This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62004CJ0309
Judgment of the Court (First Chamber) of 1 december 2005. # Fleisch-Winter GmbH & Co. KG v Hauptzollamt Hamburg-Jonas. # Reference for a preliminary ruling: Bundesfinanzhof - Germany. # Export refunds - Condition for grant - Beef and veal - Regulation (EEC) No 3665/87 - Bovine spongiform encephalopathy - Export ban - Sound and fair marketable quality - Export declaration - National application for a payment - Sanction. # Case C-309/04.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 december 2005.
Fleisch-Winter GmbH & Co. KG tegen Hauptzollamt Hamburg-Jonas.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesfinanzhof - Duitsland.
Restituties bij uitvoer - Toekenningsvoorwaarden - Rundvlees - Verordening (EEG) nr. 3665/87 - Boviene spongiforme encefalopathie - Uitvoerverbod - Gezonde handelskwaliteit - Aangifte ten uitvoer - Nationaal verzoek om betaling - Sanctie.
Zaak C-309/04.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 december 2005.
Fleisch-Winter GmbH & Co. KG tegen Hauptzollamt Hamburg-Jonas.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesfinanzhof - Duitsland.
Restituties bij uitvoer - Toekenningsvoorwaarden - Rundvlees - Verordening (EEG) nr. 3665/87 - Boviene spongiforme encefalopathie - Uitvoerverbod - Gezonde handelskwaliteit - Aangifte ten uitvoer - Nationaal verzoek om betaling - Sanctie.
Zaak C-309/04.
Jurisprudentie 2005 I-10349
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2005:732
Zaak C‑309/04
Fleisch-Winter GmbH & Co. KG
tegen
Hauptzollamt Hamburg-Jonas
(verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing)
„Restituties bij uitvoer – Voorwaarden voor toekenning – Rundvlees – Verordening (EEG) nr. 3665/87 – Boviene spongiforme encefalopathie – Uitvoerverbod – Gezonde handelskwaliteit – Aangifte ten uitvoer – Nationaal verzoek om betaling – Sanctie”
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 december 2005
Samenvatting van het arrest
1. Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van markten – Restituties bij uitvoer – Voorwaarden voor toekenning – Producten van gezonde handelskwaliteit – Begrip – Vlees dat niet onder normale omstandigheden in handel kan worden gebracht – Daarvan uitgesloten – Vlees dat is onderworpen aan verbod op uitvoer vanuit bepaalde lidstaat – Nationale administratie die over aanwijzingen beschikt inzake herkomst van product uit deze staat – Bewijsplicht van exporteur
(Verordening nr. 3665/87 van de Commissie, art. 13)
2. Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van markten – Restituties bij uitvoer – Gegevens verstrekt overeenkomstig bepalingen inzake berekening van gevraagde restitutie en inzake voor toekenning van restitutie gebruikt document – Verzekering met betrekking tot gezonde handelskwaliteit van producten in betalingsverzoek – Daarvan uitgesloten – Gevolgen van dergelijke verzekering voor nationale rechterlijke instantie
(Verordening nr. 3665/87 van de Commissie, art. 3, 11, lid 1, tweede alinea, en 13, eerste zin)
1. Artikel 13 van verordening nr. 3665/87 van de Commissie houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2945/94, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat rundvlees waarvoor een gemeenschapsrechtelijk verbod op uitvoer vanuit een bepaalde lidstaat naar de andere lidstaten en naar derde landen geldt, als van „gezonde handelskwaliteit” kan worden aangemerkt, en dat het voor de toekenning van restituties vereist dat de exporteur aantoont dat het uitgevoerde product niet afkomstig is uit een lidstaat van waaruit de uitvoer verboden is, wanneer de nationale administratie over aanwijzingen beschikt dat het product onder een uitvoerverbod valt.
Immers, aangezien dergelijk vlees niet in normale omstandigheden in de handel kan worden gebracht, voldoet het niet aan deze kwaliteitseisen. Voorzover de exporteur door de indiening van een restitutieaanvraag altijd op expliciete of impliciete wijze verzekert dat is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van de restitutie, met inbegrip dat er sprake is van een „gezonde handelskwaliteit”, moet hij volgens de bewijsregels van het nationale recht aantonen dat deze voorwaarde wel degelijk is vervuld voor het geval dat de aangifte door de nationale autoriteiten in twijfel zou worden getrokken.
(cf. punten 20, 25, 32, 35, 37‑38, dictum 1)
2. De verzekering die in een nationaal betalingsverzoek, als bedoeld in artikel 47 van verordening nr. 3665/87 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2945/94, met betrekking tot de „gezonde handelskwaliteit” in de zin van artikel 13, eerste zinsnede, van voormelde verordening wordt gegeven, maakt geen deel uit van de gegevens als bedoeld in artikel 11, lid 1, tweede alinea, en artikel 3 van deze verordening, die betrekking hebben op de berekening van de gevraagde restitutie en op het document dat voor de toekenning van een restitutie wordt gebruikt. Zij kan door de nationale rechterlijke instantie evenwel worden beschouwd als een bewijselement voor de beoordeling van de situatie van de exporteur.
Immers, allereerst wordt de in artikel 11, lid 1, van verordening nr. 3665/87 bedoelde restitutieaanvraag niet gedaan door indiening van het in artikel 47 van deze verordening bedoelde betalingsverzoek, aangezien dit verzoek niet de juridische basis vormt voor het recht op dergelijke betaling. Bovendien zijn het de in artikel 3, lid 5, van deze verordening bedoelde documenten, te weten de aangifte ten uitvoer of enig ander bij de uitvoer gebruikt document, die de juridische basis voor een restitutie kunnen vormen en het onderzoek van de restitutieaanvraag, dat overeenkomstig het reeds aangehaalde artikel 11, lid 1, ertoe kan leiden dat een sanctie wordt opgelegd, op gang kunnen brengen.
(cf. punten 40‑41, 43, dictum 2)
ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
1 december 2005 (*)
„Restituties bij uitvoer – Toekenningsvoorwaarden – Rundvlees – Verordening (EEG) nr. 3665/87 – Boviene spongiforme encefalopathie – Uitvoerverbod – Gezonde handelskwaliteit – Aangifte ten uitvoer – Nationaal verzoek om betaling – Sanctie”
In zaak C‑309/04,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) bij beslissing van 20 april 2004, ingekomen bij het Hof op 21 juli 2004, in de procedure
Fleisch-Winter GmbH & Co. KG
tegen
Hauptzollamt Hamburg-Jonas,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, N. Colneric, J. N. Cunha Rodrigues, E. Juhász (rapporteur) en E. Levits, rechters,
advocaat-generaal: P. Léger,
griffier: K. Sztranc, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 juli 2005,
gelet op de opmerkingen van:
– Fleisch-Winter GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door U. Schrömbges en J. Vagt, Rechtsanwälte,
– het Hauptzollamt Hamburg-Jonas, vertegenwoordigd door G. Seber als gemachtigde,
– de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. van Rijn en F. Erlbacher als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 3, 11 en 13 van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 351, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2945/94 van de Commissie van 2 december 1994 (PB L 310, blz. 57; hierna: „verordening nr. 3665/87”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Fleisch‑Winter GmbH & Co. KG (hierna: „Fleisch-Winter”) en het Hauptzollamt Hamburg‑Jonas (Duitse douaneautoriteit; hierna: „Hauptzollamt”) betreffende de met een financiële sanctie verbonden vordering tot terugbetaling van een voorschot op de uitvoerrestitutie alsook de weigering van een aangevraagde restitutie.
Communautair rechtskader
3 De negende en de zestiende overweging van verordening nr. 3665/87 luiden:
„dat de kwaliteit van de producten zodanig dient te zijn dat zij onder normale omstandigheden in de handel kunnen worden gebracht;
[…]
[…] dat, teneinde voor de exporteurs de financiering van hun uitvoertransacties te vergemakkelijken, de lidstaten dienen te worden gemachtigd hun, zodra de uitvoeraangifte is aanvaard, de restitutie geheel of gedeeltelijk voor te schieten op voorwaarde dat dan door het stellen van een zekerheid wordt gewaarborgd dat dit voorschot zal worden terugbetaald ingeval later mocht blijken dat de restitutie niet had mogen worden betaald”.
4 Artikel 3 van deze verordening bepaalt:
„1. Onder de dag van uitvoer wordt verstaan de dag waarop de douaneautoriteit de aangifte ten uitvoer aanvaardt, waarin is vermeld dat een restitutie zal worden gevraagd.
2. De dag waarop de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard, is bepalend voor:
a) de restitutievoet, ingeval de restitutie niet vooraf werd vastgesteld,
b) de in voorkomend geval uit te voeren aanpassingen van de restitutievoet, ingeval de restitutie vooraf werd vastgesteld.
3. Elke handeling die dezelfde rechtsgevolgen heeft als de aanvaarding van de aangifte ten uitvoer, wordt met die aanvaarding gelijkgesteld.
4. De dag van uitvoer is bepalend voor de vaststelling van hoeveelheid, aard en kenmerken van het uitgevoerde product.
5. Op het document dat bij de uitvoer wordt gebruikt om een restitutie te verkrijgen moeten alle nodige gegevens voor de berekening van de restitutie worden vermeld, met name:
a) de omschrijving van de producten volgens de voor de restituties gebruikte nomenclatuur;
b) de nettohoeveelheid van deze producten of, in voorkomend geval, de hoeveelheid in de meeteenheid die voor de berekening van de restitutie in aanmerking moet worden genomen;
c) voorzover nodig [voor] de berekening van de restitutie, de samenstelling van de betrokken producten of een verwijzing naar deze samenstelling.
Ingeval het in dit lid bedoelde document de aangifte ten uitvoer is, moet deze eveneens de genoemde gegevens bevatten evenals de vermelding ‚restitutiecode’.
6. Op het tijdstip van deze aanvaarding of van deze handeling worden de producten onder douanecontrole geplaatst tot zij het douanegebied van de Gemeenschap verlaten.”
5 Artikel 11, lid 1, van verordening nr. 3665/87 voorziet in sancties voor het geval dat de exporteur een hogere uitvoerrestitutie vraagt dan de geldende. De tweede alinea van dit lid bepaalt dat de gevraagde restitutie het bedrag is dat is berekend aan de hand van de gegevens die op grond van artikel 3 of van artikel 25, lid 2, van deze verordening zijn verstrekt.
6 Artikel 13 van verordening nr. 3665/87 luidt als volgt:
„Restituties worden niet verleend indien de producten niet van gezonde handelskwaliteit zijn en als de geschiktheid voor menselijke consumptie, voorzover zij daarvoor zijn bestemd, wegens de eigenschappen ervan of de toestand waarin zij zich bevinden, geheel of in aanzienlijke mate is verloren gegaan.”
7 Artikel 47, leden 1 en 2, van de verordening bepaalt:
„1. De restitutie wordt slechts op uitdrukkelijk verzoek van de exporteur betaald door de lidstaat op het grondgebied waarvan de aangifte ten uitvoer is aanvaard.
De restitutieaanvraag moet worden ingediend:
a) hetzij schriftelijk; de lidstaten kunnen daartoe een specifiek formulier voorschrijven;
b) hetzij met behulp van informaticaprocédés volgens door de bevoegde instanties vastgestelde en door de Commissie goedgekeurde voorschriften.
[...]
2. Het dossier voor de betaling van de restitutie of het vrijgeven van de zekerheid moet, behalve in geval van overmacht, worden ingediend binnen twaalf maanden na de dag waarop de aangifte ten uitvoer is aanvaard.”
8 De derde overweging van verordening nr. 2945/94 luidt als volgt:
„Overwegende dat, wanneer een exporteur onjuiste gegevens verstrekt, deze gegevens, indien de fout niet wordt opgemerkt, ertoe kunnen leiden dat ten onrechte een restitutie wordt betaald; dat het volstrekt verantwoord is om, wanneer de fout wordt opgemerkt, de exporteur een sanctie op te leggen die evenredig is aan het bedrag dat hij ten onrechte zou hebben ontvangen indien de fout niet was ontdekt; dat […] indien de onjuiste gegevens opzettelijk zijn verstrekt, het eveneens binnen de evenredigheidsregel valt een zwaardere sanctie op te leggen.”
9 Artikel 21, lid 1, eerste en tweede alinea, van verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 102, blz. 11), bepaalt:
„Restituties worden niet verleend indien de producten op de dag waarop de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard, niet van gezonde handelskwaliteit zijn.
De producten voldoen aan de in de eerste alinea vervatte eis wanneer zij in normale omstandigheden en onder de op de restitutieaanvraag vermelde omschrijving op het grondgebied van de Gemeenschap in de handel kunnen worden gebracht en ingeval deze producten bestemd zijn voor menselijke consumptie, de kenmerken en de toestand ervan niet van dien aard zijn dat de producten helemaal niet of slechts in aanzienlijk mindere mate voor dit doel kunnen worden gebruikt.”
10 Artikel 5, lid 1, derde alinea, van verordening (EG) nr. 2221/95 van de Commissie van 20 september 1995 houdende nadere bepalingen ter toepassing van verordening (EEG) nr. 386/90 van de Raad ten aanzien van de fysieke controle bij de uitvoer van voor een restitutie in aanmerking komende landbouwproducten (PB L 224, blz. 13), luidt als volgt:
„Het douanekantoor van uitvoer ziet erop toe dat artikel 13 van verordening (EEG) nr. 3665/87 wordt nageleefd.”
11 Artikel 13, leden 6, 9 en 10, van verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB L 148, blz. 24), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 3290/94 van de Raad van 22 december 1994 inzake de aanpassingen en de overgangsmaatregelen in de landbouwsector voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde (PB L 349, blz. 105; hierna: „verordening nr. 805/68”), bepaalt:
„6. De restitutie wordt uitsluitend toegekend op aanvraag en na overlegging van het desbetreffende uitvoercertificaat.
[…]
9. De restitutie wordt uitbetaald wanneer is aangetoond dat de producten:
– van oorsprong uit de Gemeenschap zijn, behalve bij toepassing van lid 10, en
– buiten de Gemeenschap zijn uitgevoerd
[…]
10. Behoudens een afwijking waartoe besloten is volgens de procedure van artikel 27, wordt bij de uitvoer van uit derde landen ingevoerde en opnieuw naar derde landen uitgevoerde producten geen restitutie verleend.”
12 Volgens artikel 1 van beschikking 96/239/EG van de Commissie van 27 maart 1996 inzake spoedmaatregelen ter bescherming tegen boviene spongiforme encefalopathie (PB L 78, blz. 47), zoals gewijzigd bij beschikking 96/362/EG van de Commissie van 11 juni 1996 (PB L 139, blz. 17; hierna: „beschikking 96/239”),
„[…] zorgt het Verenigd Koninkrijk ervoor dat vanaf zijn grondgebied geen verzending naar andere lidstaten en naar derde landen plaatsvindt van:
[…]
– vlees van in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen,
– producten van in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen, die in de voedselketen voor de mens kunnen komen […]”
13 Artikel 1 bis van beschikking 96/239 luidt als volgt:
„1. Het Verenigd Koninkrijk verzendt geen:
– vlees voor menselijke consumptie,
[…]
van niet in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen, tenzij deze producten afkomstig zijn van onder officiële veterinaire controle staande inrichtingen die een stelsel voor de nasporing van ruw materiaal hebben ingevoerd waarbij in alle productiestadia de oorsprong van het materiaal kan worden bepaald.
2. Het Verenigd Koninkrijk deelt de lijst van inrichtingen die aan de in lid 1 genoemde voorwaarden voldoen aan de Commissie en de andere lidstaten mede.
3. Het Verenigd Koninkrijk draagt ervoor zorg, dat de in lid 1 genoemde producten die naar de andere lidstaten worden gezonden, vergezeld gaan van een door een officiële dierenarts afgegeven gezondheidscertificaat waarin wordt verklaard dat zij aan de in lid 1 genoemde voorwaarden voldoen.”
Feiten in het hoofdgeding en prejudiciële vragen
14 Tussen mei en juni 1997 had Fleisch-Winter vijf partijen bevroren rundvlees aangegeven die volgens de uitvoeraangiften waren bestemd voor uitvoer naar Rusland. Zij had het rundvlees gekocht van een Franse firma die het op haar beurt van een Belgische firma had gekocht. Onderzoek door de Duitse douanecontroledienst leverde aanwijzingen op dat het vlees mogelijk uit het Verenigd Koninkrijk afkomstig was en van daaruit naar België was gebracht in strijd met beschikking 96/239.
15 Daarop vorderde het Hauptzollamt de als voorschot betaalde uitvoerrestitutie terug en weigerde het in één geval de gevraagde restitutie. Tegen die besluiten stelde Fleisch-Winter, nadat zij zonder succes een bezwaarschrift had ingediend, beroep in. Ook dat beroep werd verworpen.
16 Bij besluit van 24 november 1997, in de versie van de beslissing op bezwaarschrift van 10 september 1999, legde het Hauptzollamt Fleisch-Winter op grond van artikel 11, lid 1, eerste alinea, sub a, van verordening nr. 3665/87 voor de vijf voormelde partijen een sanctie van in het totaal 104 312,90 DEM op, op grond dat zij, anders dan zij had verklaard, geen recht op uitvoerrestitutie had.
17 Fleisch-Winter stelde beroep in bij het bevoegde Finanzgericht, dat oordeelde dat het Hauptzollamt de sanctie terecht had opgelegd. Volgens het Finanzgericht had verzoekster in het hoofdgeding de twijfel omtrent de vraag of het naar Rusland uit te voeren vlees onder een communautaire uitvoerverbod viel, niet kunnen wegnemen. Zij kon dan ook geen aanspraak maken op voormelde restitutie, omdat vlees dat onder dat verbod valt, niet van „handelskwaliteit” in de zin van artikel 13 van verordening nr. 3665/87 was.
18 In deze omstandigheden heeft Fleisch-Winter tegen deze uitspraak beroep in Revision ingesteld bij het Bundesfinanzhof, dat heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen voor te leggen:
„1) Sluit de omstandigheid dat op basis van een douaneonderzoek het vermoeden bestaat dat bepaalde goederen onder een gemeenschapsrechtelijk verplaatsingsverbod vallen, volgens hetwelk het verboden is een product waarvoor een restitutie is aangevraagd, vanuit een bepaalde lidstaat naar de andere lidstaten en naar derde landen te brengen, op zich reeds uit dat er sprake is van een gezonde handelskwaliteit in de zin van artikel 13, eerste zinsnede, van verordening nr. 3665/87, zonder dat van geval tot geval behoeft te worden nagegaan of dat product daadwerkelijk die hoedanigheid heeft of daadwerkelijk geschikt voor de afzet is?
2) Maakt de in een nationaal betalingsverzoek gegeven verzekering met betrekking tot de gezonde handelskwaliteit in de zin van artikel 13, eerste zinsnede, van verordening nr. 3665/87 deel uit van de in artikel 11, lid 1, tweede alinea, juncto artikel 3 van verordening nr. 3665/87 bedoelde gegevens?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
De eerste vraag
19 Met deze vraag, die in twee onderdelen kan worden opgesplitst, wenst de verwijzende rechterlijke instantie te vernemen of artikel 13 van verordening nr. 3665/87 aldus moet worden uitgelegd dat het in de eerste plaats zich ertegen verzet dat rundvlees waarvoor een gemeenschapsrechtelijk verbod op uitvoer vanuit een bepaalde lidstaat naar de andere lidstaten en naar derde landen geldt, als van „gezonde handelskwaliteit” kan worden aangemerkt, en dat het in de tweede plaats voor de toekenning van restituties vereist dat de exporteur aantoont dat het uitgevoerde product niet afkomstig is uit een lidstaat van waaruit de uitvoer verboden is, wanneer de nationale administratie over aanwijzingen beschikt dat het product onder een uitvoerverbod valt.
Het eerste onderdeel van de eerste vraag
20 Met betrekking tot verordening nr. 1041/67/EEG van de Commissie van 21 december 1967 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de verlening van restituties bij de uitvoer van producten waarvoor een stelsel van gemeenschappelijke prijzen geldt (PB 1967, 314, blz. 9) heeft het Hof geoordeeld dat het vereiste van „gezonde handelskwaliteit” een algemene en objectieve voorwaarde is voor de toekenning van een restitutie, en dat een product dat op het grondgebied van de Gemeenschap niet in normale omstandigheden en volgens de omschrijving op de restitutieaanvraag in de handel kan worden gebracht, niet voldoet aan deze kwaliteitseisen (zie in die zin arresten van 9 oktober 1973, Muras, 12/73, Jurispr. blz. 963, punt 12, en 26 mei 2005, SEPA, C‑409/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 22).
21 Dat de hoedanigheid dat een product „in normale omstandigheden” in de handel kan worden gebracht, inherent is aan het begrip „gezonde handelskwaliteit”, blijkt bovendien duidelijk uit de regeling inzake de uitvoerrestituties voor landbouwproducten, aangezien alle relevante verordeningen die sinds verordening nr. 1041/67 zijn vastgesteld, vereisen dat een product zowel van „gezonde handelskwaliteit” is als in „normale omstandigheden” in de handel kan worden gebracht, opdat uitvoerrestituties kunnen worden toegekend. Wat verordening nr. 3665/87 betreft, is in de negende overweging daarvan van dit vereiste sprake (zie in die zin arrest SEPA, reeds aangehaald, punten 23 en 26).
22 Opgemerkt moet worden dat ten tijde van de feiten in het hoofdgeding de uitvoer van rundvlees uit het Verenigd Koninkrijk verboden was bij beschikking 96/239.
23 Vlees waarvan de distributie in de Gemeenschap in aanzienlijke mate is beperkt, kan evenwel niet worden aangemerkt als vlees dat „in normale omstandigheden” in de handel kan worden gebracht (zie in die zin arrest SEPA, reeds aangehaald, punt 30).
24 Hieruit volgt dat rundvlees dat ondanks een communautair verbod wordt uitgevoerd, niet van „gezonde handelskwaliteit” is in de zin van artikel 13 van verordening nr. 3665/87, en dat de uitvoer ervan geen recht geeft op de toekenning van restituties.
25 Bijgevolg moet op het eerste onderdeel van de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 13 van verordening nr. 3665/87 aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat rundvlees waarvoor een gemeenschapsrechtelijk verbod op uitvoer vanuit een bepaalde lidstaat naar de andere lidstaten en naar derde landen geldt, als van „gezonde handelskwaliteit” kan worden aangemerkt.
Het tweede onderdeel van de eerste vraag
26 Volgens artikel 13, lid 9, van verordening nr. 805/68 wordt in de rundvleessector de uitvoerrestitutie uitbetaald wanneer is aangetoond dat de producten van oorsprong uit de Gemeenschap zijn, behalve bij toepassing van lid 10 van dit artikel. Uit niets in het dossier blijkt dat de in artikel 13, lid 10, bedoelde afwijking van toepassing was. Het lijdt geen twijfel dat het desbetreffende bewijs door de exporteur moet worden geleverd.
27 Wanneer twijfel rijst over de oorsprong van een of meerdere producten, kan de communautaire oorsprong enkel worden aangetoond met het bewijs dat dit product van oorsprong is of deze producten van oorsprong zijn uit een bepaalde lidstaat of uit bepaalde lidstaten. Met dit bewijs staat ondubbelzinnig vast of het product waarvoor de uitvoerrestitutie werd gevraagd, al dan niet afkomstig is uit een lidstaat van waaruit de uitvoer verboden is.
28 Wat de „gezonde handelskwaliteit” betreft, moet allereerst worden opgemerkt dat artikel 13 van verordening nr. 3665/87 deel uitmaakt van hoofdstuk 1, met als opschrift „Recht op restitutie”, van titel 2, met als opschrift „Uitvoer naar derde landen”, van deze verordening, wat aantoont dat de „gezonde handelskwaliteit” van het uitgevoerde product een voor de toekenning van de restituties vereiste materiële voorwaarde is.
29 Aan het feit dat de „gezonde handelskwaliteit” een materiële voorwaarde is voor de toekenning van de restituties wordt niet, zoals Fleisch-Winter betoogt, getornd door artikel 3, lid 5, van verordening nr. 3665/87, aangezien de hierin vermelde gegevens een niet-exhaustieve lijst vormen.
30 In tegenstelling tot wat Fleisch-Winter betoogt, wordt hieraan evenmin getornd door verordening nr. 800/1999. In de eerste plaats is deze verordening, waarbij verordening nr. 3665/87 op een later tijdstip dan dat van de feiten in het hoofdgeding is ingetrokken en vervangen, ratione temporis immers niet van toepassing. In de tweede plaats maakt artikel 21 van verordening nr. 800/1999 deel uit van hoofdstuk 1, met als opschrift „Recht op restitutie”, van titel II van deze verordening, net als artikel 13 van verordening nr. 3665/87, zoals in punt 28 van dit arrest is uiteengezet. De materiële voorwaarden voor het recht op restitutie worden dus vastgesteld in dit hoofdstuk 1.
31 Het stelsel van uitvoerrestituties wordt gekenmerkt door het feit dat de communautaire steun enkel wordt toegekend op voorwaarde dat de exporteur hiervoor een aanvraag indient en dat het door de gemeenschapsbegroting wordt gefinancierd. Aangezien het stelsel berust op facultatieve verklaringen, moet de exporteur, wanneer hij uit eigen beweging heeft besloten hierop een beroep te doen, de relevante gegevens verstrekken die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op restitutie en de bepaling van het bedrag ervan. Dienaangaande heeft het Hof met betrekking tot verordening nr. 3665/87 en het sanctiestelsel ervan reeds geoordeeld dat bij een communautaire steunregeling aan de toekenning van de steun noodzakelijk de voorwaarde wordt verbonden dat de rechthebbende alle waarborgen van eerlijkheid en betrouwbaarheid biedt (zie in die zin arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister, C‑210/00, Jurispr. blz. I‑6453, punt 41).
32 Door de aangifte van een product in het kader van de procedure voor uitvoerrestituties laat een exporteur doorschemeren dat dit product alle voor de restitutie noodzakelijke voorwaarden vervult. Verordening nr. 3665/87 verplicht de exporteur niet uitdrukkelijk te verklaren dat het product van „gezonde handelskwaliteit” is, maar zelfs wanneer de exporteur geen dergelijke verklaring aflegt, betekent zijn aanvraag voor restitutie nog steeds dat hij op impliciete wijze verzekert dat deze voorwaarde is vervuld. De opvatting van Fleisch-Winter volgens welke de „gezonde handelskwaliteit” wettelijk wordt vermoed, kan niet worden aanvaard.
33 De gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van de restituties bij uitvoer voor landbouwproducten worden door de Commissie geregeld en het staat aan de nationale autoriteiten van de lidstaten om de communautaire regeling op hun grondgebied toepassing te doen vinden en te doen naleven. De verplichting om de restitutievoorwaarden te verifiëren, is zwaarder in een context als die van het hoofdgeding, waarin de uitvoer van vlees vanuit een lidstaat is verboden ter bescherming van de volksgezondheid tegen ernstige ziekten en epidemieën. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat het Hof herhaaldelijk erop heeft gewezen dat de met de BSE-ziekte verbonden risico’s reëel en ernstig zijn en dat conservatoire maatregelen uit hoofde van de bescherming van de menselijke gezondheid tegen deze ziekte passend zijn (zie arresten van 5 mei 1998, Verenigd Koninkrijk/Commissie, C‑180/96, Jurispr. blz. I‑2265; 12 juli 2001, Portugal/Commissie, C‑365/99, Jurispr. blz. I‑5645, en 22 mei 2003, Frankrijk/Commissie, C‑393/01, Jurispr. blz. I‑5405, punt 42).
34 Wat de vraag betreft of de vereisten van een „gezonde handelskwaliteit” zijn vervuld, moet het argument van Fleisch-Winter worden verworpen volgens hetwelk artikel 5, lid 1, derde alinea, van verordening nr. 2221/95, op grond waarvan het douanekantoor van uitvoer erop moet toezien dat artikel 13 van verordening nr. 3665/87 wordt nageleefd, de verplichting om vast te stellen of er sprake is van de „gezonde handelskwaliteit”, volledig bij de nationale autoriteiten legt. Verordening nr. 2221/95 ziet namelijk op de fysieke controle van de producten, terwijl de verificatie in de zaak in het hoofdgeding betrekking heeft op een juridische eigenschap ervan, wat met een fysieke controle niet kan worden vastgesteld.
35 Integendeel, aangezien de exporteur door de indiening van een restitutieaanvraag altijd op expliciete of impliciete wijze verzekert dat er sprake is van een „gezonde handelskwaliteit”, moet hij volgens de bewijsregels van het nationale recht aantonen dat deze voorwaarde wel degelijk is vervuld voor het geval dat de aangifte door de nationale autoriteiten in twijfel zou worden getrokken.
36 Uit het dossier blijkt overigens dat, na de onthulling van bepaalde informatie waaruit is gebleken dat het uitgevoerde rundvlees uit het Verenigd Koninkrijk afkomstig kon zijn en aldus onder een uitvoerverbod kon vallen, het voorschot op de restitutie is teruggevorderd en één van de aangevraagde restituties is geweigerd, wat aanleiding heeft gegeven tot administratieve en vervolgens gerechtelijke procedures. In de loop van deze procedures heeft Fleisch-Winter geen informatie verstrekt met betrekking tot de herkomst van het vlees en heeft zij zelfs ter terechtzitting verklaard dat zij de oorsprong van het betrokken product niet kende. Het staat aan de nationale rechterlijke instantie om bij het onderzoek van alle relevante aspecten van de zaak hieruit de definitieve conclusie te trekken.
37 Op het tweede onderdeel van de eerste vraag moet worden geantwoord dat artikel 13 van verordening nr. 3665/87 voor de toekenning van restituties vereist dat de exporteur aantoont dat het uitgevoerde product niet afkomstig is uit een lidstaat van waaruit de uitvoer verboden is, wanneer de nationale administratie over aanwijzingen beschikt dat het product onder een uitvoerverbod valt.
38 Op de eerste vraag dient dan ook te worden geantwoord dat artikel 13 van verordening nr. 3665/87 aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat rundvlees waarvoor een gemeenschapsrechtelijk verbod op uitvoer vanuit een bepaalde lidstaat naar de andere lidstaten en naar derde landen geldt, als van „gezonde handelskwaliteit” kan worden aangemerkt, en dat het voor de toekenning van restituties vereist dat de exporteur aantoont dat het uitgevoerde product niet afkomstig is uit een lidstaat van waaruit de uitvoer verboden is, wanneer de nationale administratie over aanwijzingen beschikt dat het product onder een uitvoerverbod valt.
De tweede vraag
39 Met deze vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie te vernemen of de in een nationaal betalingsverzoek gegeven verzekering met betrekking tot de gezonde handelskwaliteit in de zin van artikel 13, eerste zinsnede, van verordening nr. 3665/87 deel uitmaakt van de in artikel 11, lid 1, tweede alinea, juncto artikel 3 van verordening nr. 3665/87 bedoelde gegevens.
40 Aangaande het in artikel 47, lid 1, van verordening nr. 3665/87 bedoelde betalingsverzoek heeft het Hof reeds geoordeeld dat het slechts een document van technische en procedurele aard betreft. Dit verzoek, dat kan worden ingediend binnen twaalf maanden na de dag waarop de aangifte ten uitvoer is aanvaard, dus een hele tijd na de uitvoer, vormt weliswaar een voorwaarde voor restitutiebetaling, maar niet de juridische basis voor een recht op een dergelijke betaling. De in artikel 11, lid 1, van deze verordening bedoelde restitutieaanvraag wordt dus niet gedaan door indiening van het in artikel 47 van deze verordening bedoelde betalingsverzoek (zie in die zin arrest van 14 april 2005, Käserei Champignon Hofmeister, C‑385/03, Jurispr. blz. I‑2997, punten 26 en 27).
41 Uit de rechtspraak volgt eveneens dat het de in artikel 3, lid 5, van verordening nr. 3665/87 bedoelde documenten zijn, te weten de aangifte ten uitvoer of enig ander bij de uitvoer gebruikt document, die de juridische basis voor een restitutie kunnen vormen en het onderzoek van de restitutieaanvraag, dat overeenkomstig artikel 11, lid 1, van deze verordening ertoe kan leiden dat een sanctie wordt opgelegd, op gang kunnen brengen (zie in die zin arrest van 14 april 2005, Käserei Champignon Hofmeister, reeds aangehaald, punten 23, 29 en 36).
42 Zoals in de punten 32 en 35 van het onderhavige arrest is opgemerkt, wordt door de indiening van een restitutieaanvraag altijd op expliciete of impliciete wijze verzekerd dat de voorwaarden voor de toekenning van de restitutie vervuld zijn, met inbegrip van die met betrekking tot een „gezonde handelskwaliteit” van het product. In dit geval kan het in artikel 47 van verordening nr. 3665/87 bedoelde betalingsverzoek niet worden geacht doorslaggevend te zijn voor de vestiging van het materiële recht op restitutie.
43 Gelet op de voorgaande overwegingen, moet dan ook op de tweede vraag worden geantwoord dat de in een nationaal betalingsverzoek gegeven verzekering met betrekking tot de „gezonde handelskwaliteit” in de zin van artikel 13, eerste zinsnede, van verordening nr. 3665/87 geen deel uitmaakt van de in artikel 11, lid 1, tweede alinea, juncto artikel 3 van verordening nr. 3665/87 bedoelde gegevens. Zij kan door de nationale rechterlijke instantie evenwel worden beschouwd als een bewijselement voor de beoordeling van de situatie van de exporteur.
Kosten
44 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 13 van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2945/94 van de Commissie van 2 december 1994, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat rundvlees waarvoor een gemeenschapsrechtelijk verbod op uitvoer vanuit een bepaalde lidstaat naar de andere lidstaten en naar derde landen geldt, als van „gezonde handelskwaliteit” kan worden aangemerkt, en dat het voor de toekenning van restituties vereist dat de exporteur aantoont dat het uitgevoerde product niet afkomstig is uit een lidstaat van waaruit de uitvoer verboden is, wanneer de nationale administratie over aanwijzingen beschikt dat het product onder een uitvoerverbod valt.
2) De in een nationaal betalingsverzoek gegeven verzekering met betrekking tot de „gezonde handelskwaliteit” in de zin van artikel 13, eerste zinsnede, van verordening nr. 3665/87 maakt geen deel uit van de in artikel 11, lid 1, tweede alinea, juncto artikel 3 van verordening nr. 3665/87 bedoelde gegevens. Zij kan door de nationale rechterlijke instantie evenwel worden beschouwd als een bewijselement voor de beoordeling van de situatie van de exporteur.
ondertekeningen
* Procestaal: Duits.