Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62004CJ0423

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 27 april 2006.
    Sarah Margaret Richards tegen Secretary of State for Work and Pensions.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Social Security Commissioner - Verenigd Koninkrijk.
    Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op gebied van sociale zekerheid - Richtlijn 79/7/EEG - Weigering, op leeftijd van 60 jaar ouderdomspensioen toe te kennen aan transseksueel die operatief van mannelijk naar vrouwelijk geslacht is overgegaan.
    Zaak C-423/04.

    Jurisprudentie 2006 I-03585

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2006:256

    Zaak C‑423/04

    Sarah Margaret Richards

    tegen

    Secretary of State for Work and Pensions

    (verzoek van de Social Security Commissioner om een prejudiciële beslissing)

    „Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op gebied van sociale zekerheid – Richtlijn 79/7/EEG – Weigering om op leeftijd van 60 jaar ouderdomspensioen toe te kennen aan transseksueel die operatief van mannelijk naar vrouwelijk geslacht is overgegaan”

    Conclusie van advocaat-generaal F. G. Jacobs van 15 december 2005 

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 27 april 2006 

    Samenvatting van het arrest

    1.     Sociale politiek – Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op gebied van sociale zekerheid – Richtlijn 79/7

    (Richtlijn 79/7 van de Raad, art. 4, lid 1)

    2.     Prejudiciële vragen – Uitlegging – Werking in tijd van uitleggingsarresten

    (Art. 234 EG)

    1.     Artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, moet in die zin worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wetgeving die aan een persoon die overeenkomstig de in het nationale recht gestelde voorwaarden van het mannelijk naar het vrouwelijk geslacht is overgegaan, de toekenning van een ouderdomspensioen weigert op grond dat zij de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt, terwijl dezelfde persoon voor een dergelijk pensioen in aanmerking zou zijn gekomen op de leeftijd van 60 jaar indien zij naar nationaal recht als vrouw was beschouwd.

    De werkingssfeer van richtlijn 79/7 kan immers niet worden beperkt tot discriminaties verband houdend met het behoren tot het ene dan wel het andere geslacht. Gelet op haar doelstelling en op de aard van de rechten die zij beoogt te beschermen, dient deze richtlijn ook toepassing te vinden bij discriminaties die berusten op de geslachtsverandering van de betrokkene.

    (cf. punten 24, 38, dictum 1)

    2.     Slechts bij uitzondering kan het Hof krachtens een aan de communautaire rechtsorde inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid aanleiding vinden om beperkingen te stellen aan de mogelijkheid voor iedere belanghebbende om met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw aan de orde te stellen.

    Bovendien vormen de mogelijke financiële gevolgen die een prejudicieel arrest voor een lidstaat zou kunnen hebben, op zich geen rechtvaardiging voor een beperking van de werking van dit arrest in de tijd.

    (cf. punten 40‑41)




    ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

    27 april 2006 (*)

    „Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op gebied van sociale zekerheid – Richtlijn 79/7/EEG – Weigering, op leeftijd van 60 jaar ouderdomspensioen toe te kennen aan transseksueel die operatief van mannelijk naar vrouwelijk geslacht is overgegaan”

    In zaak C‑423/04,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Social Security Commissioner (Verenigd Koninkrijk) bij beslissing van 14 september 2004, ingekomen bij het Hof op 4 oktober 2004, in de procedure

    Sarah Margaret Richards

    tegen

    Secretary of State for Work and Pensions,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

    samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, K. Schiemann, N. Colneric, J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur) en E. Juhász, rechters,

    advocaat-generaal: F. G. Jacobs,

    griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 20 oktober 2005,

    gelet op de opmerkingen van:

    –       S. M. Richards, vertegenwoordigd door J. Sawyer en T. Eicke, barristers,

    –       de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door R. Caudwell als gemachtigde, bijgestaan door T. Ward, barrister,

    –       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Martin en N. Yerrell als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 december 2005,

    het navolgende

    Arrest

    1       Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 4 en 7 van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24).

    2       Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Richards, een persoon die operatief van geslacht is veranderd, en de Secretary of State for Work and Pensions (hierna: „Secretary of State”) betreffende de weigering van deze laatste om haar vanaf haar 60e verjaardag een ouderdomspensioen toe te kennen.

     Rechtskader

     Bepalingen van gemeenschapsrecht

    3       Artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 luidt als volgt:

    „Het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name echtelijke staat of gezinssituatie, is uitgesloten in het bijzonder met betrekking tot:

    –       de werkingssfeer van de regelingen alsmede de voorwaarden inzake toelating tot de regelingen,

    –       de verplichting tot premiebetaling en de premieberekening,

    –       de berekening van de prestaties, waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit hoofde van de echtgenoot en voor ten laste komende personen, alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht op de prestaties.”

    4       Artikel 7, lid 1, van dezelfde richtlijn bepaalt dat deze geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de lidstaten om van haar werkingssfeer uit te sluiten:

    „a)      de vaststelling van de pensioengerechtigde leeftijd met het oog op de toekenning van ouderdoms‑ en rustpensioenen en de gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien voor andere prestaties;

    [...]”

     Bepalingen van nationaal recht

    5       Section 29(1) en (3) van de Births and Deaths Registration Act 1953 (wet van 1953 op het geboorte‑ en overlijdensregister) verbiedt elke wijziging van het geboorteregister, behoudens in geval van een verschrijving of feitelijke onjuistheid.

    6       Section 44 van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992 (wet van 1992 op de socialezekerheidsbijdragen en ‑uitkeringen) bepaalt dat een persoon een ouderdomspensioen van categorie A (het „normale” ouderdomspensioen) kan genieten wanneer hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en voldoet aan verschillende premievoorwaarden.

    7       Volgens bijlage 4, deel I, lid 1, bij de Pensions Act 1995 (wet van 1995 op de ouderdomspensioenen) is de pensioengerechtigde leeftijd van een man 65 jaar en van een vrouw die vóór 6 april 1950 is geboren, 60 jaar.

    8       Op 1 juli 2004 werd de Gender Recognition Act 2004 (wet van 2004 op de geslachtserkenning; hierna: „wet van 2004”) goedgekeurd, die op 4 april 2005 in werking is getreden.

    9       Krachtens deze wet mogen personen die reeds een geslachtsverandering hebben ondergaan of die een dergelijke ingreep overwegen, een geslachtserkenningscertificaat („gender recognition certificate”) aanvragen, op basis waarvan een bijna volledige erkenning van het gewijzigde geslacht kan worden bereikt.

    10     Luidens section 2(1) van de wet van 2004 moet het geslachtserkenningscertificaat worden afgegeven wanneer de aanvrager onder meer de volgende voorwaarden vervult:

    „a)      hij lijdt of heeft geleden aan genderdysforie,

    b)      hij heeft gedurende twee jaar vóór het indienen van de aanvraag onder zijn nieuwe seksuele identiteit geleefd,

    [...]”

    11     Section 9(1) van de wet van 2004 bepaalt:

    „Wanneer aan een persoon een volledig geslachtserkenningscertificaat is afgegeven, is het geslacht van die persoon altijd het verworven geslacht (zodat in geval van een nieuwe mannelijke seksuele identiteit, de persoon wordt beschouwd als iemand van het mannelijk geslacht en in geval van een nieuwe vrouwelijke seksuele identiteit, als iemand van het vrouwelijk geslacht).”

    12     Volgens section 9(2) van de wet van 2004 beïnvloedt het geslachtserkenningscertificaat niet de handelingen of gebeurtenissen die dateren van vóór de afgifte van het certificaat.

    13     Bijlage 5, deel 2, lid 7, derde alinea, bij de wet van 2004 bepaalt met betrekking tot de pensioenuitkeringen:

    „[...] wanneer (onmiddellijk vóór het uitreiken van het certificaat) een persoon:

    a)      een man is die de leeftijd heeft bereikt waarop een vrouw van dezelfde leeftijd pensioengerechtigd is, maar

    b)      de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt,

    moet deze persoon worden geacht [...] de pensioengerechtigde leeftijd te hebben bereikt op de datum van uitreiking van het certificaat”.

     Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    14     Richards is op 28 februari 1942 geboren en in haar geboorteakte is zij geregistreerd als van het mannelijk geslacht. Nadat bij haar genderdysforie was vastgesteld, onderging zij op 3 mei 2001 een operatieve geslachtsverandering.

    15     Op 14 februari 2002 diende zij bij de Secretary of State een aanvraag in voor een ouderdomspensioen per 28 februari 2002, de dag waarop zij 60 jaar werd. Dit is de leeftijd waarop naar nationaal recht een vóór 6 april 1950 geboren vrouw in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen.

    16     Deze aanvraag werd bij beslissing van 12 maart 2002 afgewezen op grond dat „de aanvraag [was] ingediend meer dan vier maanden voordat de aanvrager de leeftijd van 65 jaar zou bereiken”. 65 jaar is de pensioengerechtigde leeftijd voor mannen in het Verenigd Koninkrijk.

    17     Nadat het bij het Social Security Appeal Tribunal ingestelde beroep was afgewezen, heeft Richards de zaak aanhangig gemaakt bij de Social Security Commissioner met het betoog dat, gelet op het arrest van het Hof van 7 januari 2004, K. B. (C‑117/01, Jurispr. blz. I‑541), de weigering om haar een ouderdomspensioen uit te keren vanaf de leeftijd van 60 jaar een schending vormt van artikel 8 van het Verdrag tot Bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en een met artikel 4 van richtlijn 79/7 strijdige discriminatie is.

    18     Voor de verwijzende rechter heeft de Secretary of State betoogd dat de aanvraag van verzoekster in het hoofdgeding niet binnen de werkingssfeer van voormelde richtlijn valt. Volgens hem schrijft het gemeenschapsrecht immers enkel harmonisatiemaatregelen voor met betrekking tot prestaties bij ouderdom, zonder evenwel een aanspraak op dergelijke prestaties toe te kennen. Daarenboven is Richards niet gediscrimineerd ten opzichte van de personen met wie de vergelijking relevant is, te weten mannen die geen operatieve geslachtsverandering hebben ondergaan.

    19     Teneinde in staat te zijn dit geding te beslechten, heeft de Social Security Commissioner besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

    „1)      Staat richtlijn 79/7 in de weg aan de weigering om aan een man-naar-vrouw transseksueel een ouderdomspensioen toe te kennen voordat zij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, terwijl zij op de leeftijd van 60 jaar een dergelijk pensioen had kunnen ontvangen indien zij naar nationaal recht als vrouw werd beschouwd?

    2)      Zo ja, vanaf welke datum treden de gevolgen van de uitspraak van het Hof over de eerste vraag in?”

     De eerste vraag

    20     Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 zich verzet tegen een wetgeving die aan een persoon die van het mannelijk geslacht naar het vrouwelijk geslacht is overgegaan de toekenning van een ouderdomspensioen weigert op grond dat zij de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt, terwijl dezelfde persoon voor een dergelijk pensioen in aanmerking zou komen op de leeftijd van 60 jaar indien zij naar nationaal recht als vrouw werd beschouwd.

    21     Om te beginnen zij opgemerkt dat het aan de lidstaten staat om te bepalen, onder welke voorwaarden de geslachtsverandering van een persoon rechtens wordt erkend (zie in die zin arrest K. B., reeds aangehaald, punt 35).

    22     Om de eerste vraag te beantwoorden, moet om te beginnen worden beklemtoond dat richtlijn 79/7 op het gebied van de sociale zekerheid uitdrukking geeft aan het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, een van de grondbeginselen van gemeenschapsrecht.

    23     Bovendien is volgens vaste rechtspraak van het Hof het recht om niet op grond van geslacht te worden gediscrimineerd, een van de fundamentele rechten van de mens, waarvan het Hof de eerbiediging dient te verzekeren (zie arresten van 15 juni 1978, Defrenne, 149/77, Jurispr. blz. 1365, punten 26 en 27, en 30 april 1996, P./S., C‑13/94, Jurispr. blz. I‑2413, punt 19).

    24     De werkingssfeer van richtlijn 79/7 kan dan ook niet worden beperkt tot discriminaties verband houdend met het behoren tot het ene dan wel het andere geslacht. Gelet op haar doelstelling en op de aard van de rechten die zij beoogt te beschermen, dient deze richtlijn ook toepassing te vinden bij discriminaties die berusten op de geslachtsverandering van de betrokkene [zie in verband met richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 39, blz. 40), arrest P./S., reeds aangehaald, punt 20].

    25     De regering van het Verenigd Koninkrijk betoogt dat de aan het hoofdgeding ten grondslag liggende feiten voortvloeien uit de keuze van de nationale wetgever om een verschillende pensioengerechtigde leeftijd vast te stellen voor mannen en vrouwen. Nu artikel 7, lid 1, sub a, van richtlijn 79/7 de lidstaten die mogelijkheid uitdrukkelijk biedt, mogen deze afwijken van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van ouderdomspensioenen. De omstandigheid dat, zoals in casu, het in de uitkeringsregeling gemaakte onderscheid op grond van geslacht de rechten van transseksuelen aantast, is irrelevant.

    26     Dit betoog kan niet worden aanvaard.

    27     Richards voert aan dat zij niet in het genot van een ouderdomspensioen is gesteld bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar, de leeftijd waarop vrouwen die vóór 6 april 1950 zijn geboren in het Verenigd Koninkrijk voor een dergelijk pensioen in aanmerking komen.

    28     De in het hoofdgeding aan de orde zijnde ongelijke behandeling berust op de omstandigheid dat Richards’ nieuwe, via operatieve weg verkregen, geslacht niet wordt erkend voor de toepassing van de Pensions Act 1995.

    29     Anders dan vrouwen wier geslacht niet het resultaat is van een operatieve geslachtsverandering en die op de leeftijd van 60 jaar in aanmerking komen voor een ouderdomspensioen, kan Richards één van de voorwaarden voor toekenning van dit pensioen niet vervullen, in casu die betreffende de pensioengerechtigde leeftijd.

    30     Daar de ongelijke behandeling waarvan Richards het slachtoffer is, het gevolg is van haar geslachtsverandering, moet zij worden beschouwd als een ingevolge artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 verboden discriminatie.

    31     Het Hof heeft immers reeds geoordeeld dat een nationale wetgeving die, doordat zij het nieuwe geslacht van een transseksueel niet erkent, deze laatste verhindert om te voldoen aan een voorwaarde voor de toekenning van een door het gemeenschapsrecht beschermd recht, in beginsel onverenigbaar is met de vereisten van gemeenschapsrecht (zie arrest K. B., reeds aangehaald, punten 30‑34).

    32     De regering van het Verenigd Koninkrijk betoogt dat door de beslissing van 12 maart 2002 tot weigering van de pensioenuitkering geen door het gemeenschapsrecht verleend recht is geschonden, omdat het recht op toekenning van een ouderdomspensioen enkel berust op nationaal recht.

    33     Dienaangaande moet eraan worden herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak het gemeenschapsrecht de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels in te richten, onverlet laat en dat het bij gebreke van harmonisatie op communautair niveau derhalve elke lidstaat vrijstaat, de voorwaarden waaronder een persoon zich kan of moet aansluiten bij een stelsel van sociale zekerheid alsook de voorwaarden waaronder recht bestaat op uitkeringen vast te stellen. Niettemin dienen de lidstaten bij de uitoefening van deze bevoegdheid het gemeenschapsrecht te eerbiedigen (arresten van 12 juli 2001, Smits en Peerbooms, C‑157/99, Jurispr. blz. I‑5473, punten 44‑46, en 4 december 2003, Kristiansen, C‑92/02, Jurispr. blz. I‑14597, punt 31).

    34     Overigens vallen met artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 strijdige discriminaties slechts onder de in artikel 7, lid 1, sub a, van deze richtlijn voorziene afwijking, indien zij noodzakelijk blijken voor de verwezenlijking van de doelstellingen die deze richtlijn nastreeft door de lidstaten toe te staan voor mannen en vrouwen een verschillende pensioengerechtigde leeftijd te handhaven (arrest van 7 juli 1992, Equal Opportunities Commission, C‑9/91, Jurispr. blz. I‑4297, punt 13).

    35     Ofschoon de considerans van richtlijn 79/7 de redenen voor de daarin neergelegde afwijkingen niet vermeldt, kan uit de aard van de in artikel 7, lid 1, van deze richtlijn voorkomende uitzonderingen worden afgeleid, dat de communautaire wetgever de lidstaten heeft willen toestaan tijdelijk de aan vrouwen toegekende voordelen op pensioengebied te handhaven, teneinde hen in staat te stellen hun pensioenstelsels op dit punt geleidelijk aan te passen zonder het ingewikkelde financiële evenwicht van die stelsels – een aspect dat niet kon worden genegeerd – te verstoren. Een van die voordelen is juist de in artikel 7, lid 1, sub a, van dezelfde richtlijn bedoelde mogelijkheid voor vrouwelijke werknemers om eerder in aanmerking te komen voor pensioen dan mannelijke werknemers (arrest Equal Opportunities Commission, reeds aangehaald, punt 15).

    36     Volgens vaste rechtspraak moet de in artikel 7, lid 1, sub a, van richtlijn 79/7 voorziene uitzondering op het verbod van discriminatie op grond van geslacht strikt worden uitgelegd (zie arresten van 26 februari 1986, Marshall, 152/84, Jurispr. blz. 723, punt 36, en Beets-Proper, 262/84, Jurispr. blz. 773, punt 38, alsook arrest van 30 maart 1993, Thomas e.a., C‑328/91, Jurispr. blz. I‑1247, punt 8).

    37     Bijgevolg moet deze bepaling in die zin worden uitgelegd dat zij enkel betrekking heeft op de vaststelling van verschillende pensioengerechtigde leeftijden voor mannen en vrouwen. Een dergelijke maatregel is in het hoofdgeding echter niet aan de orde.

    38     Uit het voorgaande volgt dat artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 in die zin moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wetgeving die aan een persoon die overeenkomstig de in het nationale recht gestelde voorwaarden van het mannelijk naar het vrouwelijk geslacht is overgegaan de toekenning van een ouderdomspensioen weigert op grond dat zij de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt, terwijl dezelfde persoon voor een dergelijk pensioen in aanmerking zou zijn gekomen op de leeftijd van 60 jaar indien zij naar nationaal recht als vrouw was beschouwd.

     De tweede vraag

    39     Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of, indien het Hof mocht beslissen dat richtlijn 79/7 in de weg staat aan de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wetgeving, de werking van een dergelijk arrest in de tijd moet worden beperkt.

    40     Slechts bij uitzondering kan het Hof krachtens een aan de communautaire rechtsorde inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid aanleiding vinden om beperkingen te stellen aan de mogelijkheid voor iedere belanghebbende, met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw aan de orde te stellen (arresten van 2 februari 1988, Blaizot, 24/86, Jurispr. blz. 379, punt 28, en 23 mei 2000, Buchner e.a., C‑104/98, Jurispr. blz. I‑3625, punt 39).

    41     Bovendien is het vaste rechtspraak, dat de mogelijke financiële gevolgen die een prejudicieel arrest voor een lidstaat zou kunnen hebben, op zich geen rechtvaardiging vormen voor een beperking van de werking van dit arrest in de tijd (arresten van 20 september 2001, Grzelczyk, C‑184/99, Jurispr. blz. I‑6193, punt 52, en 15 maart 2005, Bidar, C‑209/03, Jurispr. blz. I‑2119, punt 68).

    42     Het Hof heeft slechts in zeer specifieke omstandigheden van deze mogelijkheid gebruikgemaakt, namelijk wanneer er gevaar bestond voor ernstige economische gevolgen, inzonderheid gezien het grote aantal op basis van de geldig geachte wettelijke regeling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen, en wanneer bleek dat particulieren en de nationale autoriteiten tot een met de communautaire regeling strijdig gedrag waren gebracht op grond van een objectieve, grote onzekerheid over de strekking van de communautaire bepalingen, aan welke onzekerheid het gedrag van andere lidstaten of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen eventueel had bijgedragen (arrest Bidar, reeds aangehaald, punt 69).

    43     In het onderhavige geval zijn door de inwerkingtreding op 4 april 2005 van de wet van 2004 geschillen als dat naar aanleiding waarvan het hoofdgeding is ontstaan, tot het verleden gaan behoren. Daarenboven heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk, zowel in haar bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen als ter terechtzitting, haar in het kader van het hoofdgeding ingediende verzoek om de werking van dit arrest in de tijd te beperken, niet gehandhaafd.

    44     Bijgevolg moet op de tweede vraag geantwoord, dat er geen termen zijn om de werking van dit arrest in de tijd te beperken.

     Kosten

    45     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

    1)      Artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, moet in die zin worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wetgeving die aan een persoon die overeenkomstig de in het nationale recht gestelde voorwaarden van het mannelijk naar het vrouwelijk geslacht is overgegaan de toekenning van een ouderdomspensioen weigert op grond dat zij de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt, terwijl dezelfde persoon voor een dergelijk pensioen in aanmerking zou zijn gekomen op de leeftijd van 60 jaar indien zij naar nationaal recht als vrouw was beschouwd.

    2)      Er zijn geen termen aanwezig om de werking van dit arrest in de tijd te beperken.

    ondertekeningen


    * Procestaal: Engels.

    Top