Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62004TJ0175

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 7 februari 2007.
Donal Gordon tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Ambtenaren - Beroep tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing - Beroep tot schadevergoeding - Niet-ontvankelijkheid.
Zaak T-175/04.

Jurisprudentie – Ambtenarenrecht 2007 I-A-2-00047; II-A-2-00343

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2007:38

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)

7 februari 2007

Zaak T‑175/04

Donal Gordon

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Ambtenaren – Beroep tot nietigverklaring – Loopbaanontwikkelingsrapport – Volledige en blijvende invaliditeit – Verdwijnen van procesbelang – Afdoening zonder beslissing – Beroep tot schadevergoeding – Niet-ontvankelijkheid”

Betreft: Enerzijds, beroep tot nietigverklaring van het besluit van 11 december 2003 houdende afwijzing van de klacht ingediend tegen het besluit van 28 april 2003 houdende bevestiging van verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002 en, anderzijds, beroep tot vergoeding van de schade die verzoeker daardoor zou hebben geleden.

Beslissing: Op de vordering tot nietigverklaring behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan. Het beroep tot schadevergoeding wordt niet-ontvankelijk verklaard. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Procesbelang

(Ambtenarenstatuut, art. 53, 78, 90 en 91; bijlage VIII, art. 14)

2.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21 en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

1.      Daar het loopbaanontwikkelingsrapport in beginsel slechts het belang van de beoordeelde raakt tot aan de definitieve beëindiging van zijn functie, heeft de ambtenaar na die beëindiging geen belang meer bij het instellen of voortzetten van een beroep tegen dat rapport, tenzij hij een bijzondere omstandigheid aantoont waaruit een persoonlijk en actueel belang bij de nietigverklaring daarvan blijkt.

Voor een ambtenaar die tijdens de contentieuze procedure is gepensioneerd wegens een blijvende en volledige invaliditeit waardoor zijn loopbaan in beginsel definitief wordt beëindigd, vormt de mogelijkheid van een eventuele herplaatsing in de dienst krachtens artikel 14 van bijlage VIII bij het Statuut slechts een onzekere omstandigheid, die een louter hypothetisch belang doet ontstaan, wat derhalve niet volstaat om te kunnen vaststellen dat zijn rechtspositie is aangetast doordat het bestreden rapport niet nietig is verklaard. Voor de beoordeling van het bestaan van procesbelang is de vraag of de functie al dan niet vrijwillig is beëindigd, irrelevant.

Het recht op daadwerkelijke rechterlijke bescherming verleent de verzoeker voorts geen aanspraak erop dat de gemeenschapsrechter uitspraak doet over een dergelijk beroep tot nietigverklaring, aangezien dat recht slechts het recht omvat om aan de rechter de besluiten van de gemeenschapsinstellingen voor te leggen die, doordat zij de belangen van de verzoeker raken, voor hem bezwarend zijn.

(cf. punten 28, 32-34 en 37)

Referentie: Hof 21 januari 1987, Stroghili/Rekenkamer, 204/85, Jurispr. blz. 389, punt 11; Hof 1 oktober 2004, Pérez Escolar/Commissie, C‑379/03 P, punten 41 en 42; Gerecht 30 november 1998, N/Commissie, T‑97/94, JurAmbt. blz. I‑A‑621 en II‑1879, punten 26 en 27; Gerecht 2 juni 2003, Forum 187/Commissie, T‑276/02, Jurispr. blz. II‑2075, punt 50; Gerecht 31 mei 2005, Dionyssopoulou/Raad, T‑105/03, JurAmbt. blz. I‑A‑137 en II‑621, punt 20; Gerecht 21 februari 2006, V/Commissie, T‑200/03 en T‑313/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 184

2.      Om te voldoen aan de voorwaarden van artikel 21 van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, dient een verzoekschrift strekkende tot vergoeding van de schade die door een gemeenschapsinstelling zou zijn veroorzaakt, de gegevens te bevatten waardoor kan worden bepaald welke gedraging de verzoeker de instelling verwijt, om welke redenen de verzoeker meent dat er een causaal verband bestaat tussen de gedraging en de schade die hij zou hebben geleden, alsmede wat de aard en de omvang van die schade zijn. Een vordering tot toekenning van een niet nader gepreciseerde schadevergoeding geldt daarentegen als onvoldoende bepaald en moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

Dat is het geval bij het verzoekschrift waarin een ambtenaar zich ertoe beperkt een vergoeding te vorderen voor de schade die zou zijn toegebracht aan zijn loopbaan, zijn gezondheid en zijn welzijn, zonder daarbij het bedrag van de gestelde schade te becijferen en voldoende nauwkeurige gegevens te verstrekken op grond waarvan de omvang daarvan kan worden bepaald, noch aan te tonen – of zelfs maar aan te voeren – dat hij als gevolg van het bestaan van bijzondere omstandigheden die preciseringen niet diende te verstrekken.

Wat de immateriële schade betreft, ongeacht of daarvoor een symbolische vergoeding dan wel een daadwerkelijke vergoeding wordt gevorderd, staat het aan de verzoeker om de aard van de aangevoerde immateriële schade te preciseren in het licht van de aan de instelling verweten gedraging, en voorts om deze schade in haar geheel – zij het ook bij benadering – te ramen.

(cf. punten 42‑45)

Referentie: Hof 2 december 1971, Zuckerfabrik Schöppenstedt/Raad, 5/71, Jurispr. blz. 975, punt 9; Gerecht 10 juli 1990, Automec/Commissie, T‑64/89, Jurispr. blz. II‑367, punten 75‑77; Gerecht 20 september 1990, Hanning/Parlement, T‑37/89, Jurispr. blz. II‑463, punt 82; Gerecht 1 juli 1994, Osório/Commissie, T‑505/93, JurAmbt. blz. I‑A‑179 en II‑581, punten 33 en 35; Gerecht 15 februari 1995, Moat/Commissie, T‑112/94, JurAmbt. blz. I‑A‑37 en II‑135, punten 32, 37 en 38; Gerecht 29 januari 1998, Affatato/Commissie, T‑157/96, JurAmbt. blz. I‑A‑41 en II‑97, punt 38

Top