Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62005TJ0185

    Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 20 november 2008.
    Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Regeling van taalgebruik - Uitvoeringsbepalingen inzake aanwerving als ambtenaar van Europese Unie - Beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG - Door lidstaat ingesteld beroep gericht tegen besluit van Commissie om kennisgevingen van vacatures voor hogere leidinggevende functies in Duits, Frans en Engels bekend te maken, alsook tegen in die drie talen door Commissie bekendgemaakte kennisgeving van vacature voor functie van directeur-generaal van OLAF - Ontvankelijkheid - Beroepstermijn - Voor beroep vatbare handelingen - Motivering - Artikelen 12 EG, 230 EG en 290 EG - Verordening nr. 1 - Artikelen 1 quinquies en 27 van Statuut - Non-discriminatiebeginsel.
    Zaak T-185/05.

    Jurisprudentie 2008 II-03207

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:2008:519

    ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

    20 november 2008 ( *1 )

    „Regeling van taalgebruik — Uitvoeringsbepalingen inzake aanwerving als ambtenaar van Europese Unie — Beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG — Beroep van lidstaat tegen besluit van Commissie om kennisgevingen van vacatures voor hogere leidinggevende functies in Duits, Frans en Engels bekend te maken, alsook tegen in die drie talen door Commissie bekendgemaakte kennisgeving van vacature voor functie van directeur-generaal van OLAF — Ontvankelijkheid — Beroepstermijn — Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld — Motivering — Artikelen 12 EG, 230 EG en 290 EG — Verordening nr. 1 — Artikelen 1 quinquies en 27 Ambtenarenstatuut — Non-discriminatiebeginsel”

    In zaak T-185/05,

    Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door I. Braguglia en M. Fiorilli, avvocati dello Stato,

    verzoekster,

    ondersteund door

    Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door M. F. Díez Moreno, abogado del Estado,

    en door

    Republiek Letland, aanvankelijk vertegenwoordigd door E. Balode-Buraka, vervolgens door L. Ostrovska, als gemachtigden,

    interveniënten,

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door L. Cimaglia en P. Aalto als gemachtigden,

    verweerster,

    betreffende een verzoek om nietigverklaring van het door de Commissie tijdens haar 1678ste vergadering van 10 november 2004 genomen besluit, volgens welk externe bekendmakingen van kennisgevingen van vacatures voor hogere leidinggevende functies in het Publicatieblad van de Europese Unie in het Duits, in het Engels en in het Frans zullen plaatsvinden gedurende een periode die in beginsel zal aflopen op 1 januari 2007 en van de kennisgeving van vacature COM/2005/335 voor de functie van directeur-generaal (rang A*15/A*16) van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), die door de Commissie is bekendgemaakt op 9 februari 2005 (PB C 34 A, blz. 3),

    wijst

    HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: M. Vilaras (rapporteur), president, M. Prek en V. Ciucă, rechters,

    griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 juli 2008,

    het navolgende

    Arrest

    Toepasselijke bepalingen

    1

    De artikelen 12 EG, 230 EG, 236 EG, 290 EG en 314 EG luiden in de versie die op de onderhavige zaak van toepassing is:

    Artikel 12

    Binnen de werkingssfeer van dit Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

    De Raad kan, volgens de procedure van artikel 251, regelingen treffen met het oog op het verbod van bedoelde discriminaties.

    […]

    Artikel 230

    Het Hof van Justitie gaat de wettigheid na van de handelingen van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk, van de handelingen van de Raad, van de Commissie en van de Europese Centrale Bank, voor zover het geen aanbevelingen of adviezen betreft, en van de handelingen van het Europees Parlement die beogen rechtsgevolgen ten aanzien van derden te hebben.

    Te dien einde is het Hof bevoegd uitspraak te doen inzake elk door een lidstaat, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie ingesteld beroep wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van dit Verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan, dan wel wegens misbruik van bevoegdheid.

    Het Hof van Justitie is onder dezelfde voorwaarden bevoegd uitspraak te doen inzake elk door de Rekenkamer of de Europese Centrale Bank ingesteld beroep dat op de vrijwaring van hun prerogatieven is gericht.

    Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan onder dezelfde voorwaarden beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.

    Het in dit artikel bedoelde beroep moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen, al naar gelang van het geval, vanaf de dag van bekendmaking van de handeling, vanaf de dag van kennisgeving aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker van de handeling kennis heeft gekregen.

    […]

    Artikel 236

    Het Hof van Justitie is bevoegd, uitspraak te doen in elk geschil tussen de Gemeenschap en haar personeelsleden, binnen de grenzen en onder de voorwaarden vastgesteld in het Statuut of voortvloeiende uit de regeling welke voor hen toepasselijk is.

    […]

    Artikel 290

    De regeling van het taalgebruik door de instellingen van de Gemeenschap wordt, onverminderd de bepalingen van het Statuut van het Hof van Justitie, door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

    […]

    Artikel 314

    Dit Verdrag, opgesteld in één exemplaar, in de Duitse, de Franse, de Italiaanse en de Nederlandse taal, zijnde de vier teksten gelijkelijk authentiek, zal worden neergelegd in het archief van de regering van de Italiaanse Republiek die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de regeringen der andere ondertekenende staten.

    Krachtens de Toetredingsverdragen zijn de teksten van dit Verdrag in de Deense, de Engelse, de Estse, de Finse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal eveneens gelijkelijk authentiek.”

    2

    De artikelen 1 tot en met 6 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385), luiden in de op de onderhavige zaak toepasselijke versie als volgt:

    Artikel 1

    De officiële talen en de werktalen van de instellingen van de Unie zijn het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Italiaans, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds.

    Artikel 2

    De stukken die door een lidstaat of door een persoon ressorterende onder de jurisdictie van een lidstaat aan de instellingen worden gezonden, worden naar keuze van de afzender gesteld in een der officiële talen. Het antwoord wordt in dezelfde taal gesteld.

    Artikel 3

    De stukken die door de instellingen aan een lidstaat of aan een persoon ressorterende onder de jurisdictie van een lidstaat worden gezonden, worden gesteld in de taal van die staat.

    Artikel 4

    De verordeningen en andere stukken van algemene strekking worden gesteld in de twintig officiële talen.

    Artikel 5

    Het Publicatieblad van de Europese Unie verschijnt in de twintig officiële talen.

    Artikel 6

    De instellingen kunnen de wijze van toepassing van de onderhavige regeling in hun reglement van orde vaststellen.”

    3

    Artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, artikel 27, artikel 28 en artikel 29, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen bepalen in de op de onderhavige zaak toepasselijke versie (hierna: „Statuut”):

    Artikel 1 quinquies

    1.   Voor de toepassing van dit Statuut is iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, politieke, filosofische, godsdienstige of andere overtuiging, het behoren tot een nationale minderheid, eigendom, geboorte, handicap, leeftijd, of seksuele geaardheid verboden […]

    6.   Iedere beperking ten aanzien van de naleving van het non-discriminatiebeginsel en het proportionaliteitsbeginsel moet op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn en moet beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid. Met name de vaststelling van een verplichte pensioenleeftijd en van een minimale pensioengerechtigde leeftijd kunnen door dergelijke doelstellingen worden gerechtvaardigd.

    […]

    Artikel 27

    De aanwerving dient erop gericht te zijn de instelling de medewerking te verzekeren van ambtenaren die uit een oogpunt van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen en die uit de onderdanen van de lidstaten der Gemeenschappen zijn aangeworven met inachtneming van een zo breed mogelijke aardrijkskundige spreiding.

    Geen enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde lidstaat.

    Artikel 28

    Als ambtenaar kan slechts worden aangesteld hij:

    [… ]

    f)

    die blijk geeft van een grondige kennis van een van de talen der Gemeenschappen en van een voldoende kennis van een andere taal der Gemeenschappen voor zover dit voor de door hem te verrichten werkzaamheden noodzakelijk is.

    Artikel 29

    […]

    2.   Voor het aanwerven van hoger leidinggevend personeel (directeuren-generaal of daarmee gelijkgestelden in de rangen AD 16 of 15 en directeuren of daarmee gelijkgestelden in de rangen AD 15 of 14) alsmede in buitengewone gevallen voor het vervullen van ambten waarvoor bijzondere kundigheden vereist zijn, kan door het tot aanstelling bevoegde gezag een andere procedure worden gevolgd dan die van het vergelijkend onderzoek.”

    4

    Artikel 18 van het reglement van orde van de Commissie [C (2000) 3614, PB 2000, L 308, blz. 26] luidt:

    Artikel 18

    De ter vergadering goedgekeurde besluiten worden, in de taal of talen waarin zij authentiek zijn, op onscheidbare wijze als bijlage gevoegd bij een korte samenvatting van de inhoud die wordt opgesteld na afloop van de vergadering van de Commissie waarop zij zijn aangenomen. Deze besluiten worden gewaarmerkt door de handtekeningen van de voorzitter en van de secretaris-generaal, die op de laatste bladzijde van de korte samenvatting van de inhoud worden geplaatst.

    De via de schriftelijke procedure goedgekeurde besluiten worden, in de taal of talen waarin zij authentiek zijn, op onscheidbare wijze als bijlage gevoegd bij het in artikel 12 bedoelde dagregister. Deze besluiten worden gewaarmerkt door de handtekening van de secretaris-generaal, die op de laatste bladzijde van het dagregister wordt geplaatst.

    De via de machtigingsprocedure goedgekeurde besluiten worden, in de taal of talen waarin zij authentiek zijn, op onscheidbare wijze als bijlage gevoegd bij het in artikel 15 bedoelde dagregister. Deze besluiten worden gewaarmerkt door de handtekening van de secretaris-generaal, die op de laatste bladzijde van het dagregister wordt geplaatst.

    De via de delegatieprocedure of in het kader van subdelegatie overeenkomstig artikel 13, derde alinea, goedgekeurde besluiten worden, in de taal of talen waarin zij authentiek zijn, op onscheidbare wijze als bijlage gevoegd bij het in artikel 15 bedoelde dagregister. Deze besluiten worden gewaarmerkt door een door de directeur-generaal of het diensthoofd ondertekende akkoordverklaring.

    In de zin van dit reglement van orde wordt onder ‚besluit’ verstaan de besluiten die een van de vormen hebben als bedoeld in artikel 14 van het EGKS-Verdrag, artikel 249 van het EG-Verdrag en artikel 161 van het EGA-Verdrag.

    In de zin van dit reglement van orde wordt onder ‚talen die authentiek zijn’ verstaan alle officiële talen van de Gemeenschappen wanneer het gaat om besluiten met een algemene strekking en, wat de andere besluiten betreft, de taal of de talen van degenen tot wie zij zijn gericht.”

    Voorgeschiedenis van het geding

    5

    Tijdens haar 1678ste vergadering, op 10 november 2004, heeft de Commissie een besluit vastgesteld (hierna: „besluit”), dat blijkens de bijlage bij het verzoekschrift van de Italiaanse Republiek als volgt is verwoord:

    „De Commissie heeft besloten de externe bekendmakingen in het Publicatieblad van de Europese Unie van kennisgevingen van vacature voor hogere leidinggevende functies voortaan in het Duits, in het Engels en in het Frans zullen plaatsvinden, zulks gedurende een periode die in beginsel zal aflopen op 1 januari 2007. Dit besluit vloeit voort uit de beschikbare capaciteit bij het directoraat-generaal Vertaling, houdt rekening met de procedureregels inzake aanwerving van hoger leidinggevend personeel [SEC(2004) 252] en is te plaatsen in het kader van de tenuitvoerlegging van de mededeling van de Commissie van 26 mei 2004 getiteld ‚Vertaling: in evenwicht brengen van vraag en aanbod’ [SEC(2004) 638/6].”

    6

    Het document SEC(2004) 252 van 27 februari 2004, getiteld „De aanwerving van hoger leidinggevend personeel uit de nieuwe lidstaten. Mededeling van de heer Kinnock in overleg met de voorzitter” en ingeschreven in het dagregister van de 1648ste vergadering van de Commissie van 3 maart 2004, stelt de procedureregels vast voor de aanwerving van het hoger leidinggevend personeel van de Commissie afkomstig uit de tien op 1 mei 2004 tot de Europese Unie toegetreden lidstaten. Een van deze regels is die van punt 5, tweede alinea, laatste volzin, van dit document, dat luidt:

    „De selectieprocedures zullen in het Engels, het Frans en het Duits worden gevoerd.”

    7

    Document SEC(2004) 638/6 van 26 mei 2004, getiteld „Vertaling: in evenwicht brengen van vraag en aanbod. Mededeling van de heer Kinnock in overleg met de voorzitter” en ingeschreven in het dagregister van de 1659ste vergadering van de Commissie van 26 mei 2004, zet de waarschijnlijke ontwikkeling uiteen van de vertaalcapaciteit en de vraag naar vertalingen binnen de Commissie na de uitbreiding van 2004, het geeft aan welke de beperkingen zijn die de reeds genomen en op de vraag naar vertalingen geënte maatregelen, gezien de beschikbare middelen, inhouden en het stelt een plan van aanpak vast met maatregelen ter verzekering van de beperking en het beheer van de vraag naar vertalingen gedurende een overgangsfase die tot eind 2006 duurt. Volgens deze bepalingen, zoals deze zijn omschreven in punt 4 van het document, getiteld „Plan van aanpak” (Action Plan), zullen sommige van de documenten van de Commissie in de overgangsfase enkel in sommige officiële talen worden vertaald, terwijl andere documenten, gekwalificeerd als „niet-essentieel” (non-core documents) in het geheel niet zullen worden vertaald (zie punt 4.2, laatste streepje, van het document). Noch de kennisgevingen van vacatures, noch de overige documenten betreffende selectieprocedures voor het personeel worden in dit document specifiek genoemd.

    8

    Op 9 februari 2005 heeft de Commissie kennisgeving van vacature COM/2005/335 (PB C 34 A, blz. 3; hierna: „kennisgeving van vacature”) enkel in het Duits, in het Engels en in het Frans bekendgemaakt, om te voorzien in de functie, in rang A*15/A*16, van directeur-generaal van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). Onder de titel „Voor het ambt vereiste vaardigheden” vermeldde de kennisgeving van vacature onder meer dat „elke kandidaat een grondige kennis [dient] te hebben van ten minste een van de officiële talen van de Europese Unie en een behoorlijke kennis van een tweede van deze talen”. Onder de titel „Sollicitatieprocedure” voorzag de kennisgeving van vacature onder meer dat:

    „de kandidaten aan hun elektronische sollicitatie een curriculum vitae […] en een schriftelijke motivering [dienen] te hechten […]. Het curriculum vitae en de schriftelijke motivering moeten in het Frans, in het Engels of in het Duits worden opgesteld”.

    9

    De Commissie heeft daarnaast op 15 en 23 februari 2005 in de belangrijkste dagbladen van alle lidstaten, waaronder de Italiaanse dagbladen La Repubblica, van 17 februari 2005, en Corriere della Sera, van 18 februari 2005, alsook bij enkele internationale persinstanties, bondige aankondigingen gedaan, die waren opgesteld in de taal van elk van de betrokken persinstanties en die de belangstellenden op de hoogte brachten van de bekendmaking van de kennisgeving van vacature, waarnaar werd verwezen voor nadere bijzonderheden.

    Procesverloop en conclusies van partijen

    10

    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 3 mei 2005, heeft de Italiaanse Republiek het onderhavige beroep ingesteld.

    11

    Bij aktes, neergelegd ter griffie van het Gerecht op respectievelijk 28 juli en 3 augustus 2005, hebben het Koninkrijk Spanje en de Republiek Letland verzoeken tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Italiaanse Republiek ingediend. Bij beschikking van 29 september 2005 heeft de president van de Vijfde kamer deze interventies toegelaten. Het Koninkrijk Spanje en de Republiek Letland hebben op 17 november 2005 hun memories in interventie neergelegd.

    12

    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vijfde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht heeft het de Italiaanse Republiek verzocht, bepaalde documenten over te leggen. De Italiaanse Republiek heeft binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan.

    13

    Partijen zijn ter terechtzitting van 3 juli 2008 in hun pleidooien en antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

    14

    De Commissie heeft ter terechtzitting een afschrift van de notulen van de 1678ste vergadering van de Commissie van 10 november 2004 overgelegd, met daarin in punt 8.1 het besluit dat als volgt is verwoord:

    „De Commissie beslist dat de externe bekendmakingen van kennisgevingen van vacature voor hogere leidinggevende functies in het Publicatieblad voortaan in het Engels, in het Frans en in het Duits zullen plaatsvinden, overeenkomstig het bepaalde in het document PERS (2004) 203. Dit besluit, dat onmiddellijk van kracht wordt, is beperkt tot de periode eindigend op 31 december 2006.”

    15

    De Commissie heeft ter terechtzitting ook een afschrift van document PERS(2004) 203 van de Commissie van 5 november 2004 overgelegd, dat in de vorenbedoelde notulen wordt genoemd. Punt 2 van dit document bevat het voorstel van de Commissie dat in de volgende bewoordingen is gesteld:

    „Rekening houdend met:

    de mededeling van de Commissie van 26 mei 2004 getiteld ‚Vertaling: in evenwicht brengen van vraag en antwoord’ [SEC(2004) 638/6], die maatregelen invoert om de vertaalcapaciteit beter in te zetten en het totale volume van de vraag te beperken gedurende een overgangsperiode eindigend op 1 januari 2007;

    de problemen die het [directoraat-generaal Vertaling] zegt te ondervinden om binnen de door de operationele diensten gestelde termijn te voldoen aan de verzoeken om vertalingen in de talen van de nieuwe landen van de Unie;

    de huidige overbelasting van het [directoraat-generaal Vertaling] waardoor vanwege de termijnen niet tegemoet kan worden gekomen aan de wens van de diensten om zo snel mogelijk in hun functies te voorzien;

    het feit dat in het besluit van de Commissie van 3 maart 2004 [SEC(2004) 252] betreffende ‚Aanwerving van hoger leidinggevend personeel uit de nieuwe lidstaten’ is gespecificeerd dat de selectieprocedures verplicht in het Engels, in het Frans of in het Duits zullen worden gevoerd;

    wordt de Commissie in overleg met de voorzitter in overweging gegeven te besluiten dat de externe bekendmakingen van kennisgevingen van vacature in het PB voortaan in het Engels, het Frans en het Duits geschieden.”

    16

    Het Gerecht heeft besloten deze documenten aan het dossier toe te voegen en de partijen verzocht hun opmerkingen daarover te maken. Alle partijen hebben verklaard dat, hoewel de bewoordingen die zijn gebruikt in de twee door de Commissie overgelegde documenten licht afwijken van het document dat de Italiaanse Republiek aan haar verzoekschrift heeft gehecht, de strekking van het besluit, zoals deze volgt uit zowel de door de Commissie overgelegde documenten als uit dat welk aan het verzoekschrift is gehecht, precies dezelfde is. Van deze verklaringen is akte genomen in de notulen van de terechtzitting. Daarenboven heeft geen enkele partij nog opmerkingen over de door de Commissie overgelegde documenten gemaakt.

    17

    De Italiaanse Republiek, daarin ondersteund door het Koninkrijk Spanje en de Republiek Letland, concludeert dat het het Gerecht behage het besluit en de kennisgeving van vacature nietig te verklaren.

    18

    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

    het beroep niet-ontvankelijk of, subsidiair, ongegrond te verklaren;

    de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

    In rechte

    Ontvankelijkheid

    19

    Zonder bij afzonderlijke akte een exceptie van niet-ontvankelijkheid in de zin van artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering op te werpen, uit de Commissie twijfels over de ontvankelijkheid van het beroep. Deze twijfels hebben in de eerste plaats betrekking op het recht van de lidstaten om een beroep uit hoofde van artikel 230 EG in te stellen tegen een kennisgeving van vacature voor de aanwerving van personeel van de instellingen, in de tweede plaats de kwalificatie van het besluit als een voor beroep vatbare handeling in de zin van artikel 230, eerste alinea, EG, en in de derde plaats de vatbaarheid voor beroep van de kennisgeving van vacature op grond dat deze een handeling tot uitvoering of toepassing van het besluit betreft, mocht dit besluit als een voor beroep vatbare handeling worden beschouwd, en in de vierde plaats de eerbiediging van de beroepstermijn van artikel 230, vijfde alinea, EG, voor zover dit de nietigverklaring van het besluit betreft.

    Het recht van de lidstaten om een beroep uit hoofde van artikel 230 EG in te stellen tegen handelingen van de instellingen betreffende hun betrekkingen met hun ambtenaren en functionarissen

    — Argumenten van partijen

    20

    De Commissie merkt op dat het Hof met zijn arrest van 15 maart 2005, Spanje/Eurojust (C-160/03, Jurispr. blz. I-2077, punten 37-44), het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard dat door een lidstaat was ingesteld tegen bepaalde sollicitatieoproepen voor de aanwerving van tijdelijke functionarissen, geplaatst door Eurojust, op de gronden dat de bestreden sollicitatieoproepen niet voorkwamen op de lijst van handelingen waarvan het Hof de wettigheid kan nagaan, dat de sollicitanten voor de verschillende functies vermeld in deze oproepen, toegang tot de gemeenschapsrechter hadden onder de voorwaarden van artikel 91 van het Statuut en dat in geval van een dergelijk beroep de lidstaten zich in het geding zouden kunnen voegen en in voorkomend geval hogere voorziening tegen de arresten van het Gerecht konden instellen. De Commissie stelt zich op het standpunt dat niettegenstaande de specifieke aard van het geval dat in dit arrest is onderzocht, het onderhavige beroep op grond van een analoge redenering als niet-ontvankelijk moet worden beschouwd voor zover het de conclusies ten aanzien van de kennisgeving van vacature betreft.

    21

    De Italiaanse Republiek meent dat het belang dat rechtvaardigt dat een lidstaat in een zaak intervenieert waarin de rechtmatigheid van een kennisgeving door een sollicitant ter discussie wordt gesteld, niet verschilt van het belang dat wettigt dat door die staat een rechtstreeks beroep wordt ingesteld. Zij voegt toe dat de lidstaten door middel van een beroep tot nietigverklaring elke handeling van de Commissie van regelgevende of individuele aard die beoogt rechtsgevolgen te hebben, kunnen betwisten en bij die gelegenheid een schending van elke bepaling van het EG-Verdrag kunnen inroepen. Bijgevolg is de Italiaanse Republiek in de onderhavige zaak gerechtigd zowel het besluit als de kennisgeving van vacature te betwisten en de schending van de artikelen 12 EG en 290 EG ter ondersteuning van haar verzoek in te roepen.

    22

    Het Koninkrijk Spanje ondersteunt het betoog van de Italiaanse Republiek en voegt toe dat het arrest Spanje/Eurojust, punt 20 supra, irrelevant is. Volgens het Koninkrijk Spanje heeft het Hof in die zaak geoordeeld dat artikel 230 EG niet als grondslag kan dienen voor een beroep tot nietigverklaring gericht tegen een handeling van Eurojust, te weten een organisatie die valt onder de derde pijler van de Europese Unie. In de onderhavige zaak betreft het beroep handelingen van de Commissie die onder artikel 230 EG vallen.

    — Beoordeling door het Gerecht

    23

    Artikel 230 EG staat de lidstaten toe om bij wege van een beroep tot nietigverklaring op te komen tegen elke handeling van de Commissie die beoogt rechtsgevolgen te hebben, zonder die betreffende haar betrekkingen met haar ambtenaren en functionarissen uit te sluiten.

    24

    Er is inderdaad reeds geoordeeld dat artikel 236 EG, dat de gemeenschapsrechter de bevoegdheid verleent om uitspraak te doen in elk geschil tussen de Gemeenschap en haar personeelsleden, binnen de grenzen en onder de voorwaarden gesteld bij het Statuut of voortvloeiende uit de regeling welke voor hen toepasselijk is, aldus moet worden uitgelegd, dat het niet alleen van toepassing is op degenen die de hoedanigheid van ambtenaar of van personeelslid, niet zijnde plaatselijk functionaris, bezitten, doch ook op degenen die deze hoedanigheid opeisen. Dergelijke personen moeten hun beroep tot nietigverklaring van een voor hen bezwarend besluit dus niet op artikel 230 EG baseren, maar op artikel 91 van het Statuut (zie beschikking Gerecht van 2 mei 2001, Barleycorn Mongolue en Boixader Rivas/Parlement en Raad, T-208/00, JurAmbt. blz. I-A-103 en II-479, punten 26-28, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    25

    Artikel 236 EG ziet echter enkel op geschillen „tussen de Gemeenschap en haar personeelsleden”. Een door een lidstaat ingesteld beroep uit hoofde van artikel 230 EG geeft geen aanleiding tot een dergelijk geschil.

    26

    Het Hof heeft bovendien geoordeeld dat ofschoon het in artikel 91 van het Statuut bedoelde beroep enkel voor ambtenaren en functionarissen openstaat en niet voor een beroepsvereniging van ambtenaren, een dergelijke naar behoren gekwalificeerde vereniging gerechtigd is, krachtens artikel 230, vierde alinea, EG beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen beschikkingen die in de zin van deze bepaling tot haar zijn gericht (arrest Hof van 8 oktober 1974, Union syndicale e.a./Raad, 175/73, Jurispr. blz. 917, punten 17-20).

    27

    Hieruit volgt dat artikel 230 EG, wanneer de voorwaarden voor toepassing van dat artikel zijn vervuld, als grondslag kan dienen voor een beroep tot nietigverklaring van de handelingen van de Commissie betreffende het domein van het Europees openbaar ambt, ingesteld door niet in artikel 91 van het Statuut bedoelde verzoekers, namelijk verzoekers die noch ambtenaar, noch functionaris van de Gemeenschap zijn, noch sollicitant voor een betrekking in het Europees openbaar ambt.

    28

    Onverminderd hetgeen hierna nog zal worden uiteengezet over de kwalificatie van het besluit en de kennisgeving van vacature als voor beroep vatbare handelingen, kan het recht van een lidstaat om uit hoofde van artikel 230 EG een beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen de handelingen van de Commissie die beogen rechtsgevolgen te hebben, niet in twijfel worden getrokken op de grond dat deze handelingen betrekking hebben op vragen betreffende het Europees openbaar ambt.

    29

    Het door de Commissie ingeroepen arrest Spanje/Eurojust, punt 20 supra, kan niet tot een andersluidende conclusie leiden. Het Hof verklaarde in dat arrest het uit hoofde van artikel 230 EG ingesteld beroep van het Koninkrijk Spanje niet-ontvankelijk op grond dat de in dat beroep bestreden handelingen niet voorkwamen op de lijst van handelingen waarvan het Hof volgens de bewoordingen van dat artikel de wettigheid kan nagaan en dat bovendien artikel 41 EU er niet in voorziet dat artikel 230 EG van toepassing is op de bepalingen inzake politiële en justitiële samenwerking in strafzaken van titel VI van het EU-Verdrag, waaronder Eurojust valt; de bevoegdheid van het Hof op dit gebied wordt geregeld in artikel 35 EU, waar artikel 46, sub b, EU naar verwijst (arrest Spanje/Eurojust, punt 20 supra, punten 36-40).

    30

    De punten van dat arrest waar de Commissie naar verwijst betreffen het argument van het Koninkrijk Spanje over het recht op een effectieve rechterlijke bescherming in het kader van een rechtsgemeenschap. Het is in antwoord op dit argument dat het Hof eraan heeft herinnerd dat de in die zaak bestreden handelingen niet aan elk rechterlijk toezicht waren onttrokken, aangezien de voornaamste betrokkenen, te weten de kandidaten voor de verschillende functies die in de bestreden sollicitatieoproepen centraal stonden, toegang tot de gemeenschapsrechter hadden onder de voorwaarden van artikel 91 van het Statuut en dat de lidstaten zich in geval van een dergelijk beroep in het geding konden voegen en in voorkomend geval hogere voorziening tegen de arresten van het Gerecht konden instellen (arrest Spanje/Eurojust, punt 20 supra, punten 41-43).

    31

    Op basis van die enkele overwegingen kan niet worden geconcludeerd dat wat de handelingen van de Commissie betreft — die anders dan de handelingen van Eurojust onder artikel 230 EG vallen –, de lidstaten niet gerechtigd zijn om uit hoofde van dat artikel een beroep tot nietigverklaring in te stellen, maar zich moeten beperken tot een interventie in de geschillen tussen de Commissie en haar ambtenaren en functionarissen.

    32

    Gelet op de voorgaande overwegingen, kan geen twijfel bestaan over de toepasbaarheid van artikel 230 EG in de onderhavige zaak.

    Kwalificatie van het besluit en de kennisgeving van vacature als voor beroep vatbare handelingen in de zin van artikel 230, eerste alinea, EG

    — Argumenten van partijen

    33

    De Commissie betwijfelt ernstig of het besluit voor beroep vatbaar is in de zin van artikel 230 EG. Het besluit zou er niet in wezen op zijn gericht rechtsgevolgen ten opzichte van derden te sorteren, welke hun belangen kunnen schaden doordat zij hun rechtspositie ingrijpend wijzigen. Het zou integendeel gaan om een loutere intentieverklaring van de Commissie, om in bepaalde toekomstige gevallen, te weten bij de bekendmaking van kennisgevingen van vacature, een zekere gedragslijn te volgen. Volgens de rechtspraak kan een dergelijke handeling, die louter informatief van aard is, naar haar aard geen rechtsgevolgen ten opzichte van derden sorteren. Zij is daar ook niet op gericht. De belangen van derden kunnen enkel concreet wordt geschaad door de maatregelen die onder toepassing van de in het besluit genoemde aanpak ook daadwerkelijk worden genomen. Verzoeksters stelling dat de bekendmaking van de kennisgeving van vacature de concretisering is van de aantasting door het besluit van de rechtens beschermde belangen van verzoekster, zou dit standpunt bevestigen.

    34

    De Commissie voegt toe dat, als het besluit moet worden opgevat als een maatregel die ertoe strekt dwingende rechtsgevolgen te sorteren en die dus vatbaar is voor een zelfstandig beroep tot nietigverklaring uit hoofde van artikel 230 EG, de individuele kennisgevingen van vacature die nadien op basis van het besluit zijn gepubliceerd, loutere uitvoeringsmaatregelen zijn zonder zelfstandig bestaan ten opzichte van het besluit zelf, die dus niet vatbaar zijn voor beroep. De Italiaanse Republiek zou de kennisgeving van vacature in haar verzoekschrift zelf ook hebben gekwalificeerd als een handeling tot uitvoering of toepassing van het besluit. De Commissie meent bijgevolg dat in dat geval het beroep, voor zover het gericht is tegen de kennisgeving van vacature, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

    35

    De Italiaanse Republiek erkent dat het onzeker is of het besluit dwingende rechtsgevolgen ten opzichte van derden sorteert, nu kan worden betoogd dat het niet extern is gericht, maar enkel op de Commissie zelf, en dat enkel de bekendmaking van een specifieke kennisgeving van vacature gevolgen kan hebben voor de belangen van personen buiten de Commissie.

    36

    De Italiaanse Republiek meent echter dat er argumenten zijn die pleiten voor de stelling dat het besluit een voor beroep vatbare handeling vormt. Het besluit stelt een regeling voor het taalgebruik in die in de toekomst van toepassing zal zijn op alle kennisgevingen van vacature voor hogere leidinggevende functies en die reeds een invloed uitoefent op de belangen van personen buiten de Commissie, meer bepaald op de belangen van de lidstaten van wie de officiële taal niet is gekozen. De betrokken lidstaten zouden zich dus meteen tot het Gerecht kunnen wenden, zonder op de bekendmaking van een kennisgeving van vacature in enkel de drie in het besluit bedoelde talen te hoeven wachten. Daarnaast pleit de omstandigheid dat het besluit niet het voorkomen van een voorbereidingshandeling voor een eindbesluit heeft, maar zelf als een eindbesluit voorkomt, in het voordeel van de stelling dat het besluit een voor beroep vatbare handeling vormt.

    37

    De Italiaanse Republiek voegt toe dat zij, als zij niet toevallig kennis had gekregen van het besluit, enkel had kunnen opkomen tegen de bekendgemaakte kennisgevingen van vacature en een dergelijke betwisting zou in de onderhavige zaak hebben volstaan om de rechtmatigheid te herstellen. Het belang van een lidstaat, dat verschilt van dat van een individuele sollicitant voor een functie bij de communautaire administratie, wordt echter beter beschermd door de nietigverklaring van het besluit zelf, nu een dergelijke nietigverklaring de lidstaat de noodzaak bespaart om alle niet in zijn officiële taal bekendgemaakte aankondigingen van vacature afzonderlijk te betwisten.

    38

    Het Koninkrijk Spanje ondersteunt het betoog van de Italiaanse Republiek, met de toevoeging dat het besluit en de kennisgeving van vacature niet van elkaar kunnen worden gescheiden, maar rechtens één geheel vormen. Het besluit sorteert uitzonderlijk belangrijke en ernstige rechtsgevolgen, nu het afbreuk doet aan het beginsel van de eerbiediging van de meertaligheid, dat een van de grondbeginselen van de Europese Unie is, alsook de beginselen van de bevoegdheid van de instellingen, non-discriminatie wegens taal, en nationale identiteit. De kennisgeving van vacature vormt enkel een handeling ter uitvoering en toepassing van het besluit, zodat deze kennisgeving van vacature, ingeval het Gerecht het besluit nietig zou verklaren, dus ook nietig zou worden verklaard.

    — Beoordeling door het Gerecht

    39

    Volgens vaste rechtspraak staat beroep tot nietigverklaring in de zin van artikel 230 EG open tegen alle door de instellingen getroffen maatregelen, ongeacht hun aard of vorm, die beogen rechtsgevolgen teweeg te brengen (arresten Hof van 31 maart 1971, Commissie/Raad, 22/70, Jurispr. blz. 263, punt 42; 16 juni 1993, Frankrijk/Commissie, C-325/91, Jurispr. blz. I-3283, punt 9; 20 maart 1997, Frankrijk/Commissie, C-57/95, Jurispr. blz. I-1627, punt 7, en 1 december 2005, Italië/Commissie, C-301/03, Jurispr. blz. I-10217, punt 19).

    40

    Om uit te maken of een handeling dergelijke gevolgen sorteert, moet te rade worden gegaan met de wezenlijke inhoud ervan (arrest Hof van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, Jurispr. blz. 2639, punt 9; zie arrest Gerecht van 22 maart 2000, Coca-Cola/Commissie, T-125/97 en T-127/97, Jurispr. blz. II-1733, punt 78, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    41

    Een door een instelling genomen maatregel waarbij het voornemen van haar of van een van haar diensten tot uitdrukking wordt gebracht om op een bepaald gebied een bepaalde gedragslijn te volgen, is niet een voor beroep vatbare handeling in de zin van artikel 230 EG (arresten Hof van 27 september 1988, Verenigd Koninkrijk/Commissie, 114/86, Jurispr. blz. 5289, punt 13, en 5 mei 1998, Verenigd Koninkrijk/Commissie, C-180/96, Jurispr. blz. I-2265, punt 28). Dergelijke interne richtsnoeren, die dus de algemene lijnen aangeven die voor de instelling als basis zullen dienen voor de krachtens de relevante bepalingen later te geven individuele beschikkingen, waarvan de wettigheid door de betrokken lidstaat voor het Hof zal kunnen worden betwist volgens de procedure van artikel 230 EG, zijn niet te beschouwen als handelingen die beogen rechtsgevolgen te sorteren (arrest Hof van 6 april 2000, Spanje/Commissie, C-443/97, Jurispr. blz. I-2415, punten 33 en 34).

    42

    Daarnaast moet eraan worden herinnerd dat artikel 29, lid 2, van het Statuut, elke instelling toestaat een andere aanwervingsprocedure dan het vergelijkende onderzoek vast te stellen voor de aanwerving van hoger leidinggevend personeel.

    43

    Volgens de rechtspraak moet de beoordelingsbevoegdheid ten aanzien van de merites van de verschillende sollicitanten voor een bepaalde post bij een instelling, met de grootst mogelijke eerbied voor de relevante regelgeving worden uitgeoefend, dat wil zeggen niet alleen de kennisgeving van vacature, maar ook de procedureregels waarvan de instelling zich eventueel heeft voorzien (arrest Gerecht van 18 september 2003, Pappas/Comité van de Regio’s, T-73/01, JurAmbt. blz. I-A-207 en II-1011, punt 53). Deze regels vormen een onderdeel van het wettelijk kader dat deze instelling nauwgezet moet eerbiedigen bij de uitoefening van zijn ruime beoordelingsbevoegdheid (arrest Gerecht van 4 juli 2006, Tzirani/Commissie, T-88/04, JurAmbt. blz. II-A-2-703, punt 78). De betrokken instelling mag niet, behoudens formele wijziging van die regels, afwijken van de interne regels die zij voor zichzelf heeft vastgesteld (arrest Gerecht van 13 december 2007, Angelidis/Parlement, T-113/05, nog niet gepubliceerd in JurAmbt., punt 75).

    44

    Hieruit volgt dat de procedureregels die een instelling uit hoofde van artikel 29, lid 2, van het Statuut voor de aanwerving van haar hoger leidinggevend personeel vaststelt, deze instelling binden en in die zin rechtsgevolgen sorteren in de zin van de rechtspraak over de toepassing van artikel 230 EG.

    45

    Dergelijke regels kunnen op grond van voornoemde bepaling van het Statuut van geval tot geval worden vastgesteld voor een daaronder vallende post die binnen een instelling vrijkomt. Als een instelling besluit om een dergelijke benadering te volgen, staat niets eraan in de weg dat zij interne richtlijnen vaststelt waarin zij enkel de algemene lijnen uitzet, volgens welke zij, telkens wanneer de noodzaak zich voordoet, procedureregels zal vaststellen die moeten worden gevolgd bij de aanwerving op een post waarop artikel 29, lid 2, van het Statuut van toepassing is. Op grond van de hiervoor in punt 41 aangehaalde rechtspraak, moet worden geconcludeerd dat in een dergelijk geval de interne richtlijnen zelf geen dwingende rechtsgevolgen sorteren en dat daartegen dus geen beroep tot nietigverklaring openstaat. In die hypothese kan een degelijk beroep alleen worden gericht tegen de kennisgeving van vacature of enige andere handeling waarbij de te volgen procedureregels bij de invulling van een bepaalde functie definitief worden vastgesteld.

    46

    Echter, noch artikel 29, lid 2, van het Statuut, noch enige andere bepaling weerhouden een instelling ervan om voorafgaand aan een concrete procedure voor de invulling van een hogere leidinggevende functie, regels van algemene toepassing vast te stellen waarbij ten minste een aantal aspecten van de te volgen procedure voor de aanwerving van hoger leidinggevend personeel binnen de instelling definitief wordt geregeld. Dergelijke regels sorteren dwingende rechtsgevolgen, nu de betrokken instelling, zolang deze regels niet zijn gewijzigd of ingetrokken, daarvan niet kan afwijken bij de aanwerving op een bepaalde post van die categorie. In een dergelijk geval kan een geprivilegieerde verzoekende partij, zoals een lidstaat, de rechtmatigheid van die regels meteen betwisten bij wege van een beroep tot nietigverklaring uit hoofde van artikel 230 EG, zonder te hoeven wachten totdat zij in een concreet geval ten uitvoer zijn gelegd.

    47

    In de onderhavige zaak moet dus in de eerste plaats worden bepaald of het besluit enkel een voornemen van de Commissie weergeeft om een bepaalde richting of gedragslijn te volgen bij de aanwervingsprocedures voor hoger leidinggevend personeel, dan wel of het besluit nu al en definitief een aspect vastlegt van de voortaan te volgen procedure voor de invulling van hogere leidinggevende functies die binnen zijn werkingssfeer valt.

    48

    Gelet op de inhoud van het besluit, zoals deze volgt uit het document dat door de Italiaanse Republiek aan haar verzoekschrift is gehecht en uit de stukken die door de Commissie ter terechtzitting zijn overgelegd, moet van de tweede optie worden uitgegaan. Het besluit, dat in duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen is opgesteld, bevat niet louter oriëntaties, maar legt reeds definitief een dwingend aspect van de aanwervingsprocedure vast, die wordt gevolgd om binnen de Commissie hogere leidinggevende functies in te vullen, namelijk de talen waarin de desbetreffende kennisgevingen van vacature bekend worden gemaakt en zulks tot op zijn minst 1 januari 2007, de datum waarop de overgangsperiode voor de toepassing van het besluit zou moeten aflopen. Dit geldt temeer nu de bestreden handeling de uitdrukkingen „de Commissie heeft besloten”, „de Commissie besluit” en het woord „besluit” hanteert, en nu de kennisgeving van vacature enkel in het Duits, in het Engels en in het Frans is bekendgemaakt, dus volstrekt in overeenstemming met de wijze van bekendmaking die in het besluit is vastgelegd (zie a contrario, arresten Italië/Commissie, punt 39 supra, punten 21-24, en arrest van 27 september 1988, Verenigd Koninkrijk/Commissie, punt 41 supra, punt 14).

    49

    Het besluit bindt dus de Commissie, die daar niet zonder het formeel te wijzigen, van kan afwijken. Gelet op de inhoud ervan, moet ervan worden uitgegaan dat het dwingende rechtsgevolgen sorteert en dat er dus beroep tot nietigverklaring op grond van artikel 230 EG tegen kan worden ingesteld door een geprivilegieerde procespartij zoals een lidstaat.

    50

    In de tweede plaats moet het argument van de Commissie worden onderzocht dat, ingeval het besluit moet worden beschouwd als een handeling die rechtsgevolgen sorteert, het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover het tegen de kennisgeving van vacature is gericht, nu deze laatste in dat geval een handeling is die louter tot uitvoering van het besluit strekt.

    51

    Volgens de rechtspraak moeten tot de handelingen die geen bindende rechtsgevolgen in het leven roepen welke de belangen van de justitiabele kunnen aantasten, de loutere uitvoeringshandelingen worden gerekend die dus geen voor beroep vatbare handelingen in de zin van artikel 230 EG vormen (arresten Hof van 1 december 2005, Verenigd Koninkrijk/Commissie, C-46/03, Jurispr. blz. I-10167, punt 25; 12 september 2006, Reynolds Tobacco e.a./Commissie, C-131/03 P, Jurispr. blz. I-7795, punt 55, en 6 december 2007, Commissie/Ferriere Nord, C-516/06 P, Jurispr. blz. I-10685, punt 29).

    52

    Onder loutere uitvoeringshandelingen worden met name begrepen de maatregelen die, zonder voor derden rechten en verplichtingen in het leven te roepen, uitsluitend zien op de materiële tenuitvoerlegging van een eerdere handeling die beoogt rechtsgevolgen te hebben of maatregelen genomen voor de tenuitvoerlegging van eerdere besluiten die enkel binnen de administratie rechtsgevolgen hebben, zonder de belangen van derden te raken (arresten Hof van 25 februari 1988, Les Verts/Parlement, 190/84, Jurispr. blz. 1017, punt 8, en 1 december 2005, Verenigd Koninkrijk/Commissie, punt 51 supra, punten 1 en 25; zie in die zin ook arrest Hof van 17 juli 1959, Phoenix-Rheinrohr/Hoge Autoriteit, 20/58, Jurispr. blz. 163, op blz. 181).

    53

    Zo zijn aangemerkt als loutere uitvoeringshandelingen die niet voor beroep uit hoofde van artikel 230 EG vatbaar zijn, de annulering van een betalingsverplichting in de begroting, die de Commissie had besloten te annuleren (arrest van 1 december 2005, Verenigd Koninkrijk/Commissie, punt 51 supra, punten 1 en 25), het aangaan van betalingsverplichtingen, de betaalbaarstelling, de verstrekking van betalingsopdrachten en de betaling van uitgaven volgend op beslissingen betreffende de verdeling en het gebruik van kredieten (arrest Les Verts/Parlement, punt 52 supra, punt 8), evenals de uitvoering, door middel van de uitwinning van een bankgarantie, van een eerdere beslissing van de Commissie waarbij aan een onderneming een geldboete is opgelegd vanwege haar deelname aan een reeks inbreuken als bedoeld in artikel 81, lid 1, EG (arrest Commissie/Ferriere Nord, punt 51 supra, punten 28 en 29).

    54

    Anders dan de Commissie betoogt, kan er in de onderhavige zaak niet van worden uitgegaan dat de kennisgeving van vacature een loutere handeling tot uitvoering van het besluit is, in de zin van de in de punten 51 tot en met 53 hiervoor aangehaalde rechtspraak.

    55

    Volgens vaste rechtspraak bepalen de kennisgevingen van vacature, doordat zij de voorwaarden inzake de toegang tot het ambt definiëren, van welke personen de sollicitatie in overweging kan worden genomen, en vormen zij dus handelingen die de belangen kunnen schaden van de potentiële kandidaten van wie de sollicitatie op grondslag van deze voorwaarden is uitgesloten (arresten Hof van 19 juni 1975, Küster/Parlement, 79/74, Jurispr. blz. 725, punten 5-8, en 11 mei 1978, De Roubaix/Commissie, 25/77, Jurispr. blz. 1081, punten 7-9, en arrest Gerecht van 16 september 1993, Noonan/Commissie, T-60/92, Jurispr. blz. II-911, punt 21).

    56

    Bovendien kan niet worden gesteld dat geen sprake is van een bezwarende handeling en dus van een in de zin van artikel 230 EG voor beroep vatbare handeling, wanneer een kennisgeving van vacature ten aanzien van één specifiek aspect overeenstemt met de reeds neergelegde voorwaarden in een rechtnorm of in een eerdere beslissing van algemene strekking van de instellingen, of sommige daarvan overneemt — welke voorwaarden de rechtsgrondslag voor bedoelde kennisgeving van vacature vormen —, nu het juist de kennisgeving van vacature is die de algemene rechtspositie van alle potentiële verzoekers concretiseert en hen in de gelegenheid stelt op ondubbelzinnige en zekere wijze te weten, hoe en in welk mate hun persoonlijke belangen worden geraakt.

    57

    Hieruit volgt dat het argument van de Commissie dat de kennisgeving van vacature, voor zover zij enkel in de drie in het besluit genoemde talen bekend is gemaakt, als een loutere uitvoeringshandeling moet worden beschouwd die niet voor beroep vatbaar is, moet worden afgewezen.

    Termijn voor beroep tegen het besluit

    — Argumenten van partijen

    58

    De Commissie betoogt dat, aangezien het besluit noch bekend is gemaakt, noch is betekend, de termijn voor het instellen van beroep tot nietigverklaring daarvan, pas overeenkomstig artikel 230, vijfde alinea, EG kan beginnen te lopen vanaf het moment waarop de Italiaanse Republiek exact kennis heeft kunnen nemen van de inhoud en de gronden van het besluit.

    59

    De Italiaanse Republiek heeft zich ertoe beperkt in punt 11 van het verzoekschrift aan te geven dat zij van het besluit kennis heeft genomen „bij gelegenheid van de publicatie van de kennisgeving van vacature”, zonder evenwel te preciseren welke de exacte datum van deze kennisneming is en of zij aan haar verplichting heeft voldaan om binnen een redelijke termijn om de volledige tekst van het besluit te verzoeken nadat zij het bestaan ervan had vernomen, zulks in overeenstemming met de vaste rechtspraak inzake beroepstermijnen in geval van niet-bekendgemaakte of niet-betekende handelingen. De Italiaanse Republiek heeft zich in haar repliek ook beperkt tot de bevestiging dat zij pas volledig van het besluit kennis heeft kunnen nemen „einde maart” 2005, zonder enige nadere precisering.

    60

    De Commissie erkent dat de datum waarop van het besluit kennis is genomen en die van de publicatie van de kennisgeving van vacature niet dezelfde is, gelet op het vereiste om ook rekening te houden met de tijd die is gemoeid met de bestudering van de kennisgeving van vacature en met de stappen die moeten worden ondernomen om het bestaan te verifiëren van een eerdere administratieve beslissing en volledig kennis te nemen van de inhoud ervan. Echter, rekening houdend met in de eerste plaats de houding van de Italiaanse Republiek, aangehaald in punt 59 hiervoor, met in de tweede plaats het feit dat het besluit niet is medegedeeld uit hoofde van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43), en ten slotte met het ontbreken van een toelichting hoe de tekst van het besluit via enige andere weg is verkregen, heeft het geen zin om, zoals de Italiaanse Republiek doet, tegen te werpen dat de Commissie niet het bewijs heeft geleverd dat de Italiaanse autoriteiten volledig kennis hadden genomen van het besluit voor of bij de publicatie van de kennisgeving van vacature, nu de bewijslast in die omstandigheden op de verzoekende partij rust.

    61

    Die houding van de Italiaanse Republiek is niet in overeenstemming met de vereisten van de rechtspraak en leidt tot redelijke twijfel over de eerbiediging van de beroepstermijn voor zover het beroep tegen het besluit is gericht. De Commissie meent dat in die omstandigheden de datum waarop de Italiaanse Republiek kennis heeft genomen van de exacte strekking van het besluit, kort na de datum van publicatie van de kennisgeving van vacature moet liggen zodat er wellicht van is uit te gaan dat de termijn voor het instellen van beroep tegen het besluit, hetgeen pas op 3 mei 2005 heeft plaatsgevonden, tegelijk met de betwisting van de kennisgeving van vacature, op die datum was verstreken zonder dat de nodige stappen waren ondernomen.

    62

    De Italiaanse Republiek merkt in haar verzoekschrift op dat zij pas van het besluit kennis heeft genomen „bij gelegenheid van de publicatie van de kennisgeving van vacature”. De Italiaanse Republiek heeft in haar dupliek gepreciseerd dat nu de kennisgeving van vacature het besluit niet vermeldde, het startpunt voor de beroepstermijn daartegen niet kan samenvallen met de datum van publicatie van de kennisgeving van vacature. Rekening moet worden gehouden met de tijd die nodig is voor bestudering van de kennisgeving van vacature en voor de onderzoeksstappen die moeten worden ondernomen om het bestaan van het besluit te bevestigen en van de inhoud daarvan kennis te nemen. Dit onderzoek is bemoeilijkt omdat de in het besluit vastgestelde voorafgaande interne organisatorische maatregelen naar hun aard een overgangsmaatregel waren. De vertragingen die door dit onderzoek zijn opgelopen, hebben de Italiaanse Republiek niet eerder in staat gesteld volledig van het besluit kennis te nemen dan einde maart 2005. De Commissie heeft niet het bewijs geleverd dat eerder dan einde maart 2005 of vóór de publicatie van de kennisgeving van vacature, van het besluit kennis is genomen.

    63

    Nu het redelijk is om in de onderhavige zaak het startpunt voor de tijd die nodig is om van het besluit kennis te nemen vast te stellen op de datum van publicatie van de kennisgeving van vacature en mede gelet op de verlenging van de beroepstermijn tegen het besluit met een forfaitaire termijn van tien dagen wegens afstand uit hoofde van artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, kan dit beroep niet als laattijdig worden beschouwd. De Italiaanse Republiek meent derhalve dat het beroep tijdig is ingesteld.

    64

    Het Koninkrijk Spanje sluit zich aan bij de argumenten van de Italiaanse Republiek en voegt toe dat de dag van publicatie van de kennisgeving van vacature niet kan worden aangemerkt als het startpunt voor de termijn voor betwisting van het besluit door de Italiaanse Republiek, nu de kennisgeving van vacature niet is gepubliceerd in de Italiaanse editie van het Publicatieblad en dat van de Italiaanse autoriteiten niet kan worden verlangd, dat zij een andere editie van het Publicatieblad lezen. Wat de bondige aankondigingen in met name twee Italiaanse dagbladen betreft (zie punt 9 supra), deze kunnen niet gelijk worden gesteld aan een publicatie in het Publicatieblad, zodat zij buiten beschouwing moeten blijven bij berekening van de beroepstermijn.

    — Beoordeling door het Gerecht

    65

    Ingevolge artikel 230, vijfde alinea, EG, moeten beroepen tot nietigverklaring binnen een termijn van twee maanden worden ingesteld. Deze termijn begint naar gelang van het geval te lopen bij de bekendmaking van de handeling, de betekening ervan aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, de dag waarop hij ervan kennis heeft genomen.

    66

    Uit de formulering zelf van die bepaling blijkt, dat het criterium van de datum waarop van de handeling kennis is gekregen, voor het ingaan van de beroepstermijn subsidiair is ten opzichte van de criteria van bekendmaking of kennisgeving van de handeling (arrest Hof van 10 maart 1998, Duitsland/Raad, C-122/95, Jurispr. blz. I-973, punt 35; zie ook arrest Gerecht van 27 november 2003, Regione Siciliana/Commissie, T-190/00, Jurispr. blz. II-5015, punt 30, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    67

    Volgens de rechtspraak moet de partij die aanvoert dat het beroep te laat is ingesteld, het bewijs leveren van de datum waarop de beroepstermijn is beginnen te lopen (zie beschikking Gerecht van 13 april 2000, GAL Penisola Sorrentina/Commissie, T-263/97, Jurispr. blz. II-2041, punt 47, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    68

    Ook is het rechtspraak dat het bij gebreke van kennisgeving of openbaarmaking op de weg ligt van degene die kennis krijgt van het bestaan van een hem betreffende handeling, om binnen een redelijke termijn om de volledige tekst ervan te verzoeken; dit neemt echter niet weg, dat de beroepstermijn pas kan ingaan op de dag waarop de betroffen derde kennis krijgt van de exacte inhoud en van de motivering van de betrokken handeling, zodat hij met vrucht van zijn beroepsrecht gebruik kan maken (arresten Hof van 6 juli 1988, Dillinger Hüttenwerke/Commissie, 236/86, Jurispr. blz. 3761, punt 14, en 19 februari 1998, Commissie/Raad, C-309/95, Jurispr. blz. I-655, punt 18; arrest Gerecht van 15 juni 2005, Olsen/Commissie, T-17/02, Jurispr. blz. II-2031, punt 73, en beschikking Gerecht van 21 november 2005, Tramarin/Commissie, T-426/04, Jurispr. blz. II-4765, punt 48).

    69

    Het is bovendien vaste rechtspraak, dat de termijn voor het instellen van beroep uit hoofde van artikel 230 EG van openbare orde is, aangezien deze termijn is ingesteld teneinde met betrekking tot de rechtens bestaande situaties duidelijkheid en zekerheid te waarborgen en de noodzaak om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden, en het staat aan de nationale rechter om, zelfs ambtshalve, na te gaan of deze is nageleefd (arrest Hof van 23 januari 1997, Coen, C-246/95, Jurispr. blz. I-403, punt 21, en arrest Gerecht van 18 september 1997, Mutual Aid Administration Services/Commissie, T-121/96 en T-151/96, Jurispr. blz. II-1355, punten 38 en 39).

    70

    Wanneer het evenwel niet mogelijk is om met zekerheid te bepalen vanaf welke datum de verzoekende partij kennis heeft gekregen van de juiste inhoud en gronden van de door haar bestreden handeling, dient te worden aangenomen dat de beroepstermijn uiterlijk op de dag waarop deze partij aantoonbaar daarvan kennis had, is beginnen te lopen (arrest Hof van 10 januari 2002, Plant e.a./Commissie en South Wales Small Mines, C-480/99 P, Jurispr. blz. I-265, punt 49).

    71

    In de onderhavige zaak staat vast dat het besluit niet is gepubliceerd en ook niet is betekend aan de Italiaanse Republiek. Het leidt evenmin twijfel dat de Italiaanse Republiek voorafgaand aan de instelling van het beroep kennis heeft gekregen van de exacte inhoud en gronden van het besluit. Immers, zelfs als de versie van het besluit die door de Italiaanse Republiek aan haar verzoekschrift is gehecht licht anders is verwoord dan de door de Commissie ter terechtzitting overgelegde documenten, staat het vast dat de strekking van de twee versies van het besluit waarover het Gerecht beschikt, precies dezelfde is.

    72

    De vraag is dus op welke precieze datum de Italiaanse Republiek het afschrift van het besluit heeft verkregen dat zij aan haar verzoekschrift heeft gehecht, nu het vanaf die datum is dat de termijn voor het instellen van beroep tegen het besluit voor de Italiaanse Republiek is ingegaan. Ook moet worden opgemerkt dat uit een eenvoudige berekening volgt dat, wil het beroep tegen het besluit niet tardief zijn, de Italiaanse Republiek niet eerder dan op 23 februari 2005 van het besluit kennis moet hebben gekregen.

    73

    Nu de Italiaanse Republiek in haar stukken geen duidelijke aanwijzingen heeft gegeven over de datum waarop zij het door haar aan haar verzoekschrift gehechte afschrift van het besluit heeft verkregen, heeft het Gerecht haar in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang uitgenodigd om, gestaafd door bewijzen, aan te tonen op welke precieze datum, uit welke bron en hoe zij het afschrift van het besluit, dat in de bijlagen bij haar verzoekschrift voorkomt, heeft verkregen.

    74

    In een eerste antwoord, dat op 12 juni 2008 ter griffie is neergelegd, heeft de Italiaanse Republiek gewag gemaakt van een brief die haar permanente vertegenwoordiger bij de Europese Unie op 10 maart 2005 aan de secretaris-generaal van de Commissie had gezonden om bezwaar te maken tegen het feit dat de kennisgeving van vacature niet ook in het Italiaans was gepubliceerd, alsook van de antwoorden op deze brief van de vice-voorzitter en de secretaris-generaal van de Commissie, beide van 6 april 2005. De Italiaanse Republiek heeft afschriften van deze drie brieven overgelegd en bevestigd dat zij in vervolge op die brieven kennis heeft genomen van intern document SEC(2004) 638/6 van de Commissie van 26 mei 2004, te weten een ander document dan het besluit, hoewel dat daarin wordt genoemd.

    75

    In een aanvullend antwoord, dat op 23 juni 2008 ter griffie is neergelegd, heeft de Italiaanse Republiek toegevoegd dat zij het aan haar verzoekschrift gehechte afschrift van het besluit „toevallig” had verkregen dankzij een vereniging ter bevordering van de Italiaanse taal, zonder evenwel de datum te preciseren waarop de betrokken vereniging haar bedoeld afschrift had doen toekomen.

    76

    Zelfs als de onnauwkeurigheid in de antwoorden van de Italiaanse Republiek kan worden betreurd, stelt het Gerecht vast dat de Commissie niet alleen heeft nagelaten bewijs van kennisneming van het besluit door de Italiaanse Republiek op een datum vóór 23 februari 2005 aan te dragen, maar dat afgezien daarvan er zich in het dossier ook elementen bevinden die pleiten vóór de stelling dat de Italiaanse Republiek op die datum nog geen enkele kennis van het bestaan en de inhoud van het besluit had.

    77

    Zo heeft de permanente vertegenwoordiger van de Italiaanse Republiek bij de Europese Unie in zijn brief van 10 maart 2005 nadrukkelijk bezwaar gemaakt tegen de niet-publicatie van de kennisgeving van vacature in het Italiaans, maar geen enkele toespeling op het besluit gemaakt. Logischerwijze kan er van uit worden gegaan dat dit bezwaar ook het besluit zou hebben gegolden indien de Italiaanse Republiek op de datum van voornoemde brief reeds kennis van het bestaan en de inhoud ervan had gehad.

    78

    In de tweede plaats is in de brief van de secretaris-generaal van 6 april 2005, die in antwoord op de brief van 10 maart 2005 is gezonden, enkel gewag gemaakt van een „praktijk” die erin bestond kennisgevingen van vacatures voor leidinggevende functies enkel in drie talen bekend te maken, die „sinds afgelopen november wordt toegepast”, zonder te preciseren dat deze praktijk op het besluit was gebaseerd.

    79

    Ook in de eveneens van 6 april 2005 daterende brief van de vice-voorzitter van de Commissie wordt er geen gewag van gemaakt van het bestaan van het besluit, maar wordt enkel op zijn minst op dubbelzinnige wijze bevestigd, dat de praktijk bestaande uit de publicatie van die kennisgevingen in niet meer dan drie talen, voortvloeide uit het document SEC(2004) 638/6 van de Commissie, dat dateert van mei 2004.

    80

    Wat ten slotte de stelling van de Italiaanse Republiek in haar verzoekschrift betreft, dat zij van het besluit kennis heeft genomen „bij gelegenheid van de publicatie van de kennisgeving van vacature”, kan deze niet aldus worden opgevat dat de Italiaanse Republiek op de dag van die publicatie (9 februari 2005) kennis had van het bestaan en de inhoud van het besluit, nu, zoals de Italiaanse Republiek terecht stelt, de kennisgeving van vacature geen enkele verwijzing naar het besluit bevat.

    81

    In die omstandigheden moet voornoemde stelling aldus worden opgevat dat de Italiaanse Republiek na de publicatie van de kennisgeving van vacature onderzoek heeft verricht dat op latere, niet met zekerheid vast te stellen datum, heeft geleid tot de verkrijging van het afschrift van het besluit dat in bijlage bij het verzoekschrift is gevoegd. In het dossier komt evenwel geen enkel element voor op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat deze datum vóór 23 februari 2005 ligt.

    82

    Gelet op een en ander dient de conclusie te luiden dat het beroep tijdig is ingesteld, zowel voor zover het tegen het besluit is gericht als tegen de kennisgeving van vacature, zodat onbetwistbaar is dat het, wat deze laatste handeling aangaat, binnen de termijnen is ingesteld.

    Ten gronde

    83

    De Italiaanse Republiek voert één enkel middel aan, namelijk schending van artikel 12 EG, van artikel 22 van het op 7 december 2000 te Nice afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB C 364, blz. 1), van de artikelen 1 en 3 tot en met 5 van verordening nr. 1, van artikel 1 quinquies, lid 1, en van artikel 27 van het Statuut, van artikel 18 van het reglement van orde van de Commissie, alsook de beginselen dat niet op grond van nationaliteit mag worden gediscrimineerd en dat de meertaligheid moet worden geëerbiedigd.

    Argumenten van partijen

    84

    De Italiaanse Republiek betoogt dat de Commissie, door in het besluit te bepalen dat de kennisgevingen van vacatures voor hogere leidinggevende functies niet in het Italiaans zullen worden opgesteld en na te laten de kennisgeving van vacature in het Italiaans te publiceren, de artikelen 1 en 3 tot en met 5 van verordening nr. 1, evenals artikel 12 EG heeft geschonden. De Commissie is ook voorbij gegaan aan artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, volgens welk de Unie de culturele, godsdienstige en taalkundige verscheidenheid eerbiedigt. Bezien vanuit de invalshoek van een Gemeenschap gebaseerd op het vrij verkeer van personen, komt volgens de rechtspraak immers bijzonder belang toe aan de bescherming van de rechten en de faciliteiten van personen op taalgebied, zodat elke indirecte discriminatie gebaseerd op talenkennis moet worden verboden (arresten Hof van 11 juli 1985, Mutsch, 137/84, Jurispr. blz. 2681, punt 11; 28 november 1989, Groener, C-379/87, Jurispr. blz. 3967, punt 13, en 24 november 1998, Bickel en Franz, C-274/96, Jurispr. blz. I-7637, punten 19 en 23).

    85

    De Italiaanse Republiek voegt toe dat het beginsel van de bescherming van de meertaligheid van de Gemeenschap algemeen wordt erkend als een fundamenteel vereiste dat voor al zijn instellingen en lichamen geldt. De toepassing van de regeling van het taalgebruik van de instellingen van de Europese Unie kan niet los van dit beginsel worden gezien. Deze regeling waarborgt de erkenning van de taalrechten van de personen die rechtstreeks toegang hebben tot de gemeenschapsinstellingen. Het vloeit voort uit de bijzondere aard van de betrekkingen van de Europese Gemeenschap met haar burgers en moet dus worden beschouwd als een rechtstreekse uiting van de meertaligheid van de Europese Unie.

    86

    Het beginsel van de eerbiediging van de meertaligheid moet uiteraard in evenwicht worden gebracht met de noden van het institutionele en administratieve leven, hetgeen in de praktijk enkele beperkingen van dit beginsel zou kunnen rechtvaardigen. Dergelijke beperkingen dienen echter gering in aantal te zijn en moeten hun rechtvaardiging vinden in de dwingende vereisten van het institutionele en administratieve leven. Zij mogen geen afbreuk doen aan de essentie van het beginsel dat de instellingen verplicht tot de eerbiediging en het gebruik van alle officiële talen van de Gemeenschap.

    87

    De Italiaanse Republiek onderscheidt in dit verband drie verschillende situaties die onder verordening nr. 1 vallen.

    88

    In de eerste plaats vraagt het beginsel van de eerbiediging van de meertaligheid, op het gebied van de communicatie tussen de instellingen en de burgers van de Unie, om de grootst mogelijke bescherming. In dat geval moet dit beginsel immers in verband worden gebracht met een fundamenteel democratisch beginsel, waarvan de eerbiediging in het bijzonder vereist dat de rechtssubjecten van de Gemeenschap, namelijk de lidstaten en de Europese burgers, gemakkelijk toegang hebben tot de regelgeving van de Gemeenschap en tot de instellingen die er de opstellers van zijn. Technische problemen, die een efficiënte instelling zou kunnen en moeten oplossen, kunnen geen beletsel vormen voor de eerbiediging van de meertaligheid.

    89

    Op het gebied van administratieve procedures is het in de tweede plaats ook essentieel dat belanghebbenden, lidstaten of burgers de instelling of de organisatie waarmee zij in contact zijn, kunnen begrijpen. Dit is dan ook de reden waarom artikel 3 van verordening nr. 1 als taal voor de communicatie, het gebruik van de taal van de belanghebbende voorschrijft. In die context kunnen de taalrechten van de belanghebbenden weliswaar aan door de vereisten van het bestuur gerechtvaardigde beperkingen worden onderworpen (arrest Hof van 9 september 2003, Kik/BHIM, C-361/01 P, Jurispr. blz. I-8283, punten 92-94). Krachtens artikel 290 EG kan evenwel enkel de Raad, en niet de Commissie, een gedifferentieerde behandeling van de officiële talen instellen, door gepaste en evenredige keuzes te maken die ongerechtvaardigde discriminatie tussen Europese burgers voorkomen.

    90

    In de derde plaats staat artikel 6 van verordening nr. 1 een instelling toe om in het kader van de interne werking van de instellingen en de organisaties van de Gemeenschap, het gebruik van een bepaalde voertaal te kiezen en aan haar personeelsleden op te leggen. Echter, ofschoon elementaire vereisten van het administratieve werk het opleggen van een beperkt aantal werktalen kan rechtvaardigen, kan het interne talenstelsel niet geheel los van de externe communicatie van de instellingen worden gezien. Bijgevolg is de keuze voor één of meerdere interne werktalen enkel toelaatbaar wanneer deze op objectieve en functionele gronden is gestoeld en niet leidt tot ongerechtvaardigde verschillen in behandeling tussen de burgers van de Gemeenschap. Zo dienen de procedures voor de aanwerving van het personeel van een instelling de deelname te waarborgen van al degenen die over de noodzakelijke kwaliteiten beschikken voor de posten in kwestie.

    91

    In de onderhavige zaak is de publicatie van de kennisgevingen van vacature in niet meer dan drie talen in strijd met niet alleen verordening nr. 1, maar ook met artikel 18, laatste alinea, van het reglement van orde van de Commissie, en met artikel 1 quinquies, lid 1, en artikel 27 van het Statuut.

    92

    De Commissie heeft ter rechtvaardiging van deze maatregel verwezen naar de problemen verbonden met de vertaling van dergelijke kennisgevingen in de negen officiële talen van de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Gemeenschap zijn toegetreden. Dergelijke problemen, die zuiver van administratieve en organisatorische aard zijn, kunnen geen rechtvaardiging vormen voor het achterwege blijven van vertalingen in de officiële talen van de overige lidstaten en dit temeer nu de vertaalcapaciteit in hun talen in het verleden nooit een probleem is geweest.

    93

    Het achterwege blijven van de vertaling van de betrokken kennisgevingen van vacature in de talen van de nieuwe lidstaten had tijdelijk en bij wijze van overgang gerechtvaardigd kunnen worden als de potentiële sollicitanten die uit die staten afkomstig zijn, de gelegenheid zou zijn geboden om anderszins op nuttige wijze van deze kennisgevingen kennis te nemen. De Italiaanse Republiek meent in dat verband dat die sollicitanten moeten worden beschouwd als bekwame personen die toegang hebben tot materiële middelen die hen in staat stellen afdoende te worden geïnformeerd. Bijgevolg zou de publicatie in de nationale pers van de nieuwe lidstaten van een bericht betreffende de kennisgeving van vacature die niet in de taal van die staat is vertaald of een in die zin door de Commissie aan de nationale autoriteiten van die staten toegezonden inlichting, de tijdelijke schending van de regeling van het taalgebruik van de Europese Unie kunnen goedmaken.

    94

    De keuze van de Commissie om de vertalingen van de kennisgevingen van vacatures in alle officiële talen, op drie na, op te heffen, is evenwel een irrationele maatregel in die zin dat, om discriminatie van de talen van de nieuwe lidstaten te voorkomen, de Commissie een extra discriminatie ten nadele van de meeste officiële talen van de oude lidstaten heeft gecreëerd. Aldus heeft het initiatief om een situatie van discriminatie te verhelpen door het aantal personen en talen die worden gediscrimineerd te verhogen, tot gevolg gehad dat het probleem is verergerd in plaats van opgelost.

    95

    Diezelfde irrationele keuze heeft ook een schending van het evenredigheidsbeginsel opgeleverd, nu een voordeel en een voorrecht is toegekend aan een beperkte groep talen, namelijk het Duits, het Engels en het Frans. Artikel 6 van verordening nr. 1 staat de instellingen weliswaar toe de wijze van toepassing van de regeling van het taalgebruik in de Gemeenschap vast te stellen in hun reglementen van orde. Geen enkele schriftelijke norm vermeldt echter dat de drie vorenbedoelde talen de interne werktalen van de Commissie zijn. Bovendien vallen de in artikel 29, lid 2, van het Statuut bedoelde kennisgevingen van vacature niet onder de interne regeling van het taalgebruik van een instelling. Bijgevolg kan het eventuele gebruik door de Commissie van een beperkt aantal talen voor haar interne procedures, geen gevolgen hebben voor de door de Raad onder toepassing van artikel 290 EG vastgestelde regeling van het taalgebruik van de Gemeenschap, en evenmin voor de wijze waarop het personeel van de instellingen wordt aangeworven.

    96

    De Italiaanse Republiek voegt in haar repliek toe dat de na de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004 gecreëerde situatie geen rechtvaardiging kan zijn voor een juridisch minder gunstige behandeling van de talen van de lidstaten op basis van een interne organisatorische maatregel. Deze uitbreiding zou op zijn hoogst een gedifferentieerde behandeling van de talen van de nieuwe lidstaten hebben kunnen rechtvaardigen en zulks louter als overgangsmaatregel en na een daartoe strekkend unaniem besluit van de Raad uit hoofde van artikel 290 EG. Bij gebreke van een dergelijk voorafgaand besluit van de Raad, is de litigieuze maatregel van de Commissie ongeldig wegens absolute onbevoegdheid, zodat de onwettigheid ervan moet worden vastgesteld. De loutere omstandigheid dat het besluit is genomen door het college van commissarissen en niet door een directoraat-generaal van de Commissie kan dit niet goedmaken, nu in de onderhavige zaak niet de bevoegdheid van het ene of het andere orgaan van de Commissie ter discussie staat, maar de aan de Commissie zelf toekomende bevoegdheid.

    97

    Het Koninkrijk Spanje voert in de eerste plaats de onbevoegdheid van de Commissie aan, nu de Raad geen enkele maatregel heeft genomen op grond waarvan de Commissie het besluit mocht vaststellen en ten uitvoer leggen. De ernstige gevolgen die met het besluit samenhangen kunnen niet worden aanvaard zonder voorafgaand besluit van de Raad, dat de rechtsgrondslag voor de door de Commissie getroffen maatregelen vormt.

    98

    Het Koninkrijk Spanje voert in de tweede plaats de ontoereikende motivering van het besluit aan. Net als de Italiaanse Republiek, meent het Koninkrijk Spanje dat de problemen met de vertaalcapaciteit in de talen van de nieuwe lidstaten niet kunnen rechtvaardigen dat de kennisgevingen van vacature nog slechts in drie talen worden vertaald. Het voegt toe dat de kennisgevingen van vacature reeds in alle talen zijn vertaald, althans gedeeltelijk, met het oog op de publicatie van de aankondigingen in de pers, zodat niets zich ertegen verzette deze kennisgevingen ook in alle talen in het Publicatieblad bekend te maken. Het Koninkrijk Spanje herinnert er ten slotte aan dat in de onderhavige zaak de kennisgeving van vacature bedoeld was voor kandidaten uit alle lidstaten en niet alleen voor die uit de nieuwe lidstaten.

    99

    Het Koninkrijk Spanje sluit zich in de derde plaats aan bij de argumenten van de Italiaanse Republiek, dat de publicatie van de in het besluit bedoelde kennisgevingen van vacature in slechts drie talen, in strijd met het non-discriminatiebeginsel en het evenredigheidsbeginsel, aan die talen een bevoorrechte positie toekent. Volgens het Koninkrijk Spanje geldt dit temeer nu de Commissie geen enkele rechtvaardiging heeft aangedragen voor de keuze voor de drie desbetreffende talen.

    100

    Het Koninkrijk Spanje meent tot slot dat, anders dan de Commissie betoogt, er geen parallel kan worden getrokken tussen de onderhavige zaak en die welke heeft geleid tot het arrest Spanje/Eurojust, punt 20 supra. De sollicitatieoproepen van Eurojust, die in laatstbedoelde zaak ter discussie stonden, zouden in alle talen zijn gepubliceerd. Alle belanghebbenden zijn dus op gelijke voet behandeld, ongeacht hun nationaliteit. In de onderhavige zaak zou een Spanjaard die naar de functie van directeur-generaal van OLAF had willen solliciteren, daarentegen gedwongen zijn geweest om op een bepaalde dag één bepaalde Spaanse krant te lezen, nu niemand kan worden verplicht om edities van het Publicatieblad in andere talen dan zijn moedertaal te raadplegen. Volgens het Koninkrijk Spanje volstaat de publicatie van de kennisgeving van vacature in enkel de Duitse, de Engelse en de Franse editie van het Publicatieblad op zich al voor de nietigverklaring ervan. Bovendien had Eurojust geen enkele rechtvaardiging aangedragen voor de verschillen op taalgebied in zijn sollicitatieoproepen. In de onderhavige zaak heeft de Commissie integendeel een rechtvaardiging gegeven die gelegen was in het gebrek aan beschikbare capaciteit om de kennisgevingen van vacature in de talen van de nieuwe lidstaten te vertalen. Deze rechtvaardiging kan van de litigieuze maatregel evenwel geen gepaste of evenredige maatregel maken.

    101

    De Republiek Letland ondersteunt het betoog van de Italiaanse Republiek en geeft te kennen dat het besluit het rechtszekerheidsbeginsel, het non-discriminatiebeginsel en het evenredigheidsbeginsel schendt.

    102

    De Republiek Letland geeft in de eerste plaats te kennen dat, gelet op de artikelen 4 en 5 van verordening nr. 1, de personen die willen solliciteren voor een hogere leidinggevende functie van de Commissie, op goede gronden kunnen verwachten dat de relevante kennisgevingen van vacature in alle officiële talen in het Publicatieblad zullen worden gepubliceerd. Het besluit zelf is echter niet in het Publicatieblad gepubliceerd teneinde de potentiële kandidaten die een andere moedertaal hebben dat het Duits, het Frans of het Engels erover te informeren dat zij voortaan de kennisgevingen van vacature van de hogere leidinggevende functies in de edities van het Publicatieblad in die talen konden raadplegen. Die situatie levert een schending van het rechtszekerheidsbeginsel op.

    103

    De Republiek Letland betoogt in de tweede plaats dat de publicatie van de kennisgevingen van vacature van de Commissie voor de hogere leidinggevende functies in enkel het Engels, het Frans en het Duits, in strijd met het non-discriminatiebeginsel een onterecht voordeel toekent aan de burgers van sommige lidstaten. De Republiek Letland geeft in dit verband te kennen dat hoewel noch het communautaire fundamentele recht noch de rechtspraak rechtstreeks verwijzen naar een beginsel van gelijkheid van de talen, een dergelijk beginsel, als een bijzondere toepassing van het discriminatieverbod op grond van nationaliteit, uit artikel 12 EG voortvloeit, nu de kennis van een taal rechtstreeks verbonden is met de nationale herkomst. Bovendien is het bestaan van een beginsel van gelijkheid van de talen niet van de hand gewezen in het arrest Kik/BHIM, punt 89 supra. Het volgt eveneens uit artikel 1 van verordening nr. 1 alsmede artikel 314 EG.

    104

    De Republiek Letland meent in de derde plaats dat overwegingen van financiële aard of eventuele problemen met de vertaalcapaciteit een discriminatie tussen de talen niet kunnen rechtvaardigen. Bovendien kan over het betoog van de Commissie ten aanzien van de kosten worden getwijfeld, nu dezelfde personele en financiële middelen noodzakelijk zijn geweest om de aankondigingen in de nationale pers van de lidstaten te vertalen en te publiceren. Daarenboven had de Commissie een overbelasting van haar vertaaldiensten kunnen vermijden door ervoor te kiezen andere, minder belangrijke teksten niet in alle talen te vertalen, zoals individuele beschikkingen die slechts één persoon betreffen. Ten slotte had de Commissie, rekening houdend met de ervaring die is opgedaan bij de vorige uitbreidingen van de Unie, zich tijdig moeten voorbereiden, om zo de middelen te verzekeren of te versterken die nodig waren om aan eventuele problemen met de vertaalcapaciteit na de uitbreiding van 2004 het hoofd te bieden.

    105

    De Republiek Letland meent in de laatste plaats dat in de onderhavige zaak ook het evenredigheidsbeginsel is geschonden. De Commissie zou niet al het mogelijke hebben gedaan om het nadeel van de niet-publicatie van de betrokken kennisgevingen van vacature in alle officiële talen te beperken. In dat verband volstaan noch de keuze voor de drie meest gebruikte talen in de Unie voor de publicatie van die kennisgevingen in het Publicatieblad, noch de aankondiging in de nationale pers in de andere talen. De nationale pers kan niet aan het Publicatieblad gelijk worden gesteld. Het zou op zijn minst mogelijk zijn geweest om tegelijk met de aankondigingen in de kranten van de lidstaten, in de andere edities van het Publicatieblad een algemene omschrijving te geven van elk van de te vervullen posten, met de vermelding dat alle daarop betrekking hebbende inlichtingen toegankelijk zijn in de Duitse, de Engelse en de Franse editie.

    106

    De Commissie doet opmerken dat het door de Italiaanse Republiek gevoerde betoog vrijwel letterlijk enkele overwegingen uit de conclusie van advocaat-generaal Poiares Maduro bij het arrest Spanje/Eurojust, punt 20 supra (Jurispr. blz. I-2079), overneemt. De Commissie benadrukt het inhoudelijke verschil dat bestaat tussen die zaak en de onderhavige zaak, nu, anders dan in het geval dat in de conclusie van advocaat-generaal Poiares Maduro bij het reeds aangehaalde arrest Spanje/Eurojust centraal stond, het bestreden besluit en de bestreden kennisgeving van vacature geen enkele aanwijzing bevatten inzake de vereiste kennis van bepaalde talen van de Gemeenschap. Daaraan doet volgens de Commissie niet af dat als de conclusie van advocaat-generaal Poiares Maduro bij het reeds aangehaalde arrest Spanje/Eurojust, aandachtig en in haar geheel wordt gelezen, blijkt dat de door de Commissie gehanteerde aanpak in de onderhavige zaak, die voldoende beperkt was in de tijd en alleszins coherent was met de voor de Commissie geldende regeling van het taalgebruik, moet worden geacht in overeenstemming met het beginsel van de meertaligheid en derhalve gerechtvaardigd, geschikt en evenredig te zijn.

    107

    De Commissie geeft te kennen dat de publicatie van een kennisgeving van vacature voor een hogere leidinggevende functie in wezen tot doel heeft om een beperkt aantal, bijzonder gekwalificeerde kandidaten in te lichten over het bestaan van een dergelijke vacante functie waarvoor specifieke bekwaamheden en een omvangrijke beroepservaring zijn vereist. Deze kennisgeving is uiteraard extern gericht en kan door de externe kandidaten worden aangevochten. Tegelijkertijd moet deze echter worden beschouwd als een bepaling die in het belang van de dienst is vastgesteld en rechtstreeks betrekking heeft op de interne organisatie van de Commissie. In die zin vormt zij een naar buiten gerichte uiting van een door de Commissie genomen interne maatregel van administratieve aard met het oog op haar goede werking. Bijgevolg vallen dit soort kennisgevingen niet onder de betrekkingen van de Commissie met de buitenwereld.

    108

    Hieruit volgt, aldus de Commissie, dat noch het besluit noch de kennisgeving van vacature handelingen vormen waarvan artikel 4 van verordening nr. 1 de publicatie in alle officiële talen gebiedt. Meer algemeen volgt uit de rechtspraak dat verordening nr. 1 niet van toepassing is op de betrekkingen tussen de instellingen en hun personeelsleden. De Commissie meent dat deze conclusie ook geldt voor de kandidaten bij door een instelling georganiseerde algemene vergelijkende onderzoeken, aangezien deze kandidaten in de rechtspraak steeds op dezelfde wijze zijn behandeld als de ambtenaren en functionarissen van de instellingen.

    109

    Volgens de Commissie voorziet de interne regeling van het taalgebruik van de instellingen, waarvan de kennisgevingen van vacature een externe uiting zijn, in het kader van de beroepsmatige betrekkingen met de betrokken instellingen niet in een recht op gebruik van de door de ambtenaar of een kandidaat voor een selectieprocedure gekozen taal. Op het gebied van de communicatie van de instelling en haar personeelsleden of externe kandidaten is van bijzonder belang dat deze ambtenaren of kandidaten de mogelijkheid hebben om op nuttige wijze kennis te nemen van de hen betreffende bepalingen.

    110

    De bijzondere situatie waarin de kandidaten zich bevinden tot wie een aankondiging van vergelijkend onderzoek of een kennisgeving van vacature van het soort dat hier in geding is, zich richt, rechtvaardigt volgens de Commissie dat tijdens de selectieprocedure gebruik wordt gemaakt van werktalen die door de betrokken instellingen worden bepaald. In dat opzicht vormt het noodzakelijke bestaan van een verband tussen de gebruikte talen en de door voor de uitoefening van de functies vereiste bekwaamheden, alsook het ontbreken van buitensporige schade aan de juridische belangen van de potentiële kandidaten, de grens van de discretionaire bevoegdheid van de instelling.

    111

    De Commissie merkt op dat de instelling bij de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid, van de sollicitanten voor een bepaalde functie ook kennis van welbepaalde officiële talen kan verlangen, afhankelijk van de objectieve eisen van de dienst. Dit was in de onderhavige zaak evenwel niet het geval, nu de kennisgeving van vacature geen enkele specifieke voorwaarde bevatte ten aanzien van de kennis van één van de drie werktalen van de Commissie, waarin de kennisgeving was bekendgemaakt. Die kennisgeving verlangde enkel dat de sollicitatie in één van die talen zou zijn opgesteld. De kennisgeving van vacature kan dus op zich geen schade berokkenen aan de belangen van de potentiële sollicitanten wat hun talenkennis aangaat. De Commissie meent dat, gelet op de aard van de functies en de taken van de directeur-generaal van OLAF, die vereisen dat hij in staat is in een complexe multiculturele omgeving te werken, zij zeer wel van de sollicitanten had kunnen verlangen dat zij één van de drie talen beheersten die voor communicatie binnen de instelling worden gebruikt. Er is immers duidelijk een verband aan te wijzen tussen deze drie talen en de specifieke, voor de uitoefening van de betrokken functies vereiste bekwaamheden zoals omschreven in de kennisgeving van vacature.

    112

    In elk geval meent de Commissie dat er geen bewijs is van daadwerkelijke schade die, vanwege de bekendmaking in slechts drie talen, zou zijn geleden door de sollicitanten waarop de kennisgeving van vacature betrekking heeft. Deze bekendmaking heeft over het gehele grondgebied van de Europese Unie plaats gevonden, het Italiaanse grondgebied daaronder begrepen, zodat elke Italiaanse burger die aan de bij de kennisgeving van vacature geëiste voorwaarden voldeed, zich kandidaat heeft kunnen stellen. De Italiaanse sollicitanten waren immers numeriek zeer goed vertegenwoordigd tussen de ontvangen sollicitaties, nu zij ongeveer 14 % van het totaal aantal sollicitanten vertegenwoordigden en enkel de kandidaten van één ander land van de Unie iets talrijker waren. Bovendien waren de Italiaanse sollicitanten niet alleen veel sterker vertegenwoordigd dan de Duitstalige sollicitanten, zij waren zelfs ruim driemaal talrijker vertegenwoordigd dan de Engelstalige sollicitanten. De Commissie leidt uit deze gegevens af dat de factor taal geen invloed heeft gehad op de sollicitaties en geen enkel afschrikwekkend effect heeft gehad ten opzichte van Europese burgers die een andere moedertaal hadden dan die waarin de kennisgeving van vacature bekend is gemaakt. Bovendien heeft de Commissie geen enkele klacht over de gekozen regeling van het taalgebruik ontvangen, waaruit kan worden afgeleid dat de sollicitanten waar de kennisgeving van vacature betrekking op heeft in geen enkel opzicht zijn gediscrimineerd vanwege hun taal of hun nationaliteit.

    113

    Ten slotte meent de Commissie dat, gelet op de genoegzaam bekende moeilijkheden op het gebied van de vertaling, de in de onderhavige zaak gekozen pragmatische aanpak was ingegeven door de efficiëntie en de goede werking van de instelling, nu zij niet al te veel lijkt af te wijken van de punten 92 tot en met 94 van het arrest Kik/BHIM, punt 89 supra.

    Beoordeling door het Gerecht

    114

    Het Gerecht herinnert er in de eerste plaats aan dat het besluit enkel van toepassing is op de externe publicaties van de kennisgevingen van vacature voor de hogere leidinggevende functies van de Commissie in het Publicatieblad.

    115

    In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat geen enkele bepaling of communautair rechtsbeginsel de verplichting behelst om deze bekendmakingen stelselmatig in alle officiële talen te doen.

    116

    Het is juist dat dergelijke functies de interesse kunnen wegdragen van sollicitanten uit elke lidstaat. Zoals het Hof evenwel heeft geoordeeld, kunnen de talloze verwijzingen in het EG-Verdrag naar het gebruik van de talen in de Europese Unie, onder meer in de artikelen 290 EG en 314 EG, die door de Italiaanse Republiek zijn aangevoerd, niet worden beschouwd als de uitdrukking van een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht dat elke burger kan eisen dat alles wat zijn belangen zou kunnen raken, onder alle omstandigheden in zijn eigen taal wordt gesteld (arrest Kik/BHIM, punt 89 supra, punt 82).

    117

    Een dergelijk beginsel, dat de plicht van de instellingen veronderstelt om de in geding zijnde kennisgevingen van vacature stelselmatig in alle officiële talen in het Publicatieblad bekend te maken, kan evenmin worden afgeleid uit verordening nr. 1. Zo is geoordeeld dat deze verordening niet van toepassing is op de betrekkingen tussen de instellingen en hun ambtenaren en functionarissen, in die zin dat deze enkel de regeling van het taalgebruik vaststelt die van toepassing is in de verhouding tussen de gemeenschapsinstellingen en een lidstaat of een persoon die onder de jurisdictie van een van de lidstaten ressorteert (arrest Gerecht van 5 oktober 2005, Rasmussen/Commissie, T-203/03, JurAmbt. blz. I-A-279 en II-1287, punt 60).

    118

    De ambtenaren en overige functionarissen van de Gemeenschappen, evenals de kandidaten voor dergelijke functies, vallen enkel onder de rechtsorde van de Gemeenschappen, wat dus de toepassing van de bepalingen van het Statuut inhoudt, daaronder begrepen die betreffende de aanwerving bij een instelling. Bovendien staat artikel 6 van verordening nr. 1 de instellingen uitdrukkelijk toe om de wijze van toepassing van de regeling van het taalgebruik in hun reglementen van orde vast te stellen (zie in die zin arrest Gerecht van 7 februari 2001, Bonaiti Brighina/Commissie, T-118/99, JurAmbt. blz. I-A-25 en II-97, punt 13).

    119

    De gelijkschakeling van de kandidaten voor dergelijke functies met de ambtenaren en de overige functionarissen van de Gemeenschappen wat de regeling van het taalgebruik betreft, vindt haar rechtvaardiging in het feit dat deze kandidaten enkel met een instelling in relatie treden om een functie als ambtenaar of functionaris te krijgen, waarvoor, zoals hierna zal worden uiteengezet, een zekere talenkennis nodig is en verlangd kan worden in de communautaire bepalingen die op de vervulling van de betrokken functie van toepassing zijn.

    120

    Artikel 18 van het reglement van orde van de Commissie, waarop de Italiaanse Republiek zich eveneens beroept, legt evenmin een verplichting op om de kennisgevingen van vacature van de vacante functies bij de Commissie stelselmatig in alle talen te publiceren. Dit artikel is voor de onderhavige zaak irrelevant nu het volgens de bewoordingen ervan enkel van toepassing is op de handelingen bedoeld in de artikelen 249 EG en 161 KS en niet op handelingen, zoals de kennisgevingen van vacature, die de Commissie in de hoedanigheid van tot aanstelling bevoegde gezag (hierna: „TABG”), in de zin van de relevante statutaire bepalingen, vaststelt.

    121

    Ten slotte bevat het Statuut geen enkele bepaling die de publicatie van de kennisgevingen van vacature in alle officiële talen voorschrijft. Daarnaast staat artikel 29, lid 2, toe dat het TABG de procedure vaststelt die het meest geschikt lijkt voor de aanwerving van het hogere leidinggevende personeel.

    122

    Bijgevolg was de Commissie in casu tot vaststelling van het besluit gerechtigd teneinde in het kader van de bevoegdheid die haar bij artikel 6 van verordening nr. 1 en artikel 29, lid 2, van het Statuut is toegekend, de kwestie van de talen voor de externe publicatie van de kennisgevingen van vacature voor het hogere leidinggevende personeel te regelen. Zoals reeds is opgemerkt vormt deze kwestie een specifiek aspect van de aanwervingsprocedures voor het personeel in die categorie. De Italiaanse Republiek en de interveniërende partijen voeren dan ook ten onrechte aan dat de Commissie onbevoegd was om het besluit vast te stellen.

    123

    Wat in de derde plaats de beweerde ontoereikendheid van de motivering van het besluit betreft, welke vraag door het Koninkrijk Spanje is opgeworpen, maar die het Gerecht hoe dan ook, zelfs ambtshalve, moet onderzoeken, moet eraan worden herinnerd, dat de omvang van de motiveringsplicht afhangt van de aard van de handeling, en dat in het geval van handelingen die algemene toepassing moeten vinden, in de motivering kan worden volstaan met vermelding van het geheel der omstandigheden die tot de vaststelling van de desbetreffende handeling hebben geleid, en van haar algemene doelstellingen (arresten Hof van 13 maart 1968, Beus, 5/67, Jurispr. blz. 125, op blz. 143, en 19 november 1998, Spanje/Raad, C-284/94, Jurispr. blz. I-7309, punt 28).

    124

    Vastgesteld moet worden dat in casu het besluit aan de motiveringsvereisten voldoet, nu het de algemene situatie schetst die tot de vaststelling ervan heeft geleid en de algemene doelstellingen omschrijft die het wil bereiken, daarbij verwijzend naar de bij het directoraat-generaal Vertaling van de Commissie beschikbare vertaalcapaciteit. Uit de bewoordingen van het besluit en van de documenten waarnaar het verwijst (zie de punten 5-7, 14 en 15 hiervoor), volgt duidelijk dat het, gelet op het tekort aan middelen op het gebied van vertaling, de vraag naar vertalingen tracht te beperken om zo de beschikbare capaciteit niet te overschrijden.

    125

    In dat verband voeren de Italiaanse Republiek en de interveniënten ten onrechte een vermeende incoherentie aan tussen het tekort aan capaciteit op het gebied van vertalingen in de talen van de nieuwe lidstaten en het feit dat de kennisgevingen van vacature voor hoger leidinggevend personeel niet in alle talen van de oude lidstaten zijn vertaald.

    126

    Immers, de versie van het besluit die is gehecht aan het verzoekschrift en het document PERS (2004) 203 van de Commissie, waarnaar wordt verwezen in de versie van het besluit die voorkomt in de notulen van de 1678ste vergadering van de Commissie, verwijzen in het algemeen naar respectievelijk „de vertaalcapaciteit die bij het directoraat-generaal Vertaling beschikbaar is” of naar „de huidige overbelasting” van dat directoraat-generaal, en niet uitsluitend naar de vertaalcapaciteit in de nieuwe talen. De verwijzing in vorenbedoelde documenten naar document SEC(2004) 638/6 van 26 mei 2004, dat de vertaalcapaciteit in de nieuwe officiële talen betreft, kan niet tot een andersluidende conclusie leiden, nu het niet het enige element ter rechtvaardiging van de bij het besluit vastgestelde maatregelen betreft.

    127

    In de vierde plaats moet worden opgemerkt dat de Commissie weliswaar de maatregelen mag treffen die haar geschikt lijken om de aspecten van de aanwervingsprocedure voor haar hoger leidinggevend personeel te regelen, maar dat die maatregelen niet mogen leiden tot een discriminatie op grond van taal tussen de sollicitanten voor een bepaalde functie.

    128

    Een dergelijke discriminatie wordt uitdrukkelijk verboden in artikel 1 quinquies, lid 1, van het Statuut, terwijl lid 6 van datzelfde artikel bepaalt dat iedere beperking ten aanzien van de naleving van het non-discriminatiebeginsel en het evenredigheidsbeginsel op objectieve en redelijke wijze moet zijn gemotiveerd en moet beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid.

    129

    Daarnaast verzet ook artikel 27 van het Statuut zich ertegen dat het TABG van de kandidaten voor een functie een perfecte beheersing van een bepaalde officiële taal vereist, wanneer die voorwaarde tot gevolg zou hebben dat bedoeld ambt voor een bepaalde nationaliteit wordt bestemd zonder dat zulks gerechtvaardigd zou zijn uit overwegingen van dienstbelang (arrest Hof van 4 maart 1964, Lassalle/Parlement, 15/63, Jurispr. blz. 57, op blz. 73 en 74).

    130

    Bijgevolg moet de Commissie, wanneer zij besluit een kennisgeving van vacature voor een hogere leidinggevende functie in enkel bepaalde talen integraal in het Publicatieblad te publiceren, ter voorkoming van op taal gebaseerde discriminatie tussen de potentiële sollicitanten, gepaste maatregelen treffen om al deze sollicitanten van het bestaan van de betrokken kennisgeving van vacature en de edities waarin zij integraal bekend zijn gemaakt, op de hoogte te brengen.

    131

    Voor zover die voorwaarde is vervuld, kan de publicatie van een kennisgeving van vacature van het type als bedoeld in het besluit in een beperkt aantal talen, geen aanleiding geven tot een dergelijke discriminatie tussen de verschillende kandidaten als vaststaat dat die kandidaten ten minste een van die talen voldoende beheersen om op nuttige wijze van de inhoud van die kennisgeving kennis te nemen.

    132

    In dat verband moet worden herinnerd aan de rechtspraak dat het feit dat door de administratie aan haar ambtenaren gerichte documenten in een andere taal dan de moedertaal van die ambtenaar of in de eerste door hem gekozen vreemde taal zijn opgesteld, geen schending van de rechten van die ambtenaar oplevert wanneer hij de door de administratie gebruikte taal voldoende beheerst om effectief en gemakkelijk kennis te nemen van de inhoud van de betrokken documenten (zie in die zin arrest Rasmussen/Commissie, punt 117 supra, punten 62-64). Die conclusie is ook geldig voor een handeling die aan alle ambtenaren of alle kandidaten voor een selectieprocedure is gericht, zoals de kennisgeving van vacature.

    133

    Er moet ook aan worden herinnerd dat ingevolge artikel 28, sub f, van het Statuut, elke kandidaat bij een aanwervingsprocedure moet kunnen doen blijken van een grondige kennis van een van de talen der Gemeenschappen en van een voldoende kennis van een andere taal der Gemeenschappen voor zover dit voor de door hem te verrichten werkzaamheden noodzakelijk is. Het betreft de talenkennis die minimaal vereist is om voor aanwerving als gemeenschapsambtenaar in aanmerking te komen, terwijl de instellingen in voorkomend geval strengere eisen op taalgebied mogen stellen bij de aanwerving voor een welbepaalde functie (zie in die zin arrest Pappas/Comité van de Regio’s, punt 43 supra, punt 85).

    134

    Wanneer de dienst of de betrekking dit vereisen, mag de betrokken instelling de talen specificeren waarvan een grondige of voldoende kennis is vereist (zie a contrario arrest Lassalle/Parlement, punt 129 supra, blz. 73 en 74; zie ook de conclusie van advocaat-generaal Lagrange bij dit arrest, Jurispr. blz. 79, op blz. 99). In dat laatste geval kan de omstandigheid dat de betrokken kennisgeving van vacature enkel in die talen beschikbaar is, niet tot een discriminatie tussen de kandidaten leiden, nu zij op zijn minst één van die talen moeten beheersen.

    135

    Wanneer daarentegen de kennisgeving van vacature enkel in bepaalde communautaire talen in het Publicatieblad bekend wordt gemaakt, zelfs als personen die enkel andere talen beheersen mogen solliciteren, kan deze publicatie bij gebreke van andere maatregelen die deze laatste categorie in staat stellen om op nuttige wijze kennis te nemen van de inhoud van die kennisgeving, tot een discriminatie in hun nadeel leiden.

    136

    In dat geval bevinden de desbetreffende kandidaten zich immers in een nadeligere positie ten opzichte van de andere kandidaten, nu zij niet in staat zijn op nuttige wijze kennis te nemen van de door de kennisgeving van vacature vereiste kwalificaties en van de voorwaarden en de procedureregels van de aanwervingsprocedure. Die kennis is evenwel een noodzakelijke voorwaarde om hun sollicitatie zo goed mogelijk te presenteren, om zo de kansen om voor de betrokken functie te worden aangeworven te maximaliseren.

    137

    In de onderhavige zaak vermeldt het besluit dat de externe bekendmakingen van publicaties van vacature voor hogere leidinggevende functies in het Publicatieblad voortaan uitsluitend in het Duits, in het Engels en in het Frans zullen plaatsvinden. Dit sluit dus uit dat de betrokken kennisgevingen van vacature integraal bekend zullen worden gemaakt in de edities van het Publicatieblad in de overige talen van de Gemeenschap, terwijl niet is bepaald dat in die overige edities een aankondiging van het bestaan van deze kennisgeving zal worden gedaan en naar de Duitse, de Engelse of de Franse editie zal worden verwezen, en evenmin dat gelijkwaardige maatregelen zullen worden genomen.

    138

    Eveneens gelet op de omstandigheid dat het besluit zelf niet in het Publicatiebad bekend is gemaakt teneinde de lezers van de andere edities dan de Duitse, de Franse en de Engelse attent te maken op de belangrijke praktijkwijziging die daarbij is ingesteld, bestaat er een reëel risico dat de potentiële kandidaten met een andere moedertaal dan de drie in het besluit genoemde talen, niet eens weten dat er een kennisgeving van vacature is waarvoor zij belangstelling hadden kunnen hebben. Zelfs als deze kandidaten op zijn minst het Duits, het Engels of het Frans machtig zouden zijn geweest, kan er niet van uit worden gegaan dat zij een andere editie van het Publicatieblad dan die in hun moedertaal zouden hebben geraadpleegd.

    139

    Bovendien moet worden opgemerkt dat het besluit in algemene bewoordingen verwijst naar alle procedures voor de aanwerving in hogere leidinggevende functies van de Commissie. Bij gebreke van een aanwijzing in die zin in het besluit of in de kennisgeving van vacature, kan niet worden verondersteld dat de kennis van het Duits, het Frans of het Engels steeds onmisbaar is voor de bezetting van die functies. Zulks blijkt hieruit dat de kennisgeving van vacature, die specifiek op dit type functie betrekking heeft, enkel „een grondige kennis van een van de talen der Gemeenschappen en een voldoende kennis van een andere taal der Gemeenschappen” vereist.

    140

    Het door de Commissie aangevoerde feit dat document SEC(2004) 638/6 en de kennisgeving van vacature bepalen dat de selectieprocedures voor de hogere leidinggevende functies uitsluitend in het Duits, het Engels of het Frans zullen verlopen, kan niet tot een andersluidende conclusie leiden. Immers, als de Commissie meent dat om gewettigde redenen, die verband houden met de goede werking van de dienst, de beheersing van ten minste één van de vorenbedoelde talen noodzakelijk is, staat het aan haarzelf om een bepaling in die zin op te nemen in de kennisgevingen van vacature voor dergelijke functies. Nu dit in casu niet het geval is, moet dit argument worden verworpen, zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan over de gevolgen die de beperking van de te gebruiken talen voor de selectieprocedure heeft voor de regelmatigheid van die procedures.

    141

    Aangaande de kennisgevingen van vacature voor hogere leidinggevende functies die niet de beheersing van één van de drie voornoemde talen vereisen, voorziet het besluit in geen enkele maatregel die de potentiële sollicitanten die geen van de drie bedoelde talen beheersen, in staat moeten stellen op nuttige wijze kennis te nemen van de inhoud van die kennisgevingen, die enkel in de drie desbetreffende talen beschikbaar zijn. Er is zelfs niet in bepaald dat die kandidaten zich tot de Commissie kunnen wenden teneinde een vertaling van de betrokken kennisgeving van vacature te verkrijgen.

    142

    Uit een en ander volgt dat de toepassing van het besluit aanleiding kan geven tot discriminatie op grond van taal tussen de kandidaten voor een selectieprocedure.

    143

    De Commissie geeft echter in wezen te kennen dat het niet erg waarschijnlijk is dat een dergelijke discriminatie zich zal voordoen. De drie door het besluit gekozen talen zijn de interne werktalen van de Commissie en de belangstellenden voor de betrokken functies, die noodzakelijkerwijze zeer gekwalificeerd zullen zijn, zullen ongetwijfeld ten minste één van die talen beheersen. Gelet, overigens, op het tekort aan vertaalcapaciteit, is het besluit ingegeven door overwegingen van efficiëntie en goede werking van de Commissie.

    144

    Dit betoog kan niet slagen. Aangaande in de eerste plaats de drie in het besluit gekozen talen die de interne werktalen van de Commissie zouden zijn, volgt uit de rechtspraak dat een instelling er niet mee kan volstaan om aan een ambtenaar een in één van de werktalen opgestelde individuele beschikking toe te zenden, maar zich ervan moet vergewissen of die ambtenaar de gebruikte taal voldoende beheerst, bij gebreke waarvan de instelling hem van een vertaling moet voorzien (zie in die zin arrest Gerecht van 23 maart 2000, Rudolph/Commissie, T-197/98, JurAmbt. blz. I-A-55 en II-241, punten 45-47, en arrest Bonaiti Brighina/Commissie, punt 118 supra, punten 20 en 21).

    145

    Gelet op deze rechtspraak, die naar analogie kan worden toegepast op kandidaten voor een aanwervingsprocedure, kan een instelling zich er niet toe beperken om voor de kennisgevingen van vacature betreffende de vacante functies waarover zij beschikt, de interne werktalen te gebruiken, maar moet zij zich ervan vergewissen dat alle potentiële sollicitanten in staat zullen zijn om op nuttige wijze kennis te nemen van het bestaan en de inhoud van de betreffende kennisgevingen van vacature.

    146

    In ieder geval moet eraan worden herinnerd dat het besluit enkel betrekking heeft op de externe bekendmakingen in het Publicatieblad die naar hun aard ook gericht zijn tot personen buiten de Commissie, voor wie de omstandigheid dat de voor de bekendmaking gekozen talen de interne werktalen van de Commissie zijn, irrelevant is.

    147

    Vervolgens moet worden opgemerkt dat de hogere leidinggevende functies noodzakelijkerwijze bestemd zijn voor bijzonder gekwalificeerde kandidaten, zodat het dus waarschijnlijk is dat meerdere kandidaten met een andere moedertaal dan het Duits, het Engels of het Frans, voldoende kennis van de ene of de andere van die talen bezitten, aangezien de kennis ervan in Europa wijdverbreid is. Deze omstandigheid volstaat echter niet om de bij het besluit genomen maatregel te rechtvaardigen.

    148

    Immers, zelfs als dit het geval zou zijn, betekent dit nog niet dat die kandidaten de edities van het Publicatieblad in die drie talen raadplegen en niet die in hun moedertaal. In elk geval kan kennis van het Duits, het Frans of het Engels niet bij alle personen die de over de voor hogere leidinggevende functies noodzakelijke kwalificaties beschikken, worden verondersteld.

    149

    Ten slotte moet ook het argument inzake de efficiëntie en de goede werking van de Commissie worden verworpen. Dergelijke overwegingen kunnen niet een door het Statuut verboden discriminatie rechtvaardigen. Zoals volgt uit artikel 1 quinquies, lid 6, van het Statuut, kunnen enkel „legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid”, zoals maatregelen betreffende een verplichte pensioenleeftijd en een minimale pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in de tweede volzin van die bepaling, een aantasting van het non-discriminatiebeginsel en het evenredigheidsbeginsel rechtvaardigen. Het goede beheer van de vertaalcapaciteit valt niet onder het personeelsbeleid als bedoeld in het Statuut.

    150

    Uit al het voorgaande volgt dat de Commissie met de vaststelling van het besluit artikel 1 quinquies van het Statuut heeft geschonden. Afgezien daarvan heeft zij indirect ook artikel 27 van het Statuut geschonden nu de genomen maatregel kandidaten van zekere nationaliteiten in het kader van de procedure voor de aanwerving van hoger leidinggevend personeel kan bevoordelen, namelijk die welke afkomstig zijn uit de landen waar het Duits, het Engels en het Frans als moedertaal worden gesproken, en op zijn minst een deel van de kandidaten die onderdaan zijn van de overige lidstaten kan benadelen.

    151

    In die omstandigheden moet het besluit nietig worden verklaard. Ook de kennisgeving van vacature die volgens de in het besluit voorziene modaliteiten bekend is gemaakt, moet nietig worden verklaard. De Commissie heeft weliswaar in de nationale pers van de lidstaten in alle andere talen gestelde aankondigingen gepubliceerd teneinde de belangstellenden te informeren over de publicatie van de kennisgeving van vacature in het Publicatieblad, waar voor nadere informatie naar wordt verwezen.

    152

    Zelfs in de veronderstelling dat de publicatie van vorenbedoelde aankondigingen volstaat om de kandidaten met een andere moedertaal dan het Duits, het Engels of het Frans te informeren over het bestaan van de kennisgeving van vacature, moet worden vastgesteld dat de Commissie heeft nagelaten maatregelen te nemen om degenen die geen van die drie talen beheersen in staat te stellen om eveneens kennis te nemen van de exacte inhoud van de kennisgeving. De door de Commissie aangevoerde zuiver feitelijke omstandigheden dat zij in dit opzicht geen enkele klacht van een kandidaat heeft ontvangen, of dat de Italiaanse onderdanen numeriek sterk vertegenwoordigd waren tussen de ontvangen sollicitaties, volstaan op zich niet om te concluderen dat voornoemde omissie van de Commissie geen afbreuk kon doen aan de rechten van sommige kandidaten.

    153

    Gelet op het voorgaande moet het beroep worden toegewezen en het besluit en de kennisgeving van vacature nietig worden verklaard.

    Kosten

    154

    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Bovendien dragen ingevolge artikel 87, lid 4, eerste alinea, van dit reglement de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten.

    155

    In casu is de Commissie in het ongelijk gesteld. De Italiaanse Republiek heeft evenwel niets geconcludeerd ten aanzien van de kosten. In die omstandigheden moeten de partijen in hun eigen kosten worden verwezen.

     

    HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

    rechtdoende, verklaart:

     

    1)

    Het besluit dat door de Commissie is genomen tijdens haar 1678ste vergadering van 10 november 2004, volgens welk de externe publicaties van kennisgevingen van vacatures voor hogere leidinggevende functies in het Publicatieblad van de Europese Unie in het Duits, in het Engels en in het Frans zullen plaatsvinden gedurende een periode die zal aflopen op 1 januari 2007, wordt nietig verklaard.

     

    2)

    Kennisgeving van vacature COM/2005/335 voor de functie van directeur-generaal (rang A*15/A*16) van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), die door de Commissie is gepubliceerd op 9 februari 2005 (PB C 34 A, blz. 3), wordt nietig verklaard.

     

    3)

    Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

     

    Vilaras

    Prek

    Ciucă

    Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 20 november 2008.

    ondertekeningen

    Inhoud

     

    Toepasselijke bepalingen

     

    Voorgeschiedenis van het geding

     

    Procesverloop en conclusies van partijen

     

    In rechte

     

    Ontvankelijkheid

     

    Het recht van de lidstaten om een beroep uit hoofde van artikel 230 EG in te stellen tegen handelingen van de instellingen betreffende hun betrekkingen met hun ambtenaren en functionarissen

     

    — Argumenten van partijen

     

    — Beoordeling door het Gerecht

     

    Kwalificatie van het besluit en de kennisgeving van vacature als voor beroep vatbare handelingen in de zin van artikel 230, eerste alinea, EG

     

    — Argumenten van partijen

     

    — Beoordeling door het Gerecht

     

    Termijn voor beroep tegen het besluit

     

    — Argumenten van partijen

     

    — Beoordeling door het Gerecht

     

    Ten gronde

     

    Argumenten van partijen

     

    Beoordeling door het Gerecht

     

    Kosten


    ( *1 )  Procestaal: Italiaans.

    Top