Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006CC0220

Conclusie van advocaat-generaal Bot van 20 september 2007.
Asociación Profesional de Empresas de Reparto y Manipulado de Correspondencia tegen Administración General del Estado.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Audiencia Nacional - Spanje.
Overheidsopdrachten - Liberalisering van postdiensten - Richtlijnen 92/50/EEG en 97/67/EG - Artikelen 43 EG, 49 EG en 86 EG - Nationale regeling op grond waarvan overheidsinstanties buiten regels inzake overheidsopdrachten om met openbare onderneming, leverancier van universele postdiensten in betrokken lidstaat, overeenkomsten mogen sluiten over verrichting van zowel voorbehouden als niet voorbehouden postdiensten.
Zaak C-220/06.

Jurisprudentie 2007 I-12175

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2007:540

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

Y. BOT

van 20 september 2007 1(1)

Zaak C‑220/06

Asociación Profesional de Empresas de Reparto y Manipulado de Correspondencia

tegen

Administración del Estado

[verzoek van de Audiencia Nacional (Spanje) om een prejudiciële beslissing]

„Richtlijn 97/67/EG – Richtlijn 92/50/EEG – Artikelen 43 EG, 49 EG en 86 EG – Nationale regeling die levering van voorbehouden en niet-voorbehouden postdiensten toevertrouwt aan één enkele leverancier – ‚In-houseovereenkomst’ – Rechtvaardiging”





1.     Mag aan een naamloze vennootschap wier gehele kapitaal in handen is van de overheid rechtstreeks de levering van voorbehouden en niet-voorbehouden postdiensten worden toevertrouwd, zonder dat daarbij de gemeenschapsregels inzake de plaatsing van overheidsopdrachten en artikel 86, lid 1, EG juncto de artikelen 43 EG en 49 EG worden geschonden? Dat is in wezen de vraag van de Audiencia Nacional (Spanje) aan het Hof.

2.     In deze conclusie geef ik het Hof in overweging voor recht te verklaren dat de regels inzake de plaatsing van overheidsopdrachten en artikel 86, lid 1, EG juncto de artikelen 43 EG en 49 EG in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling die de levering van voorbehouden en niet-voorbehouden postdiensten rechtstreeks toevertrouwt aan de leverancier van de universele dienst.

I –    Rechtskader

A –    Gemeenschapsrecht

1.      Primair recht

3.     Artikel 43 EG verbiedt beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat. Artikel 49 EG verbiedt beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap ten aanzien van de onderdanen der lidstaten die in een ander land van de Gemeenschap zijn gevestigd dan dat, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht.

4.     Artikel 86, lid 1, EG luidt: „De lidstaten nemen of handhaven met betrekking tot de openbare bedrijven en de ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen, geen enkele maatregel welke in strijd is met de regels van dit Verdrag, met name die bedoeld in de artikelen 12 en 81 tot en met 89.”

5.     Artikel 86, lid 2, EG bevat een uitzondering op het verbod om bepaalde ondernemingen bijzondere of uitsluitende rechten te verlenen of die te handhaven in de gevallen waarin de toepassing van de regels van het Verdrag de vervulling, in feite of in rechte, verhindert van de bijzondere taak die is toevertrouwd aan een met een taak van algemeen belang belaste overheidsonderneming.

2.      Richtlijn 97/67/EG

6.     Met het oog op de totstandbrenging van de interne markt, waarin met name het vrije verkeer van diensten moet zijn gewaarborgd, en gelet op de noodzaak de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap te garanderen(2), heeft de Gemeenschap met de vaststelling van richtlijn 97/67 een gemeenschappelijk werkingskader voor de minimumpostdienst geschapen.

7.     Die richtlijn garandeert een minimale universele postdienst en bepaalt de omvang daarvan, waarbij de lidstaten de mogelijkheid wordt geboden bepaalde diensten voor te behouden aan één leverancier, zodat voor die diensten dus een monopolie kan blijven bestaan.

8.     De richtlijn beoogt dus een geleidelijke en gecontroleerde openstelling van de postsector voor mededinging.(3)

9.     Volgens artikel 2, punt 1, van richtlijn 97/67 zijn postdiensten diensten die bestaan in het ophalen, het sorteren, het vervoeren en het bestellen van postzendingen.

10.   Volgens artikel 3, lid 1, van de richtlijn wordt onder „universele dienst” verstaan het recht dat inhoudt „dat op alle punten van het grondgebied permanent postdiensten van een bepaalde kwaliteit worden aangeboden tegen prijzen die voor alle gebruikers betaalbaar zijn”.

11.   Artikel 3, lid 4, van de richtlijn luidt:

„Elke lidstaat treft de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de universele dienst ten minste de volgende prestaties omvat:

–       het ophalen, het sorteren, het vervoeren en de distributie van postzendingen tot 2 kg;

–       het ophalen, het sorteren, het vervoeren en de distributie van postpakketten tot 10 kg;

–       de diensten in verband met aangetekende zendingen en zendingen met aangegeven waarde.”

12.   In dat verband bevat richtlijn 97/67 een lijst van diensten die aan de leverancier(s) van de universele dienst in elke lidstaat kunnen worden voorbehouden. Het betreft het ophalen, het sorteren, het vervoer en het bestellen van binnenlandse brievenpost en inkomende grensoverschrijdende post, al dan niet per spoedbestelling besteld, binnen de in de richtlijn gestelde gewichts‑ en prijsbeperkingen.(4)

13.   Deze uitzondering op de liberalisering van de postdiensten geldt namelijk enkel voor brievenpost van minder dan 350 g en met een prijs van minder dan vijfmaal het openbare tarief van brievenpost van de laagste gewichtsklasse van de snelste standaardcategorie.(5)

14.   Krachtens artikel 7, lid 2, van richtlijn 97/67 kunnen de lidstaten inkomende grensoverschrijdende post en direct mail(6), voor zover nodig voor de handhaving van de universele dienst, blijven voorbehouden binnen de prijs‑ en gewichtsklassen die zijn vastgesteld voor de diensten die kunnen worden voorbehouden.

15.   Richtlijn 97/67 is naderhand gewijzigd bij richtlijn 2002/39/EG.(7)

16.   Richtlijn 2002/39 is echter in werking getreden op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, op 5 juli 2002. De feiten die in het hoofdgeding aan de orde zijn, zijn echter van eerdere datum. Richtlijn 2002/39 is hier dan ook niet van toepassing.

3.      Richtlijn 92/50/EEG

17.   Daar het feit dat overheidsopdrachten niet waren opengesteld voor mededinging, een hinderpaal vormde voor de voltooiing van de interne markt en de ontwikkeling van Europese ondernemingen die kunnen concurreren op de wereldmarkt belemmerde, heeft de Gemeenschap beslist de overheidsopdrachten voor dienstverlening te onderwerpen aan de mededingingsregels.

18.   Artikel 1, sub a, van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening(8) definieert overheidsopdrachten voor dienstverlening als schriftelijke overeenkomsten onder bezwarende titel, die zijn gesloten tussen een dienstverlener enerzijds en een aanbestedende dienst anderzijds.

19.   Volgens artikel 6 zijn de bepalingen van deze richtlijn niet van toepassing op „overheidsopdrachten voor dienstverlening die worden gegund aan een instantie, die zelf een aanbestedende dienst is [...], op basis van een alleenrecht dat zij uit hoofde van bekendgemaakte wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen geniet, op voorwaarde dat deze bepalingen verenigbaar zijn met het Verdrag”.

20.   Krachtens artikel 7, lid 1, sub a, tweede streepje, ii, van richtlijn 92/50 is deze richtlijn van toepassing op overheidsopdrachten voor dienstverlening die met name betrekking hebben op het vervoer van poststukken over land en door de lucht en die worden geplaatst door aanbestedende diensten en waarvan de geraamde waarde exclusief belasting over de toegevoegde waarde ten minste 200 000 bijzondere trekkingsrechten (hierna: „SDR”)(9) bedraagt.

B –    Nationaal recht

1.      Postdiensten

21.   Richtlijn 97/67 is in de Spaanse rechtsorde omgezet bij wet 24/1998 van 13 juli 1998 betreffende de universele postdienst en de liberalisering van de postdiensten (Ley 24/1998 del Servicio Postal Universal y de Liberalización de los Servicios Postales).(10)

22.   Volgens de artikelen 1 en 2 van deze wet worden postdiensten als diensten van algemeen belang beschouwd en is de universele postdienst onderworpen aan openbaredienstverplichtingen.

23.   Artikel 18 van deze wet behoudt bepaalde diensten voor aan de leverancier van de universele postdienst. De voorbehouden diensten zijn:

–       de postgirodienst;

–       het ophalen, het toelaten, het sorteren, het bezorgen, het verwerken, het laten circuleren, het vervoeren en het bestellen van al dan niet aangetekende interlokale postzendingen, brieven en postkaarten, op voorwaarde dat het gewicht gelijk of lager is dan 100 g. Met ingang van 1 januari 2006 is de gewichtslimiet op 50 g bepaald.

Andere exploitanten kunnen dit soort werkzaamheden verrichten met betrekking tot de interlokale zendingen, indien zij van de gebruikers een prijs vragen die op zijn minst drie keer hoger is dan de prijs voor de gewone verzendingen van de laagste gewichtsklasse van de snelste standaardcategorie, die voor de met de universele postdienst belaste leverancier is vastgesteld. Met ingang van 1 januari 2006 is de prijs op zijn minst tweeënhalf keer hoger.

Nationale of grensoverschrijdende zendingen van directe reclame, boeken, catalogi en tijdschriften maken geen deel uit van de voorbehouden diensten.

De uitwisseling van documenten mag niet worden voorbehouden;

–       de grensoverschrijdende postdienst voor inkomende en uitgaande brieven en postkaarten, binnen de in het tweede streepje vastgestelde gewichts‑ en prijsgrenzen, en

–       de ontvangst, als postdienst, van verzoeken, brieven en mededelingen die de burgers richten tot organen van overheidsdiensten.

2.      Overheidsopdrachten

24.   Volgens artikel 11 van de wet betreffende de overheidsopdrachten (Ley de Contratos de las Administraciones Públicas), waarvan de gecodificeerde tekst is goedgekeurd bij koninklijk wetsbesluit 2/2000 (Real Decreto Legislativo 2/2000) van 16 juni 2000(11), gelden voor de overheidsopdrachten de beginselen van bekendmaking en mededinging, behalve de in deze wet vastgestelde uitzonderingen, alsook het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod.

25.   Volgens artikel 206, lid 4, van de wet betreffende de overheidsopdrachten wordt het vervoer van post over land of door de lucht geacht een overheidsopdracht te zijn in de zin van artikel 11 van die wet, en is het dus onderworpen aan de mededingingsregels.

26.   Artikel 3, lid 1, sub d, van de wet betreffende de overheidsopdrachten sluit de samenwerkingsovereenkomsten die de overheid sluit met natuurlijke of privaatrechtelijke rechtspersonen uit van de werkingssfeer van de wet, mits het voorwerp daarvan niet valt onder de in die wet of in bijzondere bestuurlijke bepalingen geregelde overeenkomsten.

3.      Wet 14/2000

27.   Bij artikel 58 van wet 14/2000 van 29 december 2000 houdende fiscale, administratieve en sociale maatregelen (Ley 14/2000 de Medidas Fiscales, Administrativas y del Orden Social)(12) is de Sociedad Estatal Correos y Telégrafos, Sociedad Anónima (hierna: „Correos”) opgericht. Volgens die bepaling is het kapitaal van Correos volledig in handen van de overheid. Voor elke beschikkingshandeling met betrekking tot het maatschappelijk kapitaal en elke handeling tot directe of indirecte verwerving van aandelen in de vennootschap door personen of instellingen die niets met de overheid van doen hebben, moet toestemming worden verleend bij een bepaling met de rang van wet.

28.   Volgens artikel 58 kunnen overheidsinstanties met Correos bovendien samenwerkingsovereenkomsten sluiten als bedoeld in artikel 3 van koninklijk wetsbesluit 2/2000, voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van het vennootschappelijk doel, met name voor het verrichten van postdiensten.

II – Feiten en procesverloop in het hoofdgeding

29.   Bij een op 6 juni 2002 ondertekende samenwerkingsovereenkomst tussen het Spaanse ministerie van Onderwijs, Cultuur en Sport (hierna: „ministerie”) en Correos (hierna: „samenwerkingsovereenkomst”), is aan deze laatste de verrichting van post‑ en telegraafdiensten toevertrouwd.

30.   Volgens artikel 1 van de overeenkomst verbindt Correos zich tot het leveren van de volgende postdiensten:

–       brieven (gewone, aangetekende en expres) lokaal, interlokaal en internationaal, zonder enige beperking naar gewicht of omvang;

–       pakketten (post‑, blauw en internationaal), zonder enige beperking naar gewicht of omvang;

–       nationale exprespost en internationale snelpost [„Express Mail Service” (EMS)], zonder enige beperking naar gewicht of omvang, en

–       de bestelling van boeken, bibliotheekpost, tijdschriften en het publicatieblad van het ministerie op nationaal niveau (lokaal en interlokaal) en internationaal (over land en door de lucht), zonder enige beperking naar gewicht of omvang.

31.   In de overeenkomst is bepaald dat de vergoeding voor de geleverde dienst afhangt van de omzet. Volgens de verwijzende rechter bedraagt de waarde daarvan in elk geval jaarlijks meer dan 12 020,42 EUR.

32.   De samenwerkingsovereenkomst is gesloten zonder dat een openbare aanbesteding is gehouden.

33.   Om die reden heeft de Asociación Profesional de Empresas de Reparto y Manipulado de Correspondencia (beroepsvereniging van ondernemingen voor postdistributie en ‑verwerking; hierna: „Asociación Profesional”) tegen het administratief besluit waarbij de overheidsopdracht aan Correos is toegewezen, bezwaar aangetekend bij de technische secretaris-generaal van het ministerie.

34.   Bij besluit van 20 maart 2003 heeft de technische secretaris-generaal van het ministerie het bezwaar afgewezen. Asociación Profesional heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de Audiencia Nacional.

III – Prejudiciële vraag

35.   De Audiencia Nacional heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en heeft het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moeten de artikelen 43 EG en 49 EG, juncto artikel 86 EG, wanneer zij worden toegepast in het kader van de bij de richtlijnen 97/67 en 2002/39 ingevoerde liberalisering van de postdiensten en in het kader van de grondbeginselen van het plaatsen van overheidsopdrachten, die de richtlijnen ‚ad hoc’ vaststellen, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een overeenkomst waarvan het doel de verrichting van zowel voorbehouden als niet-voorbehouden en dus geliberaliseerde postdiensten omvat, en die is gesloten tussen een staatsbedrijf met uitsluitend openbaar kapitaal, dat bovendien de voor de verrichting van de universele postdienst gemachtigde leverancier is, en een overheidsinstantie?”

IV – Analyse

A –    Ontvankelijkheid

36.   De Spaanse regering betwist dat de vraag ontvankelijk is. Zij meent namelijk dat de vraag er in werkelijkheid toe strekt, de wettigheid te onderzoeken van een overeenkomst die tot de nationale bevoegdheid behoort.

37.   In haar opmerkingen stelt de Spaanse regering dat de eigenlijke vraag aan het Hof duidelijk naar voren komt uit de verwijzingsbeslissing. De Audiencia Nacional heeft het Hof in werkelijkheid niet gevraagd om een uitlegging van de richtlijnen 97/67 en 92/50, maar wenst te vernemen of de samenwerkingsovereenkomst strookt met deze gemeenschapsregeling.

38.   Het is vaste rechtspraak dat het Hof in het kader van een procedure krachtens artikel 234 EG weliswaar niet bevoegd is om uitspraak te doen over de verenigbaarheid van nationale bepalingen met bepalingen van gemeenschapsrecht, aangezien de uitlegging van nationale bepalingen een zaak is van de nationale rechter, maar dat het niettemin bevoegd is deze rechter alle gegevens over de uitlegging van het gemeenschapsrecht te verschaffen die hem in staat stellen te beoordelen of dergelijke bepalingen verenigbaar zijn met de gemeenschapsregeling.(13)

39.   In deze zaak kan het Hof zich niet uitspreken over de verenigbaarheid van wet 14/2000 met het gemeenschapsrecht, maar het kan alle gegevens over de uitlegging van het gemeenschapsrecht verschaffen om de verwijzende rechter in staat te stellen zelf deze verenigbaarheid te beoordelen.

40.   Ik meen dan ook dat de vraag ontvankelijk is.

B –    Beantwoording van de prejudiciële vraag

41.   Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de richtlijnen 97/67 en 92/50, alsmede artikel 86 EG, juncto de artikelen 43 EG en 49 EG aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling die het de overheid mogelijk maakt, de verrichting van voorbehouden en niet-voorbehouden postdiensten toe te vertrouwen aan een instantie die geheel in handen is van de overheid, zonder dat daarbij de regels voor de plaatsing van overheidsopdrachten voor dienstverlening moeten worden gevolgd.

42.   De vraag komt erop neer, dat moet worden uitgemaakt of het gemeenschapsrecht aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een wet die potentiële leveranciers belet een offerte in te dienen voor een opdracht betreffende voorbehouden en niet-voorbehouden postdiensten, en die hun daardoor de mogelijkheid ontneemt die opdracht gegund te krijgen.

43.   Voor mijn analyse onderzoek ik eerst of artikel 7 van richtlijn 97/67 aldus moet worden uitgelegd dat de door Correos geleverde diensten voorbehouden diensten zijn.

44.   Indien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde diensten niet-voorbehouden diensten zijn, die dus onder de mededingingsregels vallen, zal ik vervolgens onderzoeken of richtlijn 92/50 van toepassing is op de aan Correos gegunde overheidsopdracht voor dienstverlening. Het Hof heeft immers voor recht verklaard dat de bepalingen van het Verdrag inzake het vrije verkeer toepassing moeten vinden op overheidsopdrachten die buiten de werkingssfeer van die richtlijn vallen.(14) Ik moet dus eerst nagaan of de richtlijn van toepassing is op de situatie die in het hoofdgeding aan de orde is. Als dat niet het geval is, moet die situatie worden getoetst aan het primaire recht.

45.   Indien richtlijn 92/50 niet van toepassing is, zal ik de situatie die in het hoofdgeding aan de orde is ten slotte toetsen aan het primaire recht, meer bepaald de grondbeginselen van het Verdrag.

1.      Uitlegging van artikel 7 van richtlijn 97/67

46.   Het is niet de eerste keer dat het Hof zich moet uitspreken over de uitlegging van artikel 7 van richtlijn 97/67. In het arrest van 11 maart 2004, Asempre en Asociación Nacional de Empresas de Externalización y Gestión de Envíos y Pequeña Paquetería(15), heeft het Hof deze bepaling immers reeds eng uitgelegd. Het overwoog dat, gelet op het doel van de richtlijn, namelijk de liberalisering van de postdiensten, het de lidstaten niet vrij staat, aan de levering van postdiensten bijkomende voorwaarden te verbinden en aldus het gamma van de aan de leveranciers van de universele dienst voorbehouden diensten uit te breiden.(16)

47.   De lijst van voorbehouden diensten moet dus als een exhaustieve lijst worden beschouwd. Als voorbehouden diensten kunnen aldus worden beschouwd het ophalen, het sorteren, het vervoeren en de distributie van binnenlandse postzendingen, alsmede direct mail en uitgaande grensoverschrijdende post, voor zover zulks voor deze laatste nodig is voor de handhaving van de universele dienst.

48.   Zoals ik al zei, betreffen de voorbehouden diensten echter enkel brievenpost van minder dan 350 g en met een prijs van minder dan vijfmaal het openbare tarief.

49.   In casu heeft de samenwerkingsovereenkomst volgens de verwijzende rechter ook betrekking op de levering van andere postdiensten dan die welke als voorbehouden diensten worden beschouwd.

50.   Uit de stukken blijkt immers dat volgens artikel 58, lid 2, van wet 14/2000 het vennootschappelijk doel van Correos het beheer en de exploitatie van alle postdiensten omvat. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen voorbehouden en niet-voorbehouden diensten. Bovendien betreft de aan Correos voorbehouden levering van postdiensten op grond van deze wet en krachtens artikel 1 van de samenwerkingsovereenkomst alle brieven, pakjes en postpakketten, zonder beperking naar gewicht of omvang.

51.   Zoals ik al zei, kan volgens artikel 7 van richtlijn 97/67 echter enkel het ophalen, het sorteren, het vervoer en het bestellen van binnenlandse brievenpost, binnen de in de richtlijn bepaalde gewichts‑ en prijsgrenzen, aan één leverancier worden voorbehouden. Enkel de levering van die diensten mag rechtstreeks, zonder aanbesteding, aan één enkele leverancier worden toevertrouwd. De andere postdiensten in de zin van artikel 2 van de richtlijn moeten dus worden onderworpen aan de mededingingsregels.

52.   Artikel 7, lid 1, van richtlijn 97/67 moet dus aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die de levering van postdiensten voorbehoudt aan één enkele leverancier, zonder dat onderscheid wordt gemaakt tussen voorbehouden en niet-voorbehouden diensten.

53.   Thans rijst de vraag of het feit dat de toewijzing van de levering van niet-voorbehouden postdiensten als bedoeld in artikel 58 van wet 14/2000 plaatsvindt zonder voorafgaande aanbesteding en zonder oproep tot mededinging, indruist tegen richtlijn 92/50.

2.      Toepasbaarheid van richtlijn 92/50

54.   Wat richtlijn 92/50 betreft, staat vast dat deze van toepassing is op overheidsopdrachten voor dienstverlening waarvan de waarde exclusief belasting over de toegevoegde waarde ten minste 200 000 SDR bedraagt.(17)

55.   Volgens de verwijzende rechter is de waarde van de samenwerkingsovereenkomst groter dan 12 020,42 EUR. Ter terechtzitting heeft geen enkele partij de juiste waarde van de opdracht kunnen bepalen. Het staat dus aan de nationale rechter om het juiste bedrag te bepalen, teneinde uit te maken of richtlijn 92/50 van toepassing is op de situatie die in het hoofdgeding aan de orde is.

56.   Laat ons eerst veronderstellen dat de waarde van de samenwerkingsovereenkomst ten minste 200 000 SDR bedraagt.

57.   In dat geval moet richtlijn 92/50 om de volgende redenen aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die het de overheid mogelijk maakt, de verrichting van niet-voorbehouden postdiensten toe te vertrouwen aan een instantie die geheel in handen is van de overheid.

58.   Volgens artikel 1, sub a, van richtlijn 92/50 zijn overheidsopdrachten voor dienstverlening „schriftelijke overeenkomsten onder bezwarende titel, die zijn gesloten tussen een dienstverlener enerzijds en een aanbestedende dienst anderzijds”.

59.   Volgens de rechtspraak van het Hof hoeft niet te worden onderzocht hoe een overeenkomst wordt gekwalificeerd in het recht van de lidstaten.(18) Het begrip overheidsopdracht moet dus worden beschouwd als een communautair begrip. Om uit te maken of er sprake is van een overheidsopdracht, moet derhalve worden onderzocht of is voldaan aan de criteria van artikel 1, sub a.

60.   Voor de toepassing van richtlijn 92/50 moeten twee voorwaarden zijn vervuld. Het moet gaan om een overeenkomst onder bezwarende titel, die is gesloten tussen twee afzonderlijke entiteiten, namelijk een aanbestedende dienst en een dienstverlener.

61.   De eerste voorwaarde lijkt mij te zijn vervuld, aangezien wet 14/2000 bepaalt dat overheidsinstanties met Correos samenwerkingsovereenkomsten kunnen sluiten voor het verrichten van postdiensten. Verder is de samenwerkingsovereenkomst op grond van deze wet tussen het ministerie en Correos gesloten in ruil voor een vergoeding die afhangt van de omzet. Hier is dus duidelijk sprake van een overeenkomst onder bezwarende titel.

62.   De tweede voorwaarde, het bestaan van een aanbestedende dienst en een dienstverlener, wordt gedefinieerd in richtlijn 92/50. Volgens artikel 1, sub b, van de richtlijn worden namelijk als aanbestedende diensten beschouwd „de Staat, de territoriale lichamen, publiekrechtelijke instellingen en verenigingen gevormd door een of meer van deze lichamen of instellingen”. Artikel 1, sub c, definieert dienstverleners als „natuurlijke of rechtspersonen, met inbegrip van openbare lichamen, die diensten aanbieden”.

63.   In casu lijkt het ministerie wel degelijk een aanbestedende dienst en Correos een dienstverlener.

64.   Aangezien Correos geheel in handen is van de overheid, rijst hier echter de vraag of de uitzondering van artikel 6 van richtlijn 92/50 van toepassing is. Volgens dat artikel zijn de bepalingen van deze richtlijn niet van toepassing op overheidsopdrachten voor dienstverlening die worden gegund aan een instantie die zelf een aanbestedende dienst is in de zin van artikel 1, sub b, op basis van een alleenrecht dat zij uit hoofde van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen geniet.

65.   In casu staat buiten kijf dat Correos een alleenrecht heeft dat haar is toegekend bij wet 14/2000.

66.   Mijns inziens moet dus worden onderzocht of de twee betrokken entiteiten, namelijk de aanbestedende dienst en de dienstverlener, in werkelijkheid één enkele entiteit zijn. Zo ja, kan er geen sprake zijn van een overeenkomst onder bezwarende titel die is gesloten met een entiteit die juridisch losstaat van de aanbestedende dienst, en zijn de in artikel 1 van richtlijn 92/50 gestelde voorwaarden niet vervuld. In dat geval behoeven de gemeenschapsregels inzake overheidsopdrachten niet te worden toegepast.

67.   Het antwoord is te vinden in de rechtspraak van het Hof.

68.   In het arrest van 11 januari 2005, Stadt Halle en RPL Lochau(19), heeft het Hof in het kader van richtlijn 92/50 namelijk de voorwaarden gehanteerd die waren geformuleerd in het arrest van 18 november 1999, Teckal(20), betreffende richtlijn 93/36/EEG van de Raad.(21) Nu richtlijn 93/36 geen uitzondering bevat die vergelijkbaar is met die van artikel 6 van richtlijn 92/50, overwoog het Hof dat wat het bestaan van een overeenkomst betreft, de nationale rechter moet nagaan, of er een overeenkomst is gesloten tussen twee afzonderlijke personen.

69.   Volgens het Hof is dat niet het geval wanneer de aanbestedende dienst op de dienstverlener „toezicht uitoefent zoals op zijn eigen diensten” en de dienstverlener „tegelijkertijd het merendeel van zijn werkzaamheden verricht ten behoeve van [de aanbestedende dienst of diensten] die hem beheersen”.(22)

70.   Die twee voorwaarden, waaraan is voldaan in een zogenoemde „in-houserelatie”, zijn cumulatief; wanneer zij zijn vervuld, kunnen overheidsinstanties een overheidsopdracht gunnen aan één enkele dienstverlener, zonder op die opdracht de mededingingsregels toe te passen. Daar die voorwaarden echter een uitzondering zijn op de regels van gemeenschapsrecht, moeten zij eng worden uitgelegd.(23)

71.   In het arrest van 13 oktober 2005, Parking Brixen(24), heeft de Hof de inhoud gepreciseerd van de voorwaarde betreffende het toezicht dat de aanbestedende dienst uitoefent zoals op zijn eigen diensten. Om uit te maken of de aanbestedende dienst een dergelijk toezicht uitoefent op de dienstverlener, moet worden onderzocht of uit de relevante wetsbepalingen en omstandigheden volgt dat de dienstverlener onder een zodanig toezicht staat dat de aanbestedende dienst zijn beslissingen kan beïnvloeden. Het Hof voegt daaraan toe dat het moet gaan om een doorslaggevende invloed zowel op de strategische doelstellingen als op de belangrijke beslissingen.(25)

72.   Verder is de omstandigheid dat het kapitaal van de dienstverlenende onderneming geheel in handen is van de aanbestedende dienst, volgens het Hof niet doorslaggevend.(26)

73.   Het is daarentegen van oordeel dat het feit dat een particuliere onderneming wordt omgevormd in een naamloze vennootschap, aantoont dat deze vennootschap marktgericht is, zodat het toezicht van de overheid wordt afgezwakt.(27)

74.   Het Hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat de raad van bestuur van de dienstverlenende onderneming aanzienlijke bevoegdheden had, zonder controle door de overheid, en dat het maatschappelijk doel van die onderneming kon worden verruimd.(28) Die twee elementen wezen erop dat de aanbestedende dienst geen dergelijk toezicht uitoefende op de dienstverlener.

75.   Daar de voorwaarde betreffende het toezicht eng moet worden uitgelegd, meen ik dat deze voorwaarde impliceert dat de dienstverlener geen enkele manoeuvreerruimte heeft, en dat de overheidsinstantie uiteindelijk de enige is die beslissingen kan nemen betreffende deze onderneming. Uit het gebruik van de term „in house” blijkt bovendien duidelijk dat men onderscheid wil maken tussen activiteiten die een overheidsinstantie rechtstreeks uitoefent via een interne structuur „die deel uitmaakt van het huis”, en die welke zij aan een derde toevertrouwt.

76.   In casu blijkt uit verschillende factoren dat Correos, wier kapitaal weliswaar in handen is van de overheid, een manoeuvreerruimte behoudt met betrekking tot de beslissingen die zij moet nemen.

77.   Hoewel de samenwerkingsovereenkomst volgens artikel 58, lid 2, sub g, van wet 14/2000 moet worden aanvaard door Correos, die de leverancier is van de universele dienst, blijkt uit de stukken dat Correos de overeenkomst met de aanbestedende dienst kan beëindigen mits zij die een maand van tevoren schriftelijk opzegt.

78.   Verder is Correos, die een overheidsbedrijf was, krachtens diezelfde wet omgevormd in een naamloze vennootschap, die diensten aanbiedt tegen vergoeding. Vaststaat ook dat Correos alle andere werkzaamheden of diensten kan verrichten die de eerder genoemde aanvullen of die noodzakelijk zijn voor de passende uitvoering van haar vennootschappelijk doel.(29) Dat lijkt ook naar voren te komen uit haar jaarverslag 2005, waarin is vermeld dat de toenemende concurrentie in de sector het noodzakelijk heeft gemaakt het dienstenaanbod te vergroten en zich op andere markten te positioneren.(30)

79.   Nu Correos een naamloze vennootschap is geworden, die haar maatschappelijk doel kan verruimen en haar overeenkomst met de overheid kan opzeggen, meen ik dat zij een marktgerichte onderneming is geworden, waardoor het toezicht van de overheid is afgezwakt.

80.   Volgens mij oefent de aanbestedende overheidsdienst op Correos dan ook geen toezicht uit in de zin van de aangehaalde rechtspraak. Het staat evenwel aan de nationale rechter om te onderzoeken of in casu aan die voorwaarde is voldaan.

81.   De inhoud van de tweede voorwaarde, namelijk dat de dienstverlener het merendeel van zijn werkzaamheden moet verrichten ten behoeve van de aanbestedende dienst of diensten die hem beheersen, is door het Hof nader omschreven in het arrest van 11 mei 2006, Carbotermo en Consorzio Alisei(31), betreffende de uitlegging van richtlijn 93/36.

82.   Volgens het Hof is aan deze tweede voorwaarde slechts voldaan wanneer de werkzaamheden van de dienstverlener zich hoofdzakelijk toespitsten op de aanbestedende dienst die hem controleert, en elke andere activiteit marginaal is.(32) De werkzaamheden van Correos moeten met andere woorden nagenoeg geheel zijn toegespitst op de overheidsinstantie die haar controleert.

83.   Om uit te maken of dit het geval is, dient de nationale rechter alle – zowel kwalitatieve als kwantitatieve – omstandigheden van de zaak in de beschouwing te betrekken.

84.   In casu kan Correos krachtens wet 14/2000 samenwerkingsovereenkomsten sluiten met alle overheidsinstanties. In de verwijzingsbeslissing preciseert de Audiencia Nacional zelfs dat Correos inderdaad verschillende samenwerkingsovereenkomsten heeft gesloten met verschillende overheidsinstellingen.

85.   In haar bij het Hof ingediende opmerkingen erkent de Spaanse regering verder dat Correos de verlener van de universele dienst is, waarvan de belangrijkste begunstigden derden op het gehele Spaanse grondgebied zijn.

86.   Overheidsinstanties zijn dus niet de belangrijkste noch de enige ontvangers van de diensten van Correos.

87.   Onder voorbehoud van verificatie door de nationale rechter, lijkt de tweede voorwaarde dus evenmin vervuld te zijn.

88.   Indien de waarde van de overheidsopdracht in kwestie ten minste 200 000 SDR bedraagt, is richtlijn 92/50 volgens mij dus van toepassing in deze zaak.

89.   Ik meen dan ook dat de aan Correos toevertrouwende overheidsopdracht voor postdiensten krachtens artikel 8 van de richtlijn had moeten worden geplaatst overeenkomstig de bepalingen van de titels III tot en met VI van deze richtlijn, met name artikel 11, lid 1. Deze opdracht had dus openbaar moeten worden aanbesteed en voldoende moeten worden bekendgemaakt.

90.   In haar opmerkingen stelt de Spaanse regering dat indien zij op de niet-voorbehouden diensten de mededingingsregels zou moeten toepassen, dat tot een financieel onevenwicht zou leiden, en Correos niet langer de minimale universele dienst zou kunnen waarborgen die haar is opgedragen.

91.   Met dit argument beroept de Spaanse regering zich in feite op de uitzondering van artikel 86, lid 2, EG.

92.   Om de volgende redenen kan dat argument in casu echter niet worden aanvaard.

93.   Volgens artikel 86, lid 2, EG vallen de ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang onder de regels van het Verdrag, met name onder de mededingingsregels, voor zover de toepassing daarvan de vervulling van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert.

94.   In casu bestaat het vennootschappelijk doel van Correos in het verrichten van postdiensten, die niet enkel de universele dienst omvat, maar ook het beheer en de exploitatie van alle postdiensten.

95.   Ik meen dat de wens van de gemeenschapswetgever om de postsector te liberaliseren, waarbij hij onderscheid maakt tussen voorbehouden en niet-voorbehouden diensten, aantoont dat de vervulling van de bijzondere taak die is toevertrouwd aan dienstverleners als Correos niet wordt verhinderd door de niet-voorbehouden diensten open te stellen voor mededinging.

96.   Richtlijn 97/67 heeft namelijk een juridisch kader ingevoerd voor de postsector. Er is met name voorzien in een universele dienst in de sector, waarbij de lidstaten de mogelijkheid wordt geboden bepaalde postdiensten voor te behouden. De verlening van alle andere diensten, die niet kunnen worden voorbehouden, moet worden opengesteld voor mededinging.

97.   Zo de lidstaten een overheidsopdracht voor niet-voorbehouden postdiensten zonder voorafgaande aanbesteding konden gunnen aan één enkele dienstverlener, dan zou daarmee lijnrecht worden ingegaan tegen het doel van richtlijn 97/67, de liberalisering van de postsector.

98.   Ik voeg daar nog aan toe dat de Commissie heeft gepreciseerd dat voor de voorbehouden diensten het vermoeden geldt dat zij zijn gerechtvaardigd op grond van artikel 86, lid 2, EG.(33)

99.   Door onderscheid te maken tussen voorbehouden en niet-voorbehouden diensten en door de lidstaten de mogelijkheid te bieden de voorbehouden diensten toe te vertrouwen aan de leverancier van de universele dienst, geeft richtlijn 97/67 volgens mij uitvoering aan artikel 86, lid 2, EG.

100. Om deze redenen ben ik van mening dat wanneer de waarde van de overheidsopdracht voor dienstverlening ten minste 200 000 SDR bedraagt, richtlijn 92/50 aldus moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die de verrichting van niet-voorbehouden postdiensten toevertrouwt aan een naamloze vennootschap die geheel in handen is van de overheid, voor zover de aanbestedende dienst op de dienstverlener geen toezicht uitoefent zoals op zijn eigen diensten en de dienstverlener niet het merendeel van zijn werkzaamheden verricht ten behoeve van het lichaam of de lichamen die hem beheersen.

101. Indien de drempel van 200 000 SDR niet wordt bereikt, blijft de gunning van overheidsopdrachten die niet onder de gemeenschapsrichtlijnen vallen, toch onderworpen aan de grondbeginselen van het Verdrag. De situatie die in het hoofdgeding aan de orde is, moet dus ook worden getoetst aan die beginselen.

3.      Uitlegging van de artikelen 43 EG, 49 EG en 86 EG

102. Zoals ik in punt 44 van deze conclusie al zei, heeft het Hof geoordeeld dat wanneer de waarde van een overheidsopdracht voor dienstverlening onder de bij richtlijn 92/50 vastgestelde drempel blijft, de aanbestedende diensten niettemin gehouden zijn om de grondbeginselen van het Verdrag in acht te nemen.

103. De verwijzende rechter wenst dus te vernemen of artikel 86, lid 1, EG juncto de artikelen 43 EG en 49 EG, in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die het mogelijk maakt, de verrichting van niet-voorbehouden postdiensten rechtstreeks toe te vertrouwen aan een naamloze vennootschap waarvan het kapitaal in handen is van de overheid.

104. Krachtens artikel 86, lid 1, EG mogen de lidstaten met betrekking tot de openbare ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen, geen enkele maatregel nemen of handhaven welke in strijd is met de regels van het Verdrag.

105. In casu is artikel 86, lid 1, EG van toepassing op de gegeven situatie, aangezien Correos een openbare onderneming is in de zin van die bepaling, daar haar kapitaal in handen is van de overheid. Bovendien blijkt uit de stukken dat Correos het alleenrecht heeft gekregen om postdiensten te verlenen die, zoals ik al zei, verder gaan dan de diensten die als voorbehouden diensten worden beschouwd.

106. Daar artikel 86, lid 1, EG geen zelfstandige betekenis heeft en dient te worden gelezen in samenhang met de relevante verdragsregels(34), meen ik dat de regels die hier relevant zijn, de artikelen 43 EG en 49 EG zijn.

107. Voor zover de betrokken overheidsopdracht voor de verlening van postdiensten namelijk ondernemingen uit andere lidstaten kan interesseren, ontneemt de rechtstreekse gunning ervan zonder aanbesteding deze laatste elke mogelijkheid om een offerte in te dienen. Bovendien worden ondernemingen die soortgelijke diensten aanbieden als Correos ontmoedigd om zich in de betrokken lidstaat te vestigen, aangezien zij niet de mogelijkheid hebben om een offerte in te dienen.

108. Artikel 43, eerste alinea, EG bepaalt dat beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden zijn. Artikel 49, eerste alinea, EG verbiedt beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap ten aanzien van de onderdanen der lidstaten die in een ander land van de Gemeenschap zijn gevestigd dan dat, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht.

109. De artikelen 43 EG en 49 EG zijn een bijzondere uitdrukking van het beginsel van gelijke behandeling, dat zelf het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit impliceert, zoals dat is neergelegd in artikel 12 EG.(35)

110. Het Hof heeft in zijn rechtspraak betreffende overheidsopdrachten reeds geoordeeld dat het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers tot doel heeft alle inschrijvers bij het formuleren van hun aanbieding dezelfde kansen te bieden, ongeacht hun nationaliteit.(36)

111. Het Hof was dan ook van oordeel dat de eerbiediging van de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie inzake overheidsopdrachten veronderstelt dat de aanbestedende dienst het beginsel van transparantie in acht neemt, door de overheidsopdracht aan een zekere mate van openbaarheid te onderwerpen. Daardoor kunnen alle potentiële inschrijvers kennis nemen van het bestaan van een dergelijke opdracht en kunnen zij offertes indienen voor de betrokken aanbesteding.(37)

112. Wat overheidsopdrachten betreft, bestaat discriminatie er met andere woorden in, de opdracht niet aan de regels inzake openbaarheid te onderwerpen en de in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen aldus de mogelijkheid te ontnemen om offertes in te dienen.

113. Zoals ik al zei, betreft de aan Correos gegunde opdracht enerzijds de levering van voorbehouden diensten, die dus rechtstreeks aan één enkele leverancier kunnen worden gegund, en anderzijds de levering van niet-voorbehouden diensten, waarvoor de mededingingsregels gelden.

114. De verwijzende rechter heeft echter vastgesteld dat de overheidsopdracht voor postdiensten niet is bekendgemaakt en dat geen beroep is gedaan op andere leveranciers op de nationale en buitenlandse markt, maar dat de opdracht rechtstreeks aan Correos is gegund.

115. Aldus heeft de aanbestedende dienst niet enkel de in andere lidstaten gevestigde ondernemingen het recht ontzegd offertes in te dienen en hun diensten te verlenen in de betrokken lidstaat, maar heeft hij andere ondernemingen met hetzelfde maatschappelijk doel als Correos ook ontmoedigd om zich in die lidstaat te vestigen, hetgeen een tegen de artikelen 43 EG en 49 EG indruisende beperking van de vrijheid van vestiging en van de vrijheid van dienstverrichting oplevert.

116. Niettemin kunnen twee bezwaren worden geformuleerd.

117. In de eerste plaats mogen overheidsondernemingen krachtens artikel 86, lid 1, EG weliswaar niet beter worden behandeld dan particuliere ondernemingen, maar dat is anders indien de aanbestedende dienst de overheidsopdracht voor dienstverlening toevertrouwt aan een onderneming die hij in handen heeft.(38)

118. In de punten 69 tot en met 88 van deze conclusie hebben wij echter al gezien dat de relatie tussen de aanbestedende dienst en Correos niet als een „in-houserelatie” kan worden beschouwd. Dit bezwaar moet dus worden afgewezen.

119. In de tweede plaats geldt er krachtens artikel 86, lid 2, EG een afwijking op het in lid 1 van dat artikel gestelde verbod.

120. Zoals ik hiervoor al zei, kan de Spaanse regering zich in het kader van richtlijn 97/67 echter niet beroepen op artikel 86, lid 2, EG.

121. Ook het tweede bezwaar moet dus worden afgewezen.

122. Bijgevolg meen ik dat artikel 86, lid 1, EG, juncto de artikelen 43 EG en 49 EG aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die het de overheid mogelijk maakt, de verrichting van niet-voorbehouden postdiensten toe te vertrouwen aan een instantie die geheel in handen is van de overheid, zonder dat daarbij de grondbeginselen voor de plaatsing van overheidsopdrachten voor dienstverlening in acht worden genomen.

V –    Conclusie

123. Op grond van een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van de Audiencia Nacional te beantwoorden als volgt:

„Indien de waarde van de overheidsopdracht voor dienstverlening ten minste 200 000 bijzondere trekkingsrechten bedraagt, moet richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1997, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die het de overheid mogelijk maakt, de verrichting van niet-voorbehouden postdiensten toe te vertrouwen aan een instantie waarvan het kapitaal geheel in handen is van de overheid, zonder dat daarbij de regels voor de plaatsing van overheidsopdrachten voor dienstverlening moeten worden gevolgd, voor zover de aanbestedende dienst op de dienstverlener geen toezicht uitoefent zoals op zijn eigen diensten en de dienstverlener niet het merendeel van zijn werkzaamheden verricht ten behoeve van de aanbestedende dienst of diensten die hem beheersen.

Indien de waarde van de overheidsopdracht voor dienstverlening minder dan 200 000 bijzondere trekkingsrechten bedraagt, moet artikel 86, lid 1, EG, in samenhang met de artikelen 43 EG en 49 EG, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die het de overheid mogelijk maakt, de verrichting van niet-voorbehouden postdiensten toe te vertrouwen aan een instantie waarvan het kapitaal geheel in handen is van de overheid, zonder dat daarbij de grondbeginselen voor de plaatsing van overheidsopdrachten voor dienstverlening in acht worden genomen, voor zover de aanbestedende dienst op de dienstverlener geen toezicht uitoefent zoals op zijn eigen diensten en de dienstverlener niet het merendeel van zijn werkzaamheden verricht ten behoeve van de aanbestedende dienst of diensten die hem beheersen.”


1 – Oorspronkelijke taal: Frans.


2 – Zie overwegingen 1 en 2 van de considerans van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PB 1998, L 15, blz. 14).


3 – Op 11 juli 2007 hebben de leden van het Europees Parlement in eerste lezing een verslag goedgekeurd waarin steun wordt betuigd aan het voorstel van de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 97/67 met betrekking tot de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap [COM(2006) 594 def.] (zie verslag A6‑0246/2007 van het Europees Parlement). Er moet echter nog een compromis worden gevonden over de datum waarop de markt voor postdiensten geheel moet zijn geliberaliseerd. Het Europees Parlement stelt voor deze sector geheel te liberaliseren vanaf 31 december 2010; de Commissie stelt 31 december 2008 voor.


4 – Artikel 7, lid 1.


5 – Idem.


6 – Zie voor de definitie van direct mail artikel 2, punt 8, van richtlijn 97/67.


7 – Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 (PB L 176, blz. 21).


8 – PB L 209, blz. 1. Deze richtlijn is gewijzigd bij richtlijn 97/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1997 (PB L 328, blz. 1; hierna: „richtlijn 92/50”).


9 – Volgens de definitie van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) is het SDR een internationaal reserve-instrument dat is gecreëerd om de bestaande officiële reserves van de lidstaten aan te vullen. De waarde ervan, die wordt uitgedrukt in dollar van de Verenigde Staten, wordt elke dag door het IMF vastgesteld aan de hand van een valutamand die de euro, de dollar van de Verenigde Staten, de Japanse jen en het pond sterling bevat.


10 – BOE nr. 167 van 14 juli 1998, blz. 23473; hierna: „postwet”.


11 – BOE nr. 148 van 21 juin 2000, blz. 21775.


12 – BOE nr. 313 van 30 december 2000, blz. 46631; hierna: „wet 14/2000”.


13 – Arrest van 19 april 2007, Asociación Nacional de Empresas Forestales (C‑295/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 29, en aldaar aangehaalde rechtspraak).


14 – Arresten van 21 juli 2005, Coname (C‑231/03, Jurispr. blz. I‑7287, punt 16), en 20 oktober 2005, Commissie/Frankrijk (C‑264/03, Jurispr. blz. I‑8831, punt 32, en aldaar aangehaalde rechtspraak).


15 – C‑240/02, Jurispr. blz. I‑2461.


16 – Punten 21-26.


17 – Zie artikel 7, lid 1, sub a, tweede streepje, ii, van richtlijn 92/50. In een mededeling van 30 augustus 2000 betreffende het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en werken [COM(2000) 275 def/2] heeft de Commissie gepreciseerd dat 200 000 SDR gelijk is aan 214 326 EUR (blz. 14).


18 – Arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald (punt 36).


19 – C‑26/03, Jurispr. blz. I‑1, punten 49-52.


20 – C‑107/98, Jurispr. blz. I‑8121, punten 49-51.


21 – Richtlijn van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (PB L 199, blz. 1).


22 – Arrest Teckal, reeds aangehaald (punt 50).


23 – Zie arrest van 6 april 2006, ANAV (C‑410/04, Jurispr. blz. I‑3303, punt 26).


24 – C‑458/03, Jurispr. blz. I‑8585.


25 – Punt 65.


26 – Zie reeds aangehaalde arresten Teckal en Parking Brixen.


27 – Arrest Parking Brixen, reeds aangehaald (punt 67).


28 – Idem.


29 – Zie verwijzingsbeslissing (blz. 11).


30 – Verslag te vinden op www.correos.es.


31 – C‑340/04, Jurispr. blz. I‑4137.


32 – Ibidem (punten 61-63).


33 – Mededeling van de Commissie over de toepassing van de mededingingsregels op de postsector en over de beoordeling van bepaalde overheidsmaatregelen met betrekking tot postdiensten (PB 1998, C 39, blz. 2).


34 – Arrest Asociación Nacional de Empresas Forestales, reeds aangehaald (punt 40).


35 – Zie arresten van 8 oktober 1980, Überschär (810/79, Jurispr. blz. 2747, punt 16), en 5 december 1989, Commissie/Italië (C-3/88, Jurispr. blz. 4035, punt 8).


36 – Arrest Parking Brixen, reeds aangehaald (punt 48).


37 – Ibidem (punt 49).


38 – Zie arrest Stadt Halle en RPL Lochau, reeds aangehaald (punt 48).

Top