EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006CC0161

Conclusie van advocaat-generaal Kokott van 18 september 2007.
Skoma-Lux sro tegen Celní ředitelství Olomouc.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Krajský soud v Ostravě - Tsjechische Republiek.
Akte betreffende voorwaarden voor toetreding tot Europese Unie - Artikel 58 - Gemeenschapsregeling - Ontbreken van vertaling in taal van lidstaat - Tegenwerpbaarheid.
Zaak C-161/06.

Jurisprudentie 2007 I-10841

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2007:525

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

J. KOKOTT

van 18 september 2007 1(1)

Zaak C‑161/06

Skoma-Lux s.r.o.

tegen

Celní ředitelství Olomouc (douanedirectie van Olomouc)

[verzoek van de Krajský soud v Ostravě (Tsjechische Republiek) om een prejudiciële beslissing]

„Artikelen 2 en 58 van Toetredingsakte – Werking van bepalingen die nog niet in landstaal zijn bekendgemaakt – Douaneaangifte – Onjuiste gegevens – Geldboete”





I –    Inleiding

1.     Met de toetreding van tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004 werd het geldende gemeenschapsrecht, het acquis communautaire, ook van toepassing op deze staten. Grote delen van dit acquis communautaire werden echter pas met aanzienlijke vertraging in de negen nieuwe officiële talen in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. De Tsjechische douaneautoriteiten hebben de onderneming Skoma-Lux, s.r.o. (hierna: „Skoma-Lux”) sancties opgelegd wegens schending van bepalingen van het communautaire douanerecht na de toetreding van de Tsjechische Republiek, maar vóór de bekendmaking van die bepalingen in de Tsjechische speciale uitgave van het Publicatieblad. Het Hof van Justitie moet thans verduidelijken in welke mate dergelijke regelingen aan een particulier kunnen worden tegengeworpen vóór de bekendmaking ervan in zijn taal.

II – Rechtskader

2.     De bekendmaking van het afgeleide recht wordt principieel in artikel 254 EG geregeld. Het in casu relevante lid 2 van deze bepaling luidt als volgt:

„De verordeningen van de Raad en van de Commissie, alsmede de richtlijnen van deze instellingen die tot alle lidstaten zijn gericht, worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. Zij treden in werking op de datum die zij daartoe bepalen of, bij gebreke daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking.”

3.     Artikel 4 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap(2) regelt het talenregime:

„De verordeningen en andere stukken van algemene strekking worden gesteld in de twintig officiële talen.”

4.     Artikel 2 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond(3) (hierna: „Toetredingsakte”) bepaalt dat het gemeenschapsrecht in principe onmiddellijk bij de toetreding, op 1 mei 2004, in de nieuwe lidstaten toepasselijk is:

„Onmiddellijk bij de toetreding zijn de oorspronkelijke Verdragen en de door de instellingen en de Europese Centrale Bank vóór de toetreding genomen besluiten verbindend voor de nieuwe lidstaten en in deze staten toepasselijk onder de voorwaarden waarin wordt voorzien door die verdragen en door deze akte.”

5.     Artikel 58 van de Toetredingsakte regelt het talenregime en de bekendmaking:

„De teksten van de vóór de toetreding aangenomen besluiten van de instellingen en van de Europese Centrale Bank die door de Raad, de Commissie of de Europese Centrale Bank in de Estse, de Hongaarse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Sloveense, de Slowaakse en de Tsjechische taal zijn vastgesteld, zijn vanaf het tijdstip van toetreding op gelijke wijze authentiek als de in de elf huidige talen vastgestelde teksten. Zij worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt, wanneer de teksten in de huidige talen aldus zijn bekendgemaakt.”

6.     Onmiddellijk na de toetreding van de tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004 werd in verschillende uitgaven van het Publicatieblad(4) een bericht bekendgemaakt. In de papieren versie van het Publicatieblad alsmede in de cd‑rom uitgave luidde dit bericht als volgt:

„Bericht aan de lezers

Er zal een speciale uitgave van het Publicatieblad van de Europese Unie verschijnen in het Ests, het Hongaars, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Pools, het Slowaaks, het Sloveens en het Tsjechisch, met de teksten van alle besluiten van de instellingen en van de Europese Centrale Bank die voor de toetreding zijn vastgesteld. De verschillende delen van deze uitgave zullen tussen 1 mei en eind mei 2004 verschijnen.

In afwachting daarvan is de elektronische versie van deze besluiten beschikbaar op EUR-Lex.

Het adres van de EUR-Lex-internetsite is: http://europa.eu.int/eur‑lex/nl/accession.html.”

7.     Nochtans werd minstens tijdelijk een andere Tsjechische versie in de desbetreffende uitgaven van het Publicatieblad op de EUR-Lex-internetsite bekendgemaakt. Deze versie was op 25 juni 2007 nog toegankelijk en werd uiterlijk op 1 augustus 2007 vervangen door de hierboven weergegeven versie in het Tsjechisch. Die eerste versie had als opschrift „Oznámení Komise”, te weten mededeling van de Commissie, en bevatte een extra zin in de tweede alinea:

„Ta po nezbytnou dobu představuje zveřejnění v Úředním věstníku Evropské unie podle článku 58 aktu o přistoupení z roku 2003.”

Volgens de bewoordingen ervan gold de bekendmaking op EUR-Lex als bekendmaking in de zin van artikel 58 van de Toetredingsakte tot het verschijnen van de speciale uitgave van het Publicatieblad.(5)

8.     In het hoofdgeding gaat het om artikel 199, eerste alinea, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993(6) houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek:

„Onverminderd de eventuele toepassing van strafbepalingen geldt de indiening door de aangever of diens vertegenwoordiger van een door hem ondertekende aangifte bij een douanekantoor als het aanvaarden van de aansprakelijkheid overeenkomstig de in de lidstaten geldende bepalingen voor:

–       de juistheid van de in de aangifte verstrekte gegevens;

–       de echtheid van de bijgevoegde stukken, en

–       het nakomen van alle verplichtingen die samenhangen met het plaatsen van de betrokken goederen onder de desbetreffende regeling.”

9.     Volgens door de Commissie overgelegde informatie van het Bureau voor officiële publicaties werd deze bepaling op 27 augustus 2004 in het Tsjechisch in een speciale uitgave van het Publicatieblad bekendgemaakt in haar oorspronkelijke versie die in wezen nog steeds onveranderd geldt.

III – Feiten en prejudiciële vragen

10.   Verzoekster in het hoofdgeding, Skoma-Lux, importeert en verkoopt wijn in de Tsjechische Republiek. De Tsjechische douaneadministratie verwijt haar de onjuistheid van verschillende douaneaangiften inzake ingevoerde wijn die tussen 11 maart 2004 en 20 mei 2004 werden gedaan, aangezien de wijn ondanks aanwijzingen in die zin door de douaneautoriteiten niet onder de juiste post van de gecombineerde nomenclatuur werd ingedeeld. De douaneadministratie heeft dus een geldboete opgelegd aan Skoma-Lux. De aangevoerde douaneovertreding bestaat in vermeende schending van bepalingen van het Tsjechische douanerecht en – wat de onderhavige procedure betreft – van artikel 199, eerste alinea, van verordening nr. 2454/93.

11.   Skoma-Lux is tegen deze geldboete opgekomen en heeft daarbij in het bijzonder aangevoerd dat ten tijde van de feiten artikel 199, eerste alinea, van verordening nr. 2454/93 nog niet regelmatig in het Tsjechisch in het Publicatieblad van de Europese Unie was bekendgemaakt.

12.   In deze omstandigheden heeft de Krajský soud v Ostravě (hof van beroep te Ostrava) het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Dient artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, op basis waarvan de Tsjechische Republiek met ingang van 1 mei 2004 lidstaat van de Europese Unie is geworden, aldus te worden uitgelegd dat een lidstaat een verordening die ten tijde van de toepassing ervan niet regelmatig in de officiële taal van die lidstaat is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, mag toepassen op particulieren?

2)      Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord, is de niet-afdwingbaarheid van de betrokken verordening jegens particulieren een vraag van uitlegging of van geldigheid van het gemeenschapsrecht in de zin van artikel 234 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap?

3)      Voor zover het Hof van Justitie mocht oordelen dat de prejudiciële verwijzing betrekking heeft op de geldigheid van een gemeenschapshandeling in de zin van het arrest van 22 oktober 1987, Foto-Frost (314/85, Jurispr. blz. 4199), is verordening (EEG) nr. 2454/93 ongeldig voor zover het verzoekster en haar geschil met de douaneautoriteiten van de Tsjechische Republiek betreft, op grond dat zij niet overeenkomstig artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden regelmatig in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt?”

13.   Skoma-Lux, de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Letland, de Republiek Polen, het Koninkrijk Zweden en de Commissie hebben deelgenomen aan de schriftelijke behandeling. Ter terechtzitting zijn Skoma-Lux en de Republiek Estland niet verschenen, maar wel de Slowaakse Republiek naast de andere bovengenoemde partijen.

IV – Beoordeling

14.   Dit verzoek om een prejudiciële beslissing betreft in wezen de gevolgen van de niet-bekendmaking van een gemeenschapsverordening in bepaalde officiële talen.

15.   Met de eerste vraag wordt beoogd te vernemen of een lidstaat een gemeenschapsverordening mag toepassen op een burger van de Unie vóór de bekendmaking ervan in de betrokken officiële taal in het Publicatieblad van de Europese Unie.

16.   De tweede en de derde vraag vloeien voort uit het feit dat enkel het Hof van Justitie de ongeldigheid van regelingen van afgeleid recht kan vaststellen.(7) Indien het ontbreken van een regelmatige bekendmaking in bepaalde officiële talen leidt tot de – mogelijkerwijs kortstondige en tot bepaalde lidstaten beperkte – ongeldigheid van gemeenschapsbepalingen, is daartoe strikt genomen in elk concreet geval een uitdrukkelijke vaststelling door het Hof van Justitie vereist.

17.   Aangezien de vraag van de geldigheid van besluiten die nog niet in alle officiële talen in het Publicatieblad zijn bekendgemaakt, voorafgaat aan de vraag of deze kunnen worden toegepast op burgers van de Unie, dienen eerst de tweede vraag en, in voorkomend geval, de derde vraag te worden beantwoord.

A –    De tweede prejudiciële vraag

18.   Voor de beantwoording van deze vraag dient de betekenis van de bekendmaking van een besluit in de officiële taal van de betrokken lidstaat te worden onderzocht.

19.   Uit artikel 2, eerste zinsnede, van de Toetredingsakte dient te worden geconcludeerd dat de bindende kracht van het geldende gemeenschapsrecht tegenover de nieuwe lidstaten niet afhangt van het feit of het reeds regelmatig in de betrokken talen werd bekendgemaakt. Volgens deze bepaling zijn de geldende besluiten immers onmiddellijk bij de toetreding verbindend voor de nieuwe lidstaten, zonder dat daarbij andere voorwaarden worden gesteld. Tot deze conclusie komen ook de Commissie en de betrokken lidstaten, die ten dele ook uit artikel 10 EG een bindende kracht afleiden.

20.   De bindende kracht voor de nieuwe lidstaten dient evenwel te worden onderscheiden van de toepasselijkheid ervan in deze staten. Volgens artikel 2, tweede zinsnede, van de Toetredingsakte zijn de geldende besluiten niet automatisch op dezelfde wijze in de nieuwe lidstaten toepasselijk, maar enkel onder de voorwaarden waarin wordt voorzien door de Verdragen en door de Toetredingsakte. Onder toepasselijkheid in de nieuwe lidstaten dient in het bijzonder de toepassing ervan op een particulier te worden verstaan.

21.   Een voorwaarde van de Toetredingsakte is de in artikel 58, tweede volzin, neergelegde verplichting tot bekendmaking. Volgens deze bepaling worden de versies van de besluiten in de nieuwe officiële talen in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt, wanneer de teksten in de huidige talen aldus zijn bekendgemaakt. De bekendmaking in het Publicatieblad stelt de betrokkenen in staat, kennis te nemen van de inhoud van de desbetreffende regelingen, en verplicht hen ook om dit te doen. Vanaf de datum van bekendmaking wordt iedereen geacht de inhoud van het Publicatieblad te kennen.(8)

22.   Dit wordt ook juist verduidelijkt door artikel 58, eerste volzin, van de Toetredingsakte met betrekking tot de talen van de nieuwe lidstaten. Overeenkomstig deze bepaling zijn deze taalversies op gelijke wijze authentiek als de in de talen van de oude lidstaten vastgestelde teksten. Derhalve is eveneens de bekendmaking ervan in het Publicatieblad vereist.

23.   Daaruit blijken evenwel nog niet de gevolgen van het ontbreken van een dergelijke bekendmaking.

24.   In zoverre zou men net als advocaat-generaal Lenz het standpunt kunnen innemen dat een elementaire voorwaarde voor het opleggen van verplichtingen aan de burger door wetgevingshandelingen de constitutieve bekendmaking in een officieel publicatieblad is.(9) Het begrip constitutieve bekendmaking berust op het Duitse grondwettelijke recht, volgens hetwelk de afkondiging van een wet een integrerend deel van het wetgevend proces uitmaakt.(10) Een wet bestaat niet voor de afkondiging ervan. Het beginsel van de rechtsstaat eist een officiële afkondiging, die het publiek in staat stelt op een betrouwbare wijze kennis te nemen van het geldende recht.(11)

25.   De conclusie zou hetzelfde zijn wanneer het Hof het arrest Hoechst/Commissie inzake de kennisgeving van een beschikking aan de adressaten ervan zou toepassen op de bekendmaking van besluiten van algemene strekking. Volgens dit arrest is zoals bij ieder ander vormvoorschrift in het geval van de kennisgeving van een handeling ofwel de onregelmatigheid zo ernstig en klaarblijkelijk, dat zij de non-existentie van de bestreden handeling meebrengt(12), ofwel levert zij een schending van wezenlijke vormvoorschriften op, die tot de nietigverklaring ervan kan leiden.(13) Dit arrest is in tegenspraak met het oudere arrest ICI/Commissie, volgens hetwelk onregelmatigheden in de wijze van kennisgeving van een beschikking de handeling zelf niet raken en deze dus niet ongeldig maken.(14)

26.   In casu behoeft niet te worden geantwoord op de vraag, welke van beide arresten dient te worden gevolgd in het geval van een individuele beschikking. De geldigheid van besluiten van algemene strekking afhankelijk stellen van een in alle talen foutloze bekendmaking, zou in elk geval de volle werking ervan blootstellen aan een onevenredig risico.

27.   Overeenkomstig artikel 4 van verordening nr. 1 moet de Gemeenschap deze besluiten in alle officiële talen bekendmaken. Bijgevolg is het risico op fouten aanzienlijk groter dan in het geval van bekendmaking in één enkele taal. Deze fouten vallen ook niet meteen op, aangezien de meeste gebruikers enkel hun eigen taalversie raadplegen.

28.   Verschillen tussen de taalversies vormen in de praktijk waarschijnlijk het belangrijkste voorbeeld van dergelijke gevaren. Fouten in de vertaling van de oorspronkelijke versie kunnen een weerslag hebben op zowel de wilsvorming van de gemeenschapsinstellingen als de betrouwbaarheid van de bekendmaking.

29.   Terecht rust evenwel op de bij het besluitvormingsproces betrokken partijen de verplichting om de overeenstemming van de voor hen doorslaggevende vertaling met de overige versies van een wetsontwerp te verzekeren. Dit geldt in het bijzonder in de Raad, waar de lidstaten een toonaangevende rol kunnen spelen bij het afwerken van de vertalingen.(15) De gevolgen van verschillen tussen de vertalingen voor de politieke wilsvorming rechtvaardigen dus principieel niet dat besluiten worden nietig verklaard.

30.   Evenmin heeft het Hof de gevolgen van verschillen tussen de vertalingen voor de justitiabelen als een grond voor nietigverklaring van besluiten aangevoerd. Het Hof heeft integendeel in het belang van de doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht in vaste rechtspraak met klem gewezen op het vereiste van een uniforme uitlegging van de verschillende taalversies. Bij tegenstrijdigheden tussen de versies moet het voorschrift worden uitgelegd met inachtneming van de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan het een onderdeel vormt.(16) Het resultaat kan zijn dat bepaalde taalversies de overhand hebben boven andere.(17)

31.   In dezelfde lijn heeft het Hof ook bij vragen inzake de bekendmaking als zodanig, de geldigheid van het betrokken besluit niet in twijfel getrokken.

32.   Zo heeft het Hof in een reeks zaken rechten van Turkse werknemers afgeleid uit bepalingen van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie.(18) Dit besluit werd niet bekendgemaakt in het Publicatieblad. Het Hof heeft geoordeeld dat deze omstandigheid wel een beletsel kan zijn om particulieren verplichtingen op te leggen, maar hun niet de mogelijkheid kan ontnemen, de rechten die het besluit hun verlenen, tegenover een overheidsinstantie te doen gelden.(19) Aangezien particulieren dus – minstens tegenover de staat – niet-bekendgemaakte gemeenschapsbesluiten kunnen doen gelden, is de bekendmaking geen vereiste voor de geldigheid ervan.

33.   Aldus dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat de niet-bekendmaking van een verordening in bepaalde officiële talen geen afbreuk doet aan de geldigheid ervan. Zij doet bijgevolg als zodanig ook geen verwijzingsplicht voor de aangezochte rechterlijke instantie ontstaan.

B –    De derde prejudiciële vraag

34.   Gelet op het antwoord op de tweede prejudiciële vraag behoeft de derde vraag niet te worden beantwoord.

C –    De eerste prejudiciële vraag

35.   Ook al wordt geen afbreuk gedaan aan de geldigheid van een verordening door de niet-bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, toch volgt daaruit niet dat die verordening aan particulieren kan worden tegengeworpen. Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, heeft het Hof zich veeleer laten leiden door het idee van rechtszekerheid voor het opleggen van verplichtingen aan particulieren.

1.      Toepasselijkheid op particulieren

36.   In 1979 wees het Hof erop dat het een fundamenteel beginsel van de communautaire rechtsorde is, dat een overheidsbesluit niet aan de justitiabelen kan worden tegengeworpen voordat deze ervan kennis hebben kunnen nemen.(20) Het rechtszekerheidsvereiste verlangt immers dat een regeling de belanghebbenden in staat stelt exact de omvang van de verplichtingen die zij hun oplegt, te kennen.(21) Die rechtszekerheid is in het bijzonder een dwingend vereiste in het geval van voorschriften die financiële consequenties kunnen hebben.(22)

37.   Men zou zich kunnen voorstellen dat de bekendmaking in een deel van de officiële talen reeds volstaat om een afdoende mogelijkheid tot kennisname te bieden. Het Hof heeft immers het bestaan van een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht dat elke burger kan eisen dat alles wat zijn belangen zou kunnen raken, onder alle omstandigheden in zijn eigen taal wordt gesteld, uitdrukkelijk afgewezen.(23)

38.   Met betrekking tot algemene regelingen die particulieren verplichtingen opleggen, dit wil zeggen voornamelijk verordeningen, heeft het Hof evenwel een beperking van de talengelijkheid terecht afgewezen. Zo heeft het Hof geoordeeld dat particulieren de inhoud van het Publicatieblad pas moeten kennen wanneer het betreffende nummer daadwerkelijk in hun taal beschikbaar is.(24)

39.   Op overeenkomstige wijze heeft het Hof in de arresten betreffende de beschermde oorsprongsbenamingen „Prosciutto di Parma (parmaham) en „Grana Padano” (Noord-Italiaanse harde kaas) geoordeeld dat bepaalde voorwaarden voor het gebruik van deze benamingen niet aan de marktdeelnemers konden worden tegengeworpen, aangezien zij niet via een adequate bekendmaking in de gemeenschapsregeling te hunner kennis waren gebracht.(25) De overweging van advocaat-generaal Alber(26), dat het volstaat dat de belanghebbenden informatie over het productdossier kunnen inwinnen bij de Commissie, werd door het Hof niet aanvaard.

40.   Deze zaken betroffen het feit dat de respectieve benamingen voor in plakken gesneden ham, geraspte kaas, en verpakte producten enkel mochten worden gebruikt wanneer zij in het productiegebied waren gesneden, geraspt of verpakt. Minstens in het geval van „Prosciutto di Parma” waren deze productdossiers enkel in het Italiaans gesteld zodat zij niet aan de betrokken marktdeelnemers in het Verenigd Koninkrijk konden worden tegengeworpen.(27)

41.   Zoals Letland terecht beklemtoont, zou een andere conclusie, te weten dat wordt afgezien van een bekendmaking in de taal van de belanghebbende, in strijd zijn met artikel 21, derde alinea, EG. Volgens deze bepaling moeten de instellingen en sommige organen met de burgers van de Unie corresponderen in een van de in artikel 314 EG bedoelde talen.(28) Als niet-bindende correspondentie moet gebeuren in een officiële taal naar keuze van de burger van de Unie, kunnen a fortiori enkel de verplichtingen die in zijn officiële taal zijn bekendgemaakt, hem worden tegengeworpen.(29)

42.   Indien regels die enkel in andere talen werden bekendgemaakt, hem zouden kunnen worden tegengeworpen, zou hij ook – zoals Letland eveneens beklemtoont – ongelijk worden behandeld ten opzichte van andere burgers van de Unie die zich op betrouwbare wijze in hun eigen taal kunnen informeren over hun verplichtingen. Artikel 58, eerste volzin, van de Toetredingsakte sluit juist deze ongelijke behandeling uit door te bepalen dat de nieuwe taalversies op gelijke wijze authentiek zijn als de in de talen van de oude lidstaten vastgestelde teksten. De bindende kracht van de verschillende taalversies afhankelijk stellen van onderscheiden eisen inzake de bekendmaking ervan, zou daarmee onverenigbaar zijn.

43.   Uit artikel 2, tweede zinsnede, van de Toetredingsakte volgt dus dat gemeenschapsverordeningen overeenkomstig artikel 58, tweede volzin, van de Toetredingsakte principieel pas aan de burgers van de nieuwe lidstaten kunnen worden tegengeworpen na de regelmatige bekendmaking ervan in de respectieve officiële talen van deze staten.

2.      Regelmatige bekendmaking

44.   Tegen de achtergrond van de voorgaande analyse moet thans worden nagegaan of artikel 199, eerste alinea, van verordening nr. 2454/93 tijdig regelmatig werd bekendgemaakt.

45.   Overeenkomstig 58, tweede volzin, van de Toetredingsakte en artikel 254, lid 1, eerste volzin, en lid 2, EG veronderstelt een regelmatige bekendmaking dat de tekst in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt. In casu heeft deze bekendmaking pas geruime tijd na de gesanctioneerde douaneaangiften plaatsgevonden in de vorm van een speciale uitgave van het Publicatieblad. Zij rechtvaardigt dus niet dat de betrokken bepalingen aan Skoma-Lux worden tegengeworpen.

46.   Bepaalde partijen, en in het bijzonder de Commissie, wijzen evenwel erop dat een door de Raad en de Commissie gecontroleerde Tsjechische vertaling van het betrokken besluit reeds voor de toetreding van de Tsjechische Republiek op het internet beschikbaar was op de gratis website EUR-Lex van het Bureau voor officiële publicaties. Derhalve kon elke belanghebbende zich over de betrokken regelingen informeren.

47.   In meerdere uitgaven van het Publicatieblad lijkt zelfs een „Bericht aan de lezers” te zijn verschenen, waarin onder meer werd gesteld dat de bekendmaking op het internet de bekendmaking in de zin van artikel 58 van de Toetredingsakte verving tot het verschijnen van de speciale uitgave van het Publicatieblad. Deze zin stond in het bijzonder nog op 25 juni 2007 in de Tsjechische internetversie van Publicatieblad L 169 van 1 mei 2004.(30)

48.   Dit bericht kan evenwel niet ertoe leiden dat deze vorm van beschikbaarstelling van regelgevende teksten als een regelmatige bekendmaking wordt aangemerkt. Daarvoor ontbreekt immers elke rechtsgrondslag. In dit opzicht onderscheidt dit bericht zich van een mededeling over de mogelijke gevolgen van het ontbreken van een aanmelding van staatssteun bij de Commissie, die het Hof regelmatig aanvoert(31) om het gewettigde vertrouwen van de ontvangers van de steun uit te sluiten.

49.   Reeds om die reden kan de bekendmaking op het internet ook volgens de Commissie en alle andere partijen de regelmatige bekendmaking niet vervangen.

50.   De Commissie maakt bovendien gewag van een papieren „bekendmaking” van alle in het Tsjechisch vertaalde verordeningen van afgeleid recht op 30 april 2004. Zij zou in het register van het Bureau zijn opgenomen en in de ruimtes van dit laatste zijn bekendgemaakt.

51.   Ook deze „bekendmaking” is geen regelmatige bekendmaking. Bij gebreke van passende aanwijzingen in de gebruikelijke middelen van bekendmaking, dit wil zeggen in het bijzonder in het Publicatieblad, diende niemand rekening te houden met het bestaan van een dergelijke „bekendmaking”. Gelet op de wijze van bekendmaking kan niet worden verwacht dat deze uitgave daadwerkelijk het publiek bereikt.

52.   Vastgesteld dient dus te worden dat de Gemeenschap geen regelmatige bekendmaking van artikel 199, eerste alinea, van verordening nr. 2454/93 in het Tsjechisch heeft verricht vóór de bekendmaking ervan in de Tsjechische speciale uitgave van het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.      Betekenis van nationale bekendmakingen

53.   In het verzoek om een prejudiciële beslissing worden evenwel nog andere vormen van bekendmaking van de betrokken regelingen in het Tsjechisch vermeld, namelijk een bekendmaking door het Tsjechische ministerie van Financiën op het internet en de mogelijkheid om de relevante regelgeving bij de douaneautoriteiten te raadplegen. Bijgevolg rijst de vraag of op deze wijze in de Tsjechische Republiek volgens nationaal recht een regelmatige bekendmaking van normatieve teksten van de Gemeenschap kon plaatsvinden.

54.   Een bekendmaking op nationaal niveau van gemeenschapsrecht – in het bijzonder van rechtstreeks toepasselijke verordeningen – als regelmatig aanmerken, kan tot misverstanden leiden. Hierdoor mag niet de onjuiste indruk ontstaan dat deze regelingen moeten worden overgenomen in de nationale rechtsorde.(32) De rechtstreekse toepasselijkheid van een gemeenschapsverordening vereist integendeel juist geen maatregelen tot opneming in het nationale recht(33), in het bijzonder ook geen bekendmaking door de lidstaten.

55.   Evenwel heeft het Hof erkend dat in bepaalde omstandigheden verwijzingen naar rechtstreeks toepasselijke gemeenschapsbepalingen nuttig kunnen zijn.(34) Ook kan zelfs het overnemen van bepaalde elementen uit een gemeenschapsverordening in het belang zijn van de samenhang van uitvoeringsbepalingen en van het goede begrip hiervan door degenen tot wie zij zijn gericht.(35)

56.   Hetzelfde geldt voor een nationale bekendmaking zolang een regelmatige communautaire bekendmaking in de betrokken officiële taal nog niet heeft plaatsgevonden. In plaats van de rechtstreekse toepasselijkheid van verordeningen in gevaar te brengen, wordt deze daardoor integendeel ondersteund.

57.   Het arrest inzake de beschermde oorsprongsbenaming „Grana Padano” illustreert dit. Het Hof heeft de nationale rechterlijke instantie de mogelijkheid geboden, de betrokken regelingen aan marktdeelnemers tegen te werpen wanneer zij in het kader van een oudere nationale regeling regelmatig werden bekendgemaakt.(36)

58.   Of de bedoelde vormen van bekendmaking een dergelijk effect kunnen sorteren, is in de eerste plaats een vraag van Tsjechisch recht die door de verwijzende rechterlijke instantie moet worden beoordeeld. Gemeenschapsrechtelijke maatstaven vloeien daarbij vooral voort uit het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel.(37) Volgens het gelijkwaardigheidsbeginsel moet een subsidiaire nationale bekendmaking van gemeenschapsbepalingen de rechtszekerheid minstens in dezelfde mate waarborgen als de bekendmaking van nationaal recht in de betrokken lidstaat. Tevens zou het onverenigbaar zijn met het doeltreffendheidsbeginsel wanneer de nationale bekendmaking van gemeenschapsbepalingen minder rechtszekerheid biedt dan een bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

4.      Algemene toepassing van het acquis communautaire vóór regelmatige bekendmaking ervan

59.   Bij gebreke van regelmatige bekendmaking op gemeenschapsniveau rijst nog steeds de vraag of in casu een uitzondering gerechtvaardigd is op het beginsel dat aan een particulier enkel regelingen kunnen worden tegengeworpen die in zijn taal regelmatig werden bekendgemaakt.

60.   Ofschoon het rechtszekerheidsbeginsel zich er in het algemeen tegen verzet dat een gemeenschapsbesluit reeds vóór de publicatie ervan van kracht is, kan hiervan bij wijze van uitzondering worden afgeweken indien dit voor het nagestreefde doel noodzakelijk is en voorts het rechtmatige vertrouwen van de betrokkenen naar behoren in acht wordt genomen.(38)

61.   Er zou sprake kunnen zijn van een dergelijke uitzondering in bovengenoemd bericht aan de lezers(39), dat minstens in bepaalde taalversies erop wees dat de bekendmaking op het internet tijdelijk gold als bekendmaking in de zin van artikel 58 van de Toetredingsakte. Het doel van de uitzondering zou erin bestaan, de toepassing van het acquis communautaire reeds vóór de regelmatige bekendmaking ervan in de nieuwe lidstaten mogelijk te maken. Het vertrouwen van de betrokkenen zou door de bekendmaking van de tekst op het internet in acht zijn genomen.

62.   Daartegen dient evenwel te worden ingebracht dat een louter bericht, waaruit in de thans toegankelijke versie niet eens blijkt wie de auteur ervan is, geen uitzondering kan invoeren op een algemene regeling als die welke in casu in de artikelen 2 en 58 van de Toetredingsakte is vastgesteld. Reeds daarom is een uitzondering op dit beginsel uitgesloten.

63.   Zelfs indien de wetgever een uitzondering op het verbod van terugwerkende kracht beoogde, was in casu niet voldaan aan de voorwaarden ervan.

64.   De regelmatige bekendmaking van het volledige acquis communautaire in negen nieuwe officiële talen vormt zonder enige twijfel een grote uitdaging. Het belang om in dergelijke omstandigheden de nuttige werking van het gemeenschapsrecht te waarborgen, kan derhalve afzwakkingen inzake de vorm van bekendmaking rechtvaardigen.(40)

65.   Anders dan in het bijzonder Estland en de Commissie aanvoeren, wordt het rechtmatige vertrouwen van de betrokkenen evenwel niet in acht genomen door de bekendmaking op het internet zoals deze daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Uit louter praktisch oogpunt stelt deze vorm van bekendmaking een marktdeelnemer die gebruik maakt van moderne communicatiemiddelen, weliswaar zeker even goed of zelfs beter in staat om van de betrokken regelingen kennis te nemen als een bekendmaking in het Publicatieblad, maar in het onderhavige geval stonden een reeks gebreken eraan in de weg dat deze bekendmaking als betrouwbaar werd aangemerkt.

66.   Een bekendmaking op het internet kan slechts eenzelfde mate van betrouwbaarheid van de bekendmaking als een papieren versie waarborgen wanneer bijkomende maatregelen de duurzaamheid en de authenticiteit van de bekendmaking verzekeren.(41) Het moet mogelijk zijn om – net als de papieren versie – de oorspronkelijke bekendmaking later nog te raadplegen teneinde vast te stellen, welke regels daadwerkelijk werden afgekondigd. Bijgevolg moeten in het bijzonder latere wijzigingen afzonderlijk worden bekendgemaakt als corrigenda. Tevens moet de tussenkomst van onbevoegde personen worden vermeden, zodat geen foutieve tekst als bindende tekst wordt bekendgemaakt.

67.   Bovengenoemd „bericht aan de lezers”(42) illustreert dat dergelijke waarborgen ontbreken met betrekking tot het volledige aanbod van EUR-Lex – en niet alleen misschien met betrekking tot de voorlopige bekendmaking van het acquis communautaire in de talen van de nieuwe lidstaten. Het bericht is in alle officiële talen in verschillende uitgaven van het Publicatieblad van de Europese Unie verschenen. Deze uitgaven werden op EUR-Lex aangeboden in de vorm van PDF‑documenten, die eruit zien als de papieren versie van het Publicatieblad. Op grond van deze visuele indruk zou men derhalve kunnen verwachten dat minstens deze bekendmaking op het internet even betrouwbaar is als het Publicatieblad zelf.

68.   Deze indruk van betrouwbaarheid is evenwel bedrieglijk. Thans is niet duidelijk wie de auteur van dit bericht is, terwijl op 25 juni 2007 op internet minstens de weergave van de Tsjechische versie van het Publicatieblad dit document nog als een mededeling van de Commissie aanmerkte. Ook stond daarin nog de thans ontbrekende zin dat de bekendmaking op het internet als bekendmaking in de zin van artikel 58 van de Toetredingsakte gold. Verwijzingen naar de wijziging van het document ontbreken. De wijziging in de Tsjechische versie is enkel toevallig ontdekt. Slechts één artikel doet vermoeden dat dit misschien ook het geval was bij de bekendmaking op internet van andere taalversies.(43) Zeker in deze omstandigheden vormt een bekendmaking op internet geen voldoende betrouwbare bron.

69.   Bovendien moet worden gewezen op praktische problemen inzake de toegang tot de bekendmaking van het acquis communautaire in de nieuwe officiële talen op het internet. Het vermelde internetadres(44) leidde naar een Engelstalige pagina, waarop onder meer een verdere link „Czech” kon worden aangeklikt. Op de geopende pagina verscheen het eerste niveau van de systematische opgave van het gemeenschapsrecht in het Engels, vanwaar men terechtkwam op een voorstelling van de opgaven van de verschillende hoofdstukken, die tevens enkel in het Engels beschikbaar waren. Pas van hieruit werd een pagina bereikt die besluiten met de Tsjechische titel ervan vermeldde. Het gezochte besluit kon evenwel enkel worden gevonden wanneer het juiste subhoofdstuk werd gekozen. Het lijkt dus eerder onwaarschijnlijk dat een Tsjechische justitiabele die geen Engels kent, in deze jungle het gezochte besluit kon vinden.(45)

70.   Indien deze justitiabele daarentegen Engels kende, kon hij kennis nemen van de hieronder in het Nederlands weergegeven „belangrijke juridische mededeling”, die werd gevoegd bij de voorlopige bekendmaking van het acquis communautaire net als bij alle andere pagina’s van EUR-Lex:

„Er zij op gewezen dat niet kan worden gewaarborgd dat een document dat online beschikbaar is, een exacte weergave van een officieel goedgekeurde tekst vormt. Uitsluitend wetgeving van de Europese Unie die in de papieren versie van het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, is rechtsgeldig.”(46)

71.   De in het „bericht aan de lezers” vermelde bekendmaking op EUR-Lex was derhalve niet betrouwbaar en evenmin werd daarop aanspraak gemaakt. Bovendien is het moeilijk daarvan kennis te nemen wanneer men geen Engels kent. In deze omstandigheden kan moeilijk worden verwacht dat de betrokkenen afstemmen op de aldaar weergegeven teksten.

72.   Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het feit dat vele, en misschien bijna alle justitiabelen gebruik maken van het aanbod op EUR‑Lex om zich op de hoogte te stellen van het gemeenschapsrecht. De aldaar beschikbare informatie wordt immers gewaarborgd door het feit dat de justitiabelen in geval van twijfel beschikken over het Publicatieblad in papieren vorm als betrouwbare informatiebron om de inhoud van EUR‑Lex te verifiëren. In het geval van de toetreding bestond een dergelijke mogelijkheid voor de nieuwe talen evenwel niet voordat de betrokken regeling in de speciale uitgave van het Publicatieblad werd bekendgemaakt.

73.   Een gewettigd vertrouwen kon evenmin worden gebaseerd op de papieren bekendmaking van alle in het Tsjechisch vertaalde verordeningen van afgeleid recht op 30 april 2004, waarnaar de Commissie verwijst. Weliswaar zou men kunnen overwegen om deze bij het Bureau voor officiële publicaties ter inzage gelegde papieren uitgave te erkennen als authentieke documentatie waardoor de bekendmaking op internet en de papieren uitgave van het Publicatieblad worden gewaarborgd. Hiertoe was evenwel vereist dat het publiek, in het bijzonder de gebruikers van de bekendmaking op het internet, op de hoogte waren gesteld van het bestaan van deze papieren uitgave en van de functie ervan als betrouwbare bron. Er werd niets in die zin aangedragen.

74.   Derhalve dient te worden vastgesteld dat een uitzondering op het vereiste van een regelmatige bekendmaking niet werd beoogd. Bovendien zouden de vormen van bekendmaking van het acquis communautaire die daadwerkelijk werden verricht vóór het verschijnen van de speciale uitgave van het Publicatieblad, niet hebben voldaan aan de voorwaarden voor een dergelijke uitzondering.

5.      Bijzondere omstandigheden van het concrete geval

75.   De Estse en de Poolse regering alsmede de Commissie zijn niettemin van mening dat regelingen die niet regelmatig werden bekendgemaakt, aan burgers van de Unie kunnen worden tegengeworpen wanneer deze burgers de regelingen de facto kenden wegens bijzondere omstandigheden van het concrete geval.

76.   Naast de tot dusver genoemde vormen van bekendmaking op het internet verwijzen zij vooral naar het feit dat Skoma-Lux reeds geruime tijd in het kader van een handelsactiviteit goederen invoert. Derhalve dient te worden aangenomen dat zij op de hoogte was van de rechtsgevolgen van de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de Europese Unie. Tevens dient te worden nagegaan of Skoma-Lux kennis heeft kunnen nemen van andere – regelmatig bekendgemaakte – taalversies van de betrokken regelingen. Alle marktdeelnemers kennen minstens de in casu aan de orde zijnde verplichting om correcte douaneaangiften in te dienen.

77.   De verwijzing naar andere taalversies is in dit verband weinig overtuigend, aangezien een dergelijk argument reeds werd verworpen door het Hof in de arresten „Prosciutto di Parma” en „Grana Padano”.(47)

78.   Daarentegen zou het laatste argument van de Commissie onrechtstreeks kunnen worden gebaseerd op deze twee arresten. Daarin heeft het Hof met klem erop gewezen dat de door een beschermde oorsprongsbenaming geboden bescherming zich doorgaans niet uitstrekt tot handelingen als het in plakken snijden, het raspen en het verpakken van het product.(48) Daaruit zou a contrario kunnen worden afgeleid dat in elk geval gebruikelijke verplichtingen die de marktdeelnemers moeten kennen, bij wijze van uitzondering aan hen kunnen worden tegengeworpen, los van het feit of zij regelmatig werden bekendgemaakt.

79.   Er is evenwel een belangrijk verschil met de twee bovengenoemde zaken. Principieel vielen de herkomstaanduidingen immers zonder enige twijfel onder de doeltreffende bescherming van het gemeenschapsrecht. Enkel de omvang van de bescherming was onduidelijk, aangezien de uitbreiding ervan tot bovengenoemde handelingen niet regelmatig was bekendgemaakt. Wanneer de bescherming van deze handelingen evenwel vanzelfsprekend zou zijn geweest, zou die bekendmaking mogelijkerwijs niet nodig zijn geweest. In het onderhavige geval ontbreekt daarentegen reeds een regelmatig bekendgemaakte basisverplichting.

80.   Verder dient erop te worden gewezen dat artikel 199, eerste alinea, van verordening nr. 2454/93 niet alleen juiste gegevens eist, maar ook het aanvaarden van de aansprakelijkheid voor de echtheid van de bijgevoegde stukken en het nakomen van alle verplichtingen die samenhangen met het plaatsen van de betrokken goederen onder de desbetreffende regeling. Dat een marktdeelnemer zonder meer ermee rekening moet houden dat hij zelf moet instaan voor de echtheid van stukken(49), ook wanneer hij deze niet kan beoordelen, is niet evident. In elk geval lijkt het uitgesloten dat hij alle gemeenschapsrechtelijke verplichtingen die samenhangen met het plaatsen van de betrokken goederen onder de desbetreffende regeling, zonder regelmatige bekendmaking ervan op betrouwbare wijze kan kennen en zich daartoe kan verbinden.

81.   Tegen deze achtergrond moet worden ingestemd met het standpunt van Letland, Zweden, Slowakije en de Tsjechische Republiek. Zij wijzen een beoordeling per geval af, omdat de toepasselijkheid van wettelijke regelingen principieel niet afhankelijk mag worden gesteld van onbepaalde omstandigheden van het concrete geval. De toepassing van het recht wordt daardoor immers volstrekt onvoorspelbaar. In het bijzonder zou een particulier niet meer kunnen onderscheiden wanneer bepaalde regelingen aan hem kunnen worden tegengeworpen en wanneer dit niet mogelijk is. De rechtszekerheid wordt aldus niet meer gewaarborgd.

82.   Ook de autoriteiten zouden echter worden geconfronteerd met een nagenoeg onmogelijke opdracht. In plaats van duidelijke regelingen te kunnen hanteren, zoals voorzien en in overeenstemming met hun capaciteiten, zouden zij bovendien in elk concreet geval moeten nagaan of en in welke mate communautaire regelingen die nog niet regelmatig in de officiële taal van de betrokkene zijn bekendgemaakt, aan deze laatste kunnen worden tegengeworpen op grond van omstandigheden van het concrete geval. Deze verhoging van de werklast weegt zwaar juist na een toetreding, aangezien de bevoegde autoriteiten van de nieuwe lidstaat in deze periode voor grote uitdagingen staan gelet op de voor hen nieuwe regelingen.(50)

83.   De situatie moet waarschijnlijk anders worden beoordeeld wanneer burgers van de Unie zich beroepen op voor hen gunstige bepalingen, maar in dezelfde context de toepassing van ongunstige bepalingen afwijzen. In het recente arrest Stichting ROM-projekten(51) werd in die zin uitspraak gedaan. In deze zaak oordeelde het Hof dat een begunstigde van financiële steun van de Gemeenschap geen regelingen konden worden tegengeworpen die hem niet waren meegedeeld, op voorwaarde evenwel dat hij te goeder trouw was.(52) Het ging om de subsidievoorwaarden, die enkel aan de betrokken lidstaat waren meegedeeld, maar niet aan de begunstigde. Deze aanpak komt in het bijzonder in aanmerking in het kader van overheidsprestaties die een beperkt aantal gevallen betreffen.

84.   In casu wijst evenwel niets erop dat Skoma-Lux zich beroept op voor haar gunstige bepalingen. Het gaat integendeel om verplichtingen die onafhankelijk van overheidsbetalingen en in een groot aantal gevallen worden opgelegd.

85.   Bijgevolg zijn er geen omstandigheden van het concrete geval op grond waarvan de betrokken bepalingen van gemeenschapsrecht aan Skoma-Lux zouden kunnen worden tegengeworpen.

6.      Voorlopige conclusie

86.   Uit artikel 2, tweede zinsnede, van de Toetredingsakte volgt dat artikel 199, eerste alinea, van verordening nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 overeenkomstig artikel 58, tweede volzin, van de Toetredingsakte pas aan de burgers van de nieuwe lidstaten kan worden tegengeworpen na de regelmatige bekendmaking ervan in hun respectieve officiële talen.

V –    Beperking van de gevolgen van het arrest

87.   De Letse, de Poolse, de Slowaakse en de Tsjechische regering verzoeken, de gevolgen van het arrest tot de toekomst te beperken. Met uitzondering van de Slowaakse regering stellen zij niettemin terugwerkende kracht voor reeds aanhangige procedures voor.

88.   Volgens vaste rechtspraak verklaart en preciseert de uitlegging die het Hof krachtens de hem bij artikel 234 EG verleende bevoegdheid aan een voorschrift van gemeenschapsrecht geeft, zo nodig, de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van de inwerkingtreding ervan moet of had moeten worden verstaan en toegepast. Hieruit volgt dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter ook kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht.(53)

89.   Voor iedere belanghebbende bestaat bijgevolg principieel de mogelijkheid om met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw reeds vroeger tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw in geding te brengen. Het Hof kan slechts bij uitzondering, met toepassing van een aan de communautaire rechtsorde inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid, aanleiding vinden om beperkingen te stellen aan deze mogelijkheid. Om tot een dergelijke beperking te kunnen besluiten, moet zijn voldaan aan twee essentiële criteria, te weten de goede trouw van de belanghebbende kringen en het gevaar van ernstige verstoringen.(54)

90.   Het Hof heeft geoordeeld dat dit het geval was wanneer er een gevaar bestond voor ernstige economische gevolgen, inzonderheid als gevolg van het grote aantal op basis van een geldig geachte regeling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen en wanneer bleek dat de particulieren en de nationale autoriteiten tot een met de communautaire regeling strijdig gedrag waren gebracht op grond van een objectieve, grote onzekerheid over de strekking van de communautaire voorschriften. Tot die onzekerheid had het gedrag van andere lidstaten of van de Commissie eventueel bijgedragen.(55)

91.   Letland, Polen en de Tsjechische Republiek beroepen zich op de mogelijkerwijs ernstige financiële gevolgen van een onbeperkte toepassing van de voorgestelde oplossing en op de goede trouw van de betrokken lidstaten.

92.   Het bestaan van een gevaar voor ernstige financiële gevolgen is evident. Gedurende een periode van verschillende maanden konden rechtstreeks op het gemeenschapsrecht berustende verplichtingen in de meeste nieuwe lidstaten niet worden tegengeworpen aan particulieren. Belanghebbenden kunnen deze omstandigheid aanvoeren tegen beslissingen en handelingen die nog in rechte kunnen worden aangevochten. Er kan niet worden uitgesloten dat het gaat om vele vorderingen en geldboetes inzake douanerechten of andere heffingen.

93.   Het is niet aan het Hof om in casu te preciseren aan wie deze gevolgen dienen te worden toegeschreven en wie – de Gemeenschap of de nieuwe lidstaten – aldus aansprakelijk is. Indien dit in de toekomst zou moeten worden onderzocht, dient zeker in aanmerking te worden genomen dat, zoals verschillende betrokken lidstaten aanvoeren, de artikelen 2 en 58 van de Toetredingsakte voor de nieuwe lidstaten een moeilijke situatie doen ontstaan. Voor deze lidstaten is het acquis communautaire verbindend en zij moeten dit dan ook ten uitvoer leggen. Zij kunnen het evenwel enkel tegenwerpen aan hun burgers na de regelmatige bekendmaking ervan. Die bekendmaking is echter een taak van de Gemeenschap. Hieruit volgt dat op het eerste gezicht de Gemeenschap aansprakelijk is.(56)

94.   Evenwel is het vaste rechtspraak dat de financiële gevolgen die een prejudicieel arrest voor een lidstaat zou kunnen hebben, op zich geen rechtvaardiging vormen voor een beperking van de werking in de tijd van dit arrest.(57) Dit moet ook het geval zijn wanneer de financiële gevolgen door de Gemeenschap dienen te worden gedragen.

95.   Bovendien rijst de vraag of in casu kan worden uitgegaan van de goede trouw van de belanghebbende kringen die voor deze gevolgen moeten instaan, te weten de lidstaten en de Gemeenschap. De Commissie en de betrokken lidstaten betogen op basis van de bestaande rechtspraak unaniem en terecht dat in principe de uit het acquis communautaire voortvloeiende gemeenschapsrechtelijke verplichtingen in de nieuwe lidstaten pas aan de betrokkenen konden worden tegengeworpen nadat de respectieve bepalingen in de speciale uitgave van het Publicatieblad waren bekendgemaakt.

96.   De verschillen bestaan slechts erin dat gedeeltelijk – in het bijzonder door de Estse en de Poolse regering – de stelling wordt verdedigd dat bepaalde verplichtingen toch kunnen worden tegengeworpen aan burgers, met name wegens de bekendmaking op het internet en gelet op de omstandigheden van het concrete geval. Een dergelijke toepassing in uitzonderlijke gevallen kan evenwel moeilijk goede trouw met betrekking tot de toepasselijkheid van verplichtingen staven voordat de speciale uitgave van het Publicatieblad was verschenen.

97.   In de onderhavige procedure werd ook niets aangevoerd op grond waarvan goede trouw met betrekking tot de tijdige bekendmaking van het acquis communautaire kan worden aangenomen. Er dient weliswaar te worden erkend dat deze bekendmaking een grote uitdaging vormde, maar men had daaruit van het begin af aan de noodzakelijke consequenties moeten trekken. Deze hadden kunnen bestaan in grotere inspanningen voor een tijdige bekendmaking of in een overeenkomstige overgangsregeling in de Toetredingsakte, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een betrouwbare bekendmaking op het internet.

98.   Bijgevolg dient het Hof in casu de gevolgen van het arrest niet te beperken.

VI – Conclusie

99.   Gelet op het voorgaande, geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:

„1)      Uit artikel 2, tweede zinsnede, en artikel 58, tweede volzin, van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, volgt dat artikel 199, eerste alinea, van verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92, in de omstandigheden zoals uiteengezet in het verzoek om een prejudiciële beslissing, pas aan de burgers van deze nieuwe lidstaten kan worden tegengeworpen na de regelmatige bekendmaking ervan in hun respectieve officiële talen.

2)      Het ontbreken van een regelmatige bekendmaking van een verordening in bepaalde officiële talen doet geen afbreuk aan de geldigheid ervan. Het doet bijgevolg als zodanig geen verwijzingsplicht voor de aangezochte rechterlijke instantie ontstaan.”


1 – Oorspronkelijke taal: Duits.


2 – PB 1958, 17, blz. 385, in de versie van de Toetredingsakte.


3 – PB 2003, L 236, blz. 33.


4 – PB L 169 tot en met 174, telkens op binnenzijde van het achterste schutblad.


5 –      Michal Bobek, „The binding force of Babel”, EUI Working Papers Law 2007/06, blz. 11 (= European law reporter 2007, 110 [114]), verwijst ook naar een Engelse versie van deze zin („... and will in the meantime constitute publication in the Official Journal of the European Union for the purposes of Article 58 of the 2003 Act of Accession.”). In antwoord op een vraag ter terechtzitting heeft de Commissie het bestaan van deze zin niet ontkend. Evenwel staat deze zin noch in de papieren versies van dit Publicatieblad in het Frans, het Engels of het Duits, noch in de cd-rom versie van dit Publicatieblad in het Tsjechisch, noch in de internetversies van dit Publicatieblad die bij het opstellen van deze conclusie toegankelijk waren.


6 – PB L 253, blz. 1, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2286/2003 van de Commissie van 18 december 2003 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 343, blz. 1).


7 – Arresten van 22 oktober 1987, Foto-Frost (314/85, Jurispr. blz. 4199, punten 15 e.v.), en 6 december 2005, Gaston Schul Douane-expediteur (C‑461/03, Jurispr. blz. I‑10513, punt 17).


8 – Arresten van 12 juli 1989, Friedrich Binder (161/88, Jurispr. blz. 2415, punt 19), en 26 november 1998, Covita (C‑370/96, Jurispr. blz. I‑7711, punt 26). In het arrest van 15 mei 1986, Oryzomyli Kavallas/Commissie (160/84, Jurispr. blz. 1633, punten 15 en 19), wordt evenwel aanvaard dat enkele maanden na de toetreding van Griekenland de plaatselijke instanties en deelnemers aan het economisch verkeer niet noodzakelijk de inhoud van het Publicatieblad moesten kennen. Anders dan de Poolse regering aanneemt, blijkt uit de stukken van deze zaak dat op het relevante tijdstip het betrokken besluit reeds in de Griekse speciale uitgave van het Publicatieblad was bekendgemaakt, volgens de gegevens van de Commissie reeds op de dag vóór de Griekse toetreding.


9 – Conclusie van 9 februari 1994, Faccini Dori (C‑91/92, Jurispr. 1994, blz. I‑3325, punt 64).


10 – Zie artikel 82 van de Duitse Grondwet en de arresten van het Bundesverfassungsgericht van 19 maart 1958 (2 BvL 38/56, BVerfGE 7, 330 [337]) en 8 juli 1976 (1 BvL 19 en 20/75, 1 BvR 148/75, BVerfGE 42, 263 [283]).


11 – Arrest van het Bundesverfassungsgericht van 22 februari 1994, achtste arrest inzake radio (1 BvL 30/88, BVerfGE 90, 60 [86]).


12 – Zie arrest van 15 juni 1994, Commissie/BASF e.a. (C‑137/92 P, Jurispr. blz. I‑2555, punten 48 e.v.).


13 – Arrest van 8 juli 1999, Hoechst/Commissie (C‑227/92 P, Jurispr. blz. I‑4443, punt 72).


14 – Arrest van 14 juli 1972, Imperial Chemical Industries/Commissie (48/69, Jurispr. blz. 619, punten 39‑43).


15 – Dit werk wordt onder meer verricht door een groep van juristen-vertalers, waarin ook de lidstaten zijn vertegenwoordigd; zie bijvoorbeeld oproeping CM 2647/07 van 27 juli 2007, http://register.consilium.europa.eu/pdf/en/07/cm02/cm02647.en07.pdf.


16 – Zie bijvoorbeeld arresten van 12 november 1969, Stauder (29/69, Jurispr. blz. 419, punt 3); 23 november 2006, ZVK (C‑300/05, Jurispr. blz. I‑11169, punt 16), en 14 juni 2007, Euro Tex (C‑56/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 27).


17 – Zie arresten van 3 maart 1977, North Kerry Milk Products (80/76, Jurispr. blz. 425, punt 11), en 17 oktober 1996, Lubella (C‑64/95, Jurispr. blz. I‑5105, punt 18), en arrest ZVK (aangehaald in voetnoot 16, punt 22).


18 – Recente voorbeelden zijn de arresten van 16 februari 2006, Torun (C‑502/04, Jurispr. blz. I‑1563); 26 oktober 2006, Güzeli (C‑4/05, Jurispr. blz. I‑10279), en 18 juli 2007, Derin (C‑325/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), alsmede mijn conclusie van 18 juli 2007, Payir e.a. (C‑294/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie).


19 – Arrest van 20 september 1990, Sevince (C‑192/89, Jurispr. blz. I‑3461, punt 24).


20 – Arresten van 25 januari 1979, Racke (98/78, Jurispr. blz. 69, punt 15), en Weingut Decker (99/78, Jurispr. blz. 101, punt 3).


21 – Arresten van 15 december 1987, Denemarken/Commissie (348/85, Jurispr. blz. 5225, punt 19); 1 oktober 1998, Verenigd Koninkrijk/Commissie (C‑209/96, Jurispr. blz. I‑5655, punt 35); 14 december 2000, Duitsland/Commissie (C‑245/97, Jurispr. blz. I‑11261, punt 72), en 20 mei 2003, Ravil (C‑469/00, Jurispr. blz. I‑5053, punt 93), alsmede Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita (C‑108/01, Jurispr. blz. I‑5121, punt 89).


22 – Arresten van 15 december 1987, Nederland/Commissie (326/85, Jurispr. blz. 5091, punt 24); 16 maart 2006, Emsland-Stärke (C‑94/05, Jurispr. blz. I‑2619, punt 43); 26 oktober 2006, Koninklijke Coöperatie Cosun (C‑248/04, Jurispr. blz. I‑10211, punt 79), en 21 juni 2007, Stichting ROM-projecten (C‑158/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 26).


23 – Arrest van 9 september 2003, Kik/BHIM (C‑361/01 P, Jurispr. blz. I‑8283, punt 82).


24 – Arrest Covita (aangehaald in voetnoot 8, punt 27) en arrest van 8 november 2001, Silos (C‑228/99, Jurispr. blz. I‑8401, punt 15), beide onder verwijzing naar het arrest Racke (aangehaald in voetnoot 20, punt 15), waarin het aspect van de taalversie afzonderlijk evenwel niet uitdrukkelijk wordt vermeld.


25 – Zie de in voetnoot 21 aangehaalde arresten Prosciutto di Parma, punten 95 e.v., en Ravil, punten 99 e.v.


26 – Conclusie van 25 april 2002 bij arrest Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita (C‑108/01, Jurispr. 2003, blz. I‑5121, punten 125 e.v.).


27 – Arrest Prosciutto di Parma (aangehaald in voetnoot 21, punt 98).


28 – Arrest Kik/BHIM (aangehaald in voetnoot 23, punt 83).


29 – Zie arrest van 15 juli 1970, ACF Chemiefarma/Commissie (41/69, Jurispr. blz. 661, punten 48‑52).


30 – Voor de details, zie supra punten 6 en volgende.


31 – Arresten van 20 september 1990, Commissie/Duitsland (C‑5/89, Jurispr. blz. I‑3437, punten 14 en 15); 24 februari 1987, Falck/Commissie (304/85, Jurispr. blz. 871, punt 158); 7 maart 2002, Italië/Commissie (C‑310/99, Jurispr. blz. I‑2289, punt 102); 1 april 2004, Commissie/Italië (C‑99/02, Jurispr. blz. I‑3353, punt 19), en 29 april 2004, Italië/Commissie (C‑372/97, Jurispr. blz. I‑3679, punt 110).


32 – Zie arresten van 7 februari 1973, Commissie/Italië (39/72, Jurispr. blz. 101, punt 17); 28 maart 1985, Commissie/Italië (272/83, Jurispr. blz. 1057, punt 26), en 24 juni 2004, Handlbauer (C‑278/02, Jurispr. blz. I‑6171, punt 25).


33 – Arresten van 10 oktober 1973, Variola (34/73, Jurispr. blz. 981, punt 10), en 2 februari 1977, Amsterdam Bulb (50/76, Jurispr. blz. 137, punt 4).


34 – Arrest van 7 november 1972, Cobelex (20/72, Jurispr. blz. 1055, punt 20).


35 – Arrest van 28 maart 1985 (aangehaald in voetnoot 32, punt 27).


36 – Arrest Ravil (aangehaald in voetnoot 21, punt 103).


37 – Zie bijvoorbeeld arresten van 7 januari 2004, Wells (C‑201/02, Jurispr. blz. I‑723, punt 67); 26 oktober 2006, Mostaza Claro (C‑168/05, Jurispr. blz. I‑10421, punt 24); 13 maart 2007, Unibet (C‑432/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 43), en 7 juni 2007, Van der Weerd e.a. (C‑222/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 28).


38 – Arrest Racke (aangehaald in voetnoot 20, punt 20), arresten van 11 juli 1991, Crispoltoni (C‑368/89, Jurispr. blz. I‑3695, punt 17); 29 april 2004, Gemeente Leusden en Holin Groep (C‑487/01 en C‑7/02, Jurispr. blz. I‑5337, punt 59), en 26 april 2005, „Goed Wonen” (C‑376/02, Jurispr. blz. I‑3445, punt 33).


39 – Zie supra punten 6 e.v.


40 – De kwaliteit van een bekendmaking in een speciale uitgave van het Publicatieblad is mogelijkerwijs reeds niet dezelfde als die van een bekendmaking in het normale Publicatieblad. Zo blijkt uit de speciale uitgave niet wanneer het betrokken deel werd bekendgemaakt, dit wil zeggen wanneer het daadwerkelijk beschikbaar was.


41 – Zie Bobek (aangehaald in voetnoot 5, blz. 12).


42 – Zie supra, punten 6 e.v.


43 – Zie het in voetnoot 5 aangehaalde artikel van Bobek.


44 – http://europa.eu.int/eur-lex/fr/accession.html, geraadpleegd op 25 juni 2007. Deze pagina lijkt intussen niet meer toegankelijk te zijn.


45 – Opgemerkt dient te worden dat deze toegangsmoeilijkheden werden weggewerkt voor de vergelijkbare bekendmaking van het acquis communautaire in het Bulgaars en het Roemeens. Weliswaar ontbreekt waarschijnlijk een dergelijk bericht aan de lezers, maar de voorlopige bekendmaking op internet is toegankelijk in deze talen op de homepage van EUR-Lex en ook de opgaven van het geldende gemeenschapsrecht werden vertaald.


46 –      http://europa.eu/geninfo/legal_notices_nl.htm#disclaimer.


47 – Zie de in voetnoot 21 aangehaalde arresten Prosciutto di Parma, punten 95 e.v., en Ravil, punten 99 e.v.


48 – Zie de in voetnoot 21 aangehaalde arresten Prosciutto di Parma, punt 94, en Ravil, punt 98.


49 – Zie arresten van 14 mei 1996, Faroe Seafood e.a. (C‑153/94 en C‑204/94, Jurispr. blz. I‑2465, punt 115), en 17 juli 1997, Pascoal & Filhos (C‑97/95, Jurispr. blz. I‑4209, punt 57).


50 – Dit blijkt uit het arrest Oryzomyli Kavallas/Commissie (aangehaald in voetnoot 8) inzake de toetreding van Griekenland.


51 – Aangehaald in voetnoot 22.


52 – Aangehaald in voetnoot 22, punt 31.


53 – Arresten van 2 februari 1988, Blaizot (24/86, Jurispr. blz. 379, punt 27); 15 december 1995, Bosman (C‑415/93, Jurispr. blz. I‑4921, punt 141); 3 oktober 2002, Barreira Pérez (C‑347/00, Jurispr. blz. I‑8191, punt 44); 17 februari 2005, Linneweber en Akritidis (C‑453/02 en C‑462/02, Jurispr. blz. I‑1131, punt 41), en 10 januari 2006, Skov en Bilka (C‑402/03, Jurispr. blz. I‑199, punt 50).


54 – Arresten van 28 september 1994, Vroege (C‑57/93, Jurispr. blz. I‑4541, punt 21); 23 mei 2000, Buchner e.a. (C‑104/98, Jurispr. blz. I‑3625, punt 39), en 12 oktober 2000, Cooke (C‑372/98, Jurispr. blz. I‑8683, punt 42), en arresten Linneweber en Akritidis (aangehaald in voetnoot 53, punt 42) en Skov en Bilka (aangehaald in voetnoot 53, punt 51).


55 – Arrest van 13 februari 1996, Bautiaa en Société française maritime (C‑197/94 en C‑252/94, Jurispr. blz. I‑505, punt 48), onder verwijzing naar het arrest van 16 juli 1992 in zaak C‑163/90 (Legros e.a., Jurispr. blz. I‑4625, punten 30 e.v.).


56 – Zie met betrekking tot een nalatigheid van een lidstaat arrest Stichting ROM-projekten (aangehaald in voetnoot 22, punt 33).


57 – Arresten van 20 september 2001, Grzelczyk (C‑184/99, Jurispr. blz. I‑6193, punt 52); 15 maart 2005, Bidar (C‑209/03, Jurispr. blz. I‑2119, punt 68), en 18 januari 2007, Brzeziński (C‑313/05, Jurispr. blz. I‑519, punt 58).

Top