Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62004TJ0057

Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer - uitgebreid) van 12 juni 2007.
Budějovický Budvar, národní podnik en Anheuser-Busch, Inc. tegen Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie.
Gevoegde zaken T-57/04 en T-71/04.

Jurisprudentie 2007 II-01829

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2007:168

Gevoegde zaken T‑57/04 en T‑71/04

Budějovický Budvar, národní podnik en Anheuser-Busch, Inc.

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt

(merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk dat termen ‚AB’, ‚genuine’, ‚budweiser’, ‚king of beers’ bevat – Ouder internationaal woordmerk BUDWEISER – Benamingen van oorsprong die zijn geregistreerd krachtens Overeenkomst van Lissabon – Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 4, van verordening (EG) nr. 40/94 – Gedeeltelijke toewijzing en gedeeltelijke afwijzing van oppositie”

Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer – uitgebreid) van 12 juni 2007 

Samenvatting van het arrest

1.     Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van niet-ingeschreven merk of van ander in economisch verkeer gebruikt teken

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 4)

2.     Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van niet-ingeschreven merk of van ander in economisch verkeer gebruikt teken

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 4)

1.     Op grond van  artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk kan oppositie worden ingesteld tegen een gemeenschapsmerkaanvraag op basis van een teken dat geen ouder merk is.

Volgens de bewoordingen van artikel 8, lid 4, van deze verordening moet dit teken in het economisch verkeer worden gebruikt en van meer dan alleen plaatselijke betekenis zijn. Krachtens het voor dat teken geldende recht van de lidstaat moeten de eraan verbonden rechten verworven zijn vóór de datum van indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag of de datum van het ten behoeve van de gemeenschapsmerkaanvraag ingeroepen recht van voorrang. Eveneens krachtens het voor dat teken geldende recht van de lidstaat moet dit teken de houder ervan het recht verlenen om het gebruik van een later merk te verbieden.

Gelet op het feit dat artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 behoort tot het deel inzake relatieve weigeringsgronden en gelet op artikel 74 van deze verordening, is het aan de opposant voor het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) om het bewijs te leveren dat het betrokken teken het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden.

In dit verband moet met name rekening worden gehouden met de aangevoerde nationale regelgeving en met de in de betrokken lidstaat gegeven rechterlijke beslissingen. Op grond daarvan moet de opposant het bewijs leveren dat het betrokken teken binnen de werkingssfeer van het ingeroepen recht van de lidstaat valt en dat dit teken het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden. Verder moet in de context van dit artikel 8, lid 4, de bewijsvoering door de opposant worden geplaatst tegen de achtergrond van het gemeenschapsmerk om inschrijving waarvan wordt verzocht.

(cf. punten 85‑86, 88-89)

2.     Het bewijs is niet geleverd dat de benamingen van oorsprong ČESKOBUDĚJOVICKÉ PIVO (BUDWEISER BIER), BUDĚJOVICKÉ PIVO - BUDVAR (BUDWEISER BIER - BUDVAR), BUDĚJOVICKÝ BUDVAR (BUDWEISER BUDVAR) en BUDĚJOVICKÉ PIVO (BUDWEISER BIER), die voor bier zijn geregistreerd bij de Wereldorganisatie voor de Intellectuele eigendom (WIPO) krachtens de Overeenkomst van Lissabon, die in het economisch verkeer worden gebruikt in de zin van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk en die van meer dan alleen plaatselijke betekenis zijn, krachtens het geldende Franse recht de houder ervan het recht verlenen om het gebruik te verbieden van het beeldmerk dat de woordelementen „AB”, „genuine”, „budweiser”, „king of beers” bevat en waarvan de inschrijving als gemeenschapsmerk is aangevraagd voor andere waren dan bier van de klassen 16, 21, 25 en 30 in de zin van de Overeenkomst van Nice. Er zijn immers geen elementen aangedragen op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de betrokken benamingen van oorsprong in Frankrijk bekend waren, of dat door het gebruik van de betrokken geografische benaming specifiek voor de waren waarop het aangevraagde beeldmerk betrekking heeft, misbruik kon worden gemaakt van de bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong of die bekendheid kon worden afgezwakt, gesteld dat het bewijs van die bekendheid op het Franse grondgebied was geleverd, zoals het Franse recht als voorwaarde stelt voor de bescherming van krachtens de Overeenkomst van Lissabon geregistreerde benamingen van oorsprong tegen het gebruik van een geografische naam voor niet-soortgelijke waren of diensten.

(cf. punten 211 en 218)







ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer – uitgebreid)

12 juni 2007 (*)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk dat termen ‚AB’, ‚genuine’, ‚budweiser’, ‚king of beers’ bevat – Ouder internationaal woordmerk BUDWEISER – Benamingen van oorsprong die krachtens Overeenkomst van Lissabon zijn geregistreerd – Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 4, van verordening (EG) nr. 40/94 – Gedeeltelijke toewijzing en gedeeltelijke afwijzing van oppositie”

In de gevoegde zaken T‑57/04 en T‑71/04,

Budějovický Budvar, národní podnik, gevestigd te České Budějovice (Tsjechische Republiek), vertegenwoordigd door F. Fajgenbaum, advocaat,

verzoekster in zaak T‑57/04,

Anheuser-Busch, Inc., gevestigd te Saint Louis, Missouri (Verenigde Staten van Amerika), aanvankelijk vertegenwoordigd door V. von Bomhard, A. Renck, A. Pohlmann, D. Ohlgart en B. Goebel, vervolgens door von Bomhard, Renck, Ohlgart en Goebel, advocaten,

verzoekster in zaak T‑71/04,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door A. Folliard‑Monguiral en I. de Medrano Caballero als gemachtigden,

verweerder,

andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniëntes voor het Gerecht:

Anheuser-Busch, Inc. (in zaak T‑57/04),

Budějovický Budvar, národní podnik (in zaak T‑71/04),

betreffende een beroep tot vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 3 december 2003 (zaken R 1024/2001‑2 en R 1000/2001‑2) inzake een oppositieprocedure tussen Budějovický Budvar, národní podnik en Anheuser-Busch, Inc.,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer – uitgebreid),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, E. Martins Ribeiro, F. Dehousse, D. Šváby en K. Jürimäe, rechters,

griffier: I. Natsinas, administrateur,

gezien de op 10 (zaak T‑57/04) en 20 februari 2004 (zaak T‑71/04) ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschriften,

gezien de beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Gerecht van 23 september 2004 om deze zaken voor de schriftelijke en mondelinge behandeling en voor het arrest te voegen overeenkomstig artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht,

gezien de op 27 september 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegde memories van antwoord van het BHIM,

gezien de op 28 (zaak T‑71/04) en 29 september 2004 (zaak T‑57/04) ter griffie van het Gerecht neergelegde memories van antwoord van interveniëntes,

gezien de verwijzing van deze zaken naar de Vijfde kamer (uitgebreid) van het Gerecht en na de terechtzitting op 13 oktober 2005,

gezien de beschikking van 14 mei 2007 tot heropening van de mondelinge behandeling en de opmerkingen van partijen over het verzoek om de zaak zonder beslissing af te doen dat Anheuser-Busch, Inc. op 8 mei 2007 in zaak T‑71/04 heeft ingediend,

gezien de sluiting van de mondelinge behandeling op 24 mei 2007,

het navolgende

Arrest

 Toepasselijke bepalingen

I –  Internationaal recht

1       De artikelen 1 tot en met 5 van de Overeenkomst van Lissabon van 31 oktober 1958 betreffende de bescherming en de internationale registratie van benamingen van oorsprong (hierna: „Overeenkomst van Lissabon”), zoals herzien te Stockholm op 14 juli 1967 en gewijzigd op 28 september 1979, luiden als volgt:

„Artikel 1

1) De landen waarop deze Overeenkomst van toepassing is, vormen een specifieke Unie in het kader van de Unie voor de bescherming van de industriële eigendom.

2) Zij verbinden zich ertoe om op hun grondgebied volgens de bepalingen van deze Overeenkomst de benamingen van oorsprong te beschermen van de producten van andere landen van de specifieke Unie die in het land van oorsprong als zodanig zijn erkend en beschermd en die zijn geregistreerd bij het Internationaal Bureau voor de Intellectuele Eigendom [...] als bedoeld in het Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele eigendom [...]

Artikel 2

1) Onder benaming van oorsprong in de zin van deze Overeenkomst dient te worden verstaan de geografische benaming van een land, een streek of een plaats die wordt gebruikt om een product aan te duiden dat daaruit afkomstig is en waarvan de kwaliteit of de kenmerken uitsluitend of hoofdzakelijk toe te schrijven zijn aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat.

2) Het land van oorsprong is het land waarvan de naam, of het land waarin de streek of plaats is gelegen waarvan de naam de benaming van oorsprong vormt die het product zijn bekendheid heeft gegeven.

Artikel 3

Bescherming wordt geboden tegen elk misbruik of elke nabootsing, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product is aangegeven of indien de benaming wordt gebruikt in vertaling of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals ‚soort’, ‚type’, ‚wijze’, ‚imitatie’ en dergelijke.

Artikel 4

De bepalingen van deze Overeenkomst sluiten op geen enkele wijze de bescherming uit die reeds voor de benamingen van oorsprong in elk land van de specifieke Unie bestaat op grond van andere internationale verdragen, zoals het Verdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot bescherming van de industriële eigendom en de herzieningen ervan, en de Overeenkomst van Madrid van 14 april 1891 betreffende de bestrijding van valse of misleidende herkomstaanduidingen en de herzieningen ervan, of op grond van de nationale wetgeving of de rechtspraak.

Artikel 5

1) De registratie van benamingen van oorsprong geschiedt bij het Internationaal Bureau, op verzoek van de autoriteiten van de landen van de specifieke Unie, op naam van de natuurlijke personen of publiek‑ of privaatrechtelijke rechtspersonen die volgens hun nationale wetgeving houder zijn van het recht op gebruik van deze benamingen.

2) Het Internationaal Bureau stelt de autoriteiten van de verschillende landen van de specifieke Unie onverwijld in kennis van de registraties en publiceert deze in een periodiek tijdschrift.

3) De autoriteiten van de landen kunnen verklaren dat zij geen bescherming kunnen verlenen aan een benaming van oorsprong waarvan de registratie hun ter kennis is gebracht, maar enkel voor zover hun verklaring met opgave van de redenen binnen één jaar te rekenen vanaf de ontvangst van de kennisgeving van de registratie wordt meegedeeld aan het Internationaal Bureau en zonder dat deze verklaring in het betrokken land afbreuk kan doen aan andere vormen van bescherming van de benaming waarop de houder ervan aanspraak kan maken overeenkomstig artikel 4 supra.

[...]”

2       De regels 9 en 16 van het reglement tot uitvoering van de Overeenkomst van Lissabon, zoals in werking getreden op 1 april 2002, bepalen:

„Regel 9

Verklaring inhoudende weigering

1) Elke verklaring inhoudende weigering wordt ter kennis van het Internationaal Bureau gebracht door de bevoegde autoriteit van het land dat partij is bij de Overeenkomst en waarvoor de weigering geldt, en moet door deze autoriteit worden ondertekend.

[...]

Regel 16

Ongeldigverklaring

1) Wanneer de gevolgen van een internationale registratie ongeldig zijn verklaard in een land dat partij is bij de Overeenkomst en de ongeldigverklaring niet meer vatbaar is voor beroep, moet deze ongeldigverklaring ter kennis van het Internationaal Bureau worden gebracht door de bevoegde autoriteit van dit land. [...]”

II –  Gemeenschapsrecht

3       De artikelen 8 en 43 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd en zoals van toepassing op het ogenblik van de feiten, bepalen:

„Artikel 8

Relatieve weigeringsgronden

1. Na oppositie door de houder van een ouder merk wordt inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd:

a)      wanneer het gelijk is aan het oudere merk en wanneer de waren of diensten waarvoor het merk is aangevraagd, dezelfde zijn als de waren of diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven;

b)      wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk beschermd wordt; verwarring omvat het gevaar van associatie met het oudere merk.

2. Onder ‚oudere merken’ in de zin van lid 1 worden verstaan:

a)      de merken waarvan de datum van de aanvrage om inschrijving voorafgaat aan de datum van de aanvrage om een gemeenschapsmerk, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met het ten behoeve van die merken ingeroepen recht van voorrang, en die behoren tot de volgende categorieën:

[...]

iii)      merken ingeschreven ingevolge internationale overeenkomsten met werking in een lidstaat;

[...]

4. Na oppositie door de houder van een niet-ingeschreven merk of een ander in het economisch verkeer gebruikt teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis wordt inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd indien en voor zover krachtens het voor dat teken geldende recht van de lidstaat:

a)      de rechten op dit teken verworven zijn vóór de datum van indiening van de aanvrage om het gemeenschapsmerk of, in voorkomend geval, de datum van het ten behoeve van de aanvrage om een gemeenschapsmerk ingeroepen recht van voorrang;

b)      dit teken de houder ervan het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden.

[...]

Artikel 43

Onderzoek van de oppositie

[...]

2. Op verzoek van de aanvrager levert de houder van een ouder gemeenschapsmerk die oppositie heeft ingesteld, het bewijs dat in de vijf jaar vóór de publicatie van de aanvrage om een gemeenschapsmerk het oudere gemeenschapsmerk in de Gemeenschap normaal is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en waarop de oppositie gebaseerd is, of dat er een geldige reden is voor het niet gebruiken, voor zover het oudere merk op die datum sinds ten minste vijf jaar ingeschreven was. Kan dat bewijs niet worden geleverd, dan wordt de oppositie afgewezen. Wordt het oudere gemeenschapsmerk slechts gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, dan wordt het voor het onderzoek van de oppositie geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten ingeschreven te zijn.

3. Lid 2 is van toepassing op de in artikel 8, lid 2, [sub] a, bedoelde oudere nationale merken, met dien verstande dat het gebruik in de Gemeenschap wordt vervangen door het gebruik in de lidstaat waar het oudere nationale merk beschermd wordt.

[...]”

4       Regel 22 van verordening nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 (PB L 303, blz. 1), zoals gewijzigd en zoals van toepassing op het ogenblik van de feiten, bepaalt:

„Regel 22

Bewijs van het gebruik

1. Indien de opposant overeenkomstig artikel 43, lid 2 of lid 3, van de verordening het bewijs moet leveren van het gebruik van het merk of van het bestaan van goede redenen voor het niet-gebruik ervan, verzoekt het [BHIM] hem het verlangde bewijs binnen een door het [BHIM] te stellen termijn over te leggen. Het [BHIM] wijst de oppositie af, indien de opposant dit bewijs niet binnen de gestelde termijn overlegt.

2. De opgaven en het bewijsmateriaal die voor het leveren van het bewijs van het gebruik dienen, bestaan uit opgaven van de plaats, tijd, omvang en wijze van gebruik van het oppositiemerk voor de waren en diensten waarvoor het wordt ingeschreven en waarop de oppositie berust, en uit bewijsmateriaal ter staving van deze opgaven overeenkomstig lid 3.

3. Het bewijs bestaat in beginsel alleen uit overlegging van tot staving dienende stukken en voorwerpen, zoals verpakkingen, etiketten, prijslijsten, catalogi, facturen, foto’s, krantenadvertenties en schriftelijke verklaringen als bedoeld in artikel 76, lid 1, [sub] f, van de verordening.

[...]”

III –  Nationaal recht

5       Artikel L. 641‑2 van de Franse code rural (landbouwwetboek; hierna: „code rural”), zoals van toepassing op het ogenblik van de feiten, bepaalt:

„Aan onbewerkte of verwerkte landbouwproducten of levensmiddelen kan enkel een gecontroleerde benaming van oorsprong worden toegekend. De bepalingen van de artikelen L. 115‑2 tot en met L. 115‑4 en L. 115‑8 tot en met L. 115‑15 van de code de la consommation zijn daarop niet van toepassing.

Onder de hierna vastgestelde voorwaarden kunnen deze landbouwproducten en levensmiddelen in aanmerking komen voor een gecontroleerde benaming van oorsprong indien zij beantwoorden aan de bepalingen van artikel L. 115‑1 van de code de la consommation, over een naar behoren aangetoonde bekendheid beschikken en het voorwerp uitmaken van een goedkeuringsprocedure.

De gecontroleerde benaming van oorsprong kan nooit als soortnaam worden beschouwd en in het openbaar domein vallen.

De geografische naam die de benaming van oorsprong vormt of iedere andere aanduiding die deze voorstelt, mag niet worden gebruikt voor enig soortgelijk product, onverminderd de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van kracht op 6 juli 1990 noch voor enig ander product of enig andere dienst wanneer hierdoor misbruik kan worden gemaakt van de bekendheid van de benaming van oorsprong of die bekendheid kan worden afgezwakt.

De in artikel L. 641‑24 vermelde benamingen van oorsprong voor vins délimités de qualité supérieure (kwaliteitswijnen) en de benamingen van oorsprong die op 1 juli 1990 gelden in de overzeese departementen, behouden hun status.”

6       Artikel L. 115‑5 van de Franse code de la consommation (consumptiewetboek; hierna: „code de la consommation”), zoals van toepassing op het ogenblik van de feiten, bepaalt:

„De procedure van toekenning van een gecontroleerde benaming van oorsprong wordt geregeld in het hierna weergegeven artikel L. 641‑2 van de code rural [...]”

7       De artikelen L. 711‑3 en L. 711‑4 van de Franse code de la propriété intellectuelle (wetboek intellectuele eigendom; hierna: „code de la propriété intellectuelle”), zoals van toepassing op het ogenblik van de feiten, luiden als volgt:

„Artikel L. 711‑3

Mogen niet worden ingeschreven als merk of als bestanddeel van een merk:

a)      tekens die zijn uitgesloten op grond van artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot bescherming van de industriële eigendom, zoals herzien, of op grond van artikel 23, lid 2, van bijlage I C bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie;

b)      tekens die in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden, of waarvan het gebruik wettelijk verboden is;

c)      tekens die het publiek kunnen misleiden, met name ten aanzien van soort, kwaliteit of plaats van herkomst van de waren of diensten.

Artikel L. 711‑4

Mogen niet als merk worden ingeschreven, tekens die afbreuk doen aan oudere rechten, en met name:

a)      aan een ouder merk dat is ingeschreven of algemeen bekend is in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom;

b)      aan een firmanaam, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan;

c)      aan een handelsnaam die of een logo dat op het gehele nationale grondgebied bekend is, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan;

d)      aan een beschermde benaming van oorsprong;

e)      aan auteursrechten;

f)      aan rechten op grond van een beschermde tekening of een beschermd model;

g)      aan persoonlijkheidsrechten van een derde, met name aan zijn familienaam, zijn pseudoniem of zijn afbeelding;

h)      aan de naam, het beeld of de reputatie van een streek.”

 Voorgeschiedenis van het geding

I –  Door Anheuser-Busch ingediende gemeenschapsmerkaanvraag

8       Op 1 april 1996 heeft Anheuser-Busch, Inc. bij het BHIM een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening nr. 40/94.

9       Deze aanvraag betrof het volgende beeldmerk:

Image not found

10     De waren waarvoor inschrijving van het beeldmerk werd gevraagd, behoren tot de klassen 16, 21, 25, 30 en 32 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn met betrekking tot deze klassen omschreven als volgt:

–       klasse 16: „Papier, karton en hieruit vervaardigde producten (voor zover begrepen in klasse 16); drukwerken; boekbinderswaren; schrijfbehoeften; kleefstoffen voor kantoorgebruik of voor de huishouding; leermiddelen en onderwijsmateriaal (uitgezonderd toestellen); plastic materialen voor verpakking (voor zover begrepen in klasse 16); speelkaarten”;

–       klasse 21: „Gerei en vaatwerk voor de huishouding of de keuken (niet van edele metalen of verguld of verzilverd); kammen en sponzen; borstels (uitgezonderd penselen); materialen voor de borstelfabricage; reinigingsmateriaal; ruw of halfbewerkt glas (uitgezonderd glas voor bouwdoeleinden); glas‑, porselein‑ en aardewerk (voor zover begrepen in klasse 21)”;

–       klasse 25: „Kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels”;

–       klasse 30: „Meel en graanpreparaten, brood, banketbakkers‑ en suikerbakkerswaren, consumptie-ijs; honing, melassestroop; gist, rijsmiddelen; mosterd; azijn, kruidensausen; specerijen; ijs, snacks voor zover begrepen in klasse 30”;

–       klasse 32: „Bier, ale, porter, dranken op basis van mout met alcohol en alcoholvrij”.

11     Op 1 december 1997 is de aanvraag tot inschrijving van het communautaire beeldmerk in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 31/97 gepubliceerd.

II –  Oppositie tegen de gemeenschapsmerkaanvraag

12     Op 27 februari 1998 heeft de vennootschap Budějovický Budvar, národní podnik, die is gevestigd in de Tsjechische Republiek (hierna: „Budvar”), krachtens artikel 42 van verordening nr. 40/94 oppositie ingesteld. Deze was gericht tegen alle in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren.

13     Ter ondersteuning van haar oppositie heeft Budvar in de eerste plaats aangevoerd dat er gevaar voor verwarring in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bestaat tussen het aangevraagde beeldmerk en de oudere internationale merken waarvan zij houdster is, te weten:

–       het internationale woordmerk BUDWEISER (R 238 203), dat oorspronkelijk op 5 december 1960 werd ingeschreven voor „alle soorten bier”, met werking in Duitsland, Oostenrijk, de Benelux en Italië;

–       het hierna weergegeven internationale beeldmerk (R 342 157), dat oorspronkelijk op 26 januari 1968 werd ingeschreven voor „alle soorten bier”, met werking in Duitsland, Oostenrijk, de Benelux, Frankrijk en Italië:

Image not found

14     Op 3 februari 1999 heeft Anheuser-Busch Budvar verzocht, overeenkomstig artikel 43, lid 2, van verordening nr. 40/94 het bewijs van gebruik van haar internationale merken te leveren. Op 7 april 1999 heeft de oppositieafdeling van het BHIM Budvar gevraagd, dit bewijs te leveren binnen een termijn van twee maanden, dus uiterlijk op 7 juni 1999. Op verzoek van Budvar werd deze termijn verlengd tot 7 september 1999.

15     Op 7 september 1999 heeft Budvar als bewijs van het gebruik van het internationale woordmerk BUDWEISER (R 238 203) in Duitsland met name kopieën overgelegd van reclameadvertenties die zijn verschenen in acht tijdschriften in de loop van de jaren 1996 en 1997 alsmede tien facturen uit de jaren 1993‑1997. Verder heeft Budvar als bewijs van het gebruik van het internationale woordmerk BUDWEISER (R 238 203) in Oostenrijk kopieën overgelegd van reclameadvertenties die zijn verschenen in zes tijdschriften in de loop van de jaren 1996 en 1998 alsmede tien facturen uit de jaren 1993‑1997.

16     In de tweede plaats heeft Budvar op grond van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 haar oppositie gebaseerd op vier benamingen van oorsprong die op 22 november 1967 voor bier werden geregistreerd bij de Wereldorganisatie voor de Intellectuele eigendom (WIPO) krachtens de Overeenkomst van Lissabon. Het betreft de volgende benamingen van oorsprong:

–       benaming van oorsprong nr. 49: ČESKOBUDĚJOVICKÉ PIVO (BUDWEISER BIER volgens de Duitse versie van de registratie);

–       benaming van oorsprong nr. 50: BUDĚJOVICKÉ PIVO – BUDVAR (BUDWEISER BIER – BUDVAR volgens de Duitse versie van de registratie);

–       benaming van oorsprong nr. 51: BUDĚJOVICKÝ BUDVAR (BUDWEISER BUDVAR volgens de Duitse versie van de registratie);

–       benaming van oorsprong nr. 52: BUDĚJOVICKÉ PIVO (BUDWEISER BIER volgens de Duitse versie van de registratie).

17     Op basis van deze registraties heeft Budvar aangevoerd dat de betrokken benamingen van oorsprong waren beschermd, in het bijzonder op het Franse grondgebied, en op dat punt de oppositie op grond van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 rechtvaardigden.

III –  Beslissing van de oppositieafdeling

18     Bij beslissing nr. 2412/2001 van 8 oktober 2001 heeft de oppositieafdeling:

–       de oppositie tegen de inschrijving van het aangevraagde beeldmerk gedeeltelijk afgewezen, voor zover deze was gebaseerd op artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 en berustte op de vier in punt 16 supra vermelde benamingen van oorsprong;

–       de oppositie tegen de inschrijving van het aangevraagde beeldmerk gedeeltelijk toegewezen, te weten voor de waren van klasse 32 („Bier, ale, porter, dranken op basis van mout met alcohol en alcoholvrij”), voor zover deze was gebaseerd op artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 en berustte op het internationale woordmerk BUDWEISER (R 238 203).

19     Wat de afwijzing van de op artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 gebaseerde oppositie betreft, was de oppositieafdeling in wezen van mening dat het bewijs van gebruik van de benamingen van oorsprong niet was geleverd voor Frankrijk en Portugal − het Franse en het Portugese recht waren aangevoerd ter ondersteuning van de oppositie − en dat dus niet was aangetoond dat de krachtens de benamingen van oorsprong verworven rechten van meer dan alleen plaatselijke betekenis waren in de zin van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94. Met betrekking tot Italië − waarvoor het bewijs van gebruik van de benamingen van oorsprong was geleverd − kwam de oppositieafdeling tot de conclusie dat het bewijs van de door het Italiaanse recht verleende bescherming aan de betrokken benamingen van oorsprong niet was geleverd voor niet-soortgelijke waren.

20     Wat de gedeeltelijke toewijzing van de op artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 gebaseerde oppositie betreft, was de oppositieafdeling van mening dat de bewijzen van normaal gebruik van het internationale woordmerk BUDWEISER (R 238 203) en van het internationale beeldmerk (R 342 157) waren geleverd voor Duitsland, Oostenrijk, de Benelux en Italië. Verder heeft de oppositieafdeling om redenen van proceseconomie eerst het internationale woordmerk BUDWEISER (R 238 203) onderzocht. Aangezien dit merk duidelijk gold in Duitsland en Oostenrijk, heeft de oppositieafdeling haar onderzoek beperkt tot deze twee lidstaten. Volgens de oppositieafdeling waren de voor het aangevraagde beeldmerk opgegeven waren van klasse 32 („Bier, ale, porter, dranken op basis van mout met alcohol en alcoholvrij”) dezelfde als de waren waarop het internationale woordmerk BUDWEISER (R 238 203) betrekking had. Gelet op het feit dat het aangevraagde beeldmerk en het internationale woordmerk BUDWEISER (R 238 203) fonetisch en begripsmatig gelijk zijn en de waren dezelfde zijn, bestond er volgens haar verwarringsgevaar bij het publiek in Duitsland en Oostenrijk voor de waren van klasse 32. Daarentegen was zij van mening dat de voor het aangevraagde beeldmerk opgegeven waren van de klassen 16, 21, 25 en 30 niet soortgelijk waren aan de door de oudere merken aangeduide waren, zodat er voor deze waren geen verwarringsgevaar bestond.

IV –  Beslissingen van de tweede kamer van beroep van het BHIM

21     Anheuser-Busch heeft op 27 november 2001 beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling, voor zover daarbij de op artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 gebaseerde oppositie werd toegewezen voor de waren van klasse 32.

22     Budvar heeft op 10 december 2001 beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling, voor zover met name de op artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 gebaseerde oppositie werd afgewezen voor de waren van de klassen 16, 21, 25, 30 en 32.

23     Budvar kwam in het kader van haar beroep niet op tegen de gedeeltelijke afwijzing van de op artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 gebaseerde oppositie voor de waren van de klassen 16, 21, 25 en 30.

24     Bij beslissing van 3 december 2003 (zaken R 1000/2001‑2 en R 1024/2001‑2; hierna: „bestreden beslissing”) heeft de tweede kamer van beroep van het BHIM de beroepen van Budvar en Anheuser-Busch tegen de beslissing van de oppositieafdeling verworpen.

25     Met betrekking tot het door Anheuser-Busch ingestelde beroep heeft de kamer van beroep geoordeeld dat de oppositieafdeling geen blijk had gegeven van een onjuiste opvatting door te stellen dat het bewijs van gebruik van het internationale woordmerk BUDWEISER (R 238 203) was geleverd voor Duitsland en Oostenrijk. Verder was de kamer van beroep van oordeel dat er in Duitsland en Oostenrijk gevaar voor verwarring van het aangevraagde beeldmerk met het internationale woordmerk BUDWEISER (R 238 203) bestond voor de waren van klasse 32. Ten eerste was het meest dominerende kenmerk van het aangevraagde beeldmerk immers identiek aan het oudere woordmerk en ten tweede waren de betrokken waren dezelfde.

26     Met betrekking tot het door Budvar ingestelde beroep was de kamer van beroep om te beginnen van oordeel dat dit beroep niet-ontvankelijk was met betrekking tot de waren van klasse 32, aangezien Budvar op dit punt in het gelijk was gesteld krachtens artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.

27     Ten gronde heeft de kamer van beroep met betrekking tot de waren van de klassen 16, 21, 25 en 30 van de merkaanvraag en de op de benamingen van oorsprong gebaseerde oppositie op grond van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 allereerst gesteld dat de door Budvar overgelegde stukken niet volstonden als bewijs van de bescherming van de betrokken benamingen van oorsprong volgens het Italiaanse en het Portugese recht.

28     Vervolgens was de kamer van beroep, anders dan de oppositieafdeling, van mening dat het bewijs dat de krachtens de benamingen van oorsprong verworven rechten van meer dan alleen plaatselijke betekenis waren in de zin van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94, met betrekking tot Frankrijk reeds in andere procedures was geleverd. Volgens de kamer van beroep diende Budvar dus niet opnieuw deze feiten te bewijzen, in tegenstelling tot wat de oppositieafdeling had beslist.

29     Volgens de kamer van beroep rees dus enkel de vraag of de betrokken benamingen van oorsprong volgens het Franse recht werden beschermd. Voor de waren van de klassen 16, 21, 25 en 30 heeft de kamer van beroep hierop geantwoord dat de krachtens de Overeenkomst van Lissabon geregistreerde benamingen van oorsprong in Frankrijk werden beschermd door artikel L. 641‑2 van de code rural, dat bepaalt: „[d]e geografische naam die de benaming van oorsprong vormt of iedere andere aanduiding die deze voorstelt, mag niet worden gebruikt voor enig soortgelijk product [...], noch voor enig ander product of enige andere dienst wanneer hierdoor misbruik kan worden gemaakt van de bekendheid van de benaming van oorsprong of die bekendheid kan worden afgezwakt”. De kamer van beroep heeft daaraan toegevoegd dat, aangezien de in de gemeenschapsmerkaanvraag opgegeven waren verschilden van de door de betrokken benamingen van oorsprong aangeduide waren, diende te worden nagegaan of door het gebruik van het aangevraagde beeldmerk in Frankrijk misbruik kon worden gemaakt van de bekendheid van deze benamingen van oorsprong of die bekendheid kon worden afgezwakt. Dienaangaande heeft de kamer van beroep gepreciseerd dat bekendheid niet kon worden misbruikt of afgezwakt indien deze niet bestond en dat Budvar geen enkel bewijs had aangedragen dat de betrokken benamingen van oorsprong in Frankrijk bekend waren. De kamer van beroep was van mening dat een dergelijke bekendheid voorts niet kon worden verondersteld en dat Budvar niet erin was geslaagd aan te tonen op welke wijze de bekendheid van de benamingen van oorsprong – gesteld dat daarvan sprake was – zou kunnen worden misbruikt of afgezwakt indien Anheuser-Busch een beeldmerk met de term „Budweiser” zou mogen gebruiken voor de waren van de klassen 16, 21, 25 en 30 waarop de aanvraag betrekking had.

 Conclusies van partijen

I –  Zaak T‑57/04

30     Budvar concludeert dat het het Gerecht behage:

–       de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 3 december 2003 in zaak R 1024/2001‑2 te vernietigen;

–       de op 1 april 1996 in naam van Anheuser-Busch ingediende inschrijvingsaanvraag voor de warenklassen 16, 21, 25 en 31 af te wijzen;

–       het arrest van het Gerecht toe te zenden aan het BHIM;

–       Anheuser-Busch te verwijzen in de kosten.

31     Het BHIM en Anheuser-Busch concluderen dat het het Gerecht behage:

–       het beroep te verwerpen;

–       Budvar te verwijzen in de kosten.

II –  Zaak T‑71/04

32     Anheuser-Busch concludeert dat het het Gerecht behage:

–       de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 3 december 2003 in zaak R 1000/2001‑2 te vernietigen, voor zover daarbij de merkaanvraag wordt afgewezen voor waren van klasse 32;

–       het BHIM te verwijzen in de kosten.

33     Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage:

–       het beroep in zijn geheel te verwerpen;

–       Anheuser-Busch te verwijzen in de kosten.

34     Budvar concludeert dat het het Gerecht behage:

–       het beroep van Anheuser-Busch niet-ontvankelijk te verklaren;

–       subsidiair, de door Anheuser-Busch bestreden beslissing te bevestigen;

–       de kennisgeving van het arrest van het Gerecht aan het BHIM te gelasten;

–       Anheuser-Busch te verwijzen in de kosten.

 In rechte

I –  Zaak T‑57/04

35     Allereerst zij opgemerkt dat Budvar met haar beroep voor het Gerecht opkomt tegen de bestreden beslissing voor zover daarbij de op artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 gebaseerde oppositie werd afgewezen voor de waren van de klassen 16, 21, 25 en 30.

36     Met haar beroep voor het Gerecht komt Budvar niet op tegen de bestreden beslissing voor zover daarbij werd geoordeeld dat het beroep voor de kamer van beroep niet-ontvankelijk was voor de waren van klasse 32.

37     Voorts zij vastgesteld dat Budvar in het kader van haar verzoekschrift verkeerdelijk verwijst naar klasse 31, waarop de beeldmerkaanvraag in casu geen betrekking heeft.

A –  Ontvankelijkheid van de tweede vordering van Budvar

38     Met haar tweede vordering, die ertoe strekt „de op 1 april 1996 in naam van Anheuser-Busch ingediende inschrijvingsaanvraag voor de warenklassen 16, 21, 25 en 31 af te wijzen”, vraagt Budvar het Gerecht in wezen het BHIM te gelasten, de inschrijving van het aangevraagde beeldmerk te weigeren [zie in die zin arresten Gerecht van 23 oktober 2002, Institut für Lernsysteme/BHIM − Educational Services (ELS), T‑388/00, Jurispr. blz. II‑4301, punt 18, en 9 maart 2005, Osotspa/BHIM − Distribution & Marketing (Hai), T‑33/03, Jurispr. blz. II‑763, punt 14].

39     Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het BHIM ingevolge artikel 63, lid 6, van verordening nr. 40/94 verplicht is, de maatregelen te treffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van de gemeenschapsrechter. Het Gerecht kan derhalve geen bevelen richten tot het BHIM [arresten Gerecht van 31 januari 2001, Mitsubishi HiTec Paper Bielefeld/BHIM (Giroform), T‑331/99, Jurispr. blz. II‑433, punt 33; 27 februari 2002, Eurocool Logistik/BHIM (EUROCOOL), T‑34/00, Jurispr. blz. II‑683, punt 12, en ELS, aangehaald in punt 38 supra, punt 19].

40     De tweede vordering van Budvar is dus niet-ontvankelijk.

B –  Ten gronde

41     Het beroep van Budvar berust op één middel, te weten schending van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94.

42     Om te beginnen herinnert Budvar aan de regeling inzake de bescherming van benamingen van oorsprong naar Frans recht.

43     Budvar stelt met name dat de benaming van oorsprong ertoe strekt, aan een product een geografische naam te verbinden die de herkomst en de kwaliteiten ervan waarborgt, teneinde zowel de consument als de producent van dit product te beschermen tegen misbruik. Dit doel rechtvaardigt dat de voorschriften inzake bescherming van de benamingen van oorsprong in Frankrijk zowel in de code de la propriété intellectuelle als in de code rural zijn opgenomen. In beide wordt verwezen naar de code de la consommation. Budvar beklemtoont tevens dat de benaming van oorsprong wordt vastgesteld bij een decreet, dat het geografische productiegebied afbakent en de voorwaarden voor die productie en voor goedkeuring van het product vastlegt.

44     Voorts preciseert Budvar dat de benamingen van oorsprong deel uitmaken van de openbare orde en een absolute bescherming genieten, en dat in het Franse recht de benamingen van oorsprong voorrang hebben boven de merken. Dit uit zich in een absoluut verbod om merken te deponeren die afbreuk doen aan een benaming van oorsprong, maar ook in een verbod om elk teken te gebruiken dat afbreuk doet aan een benaming van oorsprong doordat het de geografische naam overneemt die deze benaming van oorsprong vormt. Budvar beklemtoont dienaangaande in de eerste plaats dat artikel L. 115‑5 van de code de la consommation bepaalt dat „[d]e gecontroleerde benaming van oorsprong [...] nooit als soortnaam [kan] worden beschouwd en [...] in het openbaar domein [kan] vallen”. In de tweede plaats wijst zij erop dat de benaming van oorsprong in wezen de aanduiding is van een product dat afkomstig is van een bepaalde plaats, en in de derde plaats dat de benaming van oorsprong, anders dan het niet-gebruikte merk, niet kan worden vervallen verklaard.

45     Budvar leidt daaruit af dat inschrijving van een merk nooit mogelijk is wanneer daardoor afbreuk kan worden gedaan aan een in Frankrijk beschermde benaming van oorsprong, ongeacht de waren of diensten waarvoor deze inschrijvingsaanvraag is ingediend. Bijgevolg kan een benaming van oorsprong niet worden overgenomen voor enig ander product, of dit nu een identiek, soortgelijk of verschillend product is.

46     Gelet op deze aspecten, voert Budvar aan dat de kamer van beroep op twee punten blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting.

47     In de eerste plaats stelt Budvar dat artikel L. 641‑2 van de code rural niet van toepassing was en dat de kamer van beroep had moeten kijken naar de artikelen L. 711‑3 en L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle om te kunnen beoordelen of een teken bestaande in de geografische naam van een beschermde benaming als merk kon worden ingeschreven.

48     In de tweede plaats stelt Budvar subsidiair dat de kamer van beroep in elk geval artikel L. 641‑2 van de code rural onjuist heeft toegepast.

49     Het Gerecht merkt op dat de argumenten van partijen meer in het bijzonder betrekking hebben op de relevantie van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural in het onderhavige geval.

1.     Eerste onderdeel: niet-toepasselijkheid van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural

a)     Argumenten van partijen

 Argumenten van Budvar

50     Onder verwijzing naar de bewoordingen van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 stelt Budvar dat niet wordt betwist dat de houder van een benaming van oorsprong op grond van het Franse recht zowel de inschrijving als het gebruik van een later merk kan verbieden krachtens de bepalingen van artikel L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle en van artikel L. 641‑2 van de code rural.

51     In casu wordt evenwel de inschrijving van de benaming „Budweiser” als merk gevraagd, zodat het gebruik van een dergelijk merk niet aan de orde is.

52     Derhalve verwijst Budvar naar de artikelen L. 711‑3 en L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle, waarin de gronden voor weigering van inschrijving van een merk worden vastgelegd.

53     Op grond van artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle, dat bepaalt dat „[...] niet als merk [mogen] worden ingeschreven, tekens die afbreuk doen aan oudere rechten, en met name: [...] aan een beschermde benaming van oorsprong”, is Budvar van mening dat de rechthebbende op het gebruik van een benaming van oorsprong kan vorderen dat een merk dat deze benaming weergeeft of nabootst, wordt nietig verklaard of dat het gebruik ervan wordt verboden.

54     Budvar preciseert tevens dat de benamingen van oorsprong oudere rechten zijn die in weg staan aan de geldigheid van een merk, zonder dat hoeft te worden aangetoond dat er verwarringsgevaar bestaat of dat de waren soortgelijk zijn, in tegenstelling tot wat wordt geëist met betrekking tot firmanamen, logo’s of handelsnamen, of met betrekking tot oudere merken. Op dit laatste punt verwijst Budvar naar de artikelen L. 716‑1, L. 713‑2 en L. 713‑3 van de code de la propriété intellectuelle. Derhalve dient op basis van artikel L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle te worden aangenomen dat een teken dat een benaming van oorsprong weergeeft, niet als merk mag worden ingeschreven, zonder dat rekening hoeft te worden gehouden met de bekendheid van die benaming van oorsprong, waarvan per definitie sprake is, of met de waren waarop het aangevraagde merk betrekking heeft.

55     Budvar voegt daaraan toe dat de inschrijving van een merk ook kan worden geweigerd op grond van strijdigheid met de openbare orde, zoals vastgesteld bij artikel L. 711‑3, sub b, van de code de la propriété intellectuelle, dat bepaalt dat „[...] niet [mogen] worden ingeschreven als merk of als bestanddeel van een merk: [...] tekens die in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden, of waarvan het gebruik wettelijk verboden is”. Aangezien reeds is aangetoond dat een benaming van oorsprong van openbare orde is, moet volgens Budvar elke aanvraag tot inschrijving van een merk waarmee afbreuk wordt gedaan aan een benaming van oorsprong, op deze grond worden afgewezen. Budvar verwijst in het bijzonder naar een arrest van de Cour d’appel te Parijs van 15 februari 1990, waarbij deze heeft geoordeeld dat de openbare orde aldus moet worden begrepen dat zij doelt op de dwingende voorschriften van de economische wetgeving, in het bijzonder de voorschriften ter bescherming van de consument. Tevens verwijst Budvar naar een arrest van de Franse Cour de cassation van 26 oktober 1993, waarbij een bescherming van openbare orde wordt vastgesteld voor de benamingen „Fourme d’Ambert” en „Fourme de Montbrison”.

56     Ten slotte wijst Budvar erop dat artikel L. 711‑3, sub c, van de code de la propriété intellectuelle ook de inschrijving van elk misleidend teken verbiedt, nu daarin wordt bepaald dat „[...] niet [mogen] worden ingeschreven als merk of als bestanddeel van een merk: [...] tekens die het publiek kunnen misleiden, met name ten aanzien van soort, kwaliteit of plaats van herkomst van de waren of diensten”. De aanbieding van waren van de klassen 16, 21, 25 en 30 onder de naam „Budweiser”, die bekend is voor een bepaald aantal waren, waaronder bier, zal of kan volgens Budvar het publiek misleiden over de eigenschappen van deze waar, die in het bijzonder verband houden met de plaats van vervaardiging ervan.

57     Artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural, dat is overgenomen in artikel L. 115‑5 van de code de la consommation, beoogt daarentegen niet de inschrijving te verbieden van een merk dat inbreuk maakt op een benaming van oorsprong, maar verbiedt enkel het gebruik van de geografische naam die volledig of ten dele een benaming van oorsprong vormt. Volgens Budvar streven de bepalingen van de code de la propriété intellectuelle niet hetzelfde doel na als die van de code de la consommation. Eerstgenoemde bepalingen betreffen de toe‑eigening van tekens die onder de intellectuele eigendom vallen, terwijl laatstgenoemde rechtstreeks betrekking hebben op de bescherming van de consument.

58     Om te kunnen beoordelen of een teken bestaande in de geografische naam van een beschermde benaming van oorsprong als merk mag worden ingeschreven, dient dus te worden gekeken naar de artikelen L. 711‑3 en L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle en niet naar artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural, zoals de kamer van beroep heeft gedaan.

59     In een brief van 24 augustus 2005, in antwoord op een vraag van het Gerecht, merkt Budvar nog op dat zij voor de instanties van het BHIM, en in het bijzonder voor de kamer van beroep, heeft verwezen naar artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural als grondslag voor haar oppositie. Budvar betoogt niettemin dat zij voortaan voor het Gerecht mag aanvoeren dat deze bepaling in casu niet van toepassing is. Dienaangaande is Budvar in de eerste plaats van mening dat het voorwerp van het geding hierdoor niet wordt gewijzigd, aangezien dit bestaat in de oppositie tegen de inschrijving van het aangevraagde beeldmerk. In de tweede plaats wijst Budvar erop dat het beroep op de artikelen L. 711‑3 en L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle niet leidt tot de inaanmerkingneming van nieuwe feiten, aangezien het verzoekschrift voor het Gerecht op deze artikelen is gebaseerd. Wat meer in het bijzonder artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle betreft, preciseert Budvar dat zij deze bepaling voor de instanties van het BHIM heeft aangevoerd. Onder verwijzing naar het arrest van het Gerecht van 20 april 2005, Atomic Austria/BHIM − Fábricas Agrupadas de Muñecas de Onil (ATOMIC BLITZ) (T‑318/03, Jurispr. blz. II‑1319), is Budvar ten slotte in wezen van mening dat het BHIM ambtshalve inlichtingen had moeten inwinnen over het nationale recht van de betrokken lidstaat.

 Argumenten van het BHIM

60     Alvorens te antwoorden op de argumenten die Budvar in het kader van haar eerste onderdeel heeft ontwikkeld, zet het BHIM uiteen hoe de tekst van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94, en in het bijzonder de daarin gestelde voorwaarden, volgens hem moeten worden uitgelegd.

61     In de eerste plaats beklemtoont het BHIM dat het oudere recht moet zijn gebaseerd op een gebruik van meer dan alleen plaatselijke betekenis. In dit verband wijst het BHIM erop dat registraties krachtens de Overeenkomst van Lissabon oudere rechten vormen die binnen de werkingssfeer van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 vallen. Verder preciseert het BHIM dat Budvar in casu het bewijs van gebruik van de oudere rechten in Frankrijk heeft geleverd.

62     In de tweede plaats stelt het BHIM dat artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 van toepassing is op niet-ingeschreven merken en op soortgelijke oudere tekens die in het economisch verkeer worden gebruikt ter aanduiding van waren of diensten of nog van de commerciële activiteit van de rechthebbende. De geografische oorsprong is een factor die verbonden is met de commerciële activiteit, aangezien het een centraal en beslissend element voor de keuze en de aankoop van de betrokken waren betreft. Het BHIM verwijst op dit punt naar het arrest van het Hof van 20 mei 2003, Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita (C‑108/01, Jurispr. blz. I‑5121).

63     In de derde plaats merkt het BHIM op dat artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 vereist dat de opposant „houder van een niet-ingeschreven merk of een ander in het economisch verkeer gebruikt teken” is. Het BHIM preciseert in dit verband dat in bepaalde rechtsstelsels de geografische aanduidingen geen commerciële tekens zijn, omdat geen enkel individueel recht wordt verleend aan de personen die het recht op gebruik ervan hebben. Andere rechtsstelsels daarentegen verlenen natuurlijke personen of verenigingen een uitsluitend recht op de geografische aanduiding, met inbegrip van het recht om het gebruik van een later merk te verbieden. In dit laatste geval, waartoe volgens het BHIM het in casu toepasselijke Franse recht behoort, valt het recht ontleend aan de geografische aanduiding binnen de werkingssfeer van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94.

64     Onder verwijzing naar artikel 5, lid 1, van de Overeenkomst van Lissabon merkt het BHIM voorts op dat de benamingen van oorsprong, hoewel op verzoek van de bevoegde autoriteiten, op naam van natuurlijke personen of publiek‑ of privaatrechtelijke rechtspersonen worden geregistreerd. Bovendien bepaalt artikel 8 van de Overeenkomst van Lissabon dat de vervolging die nodig is ter bescherming van de benamingen van oorsprong, overeenkomstig de nationale wetgeving wordt ingesteld op aandringen van de bevoegde autoriteit of op verzoek van het openbaar ministerie, of door elke belanghebbende partij. Het uitsluitend recht op gebruik van een beschermde aanduiding, gekoppeld aan het recht om een vordering in te stellen wegens onjuist gebruik ervan, volstaat volgens het BHIM om dit aan te merken als een recht van de houder, of althans als een recht dat overeenkomt met dat van een houder in de zin van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94. Deze conclusie vindt steun in artikel 5, lid 3, van de Overeenkomst van Lissabon.

65     In de vierde plaats wijst het BHIM erop dat het betrokken recht krachtens de nationale wetgeving bescherming moet genieten vóór de datum van indiening van de litigieuze merkaanvraag. In casu beklemtoont het BHIM dat de betrokken benamingen van oorsprong op 22 november 1967 werden geregistreerd en dat de bescherming in Frankrijk is ingegaan vanaf de datum van deze registratie. De betrokken rechten dateren dus van vóór de datum van indiening van de litigieuze merkaanvraag.

66     In de vijfde plaats richt het BHIM zijn aandacht op de voorwaarde dat het oudere recht krachtens de toepasselijke nationale wetgeving de houder ervan het recht moet verlenen om het gebruik van het ermee strijdige merk te verbieden.

67     In deze fase antwoordt het BHIM met name op de argumenten inzake het toepasselijke Franse recht die Budvar in het kader van haar eerste onderdeel heeft aangevoerd.

68     Volgens het BHIM staat vast dat de Franse rechtsregels meerdere bepalingen inzake de conflicten tussen benamingen van oorsprong en latere tekens bevatten.

69     Onder verwijzing naar de bewoordingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural merkt het BHIM op dat deze bepaling wordt vermeld en overgenomen in artikel L. 115‑5 van de code de la consommation.

70     Met betrekking tot het betoog van Budvar dat, anders dan de kamer van beroep heeft geoordeeld, de toepasselijke bepalingen de artikelen L. 711‑3, sub b en c, en L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle waren, en niet artikel L. 641‑2 van de code rural, preciseert het BHIM dat in een geval waarin het gaat om artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94, de nationale wetgeving dient te worden toegepast op de wijze waarop een nationale rechterlijke instantie dit zou doen. In dit verband bezit de nationale rechtspraak een bijzonder gezag dat het BHIM bindt.

71     Het BHIM merkt op dat in alle nationale rechterlijke beslissingen die Budvar tijdens de oppositieprocedure of voor het Gerecht heeft overgelegd en die betrekking hebben op conflicten tussen benamingen van oorsprong en latere merken, artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural is toegepast in plaats van artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle. Dit toont aan dat artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle of enige andere bepaling van deze code niet van toepassing is.

72     Op basis van nader onderzoek van artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle komt het BHIM op tegen de conclusie van Budvar dat benamingen van oorsprong een absolute en onvoorwaardelijke bescherming bieden tegen latere merken. Dienaangaande voert het BHIM aan dat artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle ziet op het verbod van inschrijving van een met een benaming van oorsprong conflicterend teken, en niet op het verbod om een dergelijk teken te gebruiken. Aangezien artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 uitdrukkelijk vereist dat de nationale wetgeving het „recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden” in plaats van de inschrijving ervan, leidt het BHIM daaruit af dat artikel L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle niet van toepassing is.

73     Wordt aangenomen dat het recht om de inschrijving te verbieden, tevens het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden, dan moeten de voorwaarden voor het bestaan van een „afbreuk” aan een benaming van oorsprong in de zin van artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle in aanmerking worden genomen.

74     Het BHIM wijst erop – net als Budvar heeft gedaan – dat de code de la propriété intellectuelle niets zegt over dit begrip „afbreuk” wanneer het gaat om benamingen van oorsprong, terwijl deze code explicieter is wanneer het gaat om oudere merken, firmanamen of handelsnamen. Volgens het BHIM is dit niet verbazingwekkend, aangezien de omvang van de bescherming van benamingen van oorsprong specifiek wordt geregeld bij artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural. Derhalve dient het begrip „afbreuk” tegen de achtergrond van deze laatste bepaling te worden uitgelegd.

75     Uit het voorgaande volgt dat artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle niets kan toevoegen aan de juridische inhoud van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural, en evenmin daaraan kan afdoen. Deze laatste bepaling is de enige relevante voor de vaststelling van de omvang van de bescherming die benamingen van oorsprong wordt verleend tegen het gebruik van latere tekens, in het bijzonder merken.

76     Wat het beroep door Budvar op artikel L. 711‑3, sub b en c, van de code de la propriété intellectuelle betreft, is het BHIM van mening dat deze bepaling niet relevant is, aangezien zij betrekking heeft op absolute weigeringsgronden, te weten het verbod van tekens die in strijd zijn met de openbare orde of die het publiek kunnen misleiden, met name ten aanzien van soort, kwaliteit of plaats van herkomst van de waren of diensten. Deze bepaling is de tegenhanger van artikel 7, lid 1, sub f en g, van verordening nr. 40/94. Onder verwijzing naar het arrest van het Gerecht van 9 april 2003, Durferrit/BHIM − Kolene (NU-TRIDE) (T‑224/01, Jurispr. blz. II‑1589), preciseert het BHIM dat in elk geval nationale of gemeenschapsrechtelijke bepalingen inzake absolute weigeringsgronden niet kunnen worden aangevoerd in oppositieprocedures voor het BHIM.

77     In een brief van 9 augustus 2005, in antwoord op een vraag van het Gerecht, stelt het BHIM voorts dat Budvar zich niet kan beroepen op de niet-toepasselijkheid van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural op het onderhavige geval, na voor de instanties van het BHIM te hebben betoogd dat de oppositie op deze bepaling was gebaseerd.

 Argumenten van Anheuser-Busch

78     Anheuser-Busch herinnert er eerst aan dat in het kader van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 en wat de relevante nationale wetgeving betreft, de toepasselijke rechtsbepalingen, de rechtspraak en de rechtsleer deel uitmaken van de feiten. Deze elementen moeten door de opposant worden aangevoerd en bewezen overeenkomstig artikel 74, lid 1, van verordening nr. 40/94. In casu heeft Budvar geen coherente uitleg gegeven van het toepasselijke recht, laat staan bewijzen van haar stellingen overgelegd.

79     Met betrekking tot de toepasselijke bepalingen van Frans recht is Anheuser-Busch van mening dat de aspecten die Budvar in de loop van de verschillende procedures heeft aangevoerd, tegenstrijdig en onduidelijk zijn. Voor het BHIM was de oppositie in hoofdzaak gebaseerd op artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural. Nu de kamer van beroep de oppositie op deze grond heeft afgewezen, is Budvar van mening veranderd en stelt zij voor het eerst dat artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural niet van toepassing was (en dat de artikelen L. 711‑3 en L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle moesten worden toegepast). Volgens Anheuser-Busch vormen deze koerswijziging en de tegenstrijdige voorstelling van de wettelijke situatie in Frankrijk op zich reeds een rechtvaardigingsgrond voor verwerping van het onderhavige beroep. In het bijzonder stelt zij dat Budvar in dit stadium van de procedure de rechtsgrondslag niet mag wijzigen en dat geen rekening mag worden gehouden met de argumenten die op dit punt voor het Gerecht zijn aangevoerd. Dit strookt met de praktijk van het Gerecht ter zake [arresten Gerecht van 3 juli 2003, Alejandro/BHIM − Anheuser‑Busch (BUDMEN), T‑129/01, Jurispr. blz. II‑2251, punt 67, en 18 februari 2004, Koubi/BHIM − Flabesa (CONFORFLEX), T‑10/03, Jurispr. blz. II‑719, punt 52].

80     Anheuser-Busch betoogt voorts dat artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural van toepassing is. Zij beklemtoont dat Budvar zelf heeft opgemerkt dat artikel L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle „verbiedt tekens als merk te deponeren die afbreuk doen aan een benaming van oorsprong”, terwijl artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural „enkel het gebruik verbiedt van de geografische naam die volledig of ten dele een benaming van oorsprong vormt”. Met andere woorden, artikel L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle ziet op de inschrijving van Franse merken, terwijl artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural ziet op het gebruik van een later merk. Gelet op het feit dat artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 betrekking heeft op „het recht [...] om het gebruik van een later merk te verbieden”, komt Anheuser-Busch derhalve tot de conclusie dat enkel artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural van toepassing is.

81     Gesteld dat de argumenten van Budvar inzake artikel L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle ontvankelijk zijn en dienen te worden geanalyseerd, volgens Anheuser-Busch zijn zij ongegrond.

82     In het bijzonder beklemtoont Anheuser-Busch dat artikel L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle niet de beschermingsomvang van alle erin vermelde oudere rechten bepaalt. Door te verklaren dat deze oudere rechten in de weg staan aan de inschrijving van een inbreukmakend merk, gaat artikel L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle eerder ervan uit dat de beschermingsomvang ergens anders wordt vastgesteld en geregeld. Indien de door Budvar voorgestane uitlegging de juiste was, zouden andere oudere rechten − zoals zeer bekende oudere merken, auteursrechten, industriële of persoonlijkheidsrechten − een „absolute bescherming” genieten ten opzichte van latere merken, los van andere voorwaarden zoals met name de soortgelijkheid van de betrokken rechten.

83     De echte vraag die met betrekking tot artikel L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle rijst, is of al dan niet afbreuk werd gedaan aan oudere rechten. Beantwoording van deze vraag kan slechts geschieden door de specifieke regels die op deze rechten van toepassing zijn, in aanmerking te nemen. Dienaangaande merkt Anheuser-Busch op dat de code de la propriété intellectuelle zelf uitdrukkelijk verwijst naar de code rural. In het bijzonder bevat titel II van boek VII van de code de la propriété intellectuelle, die ziet op „benamingen van oorsprong”, één artikel (L. 721-1), dat bepaalt dat „[d]e regels inzake de vaststelling van de benamingen van oorsprong zijn neergelegd in artikel L. 115‑1 van de code de la consommation”. De toepasselijke bepalingen voor de bescherming van de benamingen van oorsprong zijn dus die van de code de la consommation, die op zijn beurt verwijst naar de code rural. Bijgevolg verzet Anheuser-Busch zich tegen de stelling van Budvar, volgens welke een teken dat een benaming van oorsprong weergeeft, niet als merk kan worden ingeschreven, ongeacht de omstandigheden. Volgens Anheuser‑Busch wordt de benaming van oorsprong beschermd voor een bepaalde waar. Aangezien de waren die in de onderhavige zaken aan de orde zijn, ongelijksoortig zijn, kan het gebruik van eenzelfde term voor deze waren geen afbreuk doen aan de benamingen van oorsprong, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is slechts sprake in artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural en niet in artikel L. 711‑4 van de code de la propriété intellectuelle. Deze laatste bepaling is derhalve niet ter zake dienend voor de vaststelling of het Franse recht Budvar een recht verleent overeenkomstig artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94.

84     Anheuser-Busch merkt verder op dat Budvar voor het eerst in de zes jaar dat deze procedure aanhangig is, schending van artikel L. 711‑3, sub b en c, van de code de la propriété intellectuelle aanvoert. Anheuser-Busch acht het niet nodig om te antwoorden op deze argumenten, die niet-ontvankelijk en niet ter zake dienend zijn. Het gaat om laattijdige beweringen die hoe dan ook niet worden gestaafd door feiten of bewijsstukken. Anheuser‑Busch wijst ook met klem erop dat de onderhavige zaken voortvloeien uit opposities die relatieve weigeringsgronden betreffen. Artikel L. 711‑3 van de code de la propriété intellectuelle heeft evenwel betrekking op absolute gronden voor weigering van inschrijving van een merk en is bovendien slechts van toepassing op in Frankrijk ingediende merkaanvragen.

b)     Beoordeling door het Gerecht

85     Op grond van  artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 kan oppositie worden ingesteld tegen een gemeenschapsmerkaanvraag op basis van een teken dat geen ouder merk is. Dit laatste geval wordt geregeld in artikel 8, leden 1 tot en met 3 en 5.

86     Volgens de bewoordingen van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 moet dit teken in het economisch verkeer worden gebruikt en van meer dan alleen plaatselijke betekenis zijn. Krachtens het voor dat teken geldende recht van de lidstaat moeten de eraan verbonden rechten verworven zijn vóór de datum van indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag of de datum van het ten behoeve van de gemeenschapsmerkaanvraag ingeroepen recht van voorrang. Eveneens krachtens het voor dat teken geldende recht van de lidstaat moet dit teken de houder ervan het recht verlenen om het gebruik van een later merk te verbieden.

87     De vraag die door Budvar voor het Gerecht aan de orde wordt gesteld, houdt verband met de laatste voorwaarde van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94, te weten of in casu afdoende is aangetoond dat de ingeroepen benamingen van oorsprong krachtens het geldende Franse recht het recht verlenen om het gebruik van een later merk te verbieden.

88     Gelet op het feit dat artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 behoort tot het deel inzake relatieve weigeringsgronden en gelet op artikel 74 van deze verordening, is het aan de opposant voor het BHIM om het bewijs te leveren dat het betrokken teken het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden.

89     In dit verband moet met name rekening worden gehouden met de aangevoerde nationale regelgeving en met de in de betrokken lidstaat gegeven rechterlijke beslissingen. Op grond daarvan moet de opposant het bewijs leveren dat het betrokken teken binnen de werkingssfeer van het ingeroepen recht van de lidstaat valt en dat dit teken het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden. Beklemtoond zij dat in de context van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 de bewijsvoering door de opposant moet worden geplaatst tegen de achtergrond van het gemeenschapsmerk om inschrijving waarvan wordt verzocht.

90     De kamer van beroep heeft, na te hebben herinnerd aan de bewoordingen van artikel 1, leden 1 en 2, artikel 2, lid 1, artikel 3, artikel 5, lid 1, en artikel 8 van de Overeenkomst van Lissabon (punten 41‑45 van de bestreden beslissing), geoordeeld dat „[d]e krachtens de Overeenkomst van Lissabon geregistreerde benamingen van oorsprong in Frankrijk worden beschermd door artikel L. 641‑2 van de code rural” (punt 46 van de bestreden beslissing).

91     Opgemerkt zij dat de bepalingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural zijn overgenomen in artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation.

92     Ook dient met klem te worden gewezen op het feit dat de bepalingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural, die zijn overgenomen in artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation, door Budvar zijn ingeroepen voor de instanties van het BHIM, in het bijzonder in het kader van het voor de kamer van beroep ingestelde beroep.

93     Budvar voert voor het eerst voor het Gerecht aan dat artikel L. 641‑2 van de code rural niet van toepassing was op het onderhavige geval en dat de kamer van beroep zich had moeten baseren op artikel L. 711‑3, sub b en c, en artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle.

94     Om te beginnen zij beklemtoond dat Budvar voor de instanties van het BHIM niet alleen beroep heeft gedaan op artikel L. 641‑2 van de code rural, maar ook op bepaalde artikelen van de code de la propriété intellectuelle. Wat verder meer in het bijzonder artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle betreft, zij opgemerkt dat deze bepaling betrekking heeft op „beschermde” benamingen van oorsprong. Verzoekster mocht zich dus afvragen welke plaats artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle innam in het Franse recht en welk verband er kon bestaan tussen deze bepaling en artikel L. 641‑2 van de code rural. Om deze redenen is het Gerecht van oordeel dat Budvar kan opkomen tegen de toepassing door de kamer van beroep van de bepalingen van artikel L. 641‑2 van de code rural op het onderhavige geval en het verzuim om met name artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle in aanmerking te nemen.

95     Ten gronde dient in de eerste plaats te worden opgemerkt dat het juridische uitgangspunt van Budvar inhoudt dat artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural niet van toepassing is, aangezien deze bepaling ziet op het verbod van gebruik van een geografische naam die een benaming van oorsprong vormt, en niet op het verbod van inschrijving van een merk. De argumenten van Budvar dienen aldus te worden opgevat dat artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural niet van toepassing is in een procedure van inschrijving van een gemeenschapsmerk. Dienaangaande volstaat de vaststelling dat artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 bepaalt dat krachtens het geldende nationale recht het betrokken teken de houder ervan het recht moet verlenen om het „gebruik” van een later merk te verbieden. Artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 vereist niet dat krachtens het geldende nationale recht het betrokken teken de houder ervan het recht verleent om de „inschrijving van een merk” te verbieden. Het uitgangspunt van Budvar is dus onjuist. De inaanmerkingneming van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural kan derhalve niet op deze grond worden uitgesloten.

96     In de tweede plaats dient te worden vastgesteld dat artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural betrekking heeft op situaties waarin een later teken rechtstreeks of indirect gebruikmaakt van de geografische naam die een benaming van oorsprong vormt.

97     Artikel 2 van de Overeenkomst van Lissabon, krachtens hetwelk de betrokken benamingen werden geregistreerd als benamingen van oorsprong, bepaalt dat een benaming van oorsprong in de zin van deze Overeenkomst wordt gevormd door de „geografische benaming” van een land, een streek of een plaats die wordt gebruikt om een product aan te duiden dat daaruit afkomstig is en waarvan de kwaliteit of de kenmerken uitsluitend of hoofdzakelijk toe te schrijven zijn aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat.

98     In casu staat vast dat het beeldmerk om inschrijving waarvan wordt verzocht, rechtstreeks gebruikmaakt van een geografische benaming die een benaming van oorsprong vormt in de zin van artikel 2 van de Overeenkomst van Lissabon.

99     In de derde plaats dient erop te worden gewezen dat artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural deel uitmaakt van titel IV inzake de valorisatie van landbouwproducten of levensmiddelen, en van hoofdstuk 1, „De benamingen van oorsprong”. De artikelen L. 641‑1‑1 tot en met L. 641‑4 van de code rural vormen het kader voor de procedure van erkenning van benamingen van oorsprong, waarbij artikel L. 641‑2, vierde alinea, de omvang preciseert van de aan benamingen van oorsprong verleende bescherming bij gebruik van de geografische naam die deze benamingen van oorsprong vormt of van iedere andere aanduiding die deze voorstelt. Opgemerkt zij dat de bescherming van benamingen van oorsprong, geografische aanduidingen en specificiteitscertificeringen die op gemeenschapsniveau zijn geregistreerd, wordt vastgesteld in de artikelen L. 642‑1 tot en met L. 642‑4 van de code rural.

100   Artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation, dat de bepalingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural overneemt, maakt deel uit van de afdeling „Benamingen van oorsprong”, die zelf behoort tot het hoofdstuk inzake de valorisatie van producten en diensten, dat valt onder de titel inzake de voorlichting van de consumenten. Artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation reproduceert de procedure van toekenning van een gecontroleerde benaming van oorsprong, zoals gedefinieerd bij artikel L. 641-2 van de code rural, en de omvang van de bescherming die krachtens de vierde alinea van deze bepaling wordt verleend aan benamingen van oorsprong bij gebruik van de geografische naam die deze benamingen van oorsprong vormt of van iedere andere aanduiding die deze voorstelt.

101   Hieruit volgt dat artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural en artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation, dat eerstgenoemd artikel overneemt, specifieke bepalingen zijn die de omvang van de bescherming van benamingen van oorsprong naar Frans recht vaststellen bij gebruik van de geografische naam die deze benamingen van oorsprong vormt of van iedere andere aanduiding die deze voorstelt.

102   De bepalingen van artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle, alsmede de andere door Budvar ingeroepen bepalingen van deze code, maken deel uit van titel 1 inzake fabrieksmerken, handelsmerken of dienstmerken, en van hoofdstuk 1, „Bestanddelen van het merk”.

103   In dit verband zij om te beginnen opgemerkt dat de door Budvar ingeroepen bepalingen van de code de la propriété intellectuelle, anders dan bovengenoemde bepalingen van de code rural en van de code de la consommation, niet zijn opgenomen in een deel van de code dat specifiek betrekking heeft op benamingen van oorsprong.

104   Ook dient te worden vastgesteld dat de door Budvar ingeroepen bepalingen van de code de la propriété intellectuelle zien op de voorwaarden voor inschrijving van merken naar Frans recht, en niet op die voor het gebruik ervan in de zin van artikel 8, lid 4, sub b, van verordening nr. 40/94.

105   Wat verder specifiek artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle betreft, deze bepaling preciseert dat „niet als merk [mogen] worden ingeschreven, tekens die afbreuk doen [...] aan een beschermde benaming van oorsprong”. Teneinde vast te stellen in welke mate een benaming van oorsprong „beschermd” wordt en, in voorkomend geval, of een teken daaraan „afbreuk” doet, dient met name te worden gekeken naar de bepalingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural, die zijn overgenomen in artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation, wanneer – zoals in casu – de geografische benaming die deze benaming van oorsprong vormt, wordt gebruikt door het aangevraagde merk.

106   In de vierde plaats dient te worden beklemtoond dat er ten tijde van de vaststelling van de bestreden beslissing slechts één Franse rechterlijke beslissing was die dateert van na de invoering van artikel L. 641-2, vierde alinea, van de code rural in het Franse recht in 1990 en die – zoals in casu – betrekking had op het gebruik voor een niet-soortgelijk product van een geografische benaming die een benaming van oorsprong vormt die in een derde land is geregistreerd en wordt beschermd krachtens de Overeenkomst van Lissabon. Het betreft een arrest van de Cour d’appel te Parijs van 17 mei 2000 in een zaak waarin beroep werd gedaan op de Cubaanse oorsprongsbenamingen Habana en Habanos ter aanduiding van sigaren en tabak (bladtabak of verwerkte tabak) en van met deze tabak vervaardigde producten (hierna: „arrest Habana van de Cour d’appel te Parijs”). Budvar heeft naar dit arrest verwezen voor de instanties van het BHIM.

107   In deze zaak werd het merk Havana ter discussie gesteld, dat in Frankrijk was ingeschreven en werd gebruikt, onder meer voor parfum.

108   In dit arrest analyseerde de Cour d’appel te Parijs eerst de voorwaarden van artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation, dat de bepalingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural overneemt. De Cour d’appel kwam tot de conclusie dat „het gevaar voor misbruik van de bekendheid van de benaming van oorsprong Habana reëel en dus voldoende ernstig [was]”.

109   Vervolgens verklaarde de Cour d’appel te Parijs in een onderdeel met het opschrift „Te nemen maatregelen” dat verzoekster met name krachtens artikel L. 711‑4, sub d, van de code de la propriété intellectuelle „de nietigverklaring van het in Frankrijk gedeponeerde merk Havana kon vorderen”.

110   Bovendien preciseerde de Cour d’appel te Parijs, zonder zich te baseren op de bepalingen van de code de la propriété intellectuelle, dat verzoekster „tevens kon vorderen dat de [betrokken] ondernemingen het verbod wordt opgelegd, de benaming ‚havana’ te gebruiken ter aanduiding van alle cosmetische middelen van [hun] productlijn[en]”. Gelet op de door de Cour d’appel te Parijs gebruikte bewoordingen, was het verbod op gebruik van de benaming ‚havana’ gebaseerd op de bepalingen van artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation, die de bepalingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural overnemen.

111   De Cour d’appel te Parijs heeft in deze zaak dus een analyse verricht van de voorwaarden van artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation, dat de bepalingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural overneemt, teneinde vast te stellen welke bescherming volgens het Franse recht kon worden toegekend aan de betrokken benamingen van oorsprong, die krachtens de Overeenkomst van Lissabon waren geregistreerd.

112   Tevens blijkt uit deze zaak dat de Cour d’appel te Parijs door toepassing van bovengenoemde bepalingen van de code de la consommation, die de bepalingen van de code rural overnemen, heeft kunnen verbieden dat de geografische naam die de betrokken benamingen van oorsprong vormde, voor de betrokken waren wordt gebruikt, en dus dat het omstreden merk wordt gebruikt. De toepassing van de bepalingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural, die zijn overgenomen in artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation, kan dus het recht verlenen om het „gebruik” van een later merk te verbieden in de zin van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94.

113   Opgemerkt zij dat de in het arrest Habana gekozen benadering reeds door de Cour d’appel te Parijs was gevolgd in het kader van de bescherming van benamingen van oorsprong die krachtens het Franse recht waren geregistreerd, te weten in een arrest van 15 december 1993 inzake de bescherming van de gecontroleerde benaming van oorsprong Champagne. Dit arrest, waarnaar Budvar eveneens heeft verwezen voor de instanties van het BHIM, had betrekking op een in Frankrijk voor parfum ingeschreven merk dat de geografische naam bevatte die deze benaming van oorsprong vormde. In deze zaak had de Cour d’appel te Parijs eerst artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation – dat de bepalingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural overneemt – toegepast alvorens zich uit te spreken over de toepassing van de bepalingen van de code de la propriété intellectuelle.

114   Gelet op een en ander, dient te worden geconcludeerd dat de kamer van beroep geen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door de bepalingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural, die zijn overgenomen in artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation, in aanmerking te nemen.

115   Derhalve moet het eerste onderdeel van het enige middel van Budvar ongegrond worden verklaard.

2.     Tweede onderdeel, subsidiair: onjuiste toepassing van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural door de kamer van beroep

a)     Argumenten van partijen

 Argumenten van Budvar

116   Mocht het Gerecht zich op het standpunt stellen dat een aanvraag tot inschrijving als merk van een geografische naam die een benaming van oorsprong vormt, gebruik van een geografische naam in de zin van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural uitmaakt, dan verzoekt Budvar in elk geval het Gerecht, vast te stellen dat de kamer van beroep in de bestreden beslissing dit artikel en de bepalingen van de Overeenkomst van Lissabon onjuist heeft toegepast.

117   Budvar stelt om te beginnen dat de kamer van beroep terecht het volgende heeft opgemerkt:

„Vaststaat dat de Franse benamingen van oorsprong in Frankrijk slechts worden beschermd indien de bekendheid ervan naar behoren werd aangetoond. Artikel L. 641‑2 van de code rural bepaalt dat landbouwproducten, bosbouwproducten en levensmiddelen in aanmerking komen voor een benaming van oorsprong indien zij onder meer ‚over een naar behoren aangetoonde bekendheid beschikken’.” (Punt 50 van de bestreden beslissing).

118   Budvar voegt daaraan toe dat de kamer van beroep evenwel heeft gemeend dit te kunnen preciseren:

„Deze voorwaarde geldt evenwel niet voor buitenlandse benamingen van oorsprong die in Frankrijk worden beschermd krachtens de Overeenkomst van Lissabon. Uit artikel 5, lid 1, van de Overeenkomst [...] blijkt duidelijk dat aan in het land van oorsprong beschermde benamingen van oorsprong bescherming wordt verleend in de andere landen van de specifieke Unie op eenvoudig verzoek van de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong.” (Punt 50 van de bestreden beslissing).

119   Volgens Budvar is deze laatste stelling onjuist.

120   Budvar wijst om te beginnen erop dat alle landen die de Overeenkomst van Lissabon hebben ondertekend, een soortgelijke regeling inzake de erkenning van benamingen van oorsprong hebben. In dit verband bevat artikel 2 van de Overeenkomst van Lissabon een definitie van de benaming van oorsprong die in al deze landen geldt.

121   Derhalve stellen alle landen die de Overeenkomst van Lissabon hebben ondertekend, als voorwaarde voor erkenning van een benaming van oorsprong dat het bewijs van de bekendheid ervan wordt geleverd. Dit punt wordt in de bestreden beslissing niet betwist.

122   Budvar voegt daaraan toe dat het bewijs van de bekendheid van de geografische benamingen „Budweiser” ter aanduiding van bier noodzakelijkerwijs werd geleverd in de Tsjechische Republiek met het oog op de erkenning van de betrokken benamingen van oorsprong. In dit verband herinnert Budvar eraan dat de betrokken benamingen van oorsprong op 22 november 1967 bij WIPO werden geregistreerd.

123   Bovendien heeft Frankrijk overeenkomstig artikel 1, tweede alinea, van de Overeenkomst van Lissabon de benamingen van oorsprong die de geografische benaming „Budweiser” bevatten, erkend en verklaard dat deze op het Franse grondgebied voor bescherming in aanmerking kwamen bij decreet nr. 70-65 van 9 januari 1970, dat op 23 januari 1970 in het Journal officiel de la République française is bekendgemaakt. Budvar wijst erop dat geen beroep tegen dit decreet werd ingesteld bij de Conseil d’État.

124   Volgens Budvar vindt de bescherming van de betrokken benamingen van oorsprong in Frankrijk derhalve van rechtswege plaats krachtens de Overeenkomst van Lissabon, en in het bijzonder artikel 1, tweede alinea, ervan.

125   Een benaming van oorsprong uit een land dat de Overeenkomst van Lissabon heeft ondertekend, wordt aldus op het Franse grondgebied beschermd op dezelfde wijze als de nationale benamingen, zonder dat hoeft te worden aangetoond dat zij daadwerkelijk bekend is. In de bestreden beslissing wordt derhalve ten onrechte geoordeeld dat „niet kan worden verondersteld dat de [...] benamingen van oorsprong die in Frankrijk krachtens de Overeenkomst van Lissabon worden beschermd, bekend zijn in Frankrijk” (punt 50 van de bestreden beslissing).

126   Budvar voegt daaraan toe dat de kamer van beroep artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural ook onjuist toepast door zich op het volgende standpunt te stellen:

„Wanneer een [...] benaming van oorsprong in Frankrijk wordt beschermd krachtens de Overeenkomst van Lissabon, wordt zij slechts beschermd ten opzichte van niet-soortgelijke waren wanneer het bewijs wordt geleverd dat zij in Frankrijk bekend is en door het gebruik ervan voor niet-soortgelijke waren misbruik wordt gemaakt van deze bekendheid of die bekendheid wordt afgezwakt.

[...]

In casu is [Budvar] niet alleen niet erin geslaagd het bewijs te leveren dat de benamingen van oorsprong in Frankrijk bekend zijn, maar heeft zij ook niet aangetoond op welke wijze de bekendheid van de benamingen van oorsprong – gesteld dat daarvan sprake is – zou kunnen worden misbruikt of afgezwakt indien [Anheuser-Busch] een beeldmerk met de term ‚Budweiser’ zou mogen gebruiken voor de waren van de klassen 16, 21, 25 en 30 waarop de aanvraag betrekking heeft.” (Punten 51 en 53 van de bestreden beslissing).

127   Budvar vestigt de aandacht van het Gerecht op het feit dat artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural, zoals overgenomen in de code de la consommation, betrekking heeft op het gebruik van de geografische naam die volledig of ten dele een benaming van oorsprong vormt. Deze bepaling ziet niet op de benaming van oorsprong, maar op de geografische naam die erin is vermeld. Daaruit moet dus worden afgeleid dat het verboden is, de geografische naam die de benaming van oorsprong vormt, weer te geven, of de producten nu dezelfde, soortgelijk of verschillend zijn. Dit is logisch, aangezien de geografische naam het wezenlijke en beslissende bestanddeel van elke benaming van oorsprong vormt. Het gebruik van de geografische naam als zodanig zal noodzakelijkerwijs het beeld oproepen van het product waarop de benaming van oorsprong betrekking heeft.

128   In casu heeft Anheuser-Busch de inschrijving gevraagd van een merk dat is terug te voeren op de weergave van de geografische naam „Budweiser” als zodanig, zonder deze op te nemen in een geheel waardoor hij zijn hoedanigheid van benaming van oorsprong verliest. Bijgevolg dient de in artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural voorziene uitzondering niet te worden toegepast en dient evenmin te worden nagegaan of het aangevraagde beeldmerk dat kan worden teruggevoerd op de geografische naam „Budweiser”, ertoe leidt dat de bekendheid waarover elke benaming van oorsprong noodzakelijkerwijs beschikt, wordt afgezwakt of dat daarvan misbruik wordt gemaakt.

129   Afgezien daarvan en uiterst subsidiair is Budvar van mening dat door de inschrijving van het betrokken merk misbruik kan worden gemaakt van de bekendheid die de betrokken benamingen van oorsprong van huis uit bezitten, of dat die bekendheid kan worden afgezwakt. Dienaangaande preciseert Budvar dat geen enkel Frans voorschrift bepaalt dat deze bekendheid van huis uit zeer groot moet zijn om te kunnen worden beschermd tegen producten die verschillend zijn. Hooguit zou het bewijs kunnen worden geëist dat deze bekendheid van huis uit kan worden afgezwakt en banaal kan worden door de inschrijving van een merk dat de geografische naam ervan weergeeft.

130   Budvar wijst erop dat de aanvraag tot inschrijving van het betrokken merk uitgaat van een vennootschap die bier brouwt, en dus van een rechtstreekse concurrent. Budvar merkt voorts op dat een van de door Anheuser-Busch ingediende inschrijvingsaanvragen betrekking had op bier (en het voorwerp uitmaakt van gevoegde zaak T‑71/04). Bovendien is een van de bestanddelen van het aangevraagde beeldmerk de slogan „king of beers”. Het aangevraagde merk verwijst dus rechtstreeks naar bier. Wat er ook van zij, op de datum van indiening van de inschrijvingsaanvraag was Anheuser-Busch, als deskundige bierbrouwer, noodzakelijkerwijs op de hoogte van de bekendheid van de geclaimde benamingen van oorsprong, minstens op het Tsjechische grondgebied.

131   Uit de omstandigheden waarin de aanvraag tot inschrijving van het merk werd ingediend, blijkt dus een duidelijke wil om afbreuk te doen aan de bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong door deze af te zwakken en het unieke karakter ervan te vernietigen door banalisering van de benaming „Budweiser”, en ook de poging tot private toe-eigening van deze benamingen van oorsprong. Uit het feit dat Anheuser‑Busch een belangrijke bierbrouwer is, blijkt haar parasitaire en oneerlijke bedoeling alsook het door haar nagestreefde doel, te weten de afzwakking en banalisering van de benamingen van oorsprong. Budvar merkt op dat de zaken die hebben geleid tot de arresten van de Cour d’appel te Parijs van 15 december 1993 (Champagne) en 17 mei 2000 (Habana, punt 106 supra), betrekking hadden op ondernemingen die geen concurrenten van elkaar waren. In deze zaken werd vastgesteld dat misbruik werd gemaakt van de bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong.

132   Bovendien moet rekening worden gehouden met de vroegere juridische geschillen tussen Budvar et Anheuser-Busch. Het geschil tussen deze partijen zou meer dan een eeuw geleden zijn ontstaan. Volgens Budvar heeft de heer Adolphus Busch immers in 1894 verklaard dat hij zich heeft laten leiden door het uitstekende karakter van het bier dat wordt geproduceerd te Budweis, in Tsjechoslowakije, voor het verbeteren van het bier „Budweiser”, dat wordt gebrouwen volgens de Tsjechische methode te Saint Louis (Missouri), de zetel van de vennootschap Anheuser-Busch.

133   Budvar concludeert daaruit dat het gevaar dat afbreuk wordt gedaan aan de bekendheid van de benamingen van oorsprong aldus voldoende ernstig is en ertoe moet leiden dat het Gerecht de inschrijving van de betrokken merken weigert.

 Argumenten van het BHIM

134   Het BHIM antwoordt op de argumenten van Budvar in het kader van zijn analyse van de in artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 gestelde voorwaarde dat het oudere recht krachtens de toepasselijke nationale wetgeving de houder ervan het recht moet verlenen om het gebruik van het ermee strijdige merk te verbieden.

135   Na in het kader van het eerste onderdeel van het enige middel te hebben geconcludeerd dat artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural van toepassing is, analyseert het BHIM de omvang van de bescherming van de benamingen van oorsprong krachtens deze bepaling.

136   In deze fase maakt het BHIM een onderscheid tussen de noodzaak om het bewijs van de bekendheid van de benaming van oorsprong te leveren, en het gevaar dat misbruik wordt gemaakt van deze bekendheid of dat die bekendheid wordt afgezwakt.

–       Noodzaak om het bewijs van de bekendheid van de benaming van oorsprong te leveren

137   Het BHIM merkt op dat de Overeenkomst van Lissabon eist dat elk land dat partij is bij deze Overeenkomst, bescherming verleent aan de geregistreerde benamingen. Volgens het BHIM moet deze bescherming minstens van hetzelfde niveau zijn als het door de Overeenkomst van Lissabon voorziene beschermingsniveau.

138   Dienaangaande herinnert het BHIM eraan dat artikel 3 van de Overeenkomst van Lissabon bepaalt dat „[b]escherming wordt geboden tegen elk misbruik of elke nabootsing, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product is aangegeven of indien de benaming wordt gebruikt in vertaling of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals ‚soort’, ‚type’, ‚wijze’, ‚imitatie’ en dergelijke”.

139   Volgens het BHIM heeft de vereiste minimale bescherming enkel betrekking op de producten waarvoor een registratie werd verricht en op de producten die binnen dezelfde klasse vallen (in casu bier). De Overeenkomst van Lissabon eist niet dat bescherming wordt verleend buiten deze categorie van producten.

140   Dit betekent evenwel niet dat een benaming van oorsprong geen aanspraak kan maken op een ruimere bescherming overeenkomstig de nationale wetgeving van het land waarin het verworven recht wordt toegepast.

141   Onder verwijzing naar de bewoordingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural stelt het BHIM dat de door deze bepaling verleende bescherming van tweeërlei aard is.

142   In de eerste plaats voorziet artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural in een minimale bescherming die wordt geboden tegen het gebruik van een identieke aanduiding of een aanduiding die de benaming van oorsprong kan voorstellen voor soortgelijke producten. Deze bescherming is onvoorwaardelijk en kan worden ingeroepen voor alle nationale of buitenlandse benamingen van oorsprong, waarbij enkel dient te worden aangetoond dat de tekens elkaar kunnen voorstellen en dat de producten soortgelijk zijn.

143   In de tweede plaats voorziet artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural in een ruimere bescherming van nationale of buitenlandse benamingen van oorsprong tegen het gebruik van een identieke aanduiding of een aanduiding die de benaming van oorsprong kan voorstellen voor niet-soortgelijke producten. Voorwaarde voor deze bescherming is dat het bewijs wordt geleverd dat de benaming van oorsprong bekend is en misbruik kan worden gemaakt van deze bekendheid of die bekendheid kan worden afgezwakt.

144   Dit gevaar moet worden beoordeeld met betrekking tot het Franse publiek. Ook moet worden aangetoond dat de benaming van oorsprong bekend is bij het Franse publiek. Er kan geen sprake zijn van gevaar voor misbruik of afzwakking bij gebreke van bekendheid.

145   Derhalve heeft de kamer van beroep geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting door zich op het standpunt te stellen dat „niet kan worden verondersteld dat de buitenlandse benamingen van oorsprong die in Frankrijk krachtens de Overeenkomst van Lissabon worden beschermd, bekend zijn in Frankrijk” (punt 50 van de bestreden beslissing).

146   In deze omstandigheden stelt Budvar ten onrechte dat een benaming van oorsprong per definitie bekend is. De verwarring bij Budvar vloeit voort uit het feit dat de „bekendheid van het product”, die krachtens artikel 2, lid 2, van de Overeenkomst van Lissabon vereist is voor registratie in het land van oorsprong, niet automatisch ook betrekking heeft op de andere landen die partij zijn bij de Overeenkomst en waarin bescherming wordt gezocht. Het is derhalve mogelijk dat een aanduiding als „Budweiser”, die bekendheid geniet in de Tsjechische Republiek maar op de Franse markt onbekend is of niet op grote schaal wordt gebruikt, in Frankrijk geen bekendheid geniet.

147   Op dit punt is het BHIM van mening dat artikel L. 641-2, vierde alinea, van de code rural en elke andere bepaling die misbruik, uitbuiting, afzwakking of aantasting van de bekendheid van een benaming van oorsprong verbiedt [het BHIM verwijst in het bijzonder naar artikel 13, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 208, blz. 1)], de bescherming beogen van het „beeld” van de benaming van oorsprong, dit wil zeggen de economische waarde ervan. Dergelijke schade kan slechts ontstaan wanneer de benaming van oorsprong bekendheid geniet in het land waar de bescherming wordt geclaimd.

148   Het BHIM merkt op dat het Hof in het arrest Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita, punt 62 supra (punt 64), dat betrekking had op verordening nr. 2081/92, het begrip „bekendheid” van de benamingen van oorsprong als volgt heeft omschreven:

„De reputatie van oorsprongsbenamingen is afhankelijk van het beeld dat zij oproepen bij de consument. Dit beeld wordt hoofdzakelijk bepaald door de bijzondere kenmerken van het product en, meer in het algemeen, door de kwaliteit ervan. Het is uiteindelijk op deze kwaliteit dat de reputatie van het product berust.”

149   Het beeld of de bekendheid van benamingen van oorsprong wordt volgens het BHIM bepaald door de subjectieve perceptie van het publiek en kan verschillen naargelang van het in aanmerking genomen gebied. Zijns inziens is het juist dat het beeld of de bekendheid van een benaming van oorsprong voortvloeit uit de kwaliteit van het product. Evenwel wordt het beeld of de bekendheid van een benaming van oorsprong in belangrijke mate bepaald door andere factoren die losstaan van het product zelf. Het BHIM doelt met name op het reclamebudget, de intensiteit van het gebruik van de benaming van oorsprong en het marktaandeel van het product.

150   Aangezien de bekendheid van benamingen van oorsprong hoofdzakelijk wordt bepaald door deze factoren en door de impact ervan op het publiek, kan deze bekendheid niet worden afgeleid uit de in het kader van de Overeenkomst van Lissabon verrichte registratie, en moet daarvan altijd het bewijs worden geleverd in elk land waar schade aan deze bekendheid wordt aangevoerd. Elke andere oplossing zou betekenen dat eenzelfde beschermingsniveau wordt toegekend aan wijd en zijd bekende benamingen van oorsprong en aan weinig bekende benamingen van oorsprong, en waarschijnlijk dat deze laatste worden beschermd in een land waar zij geen enkele bekendheid genieten.

151   Het BHIM leidt uit een en ander af dat de kamer van beroep geen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door het bewijs van de bekendheid van de benamingen van oorsprong in Frankrijk als voorwaarde te stellen voor de toepassing van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural.

152   De Franse rechtspraak zou deze zienswijze bevestigen. Volgens het BHIM dient in bepaalde gevallen inzake artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 de nationale wetgeving te worden toegepast op de wijze waarop een nationale rechterlijke instantie dit zou doen. De nationale rechterlijke beslissingen zijn dus van bijzonder belang.

153   In dit verband heeft de kamer van beroep terecht verwezen naar het arrest Habana (punt 106 supra), dat betrekking had op een conflict tussen de benaming van oorsprong Havane, die krachtens de Overeenkomst van Lissabon werd beschermd voor sigaren, en het jongere merk Havana voor parfum. Uit dit arrest blijkt dat het ontbreken van het bewijs van de bekendheid van de internationale benaming van oorsprong Havane in Frankrijk heeft geleid tot de afwijzing van de vordering.

154   Het BHIM voegt daaraan toe dat wanneer aanspraak wordt gemaakt op bescherming tegen het gebruik van een jongere aanduiding voor niet-soortgelijke producten, de Franse rechterlijke instanties het bewijs van de bekendheid van alle benamingen van oorsprong eisen, of deze nu nationaal of internationaal zijn. Het BHIM verwijst naar de arresten inzake de benaming van oorsprong Champagne die de Cour d’appel te Parijs op 15 december 1993 en 12 september 2001 heeft gewezen en die bij het verzoekschrift waren gevoegd. Anders dan Budvar aanvoert, is er derhalve geen sprake van een verschil in behandeling.

–       Misbruik of afzwakking van de bekendheid van de benaming van oorsprong

155   Volgens het BHIM heeft de kamer van beroep ook terecht het beroep verworpen op grond dat Budvar niet erin was geslaagd „aan te tonen op welke wijze de bekendheid van de benamingen van oorsprong – gesteld dat daarvan sprake was – zou kunnen worden misbruikt of afgezwakt indien [Anheuser-Busch] een beeldmerk met de term ‚Budweiser’ zou mogen gebruiken voor de waren van de klassen 16, 21, 25 en 30 waarop de aanvraag betrekking had” (punt 53 van de bestreden beslissing).

156   In geen enkele fase van de procedure heeft Budvar enig feitelijk gegeven of argument aangedragen ter onderbouwing van het middel dat door het gebruik van de betrokken merken misbruik zou kunnen worden gemaakt van de bekendheid van de benamingen van oorsprong of dat daardoor die bekendheid zou kunnen worden afgezwakt. Aangezien de kamer van beroep gebonden is aan de bewoordingen van artikel 74, lid 1, van verordening nr. 40/94, heeft zij derhalve geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting door de mogelijkheid van een dergelijk misbruik of een dergelijke afzwakking van de hand te wijzen.

157   De argumenten die op dit punt in het verzoekschrift worden ontwikkeld, zijn dus niet-ontvankelijk, aangezien zij voor het eerst voor het Gerecht zijn aangevoerd.

158   Mochten deze argumenten niettemin ontvankelijk worden geacht, dan wijst het BHIM erop dat sprake kan zijn van misbruik van de bekendheid van benamingen van oorsprong wanneer marktdeelnemers doelbewust dezelfde of overeenstemmende tekens voor gebruik ervan in een ander domein kiezen teneinde zelf voordeel te halen uit een deel van de door de houder van het oudere recht gedane investeringen. Deze situatie lijkt op die waarin ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit de reputatie van het oudere merk in de context van artikel 5, lid 2, van de Eerste Richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1) of van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94.

159   Het BHIM erkent dat in theorie het gebruik van een beeldmerk dat de termen „king of beers” bevat, voor om het even welke soort product bij het publiek een associatie kan oproepen met bier, omdat dit merk de termen „king of beers” bevat en het gebruik ervan door het publiek kan worden opgevat als het onrechtstreeks promoten van de hoofdactiviteit van Anheuser-Busch, te weten het brouwen. Dit zou in het bijzonder het geval zijn wanneer het aangevraagde beeldmerk wordt gebruikt voor „snacks” van klasse 30, aangezien deze waren kunnen worden verkocht aan de toog van bars en cafés. Mocht het Gerecht van oordeel zijn dat de bekendheid van de benamingen van oorsprong kan worden verondersteld, dan verzoekt het BHIM derhalve dat deze zaak wordt teruggewezen naar de kamer van beroep voor verder onderzoek op dit punt.

160   Met betrekking tot de afzwakking van de bekendheid van benamingen van oorsprong is het BHIM van mening dat daarvan sprake kan zijn wanneer de producten waarvoor het litigieuze teken wordt gebruikt, op zo'n wijze een beroep doen op de zinnen van het publiek dat het beeld en de aantrekkingskracht van de benaming van oorsprong worden aangetast. Deze situatie lijkt op die waarin afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het oudere merk in de context van artikel 5, lid 2, van de Eerste richtlijn (89/104) of van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94.

161   In casu is er evenwel geen sprake van een antagonisme tussen enerzijds bier en anderzijds het merendeel van de in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren waardoor het beeld van de oudere benamingen van oorsprong zou kunnen worden aangetast. Bovendien is het niet erg waarschijnlijk dat het gebruik van de betrokken merken voor het merendeel van de in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren kan leiden tot het ontstaan van negatieve of onaangename mentale associaties die in conflict komen met het eventuele prestige van de oudere benamingen van oorsprong.

162   Bij wijze van aanvulling formuleert het BHIM opmerkingen over de Akte betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, die op 1 mei 2004 in werking is getreden, en over de wijziging van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94.

163   Wat de Akte betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek betreft, stelt het BHIM dat sinds 1 mei 2004, en dus na de vaststelling van de bestreden beslissing, de namen „Českobudějovické pivo” en „Budějovické pivo” („Budweiser Bier”) als geografische aanduidingen worden beschermd krachtens verordening nr. 2081/92, waarbij de toetredingsakte bovendien bepaalt dat deze bescherming „handelsmerken voor bier of andere rechten die in de Europese Unie op de datum van toetreding bestaan, onverlet [laat]”.

164   Wat artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 betreft, wijst het BHIM erop dat dit artikel werd gewijzigd bij verordening nr. 422/2004 van de Raad van 19 februari 2004 (PB L 70, blz. 1), en dus na de vaststelling van de bestreden beslissing, teneinde de krachtens de gemeenschapswetgeving beschermde oudere rechten toe te voegen.

165   Volgens het BHIM kunnen deze wijzigingen geen gevolgen hebben voor het onderhavige geval, aangezien zij hebben plaatsgevonden na de vaststelling van de bestreden beslissing. Hoe dan ook wijst het BHIM erop dat artikel 13, lid 1, sub a, van verordening nr. 2081/92 is gesteld in soortgelijke bewoordingen als artikel L. 641‑2 van de code rural.

 Argumenten van Anheuser-Busch

166   Anheuser-Busch is van mening dat bekendheid krachtens artikel L. 641‑2 van de code rural een vereiste is voor bescherming ten opzichte van een ander product dan dat waarvoor de benaming van oorsprong wordt beschermd, en analyseert dan ook de vraag of er in casu sprake is van een dergelijke bekendheid.

167   Volgens Anheuser-Busch heeft Budvar nooit aangevoerd dat de benamingen van oorsprong werkelijk bekend waren bij het Franse publiek noch daarvan enig bewijs geleverd. Zij voegt daaraan toe dat zelfs niet werd gezinspeeld op het gebruik van de benamingen van oorsprong in Frankrijk en merkt in dit verband op dat Budvar geen facturen, reclameadvertenties of brochures heeft overgelegd, en evenmin verkoopcijfers of cijfers inzake reclame-investeringen, marktaandelen of de bekendheid van de benamingen van oorsprong.

168   Budvar heeft integendeel betoogd dat de benamingen van oorsprong een „bekendheid van huis uit” bezitten die moet worden verondersteld en die volledig losstaat van enig gebruik van de geografische naam in Frankrijk en van de wijze waarop de consument deze opvat. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij aangevoerd dat het bewijs van de bekendheid van een Franse benaming van oorsprong moet worden geleverd op het tijdstip waarop bescherming ervan wordt gevraagd in Frankrijk bij het Institut national des appellations d’origine.

169   Volgens Anheuser-Busch is het bewijs van een dergelijke bekendheid evenwel enkel een vereiste voor de bescherming van Franse benamingen van oorsprong. Voor de erkenning van buitenlandse benamingen van oorsprong is de bekendheid in Frankrijk geen vereiste. Er bestaan honderden geregistreerde benamingen van oorsprong met werking in Frankrijk krachtens de Overeenkomst van Lissabon die volkomen onbekend zijn bij het overgrote deel van het Franse publiek. Anheuser‑Busch verwijst naar de op 18 februari 2002 voor de kamer van beroep overgelegde memorie, die zij bij haar memories van antwoord voor het Gerecht voegt, en in het bijzonder naar de verklaring van een in Frankrijk bij de balie ingeschreven advocaat die gespecialiseerd is in intellectuele eigendom.

170   Onder verwijzing naar de arresten van de Cour d’appel te Parijs in de zaken Habana en Champagne voegt Anheuser-Busch daaraan toe dat op geen enkel ogenblik werd aangetoond dat de in de onderhavige zaken aan de orde zijnde benamingen van oorsprong in Frankrijk werden gebruikt noch dat zij bekend zijn geworden bij het Franse publiek.

171   Om deze redenen zijn de vaststellingen van de kamer van beroep in de bestreden beslissing, in het bijzonder in de punten 49 tot en met 53 ervan, juist.

172   Verder beklemtoont Anheuser-Busch dat artikel L. 641‑2 van de code rural de bescherming van een benaming van oorsprong tegen het gebruik van de beschermde term voor niet-soortgelijke producten afhankelijk stelt van de voorwaarde dat hierdoor misbruik kan worden gemaakt van de bekendheid van deze benaming of dat die bekendheid kan worden afgezwakt.

173   Volgens Anheuser-Busch kan geen sprake zijn van misbruik of afzwakking van de bekendheid in de zin van artikel L. 641‑2 van de code rural wanneer deze niet voorhanden is. Budvar is niet erin geslaagd het bewijs te leveren van enig misbruik of enige afzwakking van de benamingen van oorsprong.

174   De beweringen van Budvar inzake de kwaadwillige instelling van Anheuser-Busch zijn niet ter zake dienend en duidelijk laattijdig. Bovendien worden zij niet gestaafd door relevante feiten of bewijzen en zijn zij in werkelijkheid zonder meer onjuist. Ook is Anheuser-Busch van mening dat de instelling van een partij geen enkele rol speelt bij de beoordeling of het gebruik van een teken leidt tot mogelijke schade of tot misbruik van de bekendheid van een ander teken.

175   Hoe dan ook is Anheuser-Busch op basis van subsidiair aangevoerde argumenten van mening dat de oppositie van Budvar krachtens artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 moet worden afgewezen.

176   In de eerste plaats stelt Anheuser-Busch dat de ontoereikende uitlegging van het in casu toepasselijke recht door Budvar een van de gronden voor afwijzing van de oppositie is. In de tweede plaats wijst zij erop dat niet is aangetoond dat de benamingen van oorsprong in Frankrijk in het economisch verkeer werden gebruikt vóór de indiening van de merkaanvraag. In de derde plaats heeft Budvar geenszins aangetoond dat het gebruik van de betrokken tekens van meer dan alleen plaatselijke betekenis was. In de vierde plaats zijn de betrokken benamingen van oorsprong niet geldig, omdat zij niet voldoen aan de in de Overeenkomst van Lissabon gestelde voorwaarden voor erkenning.

b)     Beoordeling door het Gerecht

177   In de eerste plaats, van mening dat artikel L. 642‑1, vierde alinea, van de code rural van toepassing was op het onderhavige geval en dat de waren waarop het aangevraagde beeldmerk betrekking had, verschilden van de door de betrokken benamingen van oorsprong aangeduide waren, heeft de kamer van beroep het volgende opgemerkt:

„Vaststaat dat de Franse benamingen van oorsprong in Frankrijk slechts worden beschermd indien de bekendheid ervan naar behoren werd aangetoond [...] [en] er kan niet worden verondersteld dat de buitenlandse benamingen van oorsprong die in Frankrijk krachtens de Overeenkomst van Lissabon worden beschermd, bekend zijn in Frankrijk.” (Punt 50 van de bestreden beslissing).

178   In de tweede plaats heeft de kamer van beroep gepreciseerd:

„Wanneer een buitenlandse benaming van oorsprong in Frankrijk wordt beschermd krachtens de Overeenkomst van Lissabon, wordt zij slechts beschermd ten opzichte van niet-soortgelijke waren wanneer het bewijs wordt geleverd dat zij in Frankrijk bekend is en door het gebruik ervan voor niet-soortgelijke waren misbruik wordt gemaakt van deze bekendheid of die bekendheid wordt afgezwakt.” (Punt 51 van de bestreden beslissing).

179   In derde plaats heeft de kamer van beroep vastgesteld:

„[Budvar] [is] niet alleen niet erin geslaagd het bewijs te leveren dat de benamingen van oorsprong in Frankrijk bekend zijn, maar [zij] heeft [...] ook niet aangetoond op welke wijze de bekendheid van de benamingen van oorsprong – gesteld dat daarvan sprake is – zou kunnen worden misbruikt of afgezwakt indien [Anheuser-Busch] een beeldmerk met de term ‚Budweiser’ zou mogen gebruiken voor de waren van de klassen 16, 21, 25 en 30 waarop de aanvraag betrekking heeft.” (Punt 53 van de bestreden beslissing).

180   Met de argumenten die Budvar in het kader van het tweede onderdeel van het enige middel aanvoert, stelt zij in werkelijkheid dat de kamer van beroep op twee punten blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting.

181   In de eerste plaats is Budvar in wezen van mening dat de in artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural gestelde voorwaarden waaronder in Frankrijk bescherming ten opzichte van niet-soortgelijke producten wordt geboden aan benamingen van oorsprong die krachtens de Overeenkomst van Lissabon door een ander land zijn geregistreerd, en in het bijzonder de noodzaak om het bewijs van een gevaar voor misbruik of afzwakking van de bekendheid van deze benamingen te leveren, strenger zijn dan de in de Overeenkomst van Lissabon gestelde voorwaarden. De geografische naam die een krachtens de Overeenkomst van Lissabon geregistreerde benaming van oorsprong vormt, wordt dus beschermd ongeacht de producten waarop het jongere merk betrekking heeft en zonder dat enige bekendheid of een gevaar voor misbruik of afzwakking van die bekendheid hoeft te worden aangetoond.

182   In deze context heeft Budvar ter terechtzitting gepreciseerd dat krachtens artikel 55 van de Franse grondwet verdragen of overeenkomsten die volgens de ter zake geldende regels zijn geratificeerd of goedgekeurd, vanaf de bekendmaking ervan prevaleren boven wetten, onder voorbehoud, voor elke overeenkomst of elk verdrag, van de toepassing ervan door de andere partij. Bijgevolg moeten de Franse wettelijke bepalingen, of deze nu vóór of zelfs na de inwerkingtreding van deze tekst zijn vastgesteld, worden uitgelegd in overeenstemming met de bewoordingen van de Overeenkomst van Lissabon. Budvar heeft daaraan toegevoegd dat zij bezwaar maakt tegen de wijze waarop de Franse rechterlijke instanties de Overeenkomst van Lissabon toepassen.

183   In de tweede plaats en in elk geval is Budvar van mening dat de bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong kon worden verondersteld en dat het gevaar voor misbruik of afzwakking van deze bekendheid is aangetoond.

 Verenigbaarheid van de in artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural gestelde voorwaarden met de bepalingen van de Overeenkomst van Lissabon wat niet-soortgelijke producten betreft

184   Van de huidige lidstaten van de Europese Unie waren de Franse Republiek, de Republiek Hongarije, de Italiaanse Republiek, de Portugese Republiek, de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek partij bij de Overeenkomst van Lissabon ten tijde van de vaststelling van de bestreden beslissing.

185   In de eerste plaats dient te worden gewezen op de nauwe band die volgens de bewoordingen van de Overeenkomst van Lissabon bestaat tussen de benaming van oorsprong en het product waarop deze benaming betrekking heeft, alsmede op de eruit voortvloeiende bescherming. Meer in het bijzonder hebben de partijen bij de Overeenkomst van Lissabon zich volgens artikel 1, lid 2, van deze Overeenkomst ertoe verbonden, de benamingen van oorsprong te beschermen van de „producten” van de andere landen. Volgens de bewoordingen van regel 5, lid 2, sub iv, van het reglement tot uitvoering van de Overeenkomst van Lissabon moet in het krachtens deze Overeenkomst ingediende internationale verzoek tot registratie van een benaming van oorsprong „het product waarvoor deze benaming wordt gebruikt”, duidelijk worden vermeld.

186   In de tweede plaats bepaalt artikel 2, lid 1, van de Overeenkomst van Lissabon dat het product waarop de benaming van oorsprong betrekking heeft, uitsluitend of hoofdzakelijk zijn kwaliteit of kenmerken moet ontlenen aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat. Bovendien ziet de door artikel 3 van de Overeenkomst van Lissabon geboden bescherming op de gevallen waarin de geregistreerde benaming van oorsprong wordt misbruikt of nagebootst. In dit kader geldt de bescherming van een benaming van oorsprong tegen elk misbruik of elke nabootsing wanneer de betrokken producten dezelfde of soortgelijk zijn. Met deze bescherming wordt opgekomen tegen wederrechtelijke toe-eigening of reproductie van de kwaliteit of de kenmerken van het betrokken product die zijn toe te schrijven aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat.

187   In de derde plaats bepaalt artikel 3 van de Overeenkomst van Lissabon dat bescherming wordt geboden „zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product is aangegeven” of indien de benaming wordt gebruikt in vertaling of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals „soort”, „type”, „wijze”, „imitatie” en dergelijke. Gelet op de gebruikte termen zijn deze preciseringen slechts zinvol wanneer de betrokken producten dezelfde of minstens soortgelijk zijn.

188   Derhalve dient te worden vastgesteld dat de krachtens de Overeenkomst van Lissabon geboden bescherming, onverminderd een eventuele uitbreiding van deze bescherming door een partij bij deze Overeenkomst op haar grondgebied, geldt wanneer de producten waarop de benaming van oorsprong betrekking heeft, dezelfde zijn als of minstens soortgelijk zijn aan die waarop het teken betrekking heeft dat aan die benaming afbreuk kan doen.

189   Zonder dat wordt overgegaan tot een vergelijkende analyse, dient voorts te worden opgemerkt dat op gemeenschapsniveau verordening nr. 2081/92 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen, zoals van toepassing op het ogenblik van de feiten, enerzijds in artikel 13, lid 1, sub b, bepalingen bevat die lijken op die van artikel 3 van de Overeenkomst van Lissabon, maar anderzijds ook uitdrukkelijk in artikel 13, lid 1, sub a, bepaalt dat onder bepaalde voorwaarden bescherming wordt geboden aan op gemeenschapsniveau geregistreerde benamingen wanneer de betrokken producten niet vergelijkbaar zijn met de onder deze benamingen geregistreerde producten.

190   Uit de rechtspraak, in het bijzonder het arrest van het Hof van 4 maart 1999, Consorzio per la tutela del formaggio Gorgonzola (C‑87/97, Jurispr. blz. I‑1301), en de conclusie van advocaat-generaal Jacobs bij dat arrest (Jurispr. blz. I‑1304), blijkt niet dat artikel 13, lid 1, sub b, van verordening nr. 2081/92 aldus is uitgelegd dat de krachtens dit artikel geboden bescherming geldt wanneer de betrokken producten van elkaar verschillen, aangezien artikel 13, lid 1, sub a, van deze verordening ziet op deze laatste situatie.

191   In deze context dient te worden opgemerkt dat indien de door Budvar voorgestelde lezing van de bewoordingen van de Overeenkomst van Lissabon, die ertoe strekt de bescherming van benamingen uit te breiden tot alle producten, of deze nu dezelfde, soortgelijk of verschillend zijn, de wil van de auteurs van deze Overeenkomst was geweest, zij bij de vaststelling van verordening nr. 2081/92 zou hebben geleid tot een tegenstrijdige situatie voor bepaalde lidstaten die ook partij zijn bij deze Overeenkomst. Terwijl artikel 13, lid 1, sub b, van verordening nr. 2081/92 en artikel 3 van de Overeenkomst van Lissabon bijna in dezelfde bewoordingen zijn gesteld, zou er immers binnen de interne markt een aanzienlijk verschil bestaan tussen de bescherming die ten opzichte van andere producten wordt geboden aan benamingen van oorsprong die op gemeenschapsniveau zijn geregistreerd en die welke aan krachtens de Overeenkomst van Lissabon geregistreerde benamingen wordt geboden, naargelang van de toepassing van de ene of de andere bovengenoemde bepaling.

192   Dat de krachtens de Overeenkomst van Lissabon geboden bescherming slechts geldt wanneer de producten waarop de benaming van oorsprong betrekking heeft, dezelfde zijn als of minstens soortgelijk zijn aan die waarop het teken betrekking heeft dat aan die benaming afbreuk kan doen, staat evenwel niet eraan in de weg dat de partijen bij de Overeenkomst van Lissabon in hun nationale rechtsorde een ruimere bescherming toekennen.

193   Artikel 4 van de Overeenkomst van Lissabon stelt overigens dat de bepalingen van deze Overeenkomst op geen enkele wijze de bescherming uitsluiten die reeds voor de benamingen van oorsprong in elk land dat partij is bij deze Overeenkomst bestaat op grond van andere internationale verdragen of op grond van de nationale wetgeving of de rechtspraak.

194   In dit kader passen de bepalingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural, die zijn overgenomen in artikel L. 115-5, vierde alinea, van de code de la consommation en zoals toegepast door de Franse rechterlijke instanties op de bescherming van benamingen van oorsprong die krachtens de Overeenkomst van Lissabon zijn geregistreerd.

195   Doordat deze bepalingen stellen dat de geografische naam die een benaming van oorsprong vormt of iedere andere aanduiding die deze voorstelt, niet mag worden gebruikt voor enig soortgelijk product, kunnen de krachtens de Overeenkomst van Lissabon geregistreerde benamingen van oorsprong aanspraak maken op de in artikel 3 van die Overeenkomst voorziene bescherming tegen elke nabootsing of elk misbruik. Indien de betrokken producten dezelfde of soortgelijk zouden zijn, zouden in deze context de benamingen van oorsprong die Budvar aanvoert en die in punt 16 supra zijn vermeld, kunnen worden beschermd krachtens het Franse recht zonder dat hoeft te worden aangetoond dat deze benamingen op het Franse grondgebied bekend zijn of, a fortiori, dat misbruik kan worden gemaakt van deze bekendheid of dat die bekendheid kan worden afgezwakt.

196   Doordat de bepalingen van artikel L. 641-2, vierde alinea, van de code rural, die zijn overgenomen in artikel L. 115-5, vierde alinea, van de code de la consommation, bovendien stellen dat de geografische naam die de benaming van oorsprong vormt of iedere andere aanduiding die deze voorstelt, niet mag worden gebruikt voor enig ander product of enig andere dienst wanneer hierdoor misbruik kan worden gemaakt van de bekendheid van de benaming van oorsprong of die bekendheid kan worden afgezwakt, kunnen de krachtens de Overeenkomst van Lissabon geregistreerde benamingen van oorsprong aanspraak maken op een ruimere bescherming dan die welke door deze Overeenkomst wordt geboden. Aan deze ruimere bescherming zijn evenwel een aantal voorwaarden verbonden.

197   Uit het voorgaande volgt dat, anders dan Budvar in wezen aanvoert, de in artikel L. 641-2, vierde alinea, van de code rural gestelde voorwaarden met betrekking tot niet-soortgelijke producten niet strenger zijn dan de in de Overeenkomst van Lissabon gestelde voorwaarden.

198   Ten overvloede merkt het Gerecht op dat het Internationaal Bureau van WIPO, dat de Overeenkomst van Lissabon beheert, zelf het volgende heeft beklemtoond in een openbaar document van 8 juni 2000 met als titel „Mogelijke oplossingen voor conflicten tussen merken en geografische aanduidingen en voor conflicten tussen homonieme geografische aanduidingen”, dat onder referte SCT/5/3 beschikbaar is op de internetsite van WIPO en is uitgedeeld tijdens de vijfde zitting van het Standing Committee on the Law of Trademarks, Industrial Designs and Geographical Indications:

„Rechtmatige gebruikers van een geografische aanduiding hebben het recht elke derde het gebruik van deze aanduiding te verbieden wanneer de producten waarop de aanduiding wordt gebruikt, niet de aangeduide geografische oorsprong hebben. Net als voor merken gelden voor geografische aanduidingen het ‚specialiteitsbeginsel’, dat inhoudt dat zij enkel worden beschermd voor het soort producten waarvoor zij werkelijk worden gebruikt, en het ‚territorialiteitsbeginsel’, dat inhoudt dat zij enkel worden beschermd op een bepaald grondgebied en onderworpen zijn aan de op dit grondgebied geldende wetten en reglementen. Er bestaat een uitzondering op het specialiteitsbeginsel voor bekende geografische aanduidingen. De door WIPO beheerde verdragen of de Overeenkomst inzake de [handelsaspecten van de intellectuele eigendom] voorzien thans niet in een ruimere bescherming voor die bijzondere categorie van geografische aanduidingen.” (Punt 20 van document SCT/5/3).

 Bewijs van de bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong op het Franse grondgebied in het kader van niet-soortgelijke producten

199   In de eerste plaats dient eraan te worden herinnerd dat de door de Overeenkomst van Lissabon geboden bescherming geldt wanneer de betrokken producten dezelfde of soortgelijk zijn (zie punt 188 supra).

200   In de tweede plaats dient te worden vastgesteld dat de in zaak T‑57/04 aan de orde zijnde producten, te weten die waarop het aangevraagde beeldmerk betrekking heeft − en die behoren tot de klassen 16, 21, 25 en 30, aangezien de producten van klasse 32 het voorwerp uitmaken van zaak T‑71/04 −, verschillen van de producten van klasse 32 waarop de benamingen van oorsprong betrekking hebben die Budvar aanvoert krachtens artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94. Geen enkele partij betwist dit feitelijke gegeven dat ook door de kamer van beroep werd opgemerkt.

201   In de derde plaats stellen de bepalingen van artikel L. 641-2, vierde alinea, van de code rural, die zijn overgenomen in artikel L. 115-5, vierde alinea, van de code de la consommation en zoals toegepast door de Franse rechterlijke instanties op de bescherming van benamingen van oorsprong die krachtens de Overeenkomst van Lissabon zijn geregistreerd, dat de geografische naam die de benaming van oorsprong vormt of iedere andere aanduiding die deze voorstelt, niet mag worden gebruikt voor enig ander product of enig andere dienst wanneer hierdoor misbruik kan worden gemaakt van de bekendheid van de benaming van oorsprong of die bekendheid kan worden afgezwakt. Zoals vastgesteld in punt 196 supra, kunnen de krachtens de Overeenkomst van Lissabon geregistreerde benamingen van oorsprong op grond van deze bepaling aanspraak maken op een ruimere bescherming dan die welke door deze Overeenkomst wordt geboden.

202   In de vierde plaats wordt in dit kader overeenkomstig het territorialiteitsbeginsel de bescherming van benamingen van oorsprong beheerst door het recht van het land waar om die bescherming wordt verzocht (arrest Hof van 10 november 1992, Exportur, C‑3/91, Jurispr. blz. I‑5529, punt 12). Die bescherming wordt dus geconditioneerd door het recht van dit land tegen de achtergrond van de aldaar heersende feitelijke omstandigheden.

203   In de vijfde plaats is de bekendheid van benamingen van oorsprong afhankelijk van het beeld dat zij oproepen bij de consument. Dit beeld wordt hoofdzakelijk bepaald door de bijzondere kenmerken van het product en, meer in het algemeen, door de kwaliteit ervan. Het is uiteindelijk op deze kwaliteit dat de bekendheid van het product berust, waarbij sprake kan zijn van een sterke of minder sterke mate van bekendheid.

204   Derhalve heeft de kamer van beroep geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat Budvar het bewijs van de bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong op het Franse grondgebied had moeten leveren. Dit bewijs moest het in het bijzonder mogelijk maken om het beeld te bepalen dat de betrokken benamingen van oorsprong bij de Franse consument oproepen.

205   De kamer van beroep heeft vastgesteld dat Budvar niet het bewijs had geleverd van een dergelijke bekendheid op het Franse grondgebied. Voor het Gerecht, en in het bijzonder in het kader van haar verzoekschrift, is Budvar niet opgekomen tegen de feitelijke vaststelling van de kamer van beroep op dit punt. Budvar voert in feite aan dat de bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong kan worden verondersteld krachtens de bepalingen van het Franse recht of krachtens de op grond van de Overeenkomst van Lissabon verrichte registratie.

206   Er dient te worden opgemerkt dat de door Budvar aangevoerde veronderstellingen inzake de bekendheid geen objectieve elementen kunnen worden geacht op grond waarvan concreet de bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong op het Franse grondgebied of, in voorkomend geval, de omvang ervan kan worden vastgesteld.

207   Dienaangaande dient te worden beklemtoond dat de Cour d’appel te Parijs in het arrest Habana (punt 106 supra) heeft gepreciseerd dat „vaststaat en uitvoerig is aangetoond door de overgelegde documenten (in het bijzonder het uittreksel uit het boek La grande histoire du cigare en de verschillende krantenknipsels) dat de havannasigaar uit Cuba een uitzonderlijke bekendheid geniet en doorgaans wordt beschouwd als een van de beste ter wereld”. Hieruit blijkt dat de Cour d’appel te Parijs bij het onderzoek of in casu was voldaan aan de voorwaarden van artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation, waarin de bepalingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural zijn overgenomen, beroep heeft gedaan op objectieve elementen en de bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong niet heeft verondersteld. Op basis van deze objectieve elementen heeft de Cour d’appel kunnen vaststellen dat de bekendheid van de betrokken benaming van oorsprong „uitzonderlijk” was en heeft zij voorts kunnen oordelen dat het misbruik van de bekendheid van een benaming die zo suggestief en „gerenommeerd” is, kon leiden tot afzwakking ervan, met name in Frankrijk.

208   Wat meer in het bijzonder de door Budvar ingeroepen bepalingen van Frans recht betreft, dient te worden vastgesteld dat artikel L. 641‑2, tweede alinea, van de code rural niet kan worden aangevoerd om enige bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong op het Franse grondgebied te veronderstellen. Deze bepaling luidt als volgt: „Onder de hierna vastgestelde voorwaarden kunnen [onbewerkte of verwerkte] landbouwproducten en levensmiddelen in aanmerking komen voor een gecontroleerde benaming van oorsprong indien zij beantwoorden aan de bepalingen van artikel L. 115‑1 van de code de la consommation, over een naar behoren aangetoonde bekendheid beschikken en het voorwerp uitmaken van een goedkeuringsprocedure.” Zoals de kamer van beroep terecht opmerkt, is deze bepaling in wezen niet van toepassing op benamingen van oorsprong die krachtens de Overeenkomst van Lissabon zijn geregistreerd, maar heeft zij betrekking op de procedure van toekenning van een „gecontroleerde benaming van oorsprong” in Frankrijk. Uit deze bepaling kan derhalve geenszins een vermoeden van bekendheid van de krachtens de Overeenkomst van Lissabon geregistreerde benamingen van oorsprong op het Franse grondgebied worden afgeleid.

209   Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat de Franse rechterlijke instanties bovendien de bepalingen van artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation, waarin de bepalingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural zijn overgenomen, toepassen om een ruimere bescherming te verlenen aan de krachtens de Overeenkomst van Lissabon geregistreerde benamingen van oorsprong wanneer de betrokken producten van elkaar verschillen. Er dient immers een onderscheid te worden gemaakt tussen de voorwaarden voor erkenning van benamingen van oorsprong en de voorwaarden voor de bescherming ervan krachtens het Franse recht. Zelfs indien de Franse rechterlijke instanties de krachtens de Overeenkomst van Lissabon geregistreerde benamingen van oorsprong een ruimere bescherming bieden dan de in deze Overeenkomst voorziene bescherming, in het bijzonder op grond van de bepalingen van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural, die zijn overgenomen in artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation, betekent dit derhalve niet dat voor deze benamingen van oorsprong een vermoeden van bekendheid geldt op grond van een procedure van erkenning die betrekking heeft op gecontroleerde benamingen van oorsprong die in Frankrijk worden geregistreerd. Bovendien moet worden beklemtoond dat een dergelijk vermoeden van bekendheid op basis van artikel L. 641‑2, tweede alinea, van de code rural niet blijkt uit de overgelegde stukken en in het bijzonder uit het arrest Habana van de Cour d’appel te Parijs (punt 106 supra).

210   Op basis van de bepalingen van de Overeenkomst van Lissabon kan evenmin worden verondersteld dat de door Budvar aangevoerde benamingen van oorsprong op het Franse grondgebied bekend zijn. Allereerst dient eraan te worden herinnerd (zie punt 188 supra) dat de door deze Overeenkomst geboden bescherming niet ziet op situaties waarin de betrokken producten van elkaar verschillen, zoals in casu het geval is. Derhalve kan de Overeenkomst van Lissabon geen gevolgen hebben voor het bewijs van de bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong op het Franse grondgebied in het kader van niet-soortgelijke producten. Bovendien moet worden opgemerkt dat feitelijk gezien, ook al bepaalt artikel 2 van de Overeenkomst van Lissabon dat „[h]et land van oorsprong [...] het land [is] waarvan de naam, of het land waarin de streek of plaats is gelegen waarvan de naam de benaming van oorsprong vormt die het product zijn bekendheid heeft gegeven”, uit deze bepaling niet kan worden afgeleid dat de krachtens de Overeenkomst van Lissabon geregistreerde benamingen van oorsprong bekend zijn op het grondgebied van alle landen die partij zijn bij deze Overeenkomst.

211   Uit een en ander volgt dat de kamer van beroep geen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat Budvar niet het bewijs had geleverd dat de benamingen van oorsprong in Frankrijk bekend waren, en dat dus in casu een van de elementen ontbrak om binnen de werkingssfeer te vallen van de bescherming verleend door artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural, zoals overgenomen in artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation.

212   Ten overvloede moet worden opgemerkt dat de kamer van beroep niet alleen heeft vastgesteld dat Budvar niet het bewijs had geleverd dat de betrokken benamingen van oorsprong op het Franse grondgebied bekend waren, maar daaraan heeft toegevoegd dat Budvar niet erin was geslaagd „aan te tonen op welke wijze de bekendheid van de benamingen van oorsprong – gesteld dat daarvan sprake was – zou kunnen worden misbruikt of afgezwakt indien [Anheuser-Busch] een beeldmerk met de term ‚Budweiser’ zou mogen gebruiken voor de waren van de klassen 16, 21, 25 en 30 waarop de aanvraag betrekking had” (punt 53 van de bestreden beslissing).

213   De bepalingen van artikel L. 642‑1, vierde alinea, van de code rural, die zijn overgenomen in artikel L. 115‑5, vierde alinea, van de code de la consommation, preciseren dat de geografische naam die de benaming van oorsprong vormt of iedere andere aanduiding die deze voorstelt, niet mag worden gebruikt voor enig soortgelijk product noch „voor enig ander product of enig andere dienst” wanneer „hierdoor” misbruik kan worden gemaakt van de bekendheid van de benaming van oorsprong of die bekendheid kan worden afgezwakt. Het is dus door het gebruik van de geografische naam die de benaming van oorsprong vormt voor een bepaald „product” of een bepaalde „dienst” dat misbruik moet kunnen worden gemaakt van de bekendheid van de benaming van oorsprong of die bekendheid moet kunnen worden afgezwakt. Dit product of deze dienst speelt aldus noodzakelijkerwijs een rol bij de beoordeling van het gevaar voor misbruik of afzwakking van de bekendheid van de benaming van oorsprong.

214   Deze lezing wordt bevestigd door de Franse rechtspraak, in het bijzonder door het arrest Habana van de Cour d’appel te Parijs (punt 106 supra).

215   De Cour d’appel te Parijs heeft in dit arrest het volgende vastgesteld:

„De vennootschap Aramis heeft onder de benaming ‚havana’ een parfum voor mannen op de markt gebracht en zij verhandelt dit parfum [...]; de langwerpige vorm van de flacon [...] met metaalgrijze dop doet denken aan de vorm van een brandende sigaar [...]

Er wordt niet betwist dat het op de markt brengen van een nieuw parfum een groot financieel risico met zich meebrengt en dat ter verkleining van dit risico het publiek – dat de geur van het parfum niet kent – dient te worden verleid door bij dit publiek een bijzonder aantrekkelijk beeld op te roepen door de suggestieve kracht die het kan overbrengen [...]

De keuze [...] van de term ‚havana’ ter bevordering van de verkoop van een luxe-parfum voor mannen is zeker niet toevallig, maar geeft blijk van het opzet van de vennootschap om door middel van de zeer sterke suggestieve kracht ervan het prestigieuze, speelse en stijlvolle beeld op te roepen dat is verbonden aan de havannasigaar en ontspringt uit de rookkringels ervan [...]”

216   Hieruit blijkt dat de Cour d’appel te Parijs zich in belangrijke mate heeft gebaseerd op het product waarvoor de geografische naam die de betrokken benaming van oorsprong vormt, wordt gebruikt, om te concluderen dat misbruik kon worden gemaakt van de bekendheid van deze benaming of die bekendheid kon worden afgezwakt.

217   Deze benadering werd ook gevolgd door de Franse rechterlijke instanties in het kader van de bescherming van Franse gecontroleerde benamingen van oorsprong. In het arrest van 15 december 1993 inzake de bescherming van de gecontroleerde benaming van oorsprong Champagne, dat tevens door Budvar werd overgelegd voor de instanties van het BHIM, heeft de Cour d’appel te Parijs aldus gepreciseerd dat „door de naam Champagne te kiezen voor het op de markt brengen van een nieuw luxe-parfum, door een aanbiedingsvorm te kiezen die doet denken aan de kenmerkende kurk van deze wijnflessen en door in de verkoopargumenten gebruik te maken van het beeld, de smaaksensatie en het vreugde‑ en feestgevoel die erdoor worden opgeroepen, appellanten een aantrekkingskracht hebben willen creëren die is ontleend aan het prestige van de litigieuze benaming”.

218   In casu dient te worden vastgesteld dat Budvar voor de instanties van het BHIM, en in het bijzonder voor de kamer van beroep, geen elementen heeft aangedragen ten bewijze dat door het gebruik van de betrokken geografische benaming specifiek voor de waren van de klassen 16, 21, 25 en 30 waarop het aangevraagde beeldmerk betrekking heeft, misbruik kon worden gemaakt van de bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong of die bekendheid kon worden afgezwakt, gesteld dat het bewijs van die bekendheid op het Franse grondgebied was geleverd. Hieraan dient te worden toegevoegd dat, aangezien het een zuiver hypothetische kwestie betreft, het aan Budvar stond om haar vordering zo nauwkeurig te omschrijven dat het BHIM op alle aspecten van haar aanspraken uitspraak kon doen.

219   Om al deze redenen moet het tweede onderdeel van het enige middel van Budvar worden afgewezen.

220   Bijgevolg moet het beroep van Budvar in zijn geheel worden verworpen, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan op de argumenten die Anheuser-Busch subsidiair heeft aangevoerd. Bovendien dient met betrekking tot de subsidiaire argumenten van Anheuser-Busch te worden opgemerkt dat, voor zover deze moeten worden opgevat als een autonoom middel op grond van artikel 134, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dit middel onverenigbaar is met de eigen conclusies van interveniënte, en derhalve moet worden afgewezen [zie, in die zin, arrest Gerecht van 16 november 2006, Jabones Pardo/BHIM – Quimi Romar (YUKI), T‑278/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 44 en 45]. Met haar subsidiaire argumenten komt Anheuser-Busch immers in wezen op tegen bepaalde vaststellingen, feitelijk en rechtens, van de kamer van beroep. Evenwel heeft Anheuser-Busch niet geconcludeerd tot de vernietiging of wijziging van de bestreden beslissing krachtens artikel 134, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering.

II –  Zaak T‑71/04

221   Bij brief van 8 mei 2007 aan de griffie van het Gerecht heeft Anheuser‑Busch het Gerecht laten weten dat zij haar aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapsmerk had ingetrokken met betrekking tot de waren van klasse 32. Anheuser-Busch heeft een kopie overgelegd van de verklaring van intrekking van de inschrijvingsaanvraag die op 8 mei 2007 aan het BHIM werd overgemaakt.

222   Aangezien het voorwerp van het beroep in zaak T‑71/04 specifiek betrekking heeft op de inschrijving van het aangevraagde merk voor de waren van klasse 32, is Anheuser-Busch van mening dat de procedure voor het Gerecht niet behoeft te worden voortgezet.

223   Met betrekking tot de kosten laat Anheuser-Busch het aan het Gerecht over om dienaangaande een passende beslissing te nemen.

224   Na heropening van de mondelinge behandeling bij beschikking van 14 mei 2007 heeft het Gerecht het BHIM en Budvar verzocht, hun opmerkingen te formuleren over het verzoek van Anheuser-Busch om de zaak zonder beslissing af te doen. Het BHIM en Budvar hebben dit binnen de gestelde termijnen gedaan.

225   Bij brief van 16 mei 2007 aan de griffie van het Gerecht heeft het BHIM bevestigd dat de aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapsmerk was ingetrokken met betrekking tot de waren van klasse 32 en heeft zij erop gewezen dat in zaak T‑71/04 niet behoeft te worden beslist. Met betrekking tot de kosten verzoekt het BHIM het Gerecht, niet in de kosten te worden verwezen.

226   Bij brief van 22 mei 2007 aan de griffie van het Gerecht heeft Budvar nota genomen van de intrekking van de aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapsmerk met betrekking tot de waren van klasse 32 en heeft zij het Gerecht verzocht, over de kosten te beslissen.

227   De mondelinge behandeling werd opnieuw gesloten op 24 mei 2007.

228   Overeenkomstig artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht volstaat in casu de vaststelling dat het beroep in zaak T‑71/04 zonder voorwerp is geraakt door de intrekking van de inschrijvingsaanvraag met betrekking tot de waren van klasse 32. Bijgevolg behoeft op het beroep niet te worden beslist.

 Kosten

I –  Zaak T‑57/04

229   Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.

230   Aangezien Budvar in het ongelijk is gesteld in zaak T‑57/04, dient zij overeenkomstig de vorderingen van het BHIM en van Anheuser-Busch te worden verwezen in de kosten.

II –  Zaak T‑71/04

231   Volgens artikel 87, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Gerecht, wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt, vrijelijk over de kosten.

232   In casu is het Gerecht van oordeel dat het gelet op de omstandigheden gerechtvaardigd is om Anheuser-Busch te verwijzen in de kosten.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer – uitgebreid)

rechtdoende, verklaart:

1)      In zaak T‑57/04:

–       Het beroep wordt verworpen;

–       Budějovický Budvar, národní podnik wordt verwezen in de kosten.

2)      In zaak T‑71/04:

–       Op het beroep behoeft niet te worden beslist;

–       Anheuser-Busch, Inc. wordt verwezen in de kosten.

Vilaras

Martins Ribeiro

Dehousse

Šváby

 

      Jürimäe

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 12 juni 2007.

De griffier

 

      De president van de Vijfde kamer (uitgebreid)

E. Coulon

 

      M. Vilaras


Inhoud


Toepasselijke bepalingen

I –  Internationaal recht

II –  Gemeenschapsrecht

III –  Nationaal recht

Voorgeschiedenis van het geding

I –  Door Anheuser-Busch ingediende gemeenschapsmerkaanvraag

II –  Oppositie tegen de gemeenschapsmerkaanvraag

III –  Beslissing van de oppositieafdeling

IV –  Beslissingen van de tweede kamer van beroep van het BHIM

Conclusies van partijen

I –  Zaak T‑57/04

II –  Zaak T‑71/04

In rechte

I –  Zaak T‑57/04

A –  Ontvankelijkheid van de tweede vordering van Budvar

B –  Ten gronde

1.  Eerste onderdeel: niet-toepasselijkheid van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural

a)  Argumenten van partijen

Argumenten van Budvar

Argumenten van het BHIM

Argumenten van Anheuser-Busch

b)  Beoordeling door het Gerecht

2.  Tweede onderdeel, subsidiair: onjuiste toepassing van artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural door de kamer van beroep

a)  Argumenten van partijen

Argumenten van Budvar

Argumenten van het BHIM

–  Noodzaak om het bewijs van de bekendheid van de benaming van oorsprong te leveren

–  Misbruik of afzwakking van de bekendheid van de benaming van oorsprong

Argumenten van Anheuser-Busch

b)  Beoordeling door het Gerecht

Verenigbaarheid van de in artikel L. 641‑2, vierde alinea, van de code rural gestelde voorwaarden met de bepalingen van de Overeenkomst van Lissabon wat niet-soortgelijke producten betreft

Bewijs van de bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong op het Franse grondgebied in het kader van niet-soortgelijke producten

II –  Zaak T‑71/04

Kosten

I –  Zaak T‑57/04

II –  Zaak T‑71/04



* Procestaal: Engels.

Top