Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CA0219

    Zaak C-219/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 19 juni 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State van België — België) — Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers VZW, Andibel VZW/Belgische Staat (Artikel 30 EG — Verordening (EG) nr. 338/97 — Bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten — Verbod op houden van zoogdieren van bepaalde in bedoelde verordening genoemde soorten of van niet onder die verordening vallende soorten — Houden in andere lidstaten toegestaan)

    PB C 209 van 15.8.2008, p. 11–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    15.8.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 209/11


    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 19 juni 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State van België — België) — Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers VZW, Andibel VZW/Belgische Staat

    (Zaak C-219/07) (1)

    (Artikel 30 EG - Verordening (EG) nr. 338/97 - Bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten - Verbod op houden van zoogdieren van bepaalde in bedoelde verordening genoemde soorten of van niet onder die verordening vallende soorten - Houden in andere lidstaten toegestaan)

    (2008/C 209/15)

    Procestaal: Nederlands

    Verwijzende rechter

    Raad van State van België

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers VZW, Andibel VZW

    Verwerende partij: Belgische Staat

    Voorwerp

    Verzoek om een prejudiciële beslissing — Raad van State van België — Uitlegging van artikel 30 EG en verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB L 61, blz. 1) — Nationale regeling die een lijst van soorten vaststelt die in de betrokken lidstaat mogen worden gehouden, waardoor de in de bijlagen B, C of D bij de verordening vermelde soorten alsook de niet door de verordening gedekte soorten niet mogen worden gehouden — Soorten die in andere lidstaten, met een aan de verordening conforme wetgeving, wel mogen worden gehouden

    Dictum

    De artikelen 28 EG en 30 EG, afzonderlijk of in combinatie met verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, staan niet in de weg aan een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke het verbod, zoogdieren die behoren tot andere soorten dan die welke uitdrukkelijk in die regeling zijn genoemd, in te voeren, in bezit te hebben en te verhandelen, van toepassing is op zoogdiersoorten die niet in bijlage A bij die verordening zijn opgenomen, indien de bescherming of de eerbiediging van de belangen en de vereisten vermeld in de punten 27 tot en met 29 van het onderhavige arrest niet even doeltreffend kan worden gewaarborgd door maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer minder beperken.

    De verwijzende rechter moet nagaan:

    of de opstelling en de latere wijzigingen van de nationale lijst van zoogdiersoorten waarvan het in bezit hebben toegestaan is, berusten op criteria die objectief en niet discriminerend zijn;

    of is voorzien in een procedure die de belanghebbenden in staat stelt te verkrijgen dat zoogdiersoorten op de bedoelde lijst worden geplaatst, of deze procedure gemakkelijk toegankelijk is en binnen een redelijke termijn kan worden afgesloten en of, indien zij uitloopt op een weigering van plaatsing op de lijst — welke weigering moet worden gemotiveerd — hiertegen in rechte kan worden opgekomen;

    of de bevoegde administratieve autoriteiten de verzoeken tot plaatsing van een zoogdiersoort op de bedoelde lijst of tot verkrijging van een individuele afwijking voor het houden van specimens van niet in die lijst genoemde soorten, slechts kunnen afwijzen wanneer het houden van specimens van de betrokken soorten een reëel gevaar voor de bescherming van de hierboven vermelde belangen en vereisten oplevert, en

    of de voorwaarden voor het houden van specimens van niet in die lijst genoemde zoogdiersoorten, zoals de voorwaarden van artikel 3bis, lid 2, punten 3, sub b, en 6, van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, zoals gewijzigd bij de wet van 4 mei 1995, objectief gerechtvaardigd zijn en niet verder gaan dan hetgeen noodzakelijk is om de doelstelling van de nationale regeling in haar geheel te waarborgen.


    (1)  PB C 155 van 7.7.2007.


    Top