EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006CJ0357

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 december 2007.
Frigerio Luigi & C. Snc tegen Comune di Triuggio.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia - Italië.
Richtlijn 92/50/EEG - Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Nationale wettelijke regeling op grond waarvan lokale openbare diensten van economisch belang enkel kunnen worden gegund aan kapitaalvennootschappen - Verenigbaarheid.
Zaak C-357/06.

Jurisprudentie 2007 I-12311

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2007:818

Zaak C‑357/06

Frigerio Luigi & C. Snc

tegen

Comune di Triuggio

(verzoek van het Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia om een prejudiciële beslissing)

„Richtlijn 92/50/EEG – Overheidsopdrachten voor dienstverlening – Nationale wettelijke regeling op grond waarvan lokale openbare diensten van economisch belang alleen kunnen worden gegund aan kapitaalvennootschappen – Verenigbaarheid”

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 december 2007 

Samenvatting van het arrest

1.     Harmonisatie van wetgevingen – Procedures voor plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening – Richtlijn 92/50 – Marktdeelnemers

(Richtlijn 92/50 van de Raad, art. 26, leden 1 en 2)

2.     Gemeenschapsrecht – Rechtstreekse werking – Rechtstreeks toepasselijke verdragsbepaling – Verplichtingen van nationale rechterlijke instanties

1.     Artikel 26, leden 1 en 2, van richtlijn 92/50 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/78, verzet zich tegen nationale bepalingen die gegadigden of inschrijvers die krachtens de wettelijke regeling van de betrokken lidstaat gerechtigd zijn de betrokken dienst te verlenen, combinaties of consortiums van dienstverleners daaronder begrepen, beletten offertes in te dienen in een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht voor dienstverlening waarvan de waarde de toepassingsdrempel van richtlijn 92/50 overschrijdt, louter op grond dat deze gegadigden of inschrijvers niet de rechtsvorm hebben die overeenkomt met een bepaalde categorie van rechtspersonen, namelijk kapitaalvennootschappen.

(cf. punten 22, 29 en dictum)

2.     Het staat aan de nationale rechter een bepaling van nationaal recht met volledige gebruikmaking van de hem door het nationale recht toegekende beoordelingsvrijheid in overeenstemming met de eisen van het gemeenschapsrecht uit te leggen en toe te passen en, voor zover een dergelijke conforme uitlegging onmogelijk is, elke bepaling van nationaal recht die in strijd is met deze eisen, buiten toepassing te laten.

(cf. punten 28, 29 en dictum)







ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

18 december 2007 (*)

„Richtlijn 92/50/EEG – Overheidsopdrachten voor dienstverlening – Nationale wettelijke regeling op grond waarvan lokale openbare diensten van economisch belang enkel kunnen worden gegund aan kapitaalvennootschappen – Verenigbaarheid”

In zaak C‑357/06,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia (Italië) bij beslissing van 16 juni 2006, ingekomen bij het Hof op 30 augustus 2006, in de procedure

Frigerio Luigi & C. Snc

tegen

Comune di Triuggio,

in tegenwoordigheid van:

Azienda Servizi Multisettoriali Lombarda – A.S.M.L. SpA,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: G. Arestis, president van de Achtste kamer, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, R. Silva de Lapuerta, E. Juhász (rapporteur), J. Malenovský en T. von Danwitz, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 18 oktober 2007,

gelet op de opmerkingen van:

–       Frigerio Luigi & C. Snc, vertegenwoordigd door M. Boifava, avvocato,

–       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Zadra en X. Lewis als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1       Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 26 van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/78/EG van de Commissie van 13 september 2001 (PB L 285, blz. 1; hierna: „richtlijn 92/50”), artikel 4, lid 1, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114), de artikelen 39 EG, 43 EG, 48 EG en 81 EG, artikel 9 van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PB L 194, blz. 39), zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991 (PB L 78, blz. 32; hierna: „richtlijn 75/442”), en artikel 7 van richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (PB L 114, blz. 9).

2       Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Frigerio Luigi & C. Snc (hierna: „Frigerio”), vennootschap onder firma naar Italiaans recht, en de Comune di Triuggio inzake de gunning van een beheersovereenkomst betreffende de dienst voor stedelijke milieuzorg.

 Rechtskader

 Gemeenschapsregeling

3       Richtlijn 92/50 beoogt de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening te coördineren. Volgens de tweede overweging van de considerans ervan draagt zij bij tot de geleidelijke totstandbrenging van de interne markt, die een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd.

4       De zesde overweging van de considerans van deze richtlijn preciseert onder meer dat belemmeringen voor het vrije verkeer van diensten moeten worden vermeden en dat derhalve dienstverleners natuurlijke personen of rechtspersonen kunnen zijn.

5       Om een einde te maken aan praktijken die in het algemeen de mededinging en in het bijzonder de deelneming van onderdanen van andere lidstaten aan aanbestedingen beperken, moet volgens de twintigste overweging van de considerans van die richtlijn de dienstverleners de toegang tot de procedures voor het plaatsen van opdrachten worden vergemakkelijkt.

6       Artikel 26 van richtlijn 92/50 luidt als volgt:

„1.      Combinaties of consortiums van dienstverleners mogen inschrijven. Van deze consortiums of combinaties mag niet worden verlangd dat zij met het oog op de inschrijving een bepaalde rechtsvorm aannemen, doch dit kan wel van een combinatie of een consortium worden geëist wanneer de opdracht daaraan is gegund.

2.      Gegadigden of inschrijvers die krachtens de wetgeving van de lidstaat waarin zij zijn gevestigd, gerechtigd zijn de betrokken diensten te verlenen, mogen niet worden afgewezen louter op grond van het feit dat zij krachtens de wetgeving van de lidstaat waarin de opdracht wordt gegund, een natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon zouden moeten zijn.

3.      Van rechtspersonen kan echter worden verlangd dat zij in de inschrijving of in het verzoek tot deelneming de namen en de beroepskwalificaties vermelden van de personen die met het verlenen van de dienst worden belast.”

7       Behalve artikel 41 ervan, is richtlijn 92/50 met ingang van 31 januari 2006 ingetrokken en vervangen door richtlijn 2004/18. Artikel 26 van richtlijn 92/50 is in nagenoeg dezelfde bewoordingen overgenomen in artikel 4 van richtlijn 2004/18.

 Nationale regeling

8       Decreto legislativo nr. 267 houdende de gecoördineerde tekst van de wetten op de organisatie van de lokale entiteiten (testo unico delle leggi sull’ordinamento degli enti locali) van 18 augustus 2000 (Supplemento ordinario bij GURI nr. 227 van 28 september 2000), zoals gewijzigd bij decreto legge nr. 269 houdende spoedmaatregelen ter begunstiging van de ontwikkeling en ter verbetering van de toestand van de openbare financiën (disposizioni urgenti per favorire lo sviluppo e per la correzione dell’andamento dei conti pubblici) van 30 september 2003 (Supplemento ordinario bij GURI nr. 229 van 2 oktober 2003), na wijziging bij legge nr. 326/2003 van 24 november 2003 omgezet in wet (Supplemento ordinario bij GURI nr. 274 van 25 november 2003; hierna: „decreto legislativo nr. 267/2000”), regelt onder meer de voorwaarden voor de gunning van opdrachten betreffende de exploitatie van lokale openbare diensten van economisch belang. Artikel 113, lid 5, van dit decreto legislativo luidt als volgt:

„5.      De verrichting van de dienst geschiedt conform de regels van de sector en met inachtneming van de regels van de Europese Unie, waarbij de dienst wordt gegund aan:

a)      kapitaalvennootschappen die door middel van openbare aanbestedingsprocedures zijn geselecteerd;

b)      vennootschappen met gemengd openbaar en particulier kapitaal, waarin de particuliere aandeelhouder wordt geselecteerd door middel van openbare aanbestedingsprocedures met inachtneming van de nationale en communautaire mededingingsregels, overeenkomstig de richtsnoeren die door de bevoegde autoriteiten zijn neergelegd in specifieke besluiten of circulaires;

c)      vennootschappen waarvan het kapitaal volledig in handen van de overheid is, op voorwaarde dat de overheidslichamen die het maatschappelijk kapitaal bezitten, op de vennootschap controle uitoefenen zoals op hun eigen diensten en dat deze vennootschap het merendeel van haar werkzaamheden verricht ten behoeve van het lichaam of de lichamen die haar beheersen.”

9       Wat de specifieke afvalsector betreft, bepaalt artikel 2, lid 6, van legge regionale della Lombardia nr. 26 van 12 december 2003 houdende regeling van de lokale diensten van algemeen economisch belang, bepalingen op het gebied van afvalstoffenbeheer, energie, gebruik van de ondergrond en hydro-energiebronnen (disciplina dei servizi locali di interesse economico generale. Norme in materia di gestione dei rifiuti, di energia, di utilizzo del sottosuolo e di risorse idriche) (Supplemento ordinario bij Bollettino Ufficiale della Regione Lombardia nr. 51 van 16 december 2003; hierna: „legge regionale della Lombardia nr. 26”):

„De verrichting van de diensten wordt toevertrouwd aan kapitaalvennootschappen die worden gekozen aan de hand van een openbare aanbestedingsprocedure of een procedure die verenigbaar is met het nationale recht en het gemeenschapsrecht op het gebied van de mededinging; [...]”

10     Artikel 198, lid 1, van decreto legislativo nr. 152 van 3 april 2006 houdende normen op milieugebied (norme in materia ambiente) van 3 april 2006 (Supplemento ordinario bij GURI nr. 88 van 14 april 2006) bepaalt:

„[...] de gemeenten zetten het beheer van stedelijke afvalstoffen en van soortgelijke, voor verwerking bestemde afvalstoffen voort volgens het monopolieregime van artikel 113, lid 5, sub a, van decreto legislativo [nr. 267/2000].”

 Feiten en prejudiciële vragen

11     Bij besluit nr. 53 van 29 november 2005 (hierna: „besluit nr. 53”) heeft de gemeenteraad van de Comune di Triuggio het beheer van de dienst stedelijke milieuzorg op het grondgebied van de gemeente per 1 juli 2006 voor een periode van vijf jaar aan de Azienda Servizi Multisettoriali Lombarda – A.S.M.L. SpA 2005 (hierna: „ASML”) gegund.

12     In hetzelfde besluit is deze gemeenteraad de verbintenis aangegaan om een aandelenpakket te kopen dat het de gemeentelijke overheid mogelijk maakt om „een daadwerkelijke deelneming te verkrijgen en de betrekkingen met de [ASML] te herstructureren en te regelen, zowel op organisatorisch als op functioneel gebied, teneinde de [Comune di Triuggio] een leidinggevende en controlerende bevoegdheid over de betrokken onderneming te bezorgen, vergelijkbaar met die welke zij over haar eigen diensten uitoefent”.

13     Frigerio, die het beheer van de betrokken dienst van 1 januari 1996 tot en met 30 juni 2006 als tijdelijk consortium samen met een andere vennootschap onder firma naar Italiaans recht had gevoerd, heeft beroep tegen besluit nr. 53 ingesteld bij het Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia (regionale administratieve rechtbank van de regio Lombardije). In het kader van dit beroep heeft zij aangevoerd dat de gemeenteraad van de Comune di Triuggio niet het recht had om de betrokken opdracht rechtstreeks te gunnen, maar gehouden was om een openbare aanbesteding uit te schrijven overeenkomstig de op het gebied van overheidsopdrachten toepasselijke gemeenschapsregeling en artikel 113, lid 5, van decreto legislativo nr. 267/2000.

14     De Comune di Triuggio en de ASML hebben geconcludeerd tot verwerping van dit beroep maar eveneens, bij wege van procesincident, tot niet-ontvankelijkheid ervan. In dit verband betogen zij met name dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat Frigerio geen procesbelang heeft, daar deze is opgericht in de rechtsvorm van een personenvennootschap (vennootschap onder firma) en derhalve geen aanspraak op de gunning van de litigieuze opdracht kan maken, aangezien enkel kapitaalvennootschappen volgens artikel 113, lid 5 van decreto legislativo nr. 267/2000 in aanmerking komen voor de gunning van lokale openbare diensten, zoals stedelijke milieuzorg.

15     In die omstandigheden heeft het Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Bevat de regel van artikel 4, lid 1, van richtlijn [2004/18], of de overeenkomstige regel van artikel 26, lid 2, van richtlijn [92/50] (ingeval deze laatste de relevante regeling wordt geacht), op grond waarvan gegadigden of inschrijvers die krachtens de wetgeving van de lidstaat waarin zij zijn gevestigd, gerechtigd zijn de betrokken diensten te verlenen, niet mogen worden afgewezen louter op grond van het feit dat zij krachtens de wetgeving van de lidstaat waarin de opdracht wordt gegund, hetzij een natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon zouden moeten zijn, al dan niet een fundamenteel beginsel van gemeenschapsrecht, dat voorgaat boven de formele beperking die is vervat in artikel 113, lid 5, van decreto legislativo nr. 267/2000 en in de artikelen 2, lid 6, en 15, lid 1, van de legge regionale della Lombardia [nr. 26] van 12 december 2003, en dus bindende kracht heeft met als gevolg dat ook gegadigden die geen kapitaalvennootschappen zijn, aan de aanbestedingen kunnen deelnemen?

2)      Ingeval het Hof van oordeel is dat de hierboven genoemde bepaling geen fundamenteel beginsel van gemeenschapsrecht bevat, vormt de regel van artikel 4, lid 1, van richtlijn [2004/18], of de overeenkomstige regel van artikel 26, lid 2, van richtlijn [92/50] (ingeval deze laatste de relevante regeling wordt geacht), dan veeleer een stilzwijgend uitvloeisel van het beginsel van mededinging, in samenhang met de beginselen van bestuurlijke transparantie en non-discriminatie op grond van nationaliteit, of een van het beginsel van mededinging afgeleid beginsel, en heeft het als zodanig rechtstreekse werking en voorrang boven eventueel daarmee strijdige nationale bepalingen waarmee de lidstaten overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken regelen die niet onder de rechtstreekse werking van het gemeenschapsrecht vallen?

3)      Zijn de bepalingen van artikel 113, lid 5, van decreto legislativo nr. 267/2000 en van de artikelen 2, lid 6, en 15, lid 1, van de legge regionale [nr. 26] van 12 december 2003 in overeenstemming met de beginselen van gemeenschapsrecht die zijn neergelegd in de artikelen 39 [EG] (vrij verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap), 43 [EG] (vrijheid van vestiging), en 48 [EG] en 81 [EG] (mededingingsregelingen) [...], en dienen derhalve, ingeval wordt geoordeeld dat de genoemde nationale bepalingen hiermee strijdig zijn, deze laatste buiten toepassing te worden gelaten, als indruisend tegen gemeenschapsbepalingen die rechtstreekse werking en voorrang boven de nationale bepalingen hebben?

4)      Zijn de bepalingen van artikel 113, lid 5, van decreto legislativo nr. 267/2000 en van de artikelen 2, lid 6, en 15, lid 1, van de legge regionale nr. [26] van 12 december 2003 in overeenstemming met artikel 9, lid 1, van richtlijn [75/442], of met de overeenkomstige bepaling van artikel 7, lid 2, van richtlijn [2006/12] van 5 april 2006 (ingeval deze laatste de relevante regeling wordt geacht), waarin respectievelijk is bepaald dat ‚[...] iedere inrichting of onderneming die de in bijlage II A [bij richtlijn 75/442] bedoelde handelingen verricht, een vergunning [moet] hebben van de in artikel 6 [van die richtlijn] bedoelde bevoegde instantie’ en dat ‚[d]e in lid 1 [van artikel 7 van richtlijn 2006/12] bedoelde plannen [voor het beheer van afvalstoffen] bijvoorbeeld [kunnen] behelzen: a) de natuurlijke of rechtspersonen die gemachtigd zijn afvalstoffen te beheren [...]’?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 De eerste en de tweede vraag

16     Vooraf zij opgemerkt dat volgens vaste rechtspraak in het kader van de procedure van artikel 234 EG, die op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof berust, elke beoordeling van de feiten tot de bevoegdheid van de nationale rechter behoort (zie onder meer arresten van 16 juli 1998, Dumon en Froment, C‑235/95, Jurispr. blz. I‑4531, punt 25; 11 juli 2006, Chacón Navas, C‑13/05, Jurispr. blz. I‑6467, punt 32, en 8 november 2007, ING. AUER, C‑251/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 19).

17     In dit verband blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing, met name uit de eerste en de tweede vraag, dat de verwijzende rechterlijke instantie zich op de premisse baseert dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde opdracht onder een van de communautaire richtlijnen inzake overheidsopdrachten voor dienstverlening valt, te weten richtlijn 92/50 dan wel richtlijn 2004/18. Deze premisse wordt bovendien ondersteund door aan het Hof overgelegde gegevens, zoals besluit nr. 53, waarvan de tekst bij de opmerkingen van Frigerio is gevoegd en waaruit blijkt dat de waarde van de opdracht in het hoofdgeding de toepassingsdrempel van deze richtlijnen overschrijdt. Voorts blijkt uit de ter terechtzitting gemaakte opmerkingen dat de tegenprestatie voor deze opdracht wordt verstrekt door de Comune di Triuggio, zodat deze opdracht niet als een dienstverleningsconcessie kan worden gekwalificeerd.

18     In die omstandigheden dient te worden vastgesteld dat, gelet op het feit dat voormeld besluit van 29 november 2005 dateert, richtlijn 92/50 ratione materiae en ratione temporis op de feiten in het hoofdgeding van toepassing is.

19     Derhalve dienen de eerste en de tweede prejudiciële vraag, die samen moeten worden onderzocht, aldus opnieuw te worden geformuleerd dat de verwijzende rechterlijke instantie primair wenst te vernemen of artikel 26, lid 2, van richtlijn 92/50 zich verzet tegen nationale bepalingen als die aan de orde in het hoofdgeding, volgens welke in een procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening enkel offertes mogen worden ingediend door belanghebbenden die de rechtsvorm van een kapitaalvennootschap hebben. Subsidiair heeft deze rechterlijke instantie twijfels over de gevolgen van een eventueel bevestigend antwoord voor de uitlegging en de toepassing van het nationale recht.

20     Volgens artikel 26, lid 2, van richtlijn 92/50 mogen de aanbestedende diensten gegadigden of inschrijvers die krachtens de wetgeving van de lidstaat waarin zij zijn gevestigd, gerechtigd zijn een bepaalde dienst te verlenen, niet afwijzen louter op grond van het feit dat zij krachtens de wetgeving van de lidstaat waarin de opdracht wordt gegund, een natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon zouden moeten zijn.

21     Uit deze bepaling volgt dat de aanbestedende diensten gegadigden of inschrijvers die krachtens de wetgeving van de betrokken lidstaat gerechtigd zijn de betrokken dienst te verlenen, evenmin van een aanbestedingsprocedure mogen uitsluiten louter op grond dat hun rechtsvorm niet met een bepaalde categorie van rechtspersonen overeenkomt.

22     Hieruit volgt dat voormelde bepaling zich verzet tegen elke nationale wettelijke regeling die gegadigden of inschrijvers die krachtens de wetgeving van de betrokken lidstaat gerechtigd zijn de betrokken dienst te verlenen, uitsluit van de gunning van overheidsopdrachten voor dienstverlening waarvan de waarde de toepassingsdrempel van richtlijn 92/50 overschrijdt, louter op grond dat die gegadigden of inschrijvers niet de rechtsvorm hebben die met een bepaalde categorie van rechtspersonen overeenkomt.

23     Bijgevolg zijn nationale bepalingen als die aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan opdrachten voor lokale openbare diensten van economisch belang waarvan de waarde de toepassingsdrempel van richtlijn 92/50 overschrijdt, enkel kunnen worden gegund aan kapitaalvennootschappen, niet verenigbaar met artikel 26, lid 2, van deze richtlijn.

24     Met betrekking tot de feiten die in het hoofdgeding aan de orde zijn, blijkt uit het dossier dat Frigerio het beroep in het hoofdgeding heeft ingesteld als leider van een tijdelijk consortium van ondernemingen, dat tussen 1 januari 1996 en 30 juni 2006 de stedelijke milieuzorg van de Comune di Triuggio heeft beheerd.

25     In dit verband dient tevens te worden gepreciseerd dat uit artikel 26, lid 1, van richtlijn 92/50 eveneens volgt dat de aanbestedende diensten niet van combinaties of consortiums van dienstverleners mogen verlangen dat zij met het oog op de inschrijving een bepaalde rechtsvorm aannemen.

26     Bovendien wordt voor het Hof niet betwist dat Frigerio naar Italiaans recht gerechtigd was om de dienst van stedelijke milieuzorg te verrichten in haar rechtsvorm, namelijk als vennootschap onder firma. In dit verband wijst de verwijzende rechterlijke instantie er onder meer op dat Frigerio is ingeschreven in het register van personen die activiteiten op het gebied van afvalstoffen mogen uitoefenen.

27     Zoals in punt 19 van het onderhavige arrest is opgemerkt, heeft de verwijzende rechterlijke instantie subsidiair eveneens twijfels over de gevolgen van de vaststelling dat nationale bepalingen als die aan de orde in het hoofdgeding indruisen tegen richtlijn 92/50.

28     Volgens vaste rechtspraak dient de nationale rechter een bepaling van nationaal recht met volledige gebruikmaking van de hem door het nationale recht toegekende beoordelingsvrijheid in overeenstemming met de eisen van het gemeenschapsrecht uit te leggen en toe te passen. Indien een dergelijke conforme toepassing onmogelijk is, is de nationale rechter gehouden het gemeenschapsrecht in volle omvang toe te passen en de door dit recht aan particulieren toegekende rechten te beschermen, waarbij hij zo nodig elke strijdige bepaling van nationaal recht buiten toepassing dient te laten (zie in die zin arresten van 4 februari 1988, Murphy e.a., 157/86, Jurispr. blz. 673, punt 11, en 11 januari 2007, ITC, C‑208/05, Jurispr. blz. I‑181, punten 68 en 69).

29     Gelet op het voorgaande moeten de eerste en de tweede vraag aldus worden beantwoord dat artikel 26, leden 1 en 2, van richtlijn 92/50 zich verzet tegen nationale bepalingen als die aan de orde in het hoofdgeding, die gegadigden of inschrijvers die krachtens de wetgeving van de betrokken lidstaat gerechtigd zijn de betrokken dienst te verlenen, combinaties of consortiums van dienstverleners daaronder begrepen, beletten offertes in te dienen in een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht voor dienstverlening waarvan de waarde de toepassingsdrempel van richtlijn 92/50 overschrijdt, louter op grond dat deze gegadigden of inschrijvers niet de rechtsvorm hebben die overeenkomt met een bepaalde categorie van rechtspersonen, namelijk kapitaalvennootschappen. Het staat aan de nationale rechter een bepaling van nationaal recht met volledige gebruikmaking van de hem door het nationale recht toegekende beoordelingsvrijheid in overeenstemming met de eisen van het gemeenschapsrecht uit te leggen en toe te passen en, voor zover een dergelijke conforme uitlegging onmogelijk is, elke bepaling van nationaal recht die in strijd is met deze eisen, buiten toepassing te laten.

 De derde en de vierde prejudiciële vraag

30     Met zijn derde en vierde vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of nationale bepalingen als die aan de orde in het hoofdgeding in overeenstemming zijn met de artikelen 39 EG, 43 EG, 48 EG en 81 EG en met richtlijn 75/442 en richtlijn 2006/12.

31     Aangezien, zoals uit punt 18 van het onderhavige arrest blijkt, de feiten in het hoofdgeding binnen de werkingssfeer van richtlijn 92/50 vallen, en nu de uitlegging van deze richtlijn de elementen oplevert die noodzakelijk zijn om de verwijzende rechterlijke instantie in staat te stellen, de bij haar aanhangige zaak af te doen, zou onderzoek van de bovengenoemde communautaire bepalingen van louter hypothetisch belang zijn. Derhalve hoeven volgens vaste rechtspraak de derde en de vierde vraag niet te worden beantwoord (zie in die zin arresten van 22 november 2005, Mangold, C‑144/04, Jurispr. blz. I‑9981, punten 36 en 37, en 4 juli 2006, Adeneler e.a., C‑212/04, Jurispr. blz. I‑6057, punten 42 en 43).

 Kosten

32     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 26, leden 1 en 2, van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/78/EG van de Commissie van 13 september 2001, verzet zich tegen nationale bepalingen als die aan de orde in het hoofdgeding,die gegadigden of inschrijvers die krachtens de wetgeving van de betrokken lidstaat gerechtigd zijn de betrokken dienst te verlenen, combinaties of consortiums van dienstverleners daaronder begrepen, beletten offertes in te dienen in een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht voor dienstverlening waarvan de waarde de toepassingsdrempel van richtlijn 92/50 overschrijdt, louter op grond dat deze gegadigden of inschrijvers niet de rechtsvorm hebben die overeenkomt met een bepaalde categorie van rechtspersonen, namelijk kapitaalvennootschappen. Het staat aan de nationale rechter een bepaling van nationaal recht met volledige gebruikmaking van de hem door het nationale recht toegekende beoordelingsvrijheid in overeenstemming met de eisen van het gemeenschapsrecht uit te leggen en toe te passen en, voor zover een dergelijke conforme uitlegging onmogelijk is, elke bepaling van nationaal recht die in strijd is met deze eisen, buiten toepassing te laten.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.

Top