Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62005CC0003

    Conclusie van advocaat-generaal Kokott van 24 november 2005.
    Gaetano Verdoliva tegen J. M. Van der Hoeven BV, Banco di Sardegna en San Paolo IMI SpA.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Corte d'appello di Cagliari - Italië.
    Executieverdrag - Beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging van in andere verdragsluitende staat gegeven beslissing - Betekening die niet of niet regelmatig heeft plaatsgevonden - Kennisneming - Verzettermijn.
    Zaak C-3/05.

    Jurisprudentie 2006 I-01579

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2005:722

    CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    J. KOKOTT

    van 24 november 2005 1(1)

    Zaak C‑3/05

    Gaetano Verdoliva

    tegen

    J. M. Van der Hoeven BV e.a.

    [verzoek van de Corte d’appello di Cagliari (Italië) om een prejudiciële beslissing]

    „Executieverdrag – Artikel 36 – Begrip betekening – Onregelmatige betekening van beslissing houdende verlof tot tenuitvoerleging – Gelijkwaardigheid van kennisneming en betekening – Zuivering van betekeningsgebreken door kennisneming van beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging – Begrip kennisneming”





    I –    Inleiding

    1.     In de onderhavige zaak verzoekt de Corte d’appello di Cagliari het Hof van Justitie om uitlegging van artikel 36 van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: „Executieverdrag”).(2) Het gaat daarbij met name om de vraag of, indien betekening van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging niet of niet regelmatig heeft plaatsgevonden, de kennisneming van deze beslissing niettemin volstaat om de termijn van artikel 36 van het Executieverdrag te doen aanvangen.

    II – Het rechtskader

    A –    Het Executieverdrag

    2.     Volgens artikel 26 van het Executieverdrag worden de in een verdragsluitende staat gegeven beslissingen in de overige verdragsluitende staten erkend zonder vorm van proces.

    3.     De artikelen 27 en 28 van het Executieverdrag bevatten een limitatieve opsomming van gronden waarop erkenning moet worden geweigerd. Ingevolge artikel 27, sub 2, van het Executieverdrag wordt een beslissing o.a. niet erkend,

    „indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet regelmatig en zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, is betekend of is medegedeeld”.

    4.     Overeenkomstig artikel 31 van het Executieverdrag kunnen de beslissingen die in een verdragsluitende staat gegeven zijn en daar uitvoerbaar zijn, in een andere verdragsluitende staat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij aldaar, ten verzoeke van iedere belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard. Ingevolge artikel 34 van het Executieverdrag doet het gerecht tot hetwelk het verzoek is gericht, uitspraak; de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.

    5.     Overeenkomstig artikel 35 van het Executieverdrag wordt de op het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging gegeven beslissing door bemiddeling van de griffier onverwijld ter kennis van de verzoeker gebracht op de wijze als is bepaald in de wetgeving van de aangezochte staat. Overeenkomstig artikel 40 van het Executieverdrag kan de verzoeker tegen de afwijzing van zijn verzoek beroep instellen.

    6.     Artikel 36 van het Executieverdrag geeft voor het verzet van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, de volgende regeling:

    „Indien de tenuitvoerlegging wordt toegestaan kan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd binnen één maand na de betekening van de beslissing daartegen verzet doen.

    Indien deze partij woonplaats heeft in een andere verdragsluitende staat dan die waar de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging is gegeven, beloopt de termijn twee maanden en vangt aan op de dag dat de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.”

    7.     Het verzet als bedoeld in artikel 36 moet in Italië overeenkomstig artikel 37 van het Executieverdrag voor de „corte d’appello” worden gebracht. Artikel 39 van het Executieverdrag bepaalt dat gedurende de termijn van verzet, bedoeld in artikel 36, en tot het tijdstip dat daarover uitspraak is gedaan, slechts bewarende maatregelen kunnen worden genomen ten aanzien van de goederen van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging is gevraagd.

    B –    Het nationale recht

    8.     Krachtens artikel 143 van de Codice di procedura civile (Italiaans wetboek van burgerlijke rechtsvordering; hierna: „CPC”) geschiedt de betekening aan personen zonder bekende woon‑ of verblijfplaats door neerlegging door een gerechtsdeurwaarder van een afschrift van de akte op het gemeentehuis van de laatste verblijfplaats en aanplakking van een ander afschrift van de akte op het officiële tableau van het gerecht waarbij die deurwaarder zijn ambt uitoefent.

    9.     Volgens de toelichtingen van de verwijzende rechter zijn de neerlegging van de akte op het gemeentehuis en de aanplakking op het officiële tableau volgens de rechtspraak van de Suprema Corte di Cassazione wezenlijke constitutieve elementen, zodat bij ontbreken hiervan geen betekening heeft plaatsgevonden.(3) Voorts is een betekening overeenkomstig artikel 143 CPC volgens de rechtspraak van de Suprema Corte di Cassazione „nietig, wanneer de gerechtsdeurwaarder in het proces-verbaal niets aangeeft over het onderzoek dat is verricht om de verblijfplaats van de geadresseerde te achterhalen”.(4)

    10.   De artikelen 633 tot en met 659 CPC bevatten de procedure ter verkrijging van een betalingsbevel. Artikel 650 CPC regelt het geval waarin niet tijdig is opgekomen tegen een betalingsbevel.(5) Artikel 650 CPC bepaalt:

    „Degene tot wie een betalingsbevel is gericht, kan, zelfs na ommekomst van de in het betalingsbevel gestelde termijn, opkomen [tegen de tenuitvoerlegging hiervan], indien hij bewijst dat hij wegens toeval, overmacht of de onregelmatige betekening van het bevel, hiervan niet tijdig kennis heeft kunnen nemen.

    [...]

    Dit rechtsmiddel is niet meer ontvankelijk indien vanaf de eerste handeling van tenuitvoerlegging een termijn van tien dagen is verlopen.”

    III – Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

    11.   Bij verstekvonnis van 14 september 1993 veroordeelde de Arrondissementsrechtbank ’s‑Gravenhage (Nederland) de in Italië woonachtige Gaetano Verdoliva in de hoofdzaak tot betaling van 365 000 NLG aan de in Nederland gevestigde J. M. Van der Hoeven BV (hierna: „Van der Hoeven”), voor de levering en het monteren van kassen.

    12.   Op 24 mei 1994 verleende de Corte d’appello di Cagliari verlof tot tenuitvoerlegging van bovengenoemd vonnis op het grondgebied van de Italiaanse Republiek en tot het leggen van conservatoir beslag jegens Verdoliva tot een bedrag van 220 000 000 ITL.

    13.   Een eerste poging om de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging aan het woonadres van Verdoliva te Capoterra te betekenen, mislukte omdat deze, „hoewel hij niet uit het bevolkingsregister van die plaats was uitgeschreven, meer dan een jaar eerder was verhuisd” (aldus de bewoordingen van het op 14 juli 1994 opgemaakte proces-verbaal van de mislukte betekening).

    14.   Hierop werd de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging volgens het proces-verbaal van betekening van 27 juli 1994 overeenkomstig artikel 143 CPC betekend. Blijkens dit proces-verbaal van betekening is „een afschrift [van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging] op het gemeentehuis neergelegd en een tweede afschrift aangeplakt op het officiële tableau van het gerecht waarbij de gerechtsdeurwaarder zijn ambt uitoefent, omdat de geadresseerde niet is aangetroffen op het aangegeven adres, waarop hij wegens verhuizing niet meer woont”.

    15.   Daar Verdoliva binnen de termijn van 30 dagen na betekening geen verzet had gedaan, ging Van der Hoeven over tot tenuitvoerlegging, door zich te voegen in een reeds tegen Verdoliva aanhangig gemaakte executieprocedure.

    16.   Verdoliva kwam op 4 december 1996 bij het Tribunale civile di Cagliari op tegen de tenuitvoerlegging en voerde aan dat de tenuitvoerlegging van het Nederlandse vonnis bij ontbreken van een beslissing van een Italiaanse rechterlijke instantie houdende verlof tot tenuitvoerlegging, onrechtmatig was wegens schending van het Executieverdrag. Voorts kan het Nederlandse verstekvonnis niet worden erkend wegens schending van artikel 27, sub 2, van het Executieverdrag. Tijdens het verdere verloop van de procedure heeft hij aangevoerd dat de beslissing van de Corte d’appello di Cagliari houdende verlof tot tenuitvoerlegging hem niet was betekend, omdat de akte, anders dan in het proces-verbaal van betekening is verklaard, niet op het gemeentehuis van Capoterra is neergelegd. Wegens het ontbreken van betekening is de termijn van artikel 36 van het Executieverdrag nooit ingegaan.

    17.   Bij vonnis van 7 juni 2002 heeft het Tribunale di Cagliari dit beroep tegen de tenuitvoerlegging alsmede de in het kader daarvan geformuleerde vordering ter zake van valsheid in geschrifte met betrekking tot het proces-verbaal van betekening afgewezen. Het oordeelde dat het recht van beroep tegen de tenuitvoerlegging was verjaard. Volgens dit Tribunale is de beroepstermijn van 30 dagen namelijk – net als in de procedure ter verkrijging van een betalingsbevel overeenkomstig artikel 650 CPC – ten laatste vanaf [de datum van] de eerste handeling van tenuitvoerlegging aangevangen. In casu staat vast dat het beroep niet binnen deze termijn was ingesteld.

    18.   Tegen deze uitspraak heeft Verdoliva hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, en naast zijn eerdere middelen heeft hij aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder in strijd met zijn ambtsplicht niet het noodzakelijke onderzoek heeft verricht om na te gaan of de geadresseerde inderdaad onvindbaar was, alvorens overeenkomstig artikel 143 CPC tot openbare betekening over te gaan.

    19.   De Corte d’appello zet in haar verwijzingsbeschikking uiteen dat de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging pas na ommekomst van de termijn van 30 dagen een executoriale titel vormt. De noodzakelijke executoriale titel ontbreekt in casu derhalve indien de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging niet rechtsgeldig is betekend en de termijn niet is aangevangen.

    20.   Bovendien wijst de Corte d’appello erop dat tussen partijen vaststaat dat verzoeker in hoger beroep ten minste in de loop van de procedure in eerste aanleg kennis heeft gekregen van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging, die hij zelf op 20 juni 1998 in het geding heeft gebracht. Sedertdien is hij tegen deze beslissing niet opgekomen.

    21.   Tegen deze achtergrond legt de Corte d’appello het Hof van Justitie de volgende prejudiciële vragen over de uitlegging van artikel 36 van het Executieverdrag voor:

    „1. Hanteert het Executieverdrag een autonoom begrip van ‚kennisneming van processtukken’ of laat het de invulling van dit begrip over aan de afzonderlijke nationale regelingen?

    2. Valt uit het Executieverdrag, en in het bijzonder uit artikel 36 ervan, af te leiden dat er een vorm van betekening bestaat die gelijkwaardig is aan de betekening van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging als bedoeld in dit artikel?

    3. Doet in het bijzonder het feit dat kennis is genomen van die beslissing, in het geval dat betekening niet of met vormfouten heeft plaatsgevonden, toch de termijn van genoemd artikel ingaan, of moet uit het Executieverdrag veeleer een beperking worden afgeleid met betrekking tot de vormen waarin kennisneming van die beslissing kan plaatsvinden?”

    IV – De opmerkingen van partijen

    22.   Tijdens de procedure hebben Verdoliva, de Italiaanse regering en de Commissie opmerkingen ingediend.

    23.   Volgens Verdoliva vervangt de kennisneming de in artikel 36 van het Executieverdrag bedoelde betekening niet. De rechten van de verdediging zijn alleen gewaarborgd wanneer de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, door een rechtsgeldige betekening kennis kan nemen [van de beslissing]. Een louter vermoeden van kennisneming is onvoldoende. Ontbreekt een rechtsgeldige betekening van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse titel, dan moet deze als rechtens non-existent worden aangemerkt, zodat er geen sprake is van een titel op grond waarvan kan worden geëxecuteerd.(6)

    24.   De Italiaanse regering wijst er allereerst op dat het begrip betekening in artikel 36 van het Executieverdrag strikt „technisch-processueel”, dat wil zeggen in formele zin, moet worden opgevat, wat onder andere blijkt uit het feit dat het Executieverdrag in de Italiaanse taalversie ervan in artikel 36 alleen voorziet in de mogelijkheid van „notificazione”, terwijl andere bepalingen van het Executieverdrag daarnaast ook de gewone „comunicazione” toestaan. Aangezien het Executieverdrag zelf geen definitie van het begrip formele betekening bevat, kan daarvoor alleen te rade worden gegaan met het procesrecht van de aangezochte staat van tenuitvoerlegging. Hetzelfde geldt voor het begrip kennisneming.

    25.   Met betrekking tot de tweede en de derde vraag van de verwijzende rechter stelt de Italiaanse regering zich op het standpunt dat het Executieverdrag geen alternatieven voor de formele betekening toestaat. Aangezien het Executieverdrag voor het begrip formele betekening naar het nationale recht verwijst, staat het aan de nationale rechter, uit te maken of volgens het betrokken nationale procesrecht de feitelijke kennis van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging dezelfde rechtskracht heeft als een formele betekening. In het kader van deze beslissing kunnen de nationale rechters rekening houden met het fundamentele vereiste van bescherming van de rechten van de verdediging.

    26.   De Commissie begrijpt de eerste prejudiciële vraag aldus dat de verwijzende rechter wenst te vernemen of het in artikel 36 van het Executieverdrag gehanteerde begrip betekening impliceert dat de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, daadwerkelijk kennis heeft genomen van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging. In dit verband geeft zij toe dat het Executieverdrag de nationale betekeningsregelingen niet harmoniseert. De artikelen 20, 27 en 36 van het Executieverdrag hebben evenwel tot doel, de rechten van de verdediging ten volle te beschermen in alle stadia van de procedure, zowel in de staat waar het vonnis is gewezen, als in de aangezochte staat.(7) Hiermee moeten de nationale betekeningsvoorschriften tevens rekening houden.

    27.   Zij stelt voor, de eerste prejudiciële vraag aldus te beantwoorden dat een betekening in de zin van het Executieverdrag in beginsel niet vereist dat de geadresseerde persoonlijk en daadwerkelijk kennis neemt [van de beslissing], mits deze laatste zich, ondanks het eventuele verstrijken van de door betekening aangevangen verzettermijn, op een later tijdstip op ontoereikende kennis van de betekende akte kan beroepen en daartegen verweer kan voeren.

    28.   De Commissie is van mening dat de tweede en de derde prejudiciële vraag dubbelzinnig zijn geformuleerd. Zij kunnen enerzijds aldus worden opgevat dat wordt gevraagd of executie onmiddellijk en zonder betekening van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging kan plaatsvinden, en het volstaat dat de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, door de executiemaatregelen kennis krijgt van die beslissing. Dit zou duidelijk een schending van de rechten van de verdediging opleveren en het antwoord zou bijgevolg ontkennend moeten zijn.

    29.   Anderzijds zouden de vragen bevestigend kunnen worden beantwoord wanneer wordt gevraagd of een dergelijke kennisneming in dat geval een extra termijn kan doen aanvangen. Dit zou het geval kunnen zijn wanneer de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, de in artikel 36 bepaalde termijn van een maand niet in acht heeft kunnen nemen wegens onregelmatigheden bij de betekening of omdat de betekening niet aan hem in persoon is geschied.

    30.   Volgens de Commissie staat het aan de lidstaten, te bepalen hoe zij de termijnenregeling van artikel 36 in nationaal recht omzetten op een wijze die de rechten van de verdediging beschermt.(8) In geen geval mag echter het betekeningsvereiste worden omzeild of de termijn van artikel 36 worden ingekort.

    V –    Juridische beoordeling

    31.   Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of het Executieverdrag een eigen begrip kennisneming bevat. In het Executieverdrag, en met name in artikel 36 ervan, op de uitlegging waarvan het in deze procedure aankomt, komt het begrip kennisneming echter niet voor. In artikel 36 is juist alleen sprake van betekening.

    32.   Tegen de achtergrond van het hoofdgeding en gelet op de bewoordingen van artikel 36 moet de eerste vraag als volgt worden opgevat. Uitgemaakt moet worden of het begrip betekening een autonoom begrip van het Executieverdrag is en of volgens dit begrip kennisneming kan worden gelijkgesteld met betekening, zodat de verzettermijn van artikel 36, eerste alinea, van het Executieverdrag aanvangt op het tijdstip van de kennisneming.

    33.   Volgens de Commissie wordt het Hof van Justitie daarentegen verzocht om een antwoord op de fundamentele vraag of het begrip betekening in artikel 36 van het Executieverdrag algemeen impliceert dat de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, daadwerkelijk kennis heeft genomen van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging.

    34.   Gelet op de omstandigheden van het hoofdgeding is deze vraag echter hypothetisch. De verwijzende rechter stelt de vraag vanuit het oogpunt dat de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging mogelijkerwijs niet rechtsgeldig aan Verdoliva is betekend. Het gaat de verwijzende rechter er derhalve niet om, te vernemen of kennis van deze beslissing als een nader vereiste voor een regelmatige betekening moet worden beschouwd, maar slechts of kennis van die beslissing in voorkomend geval de betekening ervan kan vervangen.

    35.   Aldus opgevat, overlapt de eerste vraag grotendeels de tweede en derde vraag. Derhalve moeten de drie vragen gezamenlijk worden behandeld.

    36.   Samengevat wenst de verwijzende rechter derhalve te vernemen, of artikel 36, eerste alinea, van het Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd dat het in geval van een onregelmatige betekening van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging voor het ingaan van de verzettermijn volstaat dat de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, kennis heeft genomen van die beslissing.

    37.   Alvorens deze vraag te beantwoorden maak ik enkele opmerkingen over het belang van het in artikel 36, eerste alinea, van het Executieverdrag bedoelde verzet voor het waarborgen van de rechten van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd.

    A –    Het belang van het in artikel 36 van het Executieverdrag bedoelde verzet

    38.   In het arrest Carron heeft het Hof van Justitie overwogen dat „het Executieverdrag bij de artikelen 31 tot en met 49 een voor alle verdragsluitende staten gelijke exequaturprocedure heeft ingevoerd. In een eerste fase, die geen contradictoir karakter heeft, biedt deze procedure de verzoeker die een vonnis in een andere verdragsluitende staat ten uitvoer wenst te leggen, de mogelijkheid om snel verlof daartoe te verkrijgen. In een tweede, contradictoire fase worden de rechten van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, gewaarborgd door de mogelijkheid om verzet te doen tegen die beslissing.”(9)

    39.   De exequaturprocedure maakt deel uit van een door het Executieverdrag in het leven geroepen sluitend stelsel dat het vrije verkeer van rechterlijke beslissingen in burgerlijke en handelszaken(10) beoogt te verenigen met het waarborgen van de rechten van de verdediging.(11) De rechten van verdediging van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, worden beschermd via het door het Hof van Justitie erkende recht op een eerlijk proces als algemeen beginsel van gemeenschapsrecht.(12) Dit beginsel is afgestemd op artikel 6 EVRM(13) en weerklinkt in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.(14)

    40.   In het kader van de exequaturprocedure wordt het recht van de verweerder om in rechte te worden gehoord met name beschermd door artikel 27, sub 2, en artikel 36 van het Executieverdrag. Ingevolge artikel 27, sub 2, wordt ter bescherming van de rechten van de verdediging erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing geweigerd, indien bij wijze van uitzondering de waarborgen van het recht van de staat waar de beslissing is gegeven, en de waarborgen van het Executieverdrag niet hebben kunnen garanderen dat de verweerder in de gelegenheid is geweest zich te verdedigen voor het gerecht van de staat waar de beslissing is gegeven.(15) Anderzijds biedt artikel 36 de verweerder de mogelijkheid door het doen van verzet de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging van de beslissing te laten toetsen in een procedure op tegenspraak.

    41.   Artikel 36 is in zoverre van bijzondere betekenis voor de bescherming van de rechten van de verdediging in het stadium van de erkenning en de tenuitvoerlegging, dat het ter waarborging van een procedure op tegenspraak het noodzakelijk tegenwicht vormt voor de summiere, niet op tegenspraak gevoerde procedure tot verkrijging van verlof tot tenuitvoerlegging, in het kader waarvan de verweerder overeenkomstig artikel 34 van het Executieverdrag niet wordt gehoord.

    42.   Pas door het doen van dit verzet overeenkomstig artikel 36 heeft de verweerder de mogelijkheid, middelen tegen de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissing aan te voeren. Artikel 36 vormt derhalve het processuele complement van de in de artikelen 27 en 28 van het Executieverdrag limitatief opgesomde materiële weigeringsgronden.

    43.   Het is juist dat deze gronden ingevolge het Executieverdrag ook ambtshalve moeten worden getoetst door de in de aangezochte lidstaat bevoegde rechterlijke instantie voordat verlof tot tenuitvoerlegging wordt verleend.(16) Het Executieverdrag bevat echter geen verplichting om de voor het oordeel relevante feiten ambtshalve te onderzoeken, zodat een grondige analyse of aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan, pas plaatsvindt in de door het verzet overeenkomstig artikel 36 ingeleide procedure op tegenspraak.(17)

    44.   Verordening nr. 44/2001(18), die op het onderhavige geding nog niet van toepassing is, verbiedt voortaan zelfs een toetsing van de gronden tot weigering van een verlof tot tenuitvoerlegging, zodat alleen de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, deze weigeringsgronden kan inroepen wanneer hij opkomt tegen de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging.(19)

    45.   Van bijzonder belang met het oog op de toepassing van artikel 27, sub 2, van het Executieverdrag is het door artikel 36 van het Executieverdrag aan de verweerder toegekende recht om in het stadium van tenuitvoerlegging in rechte te worden gehoord. Daardoor heeft de verweerder in de gevallen waarin deze weigeringsgrond van toepassing is, voor het eerst de gelegenheid zich te verdedigen. Zonder deze door artikel 36 gewaarborgde mogelijkheid tot verdediging zou de bescherming van artikel 27, sub 2, zinloos zijn, daar dan in voorkomend geval een beslissing ten uitvoer zou kunnen worden gelegd die is gegeven in een procedure waaraan de verweerder nooit heeft kunnen deelnemen.

    46.   De procedure op tegenspraak van artikel 36 is niet alleen de eerste, maar ook de laatste, beter gezegd de enige mogelijkheid voor de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, om zich op de in de artikelen 27 en 28 van het Executieverdrag genoemde weigeringsgronden te beroepen. Ter waarborging van het nuttige effect van de verzettermijn van artikel 36 kan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, steekhoudende gronden die hij in het kader van dit verzet had kunnen aanvoeren, in een later beroep tegen de concrete tenuitvoerlegging namelijk niet meer inroepen.(20)

    47.   In het sluitende stelsel van het Executieverdrag speelt de vervaltermijn van artikel 36 derhalve een beslissende rol voor de mogelijkheden van de verweerder om zich te verdedigen. Hiermee moet rekening worden gehouden bij de uitlegging en de toepassing van deze bepaling.

    B –    De prejudiciële vragen

    48.   Volgens artikel 36, eerste alinea, van het Executieverdrag kan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, „binnen één maand na de betekening […] verzet doen” tegen de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging.

    49.   Het is juist dat het Executieverdrag hier de term betekening gebruikt. Het bevat echter – afgezien van het hier niet aan de orde zijnde bijzondere geval van artikel 36, tweede alinea – geen nadere bepalingen over de betekeningsprocedure en beoogt inzoverre geen harmonisering van de nationale bepalingen.(21) De voorwaarden voor een geldige betekening van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging zijn derhalve in beginsel die van de aangezochte staat inzake betekening in eigen land, mits de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, daar haar woonplaats heeft.

    50.   Niettemin kunnen uit artikel 36 van het Executieverdrag een aantal richtsnoeren voor de betekening worden afgeleid.

    –       De kennisneming vervangt de betekening niet

    51.   Uit de bewoordingen van artikel 36 blijkt duidelijk dat de gebeurtenis die de termijn doet ingaan, de betekening van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging is. Gelet op de plaats van deze bepaling in de regeling, alsmede de strekking en het doel en de bewoordingen van deze bepaling, kan het betekeningsvereiste van artikel 36, eerste alinea, niet anders worden opgevat dan in technische zin, dat wil zeggen als een formele betekening.

    52.   Artikel 36, eerste alinea, staat derhalve in de weg aan nationale bepalingen die het betekeningsvereiste laten vallen indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, kennis draagt van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging.

    53.   Dat het begrip betekening in artikel 36 van het Executieverdrag in formele zin moet worden opgevat, wordt bevestigd door het feit dat de verschillende taalversies – voorzover kan worden nagegaan – hiervoor de desbetreffende procesrechtelijke terminustechnicus gebruiken.(22)

    54.   In tegenstelling hiermee vereist artikel 35 van het Executieverdrag met betrekking tot degene die om verlof tot tenuitvoerlegging heeft verzocht, alleen dat de op diens verzoek gegeven beslissing onverwijld aan hem „ter kennis [...] wordt gebracht” op de wijze als in de wetgeving van de aangezochte staat is bepaald. De Franse, de Italiaanse, de Engelse, de Nederlandse en de Portugese taalversie stellen op dezelfde wijze verschillende vereisten aan de bekendmaking van de beslissing aan enerzijds de verzoeker en anderzijds de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd.(23) Ook in verordening nr. 44/2001 wordt dit onderscheid gemaakt.(24)

    55.   Het onderscheid tussen de bekendmaking aan de verzoeker en aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, vindt zijn verklaring in de verschillende gevolgen van deze bekendmakingen. Terwijl voor de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, door de betekening een dwingende verzettermijn aanvangt, heeft de mededeling van de beslissing aan de verzoeker niet een dergelijk rechtsgevolg. Anders dan artikel 36 voor de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, bevat artikel 40 van het Executieverdrag geen vervaltermijn voor het beroep van de verzoeker tegen de beslissing waarbij zijn verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging is afgewezen.(25)

    56.   Het Executieverdrag moet derhalve alleen met betrekking tot de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, waarborgen dat de bekendmaking van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging bij wege van formele betekening geschiedt. Het betekeningsvereiste heeft daarbij een tweeledige functie met betrekking tot de aanvang van de termijn. Enerzijds strekt het tot bescherming van de rechten van verdediging van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, daar een formele betekening over het algemeen waarborgt dat de geadresseerde kennis kan nemen van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging en hiertegen verzet kan doen; anderzijds heeft de betekening een bewijsfunctie en kan aan de hand daarvan de verzettermijn exact worden berekend.

    57.   Bovendien zou een uitlegging die kennisneming gelijkstelt met betekening, het betekeningsvereiste volledig uithollen. Indien kennisneming zou volstaan, zou de verzoeker in de verleiding kunnen komen, de voor een formele betekening voorgeschreven wegen te verlaten.(26) Het Hof heeft zich met betrekking tot het criterium van de regelmatige betekening in de zin van artikel 27, sub 2, van het Executieverdrag reeds in deze zin uitgelaten en heeft vastgesteld dat „in geval van onregelmatige betekening, de erkenning van de buitenlandse rechterlijke beslissing moet worden geweigerd, ongeacht of de verweerder daadwerkelijk kennis heeft gehad van het stuk dat het geding inleidt”.(27)

    –       Inaanmerkingneming van de kennisneming voor het zuiveren van betekeningsgebreken volgens het nationale recht

    58.   Artikel 36 bevat evenmin als de andere bepalingen van het Executieverdrag een regeling voor de zuivering van betekeningsgebreken en eist alleen dat de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging formeel wordt betekend.

    59.   Het toepasselijke nationale recht bepaalt derhalve wat de rechtsgevolgen zijn van de niet-inachtneming van de betekeningsvoorschriften en onder welke omstandigheden een betekeningsgebrek kan worden gezuiverd en een geldige betekening alsnog kan plaatsvinden.(28) De nationale bepalingen kunnen voor het zuiveren van betekeningsgebreken aanknopen bij de daadwerkelijke kennisneming van de te betekenen akte, zonder dat artikel 36, eerste alinea, van het Executieverdrag zich principieel daartegen verzet.

    60.   Niettemin zij gepreciseerd dat het nationale recht van de aangezochte staat rekening dient te houden met de doelstellingen van het Executieverdrag.(29) Zoals het Hof van Justitie in het arrest Pendy Plastic heeft vastgesteld, beoogt het Executieverdrag de verweerder een daadwerkelijke bescherming van zijn rechten te verzekeren zonder de verschillende in de lidstaten geldende systemen voor de betekening in het buitenland te harmoniseren.(30) Derhalve mag de toepassing van het recht van de aangezochte staat niet leiden tot aantasting van de rechten van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, welke rechten het Executieverdrag juist wil waarborgen.(31)

    61.   Het staat aan de nationale rechter vast te stellen, of kennis van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging volgens het nationale betekeningsrecht tot gevolg heeft dat een oorspronkelijk onregelmatige betekening als een rechtsgeldige formele betekening moet worden aangemerkt en daardoor de verzettermijn doet aanvangen.

    62.   Bij de toepassing van dergelijke nationale zuiveringsbepalingen moet de nationale rechter evenwel rekening houden met de bescherming die het betekeningsvereiste van artikel 36 van het Executieverdrag biedt, alsmede met het verstrekkende gevolg – in het sluitende stelsel van het Executieverdrag – van het feit dat door de betekening voor de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, de termijn van verzet aanvangt. Hij moet zich ervan vergewissen of de rechten van verdediging van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, in het concrete geval afdoende zijn gewaarborgd, en of de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, daadwerkelijk in de gelegenheid is geweest, het in artikel 36 bedoelde verzet binnen de vervaltermijn te doen.

    VI – Conclusie

    63.   Gelet op een en ander geef ik het Hof van Justitie samenvattend in overweging de prejudiciële vragen van de Corte d’appello te beantwoorden als volgt:

    Artikel 36 van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek en het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, moet aldus worden uitgelegd dat de verzettermijn alleen door een formele betekening van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging aanvangt. De betekening wordt met name niet vervangen door de kennisneming door de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd. Het nationale recht kan hooguit bepalen dat betekeningsgebreken kunnen worden gezuiverd door kennisneming door de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd. Het moet daarbij echter waarborgen dat de rechten van verdediging van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, worden gewaarborgd, en dat deze partij daadwerkelijk de gelegenheid krijgt om het in artikel 36 bedoelde verzet binnen de termijn te doen.


    1 – Oorspronkelijke taal: Duits.


    2 – Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 304, blz. 1, en – gewijzigde tekst – blz. 77), het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1) en het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1). Zie ook de geconsolideerde versie van 26 januari 1998 (PB L 1998, C 27, blz. 1).


    3 – Arrest van de Suprema Corte di Cassazione nr. 3527 van 25 juni 1979.


    4 – Arrest nr. 3799 van 2 mei 1997 en arrest nr. 4120 van 14 mei 1990.


    5 – Het betalingsbevel is een gerechtelijke maatregel die, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, zonder procedure op tegenspraak wordt uitgevaardigd. Tegen het betalingsbevel kan binnen 40 dagen na de betekening ervan worden opgekomen, hetgeen in voorkomend geval tot een procedure op tegenspraak leidt.


    6 – Verdoliva verwijst hiervoor naar de arresten van 3 juli 1990, Lancray (305/88, Jurispr. blz. I‑2725); 12 november 1992, Minalmet (C-123/91, Jurispr. blz. I-5661), en 11 augustus 1995, SISRO (C-432/93, Jurispr. blz. I-2269).


    7 – De Commissie verwijst in dit verband naar het arrest van 15 juli 1982, Pendy Plastic (228/81, Jurispr. blz. 2723, punt 13).


    8 – Volgens de Commissie is een mogelijkheid, betekening aan de persoon zelf verplicht te stellen, en een andere, de termijn bijv. pas te laten aanvangen op de datum van de kennisneming of van de aanvang van de tenuitvoerlegging. Een derde mogelijkheid zou zijn, te voorzien dat na het verstrijken van de termijn een nieuwe termijn kan ingaan.


    9 – Arrest van 10 juli 1986, Carron (198/85, Jurispr. blz. 2437, punt 8). Cf. tevens arresten van 27 november 1984, Brennero (258/83, Jurispr. blz. 3971, punt 10), en 2 juli 1985, Deutsche Genossenschaftsbank (148/84, Jurispr. blz. 1981, punt 16).


    10 – Zie over dit doel van het Verdrag de arresten van 28 maart 2000, Krombach (C-7/98, Jurispr. blz. I-1935, punt 19); 2 juni 1994, Solo Kleinmotoren (C-414/92, Jurispr. blz. I-2237, punt 20), en 29 april 1999, Coursier (C-267/97, Jurispr. blz. I-2543, punt 25).


    11 – Arrest van 11 juni 1985, Debaecker (49/84, Jurispr. blz. 1779, punt 10), bevestigd in de arresten Lancray (aangehaald in voetnoot 6, punt 21) en Krombach (aangehaald in voetnoot 10, punt 43) en in het arrest van 13 oktober 2005, Scania Finance (C-522/03, Jurispr. blz. I‑0000, punt 15).


    12 – Arrest Krombach (aangehaald in voetnoot 10, punt 26); en arresten van 17 december 1998, Baustahlgewebe (C-185/95 P, Jurispr. blz. I-8417, punten 20 en 21), en 11 januari 2000, Van der Wal (C-174/98 P en C-189/98 P, Jurispr. blz. I-1, punt 17).


    13 – Arresten Baustahlgewebe (aangehaald in voetnoot 12, punten 20 en 21).


    14 – PB L 2000, C-364, blz. 1. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie heeft als zodanig weliswaar nog geen met het primaire gemeenschapsrecht vergelijkbare bindende rechtsgevolgen, maar biedt als bron van rechtsinspiratie opheldering over de door het gemeenschapsrecht gewaarborgde grondrechten. Zie hieromtrent o.a. mijn conclusie van 8 september 2005 in de zaak Parlement/Raad (C-540/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 108), die verdere verwijzingen bevat.


    15 – Arresten van 16 juni 1981, Klomps (166/80, Jurispr. blz. 1593, punt 7); Minalmet (aangehaald in voetnoot 6, punt 18); 21 april 1993, Sonntag (C-172/91, Jurispr. blz. I-1963, punt 38), en Scania France (aangehaald in voetnoot 11, punt 16).


    16 – Zie artikel 34, tweede alinea, van het Executieverdrag. Zie ook arrest Klomps (aangehaald in voetnoot 15, punt 7).


    17 – Zie Kropholler, Europäisches Zivilprozessrecht, Kommentar zu EuGVÜ und Lugano-Übereinkommen, zesde druk, 1998, artikel 34, punt 7; Schlosser, EuGVÜ, 1996, artikel 34, punt 3; Geimer/Schütze, Europäisches Zivilverfahrensrecht, Kommentar zum EuGVÜ und zum Lugano-Übereinkommen, 1997, artikel 34, punt 27.


    18 – Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1).


    19 – Zie artikel 41 van verordening nr. 44/2001.


    20 – Arresten van 4 februari 1998, Hoffmann (145/86, Jurispr. blz. 645, punten 30‑34), en 4 oktober 1991, Van Dalfsen e.a. (C-183/90, Jurispr. blz. I-4743, punt 34).


    21 – Cf. arresten Pendy Plastic (aangehaald in voetnoot 7, punt 13), Lancray (aangehaald in voetnoot 6, punt 28), en Scania Finance (aangehaald in voetnoot 11, punt 18).


    22 – Cf. inzoverre voetnoot 23.


    23 – De Franse taalversie heeft het in artikel 35 over „est portée à la connaissance” en over „signification” in artikel 36; de Italiaanse maakt onderscheid tussen „è comunicata” en „notificazione”, de Engelse tussen „bring the decision to the notice” en „service”, de Nederlandse tussen „wordt ter kennis gebracht” en „betekening”, de Portugese tussen „serà levada ao conhecimento” en „notificação”. Voorts gebruiken enige taalversies in artikel 27, sub 2, naast het begrip betekening nog een ander, niet-technisch begrip: „signifier” en „notifier” in het Frans; „notificato o comunicato” in het Italiaans; „comunicado o notificado” in het Portugees.


    24 – Cf. artikel 42 van verordening nr. 44/2001 (aangehaald in voetnoot 18).


    25 – Dit onderscheid komt ook voor in verordening nr. 44/2001, waarin overigens de rechtsmiddelen van de verzoeker en van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, in één en dezelfde bepaling zijn opgenomen. Cf. met name artikel 43, lid 5, van de verordening (aangehaald in voetnoot 18).


    26 – Arrest Lancray (aangehaald in voetnoot 6, punt 20).


    27 – Arrest Lancray (aangehaald in voetnoot 6, punt 22). Zie ook arrest Minalmet (aangehaald in voetnoot 6, punt 21). De nieuwe regeling in verordening nr. 44/2001 eist evenwel niet meer dat de betekening regelmatig geschiedt, maar dat de betekening op een dusdanige wijze heeft plaatsgevonden dat de verweerder zich kan verdedigen; cf. art. 34, sub 2, van de verordening (aangehaald in voetnoot 18).


    28 – Zie over de zuivering van betekeningsgebreken in de context van artikel 27, sub 2, van het Executieverdrag het arrest Lancray (aangehaald in voetnoot 6, punten 25‑31). Daarin kwam het Hof van Justitie tot de conclusie dat, aangezien de betekening van het stuk dat het geding inleidt, deel uitmaakt van de procedure in de staat van herkomst, ook de vraag of deze betekening regelmatig is geschied en of betekeningsgebreken kunnen worden gezuiverd, moet worden beantwoord aan de hand van dit recht, waarbij rekening dient te worden gehouden met de op de betekening in het buitenland toepasselijke verdragen.


    29 – Arrest Carron (aangehaald in voetnoot 9, punt 14).


    30 – Aangehaald in voetnoot 7, punt 13; zie ook arrest Lancray (aangehaald in voetnoot 6, punt 28).


    31 – Arrest Carron (aangehaald in voetnoot 9, punt 14). Dit overwoog het Hof van Justitie in die zaak met betrekking tot artikel 33 van het Executieverdrag, dat voor de procedure en de sancties eveneens naar het recht van de aangezochte staat verwijst.

    Top