I-6781, punten 41 en 42).

( 9 ) Arrest Kapper (reeds aangehaald, punten 47 en 49).

( 10 ) Ibidem (punt 72, en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie ook reeds aangehaalde beschikking Halbritter (punt 26).

( 11 ) Arrest Kapper (reeds aangehaald, punt 73).

( 12 ) Ibidem (punt 76).

( 13 ) Zie beschikking Kremer (reeds aangehaald, punten 33 en 34).

( 14 ) Ibidem (punt 35).

( 15 ) In de opmerkingen van Weber staat dienaangaande dat hij „waarschijnlijk erop rekende dat de door de Duitse autoriteiten verstrekte toestemming om motorvoertuigen te besturen elk ogenblik kon worden ingetrokken” en dat hij zich daarom naar de Tsjechische Republiek heeft begeven om een nieuw rijbewijs te verkrijgen (blz. 1).

Top