EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006TJ0212

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 29 oktober 2009.
Bowland Dairy Products Ltd tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Beroep tot schadevergoeding - Verordening (EG) nr. 178/2002 - Systeem voor snelle waarschuwingen - Aanvullende kennisgeving - Bevoegdheid van nationale autoriteiten - Advies van Commissie zonder rechtsgevolg - Wijziging van voorwerp van geschil - Niet-ontvankelijkheid.
Zaak T-212/06.

Jurisprudentie 2009 II-04073

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2009:419

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

29 oktober 2009 ( *1 )

„Beroep tot schadevergoeding — Verordening (EG) nr. 178/2002 — Systeem voor snelle waarschuwingen — Aanvullende kennisgeving — Bevoegdheid van nationale autoriteiten — Advies van Commissie zonder rechtsgevolg — Wijziging van voorwerp van geschil — Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T-212/06,

Bowland Dairy Products Ltd, gevestigd te Barrowford, Lancashire (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door J. Milligan, solicitor, D. Anderson, QC, en A. Robertson, barrister,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Oliver, J.-P. Keppenne en L. Parpala als gemachtigden,

verweerster,

betreffende in de eerste plaats een beroep tot nietigverklaring van de beweerde weigering van de Commissie om in het kader van het systeem voor snelle waarschuwingen van artikel 50 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31, blz. 1), de aanvullende kennisgeving te verspreiden dat de Food Standards Agency van het Verenigd Koninkrijk toestemming had gegeven voor de verhandeling van verzoeksters kwark, en in de tweede plaats een beroep tot vergoeding van de schade die verzoekster door die weigering zou hebben geleden,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, M. Prek (rapporteur) en V. M. Ciucă, rechters,

griffier: C. Kantza, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 5 maart 2009,

het navolgende

Arrest

Toepasselijke bepalingen

1

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31, blz. 1), stelt procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden vast.

2

Hoofdstuk IV van verordening nr. 178/2002, getiteld „Systeem voor snelle waarschuwingen, crisismanagement en noodsituaties”, voert een systeem voor snelle waarschuwingen over levensmiddelen en diervoeders (hierna: „RASFF”) in.

3

Artikel 50 van verordening nr. 178/2002 bepaalt:

„Systeem voor snelle waarschuwingen

1.   Hierbij wordt een systeem voor snelle waarschuwingen in de vorm van een netwerk ingesteld, voor kennisgevingen van het bestaan van een direct of indirect risico voor de gezondheid van de mens, verband houdend met een levensmiddel of diervoeder. Dit systeem omvat de lidstaten, de Commissie en de [Europese] Autoriteit [voor voedselveiligheid]. De lidstaten, de Commissie en de [Europese] Autoriteit [voor voedselveiligheid] wijzen elk een contactpunt aan, dat deel uitmaakt van het netwerk. De verantwoordelijkheid voor het beheer van het netwerk berust bij de Commissie.

2.   Wanneer een lid van het netwerk beschikt over informatie betreffende het bestaan van een ernstig direct of indirect risico voor de gezondheid van de mens, verband houdend met een levensmiddel of diervoeder, wordt deze informatie via het systeem voor snelle waarschuwingen onverwijld ter kennis van de Commissie gebracht. De Commissie geeft deze informatie onmiddellijk door aan de leden van het netwerk.

De [Europese] Autoriteit [voor voedselveiligheid] kan deze kennisgeving aanvullen met alle wetenschappelijke en technische informatie die het ondernemen van snelle, passende risicomanagementactie door de lidstaten vergemakkelijkt.

3.   Onverminderd andere communautaire wetgeving stellen de lidstaten de Commissie door middel van het systeem voor snelle waarschuwingen onverwijld in kennis van:

a)

elke door hen vastgestelde maatregel waarbij het in de handel brengen van een product wordt beperkt of waarbij het uit de handel nemen of het terugroepen van levensmiddelen of diervoeders wordt voorgeschreven met het oog op de bescherming van de gezondheid van de mens waarvoor snelle actie vereist is;

b)

elke aanbeveling aan of overeenkomst met het bedrijfsleven die erop gericht is op vrijwillige of verplichte basis het in de handel brengen of het uiteindelijke gebruik van levensmiddelen of diervoeders te voorkomen, te beperken of aan specifieke voorwaarden te onderwerpen in verband met een ernstig risico voor de gezondheid van de mens waarvoor snelle actie vereist is;

c)

elke door een direct of indirect risico voor de gezondheid van de mens ingegeven afkeuring van een partij, container of lading levensmiddelen of diervoeders door een bevoegde autoriteit aan een grenspost in de Europese Unie.

De kennisgeving gaat vergezeld van een uitvoerige uiteenzetting van de redenen waarom de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die de kennisgeving heeft verzonden, de maatregelen hebben genomen. De kennisgeving wordt te zijner tijd gevolgd door aanvullende informatie, met name ingeval de maatregelen waarop de kennisgeving berust worden gewijzigd of ingetrokken.

De Commissie zendt de uit hoofde van de eerste en de tweede alinea ontvangen kennisgeving en aanvullende informatie onverwijld door naar de leden van het netwerk.”

Voorgeschiedenis van het geding

4

Verzoekster, Bowland Dairy Products Ltd, is een Engelse vennootschap die verse kaas in het algemeen en kwark in het bijzonder produceert. Sinds 1999 heeft zij van het Pendle Environmental Health Office, een plaatselijke voedselautoriteit die onder toezicht van het Food Standards Agency (hierna: „FSA”) handelt, de toestemming verkregen om uit diverse melkbronnen kwark te produceren.

5

Op 9 juni 2006 heeft het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB), een directie die deel uitmaakt van het directoraat-generaal (DG) „Gezondheid en consumentenbescherming” van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het FSA verzoeksters kantoren en laboratorium voor kwaliteitscontrole geïnspecteerd. De constateringen van de inspectie van het VVB zijn uiteengezet in een interne nota van het DG „Gezondheid en consumentenbescherming” van , en weergegeven in het ontwerp-eindverslag van de missie die het VVB van 31 mei tot en met in het Verenigd Koninkrijk heeft verricht.

6

Op 14 juni 2006 heeft het FSA in het kader van het RASFF een snelle waarschuwing uitgestuurd voor het volgende risico: „Gebrekkige productie van melkproducten. Keuringsstelsel ongeschikt voor opsporing van antibiotica”. De waarschuwing van het FSA gold voor „[a]lle kwark met het keurmerk UK PE 023.EEC”, te weten alle door verzoekster geproduceerde kwark. In het kader van het RASFF is op aanvullende informatie verstuurd.

7

Verzoekster heeft haar kantoren tussen 16 en 26 juni 2006 gesloten.

8

Op 20 juni 2006 heeft het FSA een audit van verzoeksters kantoren verricht. In een brief van aan het DG „Gezondheid en consumentenbescherming” heeft het FSA zijn bezorgdheden over verzoeksters praktijken en de in dit verband genomen maatregelen te kennen gegeven. Het FSA heeft geconcludeerd dat het weer opnemen van verzoeksters activiteiten op basis van de voorgestelde maatregelen geen problemen voor de volksgezondheid opleverde en de gemeenschapswetgeving niet schond.

9

Het FSA heeft verzoekster op 26 juni 2006 toestemming gegeven om de kwarkproductie weer op te nemen, hetgeen deze de dag zelf heeft gedaan.

10

Het DG „Gezondheid en consumentenbescherming” en het FSA hebben nieuwe besprekingen gehouden over de conclusies van het VVB van 9 juni 2006 en over de audit van het FSA. Op heeft een vergadering plaatsgevonden.

11

Bij e-mail van 19 juli 2006 heeft F. van het FSA de Commissie onderstaand ontwerp van aanvullende kennisgeving voorgelegd, en daarbij gepreciseerd dat het FSA commentaren of suggesties wenste te ontvangen:

„De Britse autoriteiten hebben een volledige audit van Bowland Dairy Products Ltd verricht op 20 juni 2006. Naar aanleiding daarvan zijn twee partijen kwark geproduceerd uit melk die voor menselijke consumptie ongeschikt werd bevonden, teruggestuurd naar het Verenigd Koninkrijk voor Duitsland en onder toezicht vernietigd op 27 juni.

Bovendien is vastgesteld dat correctiemaatregelen moesten worden uitgevoerd; daarom zijn verbeteringen aangebracht aan de procedures voor risicoanalyse en kritische controlepunten, aan de kwaliteitscontrole en aan de specificaties van de melk bij ontvangst.

De Britse autoriteiten hebben derhalve geen bezwaren tegen de verhandeling van de door Bowland geproduceerde kwark.”

12

Bij e-mail van 20 juli 2006 heeft de Commissie het FSA als volgt geantwoord:

„Beste [F.],

Wij waren gisteren ook gelukkig om het standpunt van [het DG ‚Gezondheid en consumentenbescherming’] betreffende antibiotische melk en waterige melk opnieuw toe te lichten. Wij zullen overwegen om de lidstaten na de zomerpauze een rechtsinstrument voor te stellen om te verduidelijken wat met deze twee ingrediënten moet worden gedaan en hoe zij moeten worden gecontroleerd wanneer zij worden gebruikt voor de productie van kaas.

Wat uw ontwerp-RASFF-bericht betreft, bedanken wij u ervoor dat u ons heeft geconsulteerd. Met betrekking tot de laatste zin „De Britse autoriteiten hebben derhalve geen bezwaren tegen de verhandeling van de door Bowland geproduceerde kwark”, begrijpen wij dat dit uw standpunt is, maar het is niet het standpunt van [het DG ‚Gezondheid en consumentenbescherming’]. Ik begrijp uit ons gesprek van gisteren dat Bowland sinds 26 juni (de dag waarop Bowland weer is gaan produceren) opnieuw gebruik maakt van melk waarvan niet is bevestigd dat het gehalte aan antibiotica lager is dan de maximumwaarde voor residuen en van waterige melk, terwijl niet door geschikte instrumenten is bevestigd dat er geen chemische producten aanwezig zijn.

[Het DG ‚Gezondheid en consumentenbescherming’] kan de in uw bericht vervatte verklaring derhalve niet onderschrijven.

Wij kunnen uw ontwerptekst enkel goedkeuren indien u bevestigt dat deze twee melkbronnen niet worden gebruikt om kwark te produceren.

Een andere mogelijkheid is dat wij uw bericht via het RASFF verspreiden, maar het zal in dat geval vergezeld gaan van een bericht van het DG ‚Gezondheid en consumentenbescherming’ dat luidt ‚de diensten van de Commissie zijn het niet eens met de verhandeling van de door Bowland geproduceerde kwark’.

Met hartelijke groeten

[E.P.]”

13

Bij e-mail van 23 augustus 2006 aan P., heeft Y. van het FSA het DG „Gezondheid en consumentenbescherming” verzocht om via het RASFF een nota te laten circuleren met dezelfde formulering als het ontwerp van . Op dezelfde dag hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk het contactpunt van het RASFF bij de Commissie in kennis gesteld van hetzelfde bericht.

14

De Commissie heeft deze kennisgeving op 24 augustus 2006 verspreid via het RASFF. Zij heeft ook een nota van haar diensten over het ontwerp-verslag van de vergadering van verspreid, waaruit bleek dat het DG „Gezondheid en consumentenbescherming” het niet eens was met de toestemming die het FSA verzoekster had verleend (hierna: „nota van ”).

Procesverloop en conclusies van partijen

15

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 11 augustus 2006, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

16

Bij op dezelfde dag ter griffie neergelegde afzonderlijke akte heeft verzoekster het Gerecht verzocht om voorlopige maatregelen te treffen en met name te gelasten dat de uitvoering van het in de e-mail van 20 juli 2006 vervatte bestreden besluit zou worden opgeschort en de aanvullende kennisgeving van het FSA via het RASFF zou worden verspreid.

17

Verzoekster heeft het Gerecht op 25 augustus 2006 een afschrift overgelegd van een brief die zij dezelfde dag aan het DG „Gezondheid en consumentenbescherming” had gezonden, volgens welke zij het Gerecht zou verzoeken om haar verzoek om voorlopige maatregelen en haar beroep in het hoofdgeding aldus te behandelen dat zij niet alleen de e-mail van , maar ook de nota van betreffen.

18

Bij beschikking van 12 september 2006, Bowland Dairy Products/Commissie (T-212/06 R, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), heeft de president van het Gerecht de Commissie gelast om de nota van in te trekken tot aan de datum van de einduitspraak in kort geding. De Commissie heeft op gevolg gegeven aan deze beschikking.

19

Bij brief van 24 oktober heeft verzoekster afstand gedaan van haar verzoeken om voorlopige maatregelen en van haar vordering tot nietigverklaring. Zij heeft desalniettemin te kennen gegeven dat zij het verzoekschrift handhaafde met betrekking tot de vergoeding van de schade die zij zou hebben geleden.

20

Bij beschikking van 29 november 2006 heeft de president van het Gerecht de doorhaling van zaak T-212/06 R gelast.

21

Op verzoek van de Commissie, hetwelk bij afzonderlijke akte is ingediend op 28 maart 2007 en niet door verzoekster is betwist in haar schriftelijke opmerkingen van , heeft het Gerecht op bij wijze van maatregel tot organisatie van de procesgang beslist dat niet zou worden ingegaan op het bedrag van de schadevergoeding zolang niet was bepaald of de Europese Gemeenschap aansprakelijk was voor de door verzoekster aangevoerde schade.

22

De zaak is toegewezen aan de Derde kamer. Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Zesde kamer, naar welke kamer de onderhavige zaak dan ook is verwezen. Aangezien de rechter-rapporteur verhinderd was over de zaak te zitten, heeft de president van het Gerecht de zaak op 7 januari 2008 toegewezen aan de Vijfde kamer.

23

Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vijfde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. Partijen zijn in hun pleidooien en antwoorden op vragen van het Gerecht gehoord ter terechtzitting van 5 maart 2009.

24

In het verzoekschrift vorderde verzoekster dat het Gerecht de e-mail van 20 juli 2006 zou nietig verklaren. Vervolgens heeft verzoekster in de brief van te kennen gegeven dat zij haar beroep tot nietigverklaring zou uitbreiden tot de nota van . Haar beroep tot nietigverklaring is later ingetrokken bij brief van .

25

Verzoekster vordert in repliek dat het Gerecht:

de Commissie veroordeelt tot betaling van schadevergoeding ten belope van het verlies dat zij ten gevolge van de e-mail van 20 juli 2006 en de nota van heeft geleden, verhoogd met rente;

de Commissie verwijst in de kosten.

26

De Commissie vordert dat het Gerecht:

het beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk en hoe dan ook ongegrond verklaart;

verzoekster verwijst in de kosten.

In rechte

27

Om te beginnen moet worden benadrukt dat verzoekster haar beroep tot nietigverklaring van de e-mail van 20 juli 2006 en van de nota van heeft ingetrokken tijdens de schriftelijke procedure. Deze afstand is ter terechtzitting bevestigd. Het Gerecht zal derhalve enkel de schadevordering onderzoeken.

Argumenten van partijen

28

Verzoekster verwijt de Commissie dat zij aan de verspreiding van de aanvullende kennisgeving van het FSA de voorwaarde heeft verbonden dat het FSA bevestigt dat verzoekster geen antibiotische melk of waterige melk gebruikt bij haar kwarkproductie, of alternatief deze verspreiding vergezeld zal laten gaan van een bericht van het DG „Gezondheid en consumentenbescherming” dat de diensten van de Commissie het niet eens zijn met de verhandeling van de door verzoekster geproduceerde kwark.

29

Verzoekster meent met name dat de Commissie in de e-mail van 20 juli definitief weigert om de aanvullende kennisgeving van het FSA te verspreiden zonder daarmee vergezeld gaande tegen-kennisgeving waaruit blijkt dat de Commissie het niet eens is met deze aanvullende kennisgeving. Dat deze weigering definitief is, blijkt uit de omstandigheid dat de e-mail van 20 juli 2006 antwoordt op de e-mail van het FSA van , die volgens verzoekster niet anders kan worden opgevat dan als een verzoek om de kennisgeving te verspreiden. Verzoekster betoogt bovendien dat het Gerecht het onderhavige beroep aldus moet behandelen dat het strekt tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door niet alleen de e-mail van , maar ook de nota van , hoewel deze na de indiening van het verzoekschrift via het RASFF is verspreid.

30

In dit verband merkt verzoekster op dat de nota van 24 augustus 2006 dezelfde werking heeft als de e-mail van en dat de tegen deze twee handelingen aangevoerde argumenten en eisen ook dezelfde zijn.

31

Bovendien verwijst zij naar de beschikking Bowland Dairy Products/Commissie, punt 18 hierboven, waarbij de Commissie bij wijze van voorlopige maatregel is gelast om de nota van 24 augustus 2006 in te trekken tot aan de einduitspraak in kort geding. Volgens verzoekster had de president van het Gerecht, gelet op artikel 242 EG en artikel 104 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, de intrekking van de nota van niet kunnen gelasten indien deze nota niet als een onderdeel van het voorwerp van het beroep was beschouwd.

32

De Commissie meent dat zij in de e-mail van 20 juli 2006 niet weigert om de aanvullende kennisgeving van het FSA te verspreiden, aangezien op die datum geen definitief verzoek in die zin bij haar was ingediend. Bij e-mail van het FSA van wordt zij immers enkel geraadpleegd over het ontwerp van aanvullende kennisgeving.

33

De Commissie betoogt bovendien dat het beroep zich niet uitstrekt tot de nota van 24 augustus 2006, aangezien deze van na de indiening van het verzoekschrift dateert. Zij voert aan dat de uitbreiding van het aanvankelijke beroep door middel van een brief aan de Commissie een ongebruikelijke procedure is, die kennelijk in strijd is met het Statuut van het Hof van Justitie en met het Reglement voor de procesvoering.

Beoordeling door het Gerecht

34

In de eerste plaats bepaalt artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof, dat overeenkomstig artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, dat „[e]en zaak […] bij het Hof aanhangig [wordt] gemaakt door middel van een verzoekschrift, dat aan de griffier wordt toegezonden”, en dat „het verzoekschrift moet inhouden […] het onderwerp van het geschil, de conclusies en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen”.

35

Evenzo bepaalt artikel 44, lid 1, sub c en d, van het Reglement voor de procesvoering dat het verzoekschrift bedoeld in artikel 21 van het Statuut van het Hof, het voorwerp van het geschil, een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen en de conclusies van de verzoeker bevat.

36

Hoewel artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering onder bepaalde voorwaarden toestaat dat in de loop van het geding nieuwe middelen worden voorgedragen, kan die bepaling in geen geval aldus worden uitgelegd dat de verzoeker op grond daarvan bij het Gerecht nieuwe conclusies mag indienen en aldus het voorwerp van het geschil kan wijzigen (zie arrest Gerecht van 12 juli 2001, Banatrading/Raad, T-3/99, Jurispr. blz. II-2123, punt 28 en aangehaalde rechtspraak).

37

In de tweede plaats kan er volgens vaste rechtspraak slechts sprake zijn van niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap indien is voldaan aan een aantal voorwaarden, te weten de onrechtmatigheid van het aan de instellingen verweten gedrag, de realiteit van de schade en het bestaan van een oorzakelijk verband tussen dat gedrag en de gestelde schade. Wanneer aan een van deze voorwaarden niet is voldaan, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen, zonder dat behoeft te worden ingegaan op de andere voorwaarden (zie arresten Hof van 29 september 1982, Oleifici Mediterranei/EEG, 26/81, Jurispr. blz. 3057, punt 16; arresten Gerecht van , Exporteurs in Levende Varkens e.a./Commissie, T-481/93 en T-484/93, Jurispr. blz. II-2941, punt 80, en , Bouychou/Commissie, T-344/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 33 en aangehaalde rechtspraak).

38

Uit deze rechtspraak volgt dat de handeling of het gedrag van de verwerende instelling waardoor de beweerde schade zou zijn veroorzaakt, een onderdeel van het voorwerp van een beroep tot schadevergoeding is en in het verzoekschrift moet worden verduidelijkt. Om dezelfde reden moeten de conclusies van dat beroep aldus worden opgevat dat zij betrekking hebben op de vergoeding van de schade die zou zijn veroorzaakt door de handeling of het gedrag waarop het verzoekschrift betrekking heeft.

39

In de derde plaats richt artikel 50, lid 1, van verordening nr. 178/2002 het RASFF op, dat als onderdeel van het netwerk de lidstaten, de Commissie en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EAV) omvat. De verantwoordelijkheid voor het beheer van het netwerk berust bij de Commissie. In het kader van dit netwerk stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de in artikel 50, lid 3, eerste alinea, sub a tot en met c, opgesomde maatregelen en krachtens artikel 50, lid 3, tweede alinea, van aanvullende informatie, met name ingeval de maatregelen waarop de kennisgeving berust, worden gewijzigd of ingetrokken. De Commissie moet de op grond van de eerste en de tweede alinea van artikel 50, lid 3, ontvangen kennisgeving en aanvullende informatie onverwijld doorzenden naar de leden van het netwerk. Als lid van het netwerk kan de Commissie echter ook krachtens artikel 50, lid 2, van verordening nr. 178/2002 de overige leden van het netwerk alle informatie doorgeven waarover zij beschikt betreffende het bestaan van een ernstig direct of indirect risico voor de gezondheid van de mens in verband met een levensmiddel of diervoeder.

40

Uit deze bepalingen volgt dat het opstellen van de in artikel 50, lid 3, van verordening nr. 178/2002 bedoelde kennisgevingen en de overlegging ervan aan de Commissie om deze aan de overige leden van het netwerk mee te delen, alleen de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat is.

41

Weliswaar is niet uitgesloten dat de Commissie ook in een geval waarvoor de nationale autoriteiten bevoegd zijn, haar standpunt kenbaar kan maken, maar dit standpunt heeft geen rechtsgevolgen en bindt die autoriteiten niet (arrest Hof van 27 maart 1980, Sucrimex en Westzucker/Commissie, 133/79, Jurispr. blz. 1299, punt 16; beschikking Hof van , Italië/Commissie, 151/88, Jurispr. blz. 1255, punt 22, en arrest Gerecht van , Van Parys en Pacific Fruit Company/Commissie, T-160/98, Jurispr. blz. II-233, punt 65). Derhalve zijn vorderingen tot schadevergoeding gebaseerd op het feit dat de Commissie een dergelijk standpunt kenbaar heeft gemaakt, niet-ontvankelijk (beschikking Gerecht van , Lademporiki en Parousis & Sia/Commissie, T-92/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 26; zie ook in die zin arrest Sucrimex en Westzucker/Commissie, reeds aangehaald, punten 22 en 25).

42

In casu is de e-mail van 20 juli 2006 aan het FSA gezonden in antwoord op de e-mail van het FSA van . Uit deze laatste e-mail blijkt dat het FSA van de Commissie commentaren en suggesties wenste te ontvangen, waaronder suggesties om de kennisgeving anders op te stellen. Bovendien benadrukte het FSA dat het van plan was om de kennisgeving zo snel mogelijk via het RASFF te verspreiden en dat het daartoe een snel antwoord van de Commissie wenste te ontvangen.

43

De e-mail van 20 juli 2006 maakt bijgevolg slechts het standpunt van de Commissie kenbaar in antwoord op een verzoek in die zin van het FSA. Derhalve is overeenkomstig de in punt 41 hierboven aangehaalde rechtspraak de in het beroep vervatte vordering tot schadevergoeding, gebaseerd op het feit dat de Commissie in antwoord op een verzoek van het FSA haar standpunt heeft kenbaar gemaakt over de tekst van een kennisgeving van aanvullende informatie in de zin van artikel 50, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 178/2002 die het FSA haar wilde overmaken om deze aan de overige leden van het netwerk mee te delen, niet-ontvankelijk en moet zij dus worden afgewezen.

44

Met betrekking tot verzoekster verzoek om ter onderbouwing van haar schadevordering eveneens rekening te houden met de nota van 24 augustus 2006, volgt uit de in de punten 34 tot en met 36 hierboven vermelde overwegingen en rechtspraak dat dit verzoek ook niet-ontvankelijk is omdat het beoogt het voorwerp van het geschil en de aanvankelijke conclusies van het beroep te wijzigen (zie ook in die zin arrest Banatrading/Raad, punt 36 hierboven, punt 29).

45

Dat de president van het Gerecht bij de beschikking Bowland Dairy Products/Commissie, punt 18 hierboven, de intrekking van de nota van 24 augustus 2006 heeft gelast, kan, anders dan verzoekster beweert, geen afbreuk doen aan deze conclusie. In dit verband volstaat het op te merken dat die beschikking is gegeven in het kader van een kort geding en in niets vooruitloopt op de uitkomst van het hoofdgeding.

46

Gelet op al het voorgaande is het onderhavige beroep tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.

Kosten

47

Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in de kosten, met inbegrip van die welke op de procedure in kort geding zijn gevallen.

 

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

 

2)

Bowland Dairy Products Ltd wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen die welke op het kort geding zijn gevallen.

 

Vilaras

Prek

Ciucă

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 29 oktober 2009.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.

Top