Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006CJ0257

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 24 januari 2008.
    Roby Profumi Srl tegen Comune di Parma.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Corte suprema di cassazione - Italië.
    Artikel 28 EG - Richtlijn 76/768/EEG - Bescherming van gezondheid - Cosmetische producten - Invoer - Verstrekking van informatie betreffende cosmetische producten aan autoriteiten van land van invoer.
    Zaak C-257/06.

    Jurisprudentie 2008 I-00189

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2008:35

    ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

    24 januari 2008 ( *1 )

    „Artikel 28 EG — Richtlijn 76/768/EEG — Bescherming van gezondheid — Cosmetische producten — Invoer — Verstrekking van informatie betreffende cosmetische producten aan autoriteiten van staat van invoer”

    In zaak C-257/06,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) bij beslissing van 12 juli 2005, ingekomen bij het Hof op 13 juni 2006, in de procedure

    Roby Profumi Srl

    tegen

    Comune di Parma,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J. Makarczyk (rapporteur), P. Kūris, J.-C. Bonichot en C. Toader, rechters,

    advocaat-generaal: J. Mazák,

    griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 mei 2007,

    gelet op de opmerkingen van:

    Roby Profumi Srl, vertegenwoordigd door M. Pozzi, avvocato,

    de Belgische regering, vertegenwoordigd door L. Van den Broeck als gemachtigde,

    de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Loosli-Surrans als gemachtigde,

    de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door G. Albenzio, avvocato dello Stato,

    de Poolse regering, vertegenwoordigd door E. Ośniecką-Tamecką als gemachtigde,

    de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Caeiros en D. Recchia als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 28 EG en artikel 7 van richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (PB L 262, blz. 169), zoals gewijzigd bij richtlijn 93/35/EEG van de Raad van 14 juni 1993 (PB L 151, blz. 32; hierna: „richtlijn 76/768”).

    2

    Dit verzoek is ingediend in een geding tussen de vennootschap Roby Profumi Srl (hierna: „Roby Profumi”) en de gemeente Parma betreffende de door de burgemeester van deze gemeente bevestigde sancties die aan Roby Profumi zijn opgelegd wegens niet-naleving van een aantal nationale bepalingen betreffende cosmetische producten.

    Toepasselijke bepalingen

    Gemeenschapswetgeving

    3

    Richtlijn 76/768 beoogt de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake cosmetische producten teneinde het vrije verkeer van deze goederen in de Europese Gemeenschap te verzekeren. Ter bescherming van de volksgezondheid stelt deze richtlijn uniforme regels vast betreffende de samenstelling, de etikettering en de verpakking van cosmetische producten.

    4

    Artikel 7 van richtlijn 76/768 bepaalt:

    „1.   Het is de lidstaten niet toegestaan het in de handel brengen van cosmetische producten die beantwoorden aan de voorschriften van deze richtlijn en haar bijlagen, te weigeren, te verbieden, of te beperken om redenen betreffende de eisen die zijn vervat in deze richtlijn en haar bijlagen.

    2.   Zij kunnen evenwel eisen dat de vermeldingen bedoeld in artikel 6, lid 1, sub b, c, d en f, in elk geval in hun nationale of officiële taal of talen zijn gesteld; bovendien kunnen zij eisen dat de vermeldingen bedoeld in artikel 6, lid 1, sub g, in een taal zijn gesteld die voor de consument gemakkelijk te begrijpen is. Te dien einde stelt de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 10 een gemeenschappelijke nomenclatuur van de ingrediënten vast.

    3.   Bovendien kan iedere lidstaat eisen dat, met het oog op een snelle en afdoende medische behandeling in geval van gezondheidsstoornissen, adequate en voldoende gegevens betreffende de in de cosmetische producten gebruikte stoffen ter beschikking worden gesteld van de bevoegde instantie, die erop moet toezien dat van deze gegevens slechts in het kader van de behandeling gebruik wordt gemaakt.

    De lidstaten wijzen de bevoegde instantie aan en delen de desbetreffende gegevens mede aan de Commissie die deze in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendmaakt.”

    Nationale wetgeving

    5

    Artikel 10 van wet nr. 713 houdende bepalingen ter uitvoering van de richtlijnen van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de productie en de verkoop van cosmetische producten (legge n. 713 recante norme per l’attuazione delle direttive della Comunità economica europea sulla produzione e la vendita dei cosmetici) van 11 oktober 1986 (gewone bijlage bij GURI nr. 253 van 30 oktober 1986), zoals gewijzigd bij decreto legislativo nr. 126 van 24 april 1997 (GURI nr. 112 van 16 mei 1997; hierna: „wet nr. 713/1986”), bepaalt:

    „[…]

    3 bis.   De invoer van cosmetische producten uit landen die niet tot de Europese Unie behoren, geschiedt onder de verantwoordelijkheid van een deskundige die voldoet aan de in de leden 1 en 2 gestelde voorwaarden. Deze evalueert de voor de vervaardiging van de producten gebruikte methode.

    4.   De goede praktijken op het gebied van de vervaardiging van cosmetische producten worden mede op basis van de communautaire regels vastgesteld en geactualiseerd bij decreet van de minister van Gezondheid, in gezamenlijk overleg met de minister van Industrie, Handel en Ambacht en de minister van Arbeid en Sociale Voorzorg.

    5.   Eenieder die voor eigen rekening of voor rekening van derden de in artikel 1 bedoelde producten wil vervaardigen of verpakken, doet minstens één maand voor de aanvang van deze activiteit hiervan schriftelijke mededeling aan het ministerie van Gezondheid en aan de regionale overheid.

    6.   Deze mededeling dient de volgende gegevens te bevatten:

    a)

    de naam of het maatschappelijk doel en de maatschappelijke zetel van de onderneming en het adres van de fabriek;

    b)

    een beschrijving van de locatie en de uitrusting waaruit blijkt dat zij voldoen aan de technische en hygiënische vereisten voor dit soort productie, alsook de documenten waaruit blijkt dat deze uitrusting is aangekocht of wordt geleased;

    c)

    de identiteit en de kwalificaties van de technisch directeur;

    d)

    de volledige en gedetailleerde lijst van de in het handelsproduct gebruikte en de daarin vervatte stoffen.

    7.   Elke wijziging van de in lid 6, sub a, b en c, bedoelde gegevens dient opnieuw voorafgaandelijk te worden meegedeeld.

    8.   Een soortgelijke mededeling, beperkt tot de elementen genoemd in lid 6, sub a en d, dient te worden verricht door importeurs van producten in verkoopklare verpakkingen afkomstig van lidstaten van de Europese Unie, terwijl de importeurs van dergelijke producten uit derde landen ook de persoonsgegevens en de kwalificaties van de in lid 3 bis bedoelde deskundige moeten meedelen.

    […]”

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    6

    Roby Profumi is een vennootschap naar Italiaans recht die binnen de communautaire markt cosmetische producten in- en uitvoert.

    7

    Op 9 oktober 2000 legde een lokale gezondheidsinstantie Roby Profumi een geldboete van 10000000 ITL op wegens niet-nakoming van de bij artikel 10, lid 8, van wet nr. 713/1986 opgelegde verplichting om de minister van Gezondheid en de regionale overheid bepaalde gegevens betreffende de ingevoerde cosmetische producten mee te delen. Nadat Roby Profumi tegen deze beslissing bezwaar had aangetekend, heeft de burgemeester van Parma bij verordening van 31 juli 2001 de sanctie bevestigd en het bedrag van de geldboete verhoogd tot 15000000 ITL.

    8

    Roby Profumi heeft tegen deze verordening beroep ingesteld bij het Tribunale di Parma. Deze rechtbank heeft geoordeeld dat Roby Profumi de bij artikel 10, lid 8, van wet nr. 713/1986 opgelegde verplichting, die zij in overeenstemming acht met het gemeenschapsrecht, niet is nagekomen, maar heeft niettemin haar beroep gedeeltelijk toegewezen en de geldboete verminderd tot 5000000 ITL.

    9

    Roby Profumi heeft tegen het vonnis van het Tribunale di Parma cassatieberoep ingesteld. Zij stelt met name dat het Tribunale bovengenoemde nationale bepaling niet had mogen toepassen, aangezien deze in strijd is met artikel 28 EG en artikel 7 van richtlijn 76/768.

    10

    Aangezien de Corte suprema di cassazione twijfels heeft over de verenigbaarheid van de Italiaanse bepaling met bovengenoemde communautaire bepalingen, heeft zij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

    „[Is] artikel 10, lid 8, van wet nr. 713/1986, zoals gewijzigd bij artikel 9, lid 4, van decreto legislativo nr. 126/1997, [verenigbaar] met artikel 28 EG en artikel 7 van richtlijn [76/768 ?]”

    Beoordeling van de prejudiciële vraag

    Inleidende opmerkingen

    11

    In de eerste plaats dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het Hof in het kader van een prejudiciële verwijzing weliswaar niet bevoegd is zich uit te spreken over vragen die een aangelegenheid zijn van het nationale recht van de lidstaten, noch over de verenigbaarheid van nationale bepalingen met het gemeenschapsrecht, maar de nationale rechter wel de uitleggingsgegevens betreffende het gemeenschapsrecht kan verschaffen die deze in staat zullen stellen het bij hem aanhangig gemaakte geding te beslechten (zie met name arresten van 23 november 1989, Eau de Cologne & Parfümerie-Fabrik 4711, C-150/88, Jurispr. blz. I-3891, punt 12, en 21 september 2000, Borawitz, C-124/99, Jurispr. blz. I-7293, punt 17).

    12

    Verder wenst de verwijzende rechter met zijn vraag in wezen te vernemen of artikel 28 EG en artikel 7 van richtlijn 76/768 zich verzetten tegen een nationale bepaling volgens welke een importeur van cosmetische producten aan de minister van Gezondheid en de Regionale Overheid meer bepaald de naam of het maatschappelijk doel van de onderneming, haar maatschappelijke zetel en het adres van de fabriek, alsook een volledige en gedetailleerde lijst van de in deze producten gebruikte en de daarin vervatte stoffen moet meedelen.

    13

    In de tweede plaats dient er tevens aan te worden herinnerd dat bij richtlijn 76/768 een volledige harmonisatie van de nationale bepalingen inzake verpakking en etikettering van cosmetische producten tot stand is gebracht (zie met name arresten van 28 januari 1999, Unilever, C-77/97, Jurispr. blz. I-431, punt 24; 13 januari 2000, Estée Lauder, C-220/98, Jurispr. blz. I-117, punt 23, en 24 oktober 2002, Linhart en Biffl, C-99/01, Jurispr. blz. I-9375, punt 17).

    14

    Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, moeten, wanneer op communautair niveau een geharmoniseerde regeling voor een bepaalde materie is getroffen, de daarop betrekking hebbende nationale regelingen aan de bepalingen van de harmonisatiemaatregel en niet aan die van het EG-Verdrag worden getoetst (zie in die zin arrest Eau de Cologne & Parfümerie-Fabrik 4711, reeds aangehaald, punt 28; arresten van 12 oktober 1993, Vanacker en Lesage, C-37/92, Jurispr. blz. I-4947, punt 9, en 13 december 2001, DaimlerChrysler, C-324/99, Jurispr. blz. I-9897, punt 32).

    15

    Hieruit volgt dat het Hof zich bij de beantwoording van de prejudiciële vraag moet beperken tot de uitlegging van richtlijn 76/768.

    Antwoord van het Hof

    16

    Om te beginnen dient te worden vastgesteld dat de communautaire wetgever met de vaststelling van richtlijn 76/768 beoogde, het doel van vrij verkeer van cosmetische producten te verzoenen met de bescherming van de volksgezondheid (zie arrest van 13 september 2001, Schwarzkopf, C-169/99, Jurispr. blz. I-5901, punt 27).

    17

    Zoals uit de tweede en de derde overweging van de considerans van richtlijn 76/768 blijkt, was de wetgever namelijk van mening dat de verschillen tussen de nationale wetgevingen inzake cosmetische producten de fabrikanten ertoe noopten, hun productie te differentiëren naargelang van de lidstaat waarvoor deze was bestemd, en dat deze verschillen een belemmering voor het handelsverkeer van deze producten vormden, maar stelde hij niettemin vast dat deze nationale bepalingen tot doel hadden de volksgezondheid te beschermen, zodat ook de communautaire harmonisatie in deze sector hierop gericht moest zijn. De latere wijzigingen van richtlijn 76/768 zijn door dezelfde overwegingen ingegeven (zie arrest Schwarzkopf, reeds aangehaald, punt 28).

    18

    Een van de regels van richtlijn 76/768 is vastgesteld in artikel 7, lid 1, ervan, volgens hetwelk het de lidstaten niet is toegestaan het in de handel brengen van cosmetische producten die beantwoorden aan de voorschriften van deze richtlijn en haar bijlagen, te weigeren, te verbieden of te beperken.

    19

    Verder kan een lidstaat volgens artikel 7, lid 3, eisen dat met het oog op een snelle en afdoende medische behandeling in geval van gezondheidsstoornissen adequate en voldoende gegevens betreffende de in de cosmetische producten gebruikte stoffen ter beschikking van de bevoegde instantie worden gesteld (zie arrest van 5 mei 1993, Commissie/Frankrijk, C-246/91, Jurispr. blz. I-2289, punt 9).

    20

    Deze bepaling, die deel uitmaakt van een richtlijn die, met name blijkens de tweede en de derde overweging van de considerans ervan, tot doel heeft het vrije verkeer van cosmetische producten te verzekeren, streeft ook de bescherming van de gezondheid van personen in de zin van artikel 30 EG na (zie in die zin arrest Estée Lauder, reeds aangehaald, punt 25).

    21

    De maatregelen die de lidstaten treffen om aan artikel 7, lid 3, van richtlijn 76/768 uitvoering te geven, moeten evenwel in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Unilever, punt 27; Estée Lauder, punt 26, en Linhart et Biffl, punt 26).

    22

    In casu blijkt uit de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wetgeving dat importeurs van cosmetische producten aan de autoriteiten die belast zijn met de bescherming van de gezondheid en het leven van personen, de naam of het maatschappelijk doel van de fabrikant, zijn maatschappelijke zetel en het adres van de fabriek, alsook een volledige en gedetailleerde lijst van de in het handelsproduct vervatte stoffen moeten meedelen.

    23

    Deze mededelingsplicht stelt de bevoegde autoriteiten in staat om de medische diensten in geval van gezondheidsstoornissen zo snel mogelijk de voor een snelle en afdoende behandeling noodzakelijke informatie te verschaffen.

    24

    Een dergelijke mededelingsplicht is evenredig aan het door artikel 7, lid 3, van richtlijn 76/768 nagestreefde doel van bescherming van de gezondheid van personen, aangezien zij verzekert dat de bevoegde nationale instanties beschikken over gedetailleerde informatie over het betrokken product. Slechts op basis van deze informatie kan immers een aangepaste behandeling worden voorgeschreven.

    25

    Gelet op een en ander, dient te worden geantwoord dat artikel 7 van richtlijn 76/768 zich niet verzet tegen een nationale bepaling volgens welke de importeur van cosmetische producten met het oog op een snelle en afdoende medische behandeling in geval van gezondheidsstoornissen de minister van Gezondheid en de regionale overheid de naam of het maatschappelijk doel van de onderneming, haar maatschappelijke zetel en het adres van de fabriek, alsook een volledige en gedetailleerde lijst van de in deze producten gebruikte en de daarin vervatte stoffen moet meedelen.

    Kosten

    26

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 7 van richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976, betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/35/EEG van de Raad van 14 juni 1993, verzet zich niet tegen een nationale bepaling volgens welke de importeur van cosmetische producten met het oog op een snelle en afdoende medische behandeling in geval van gezondheidsstoornissen de minister van Gezondheid en de regionale overheid de naam of het maatschappelijk doel van de onderneming, haar maatschappelijke zetel en het adres van de fabriek, alsook een volledige en gedetailleerde lijst van de in deze producten gebruikte en de daarin vervatte stoffen moet meedelen.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Italiaans.

    Top