EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62004CJ0147

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 januari 2006.
De Groot en Slot Allium BV en Bejo Zaden BV tegen Ministre de l'Économie, des Finances et de l'Industrie en Ministre de l'Agriculture, de l'Alimentation, de la Pêche et des Affaires rurales.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Conseil d'État - Frankrijk.
Richtlijn 70/458/EEG - In handel brengen van groentezaad -Artikel 2 - Richtlijn 92/33/EEG - In handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad - Bijlage II - Gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen - Nationale regeling waarbij onder naam sjalotten enkel sjalottenrassen verkregen door vegetatieve vermeerdering in handel mogen worden gebracht - Artikel 28 EG - Bescherming van consument.
Zaak C-147/04.

Jurisprudentie 2006 I-00245

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2006:7

Zaak C‑147/04

De Groot en Slot Allium BV

en

Bejo Zaden BV

tegen

Ministre de l’Économie, des Finances et de l’Industrie

en

Ministre de l’Agriculture, de l’Alimentation, de la Pêche et

des Affaires rurales

[verzoek van de Conseil d’État (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Richtlijn 70/458/EEG – In handel brengen van groentezaad – Artikel 2 – Richtlijn 92/33/EEG – In handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad – Bijlage II – Gemeenschappelijke rassenlijst van groentegewassen – Nationale regeling waarbij onder naam sjalotten enkel sjalottenrassen verkregen door vegetatieve vermeerdering in handel mogen worden gebracht – Artikel 28 EG – Bescherming van consument”

Conclusie van advocaat-generaal D. Ruiz-Jarabo Colomer van 24 mei 2005 

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 januari 2006 

Samenvatting van het arrest

1.     Landbouw – Harmonisatie van wetgevingen – In handel brengen van groentezaad – Richtlijn 70/458

(Richtlijnen van de Raad 70/458, art. 2, lid 1, A, en 92/33, bijlage II)

2.     Vrij verkeer van goederen – Kwantitatieve beperkingen – Maatregelen van gelijke werking

(Art. 28 EG)

1.     De bepalingen van de richtlijnen 70/458 betreffende het in de handel brengen van groentezaad, zoals gewijzigd, en 92/33 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad, in onderlinge samenhang gelezen, wettigen niet de conclusie dat wanneer een groentegewas niet voorkomt op de lijst van artikel 2, lid 1, A, van richtlijn 70/458, een ras van dit gewas desalniettemin, op grond dat dit groentegewas voorkomt op de lijst van bijlage II bij richtlijn 92/33, als zaaizaad op de gemeenschappelijke rassenlijst van groentegewassen kan worden opgenomen.

Hieruit volgt dat, aangezien de sjalot niet voorkomt op de lijst van groentegewassen die onder richtlijn 70/458 vallen, de opname op de gemeenschappelijke lijst van de rassen ambition en matador als zaaizaad van dit groentegewas door de Commissie, nadat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat de nationale lijst aan haar ter kennis hadden gebracht, niet in overeenstemming met de genoemde richtlijn heeft plaatsgevonden.

(cf. punten 65‑66)

2.     Een lidstaat die bepaalt dat onder de benaming „sjalotten” alleen groentegewassen die door vegetatieve vermeerdering zijn verkregen, in de handel mogen worden gebracht, doch niet de groentegewassen die uit zaad zijn verkregen en in andere lidstaten onder diezelfde benaming worden geproduceerd en verhandeld, voldoet niet aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens artikel 28 EG.

Een dergelijke regeling kan niet worden gerechtvaardigd uit hoofde van artikel 28 EG, wanneer zij geen rechtvaardiging vindt in dwingende eisen die met name verband houden met de bescherming van de consument. Afgezien van het verschil met betrekking tot hun voortplantingswijze, lijken de twee sjalottensoorten uiterlijk immers sterk op elkaar. Het doel van de litigieuze nationale regeling, te weten de bescherming van de consument, kan derhalve worden bereikt met een aangepaste etikettering, waarop wordt vermeld dat de litigieuze sjalotten uit zaad zijn verkregen, en niet door vegetatieve vermeerdering.

(cf. punten 75, 77, 79‑80 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

10 januari 2006 (*)

„Richtlijn 70/458/EEG – In handel brengen van groentezaad – Artikel 2 – Richtlijn 92/33/EEG – In handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad – Bijlage II – Gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen – Nationale regeling waarbij onder naam sjalotten enkel sjalottenrassen verkregen door vegetatieve vermeerdering in handel mogen worden gebracht – Artikel 28 EG – Bescherming van consument”

In zaak C‑147/04,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) bij beslissing van 4 februari 2004, ingekomen bij het Hof op 22 maart 2004, in de procedure

De Groot en Slot Allium BV,

Bejo Zaden BV

tegen

Ministre de l’Économie, des Finances et de l’Industrie,

Ministre de l’Agriculture, de l’Alimentation, de la Pêche et des Affaires rurales,

in tegenwoordigheid van:

Comité économique agricole régional fruits et légumes de la Région Bretagne (Cerafel),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J. Makarczyk, C. Gulmann, G. Arestis (rapporteur) en J. Klučka, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruíz-Jarabo Colomer,

griffier: K. Sztranc, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 april 2005,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

–       De Groot en Slot Allium BV en Bejo Zaden BV, vertegenwoordigd door C. Amigues en M. Bay, avocats,

–       het Comité économique agricole régional fruits en légumes de la Région Bretagne (Cerafel), vertegenwoordigd door M. Jacquot, O. Prost en K. Merten-Lentz, avocats,

–       de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A. Colomb als gemachtigden,

–       de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster en D. J. M. de Grave als gemachtigden,

–       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Nolin en B. Stromsky als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 mei 2005,

het navolgende

Arrest

1       Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de richtlijnen 70/458/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (PB L 225, blz. 7), zoals gewijzigd bij richtlijn 88/380/EEG van de Raad van 13 juni 1988 (PB L 187, blz. 31; hierna: „richtlijn 70/458”), en 92/33/EEG van de Raad van 28 april 1992 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad (PB L 157, blz. 1).

2       Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds de Nederlandse vennootschappen De Groot en Slot Allium BV en Bejo Zaden BV (hierna: „De Groot en Bejo”) en anderzijds de Ministre de l’Économie, des Finances et de l’Industrie en de Ministre de l’Agriculture, de l’Alimentation, de la Pêche et des Affaires rurales (hierna: „bevoegde ministers”), in het kader van een beroep van deze vennootschappen tot nietigverklaring van het stilzwijgend genomen besluit tot afwijzing van hun verzoek om intrekking van het besluit van 17 mei 1990 inzake de handel in sjalotten (arrêté relatif au commerce des échalotes, JORF van 2 juni 1990, blz. 6557).

 Toepasselijke bepalingen

 De communautaire regeling

 Richtlijn 70/458

3       Artikel 2, lid 1, A, van richtlijn 70/458, die betrekking heeft op groentezaad dat binnen de Gemeenschap wordt verhandeld, bevat een lijst van groenten, waarop de sjalot (allium ascalonicum) ontbreekt.

4       Artikel 2, lid 1, B, C en D, maakt onderscheid tussen drie categorieën groentezaad, te weten respectievelijk basiszaad, gecertificeerd zaad en standaardzaad.

5       Artikel 2, lid 1 bis, van richtlijn 70/458 bepaalt:

„De wijzigingen die in verband met de ontwikkeling van de wetenschappelijke of technische kennis, in de lijst van soorten opgenomen in lid 1, A, zijn aan te brengen voor wat betreft de hybriden die het gevolg zijn van de kruising van soorten die onder deze richtlijn vallen en de benamingen van deze soorten, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 40.”

6       In artikel 3, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 70/458 wordt bepaald:

„1.      De lidstaten schrijven voor dat groentezaad slechts goedgekeurd, als standaardzaad gecontroleerd en in de handel gebracht mag worden, wanneer het ras in minstens één lidstaat officieel toegelaten is.

2.      Elke lidstaat stelt een of meer lijsten op van de rassen waarvan het zaad op zijn grondgebied officieel tot de keuring kan worden toegelaten, als standaardzaad gecontroleerd kan worden en in de handel gebracht kan worden. […]

[…]

3.      Er wordt een gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen opgesteld op basis van de nationale rassenlijsten der lidstaten overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 en 17.”

7       Artikel 4, eerste alinea, van richtlijn 70/458 bepaalt dat de lidstaten er zorg voor dragen dat een ras slechts wordt toegelaten indien het onderscheidbaar, bestendig en voldoende homogeen is. Artikel 5 van diezelfde richtlijn preciseert wanneer een ras onderscheidbaar, bestendig en voldoende homogeen is.

8       Artikel 10, lid 1, van richtlijn 70/458 bepaalt onder meer dat de lidstaten er zorg voor dragen dat de lijst van de op hun grondgebied toegelaten rassen en, wanneer instandhouding geëist wordt, de naam van de in hun land verantwoordelijke persoon of personen officieel worden bekendgemaakt.

9       In artikel 11, lid 1, van richtlijn 70/458 wordt bepaald:

„Elke aanvraag of [elke] intrekking van een aanvraag om toelating van een ras, de opneming ervan in een rassenlijst en de wijzigingen van deze lijst worden onverwijld ter kennis gebracht van de overige lidstaten en van de Commissie.”

10     Ingevolge artikel 11, lid 2, verstrekken de lidstaten de andere lidstaten en de Commissie voor elk toegelaten nieuw ras een korte beschrijving van de eigenschappen die hun ingevolge de toelatingsprocedure bekend zijn. Zij doen desgevraagd eveneens mededeling van de kenmerken ten aanzien waarvan het ras zich van de andere, soortgelijke rassen onderscheidt.

11     Artikel 12, leden 1 en 2, van richtlijn 70/458 bepaalt met name dat de lidstaten voorschrijven dat de toegelaten rassen systematisch in stand worden gehouden en dat dit altijd moet kunnen worden gecontroleerd aan de hand van aantekeningen, gemaakt door de voor het ras verantwoordelijke persoon of personen.

12     Artikel 13 bis van richtlijn 70/458 luidt:

„1.      De lidstaten zien erop toe dat twijfel die na de toelating van een ras is gerezen met betrekking tot de beoordeling van het onderscheid of van de benaming op het tijdstip van toelating, wordt opgeheven.

2.      Wanneer na de toelating van een ras blijkt dat op het tijdstip van toelating niet aan de voorwaarde van onderscheidbaarheid in de zin van artikel 5 was voldaan, wordt de toelating vervangen door een ander besluit, in voorkomend geval een intrekking ervan, overeenkomstig deze richtlijn.

Krachtens dat andere besluit wordt het ras, vanaf het moment van zijn aanvankelijke toelating, niet meer als een in de Gemeenschap bekend ras in de zin van artikel 5, lid 1, beschouwd […].

3.      Wanneer na de toelating van een ras blijkt dat de benaming in de zin van artikel 10 op het tijdstip van toelating niet aanvaardbaar was, wordt de benaming zodanig aangepast dat zij in overeenstemming is met deze richtlijn. De lidstaten kunnen toestaan dat de vroegere benaming tijdelijk als extra aanduiding wordt gebruikt. De nadere voorschriften omtrent het gebruik van de vroegere benaming als extra aanduiding kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 40.”

13     Artikel 14 van richtlijn 70/458 bepaalt:

„1.      De lidstaten dragen er zorg voor, dat de toelating van een ras wordt ingetrokken,

a)      indien bij het onderzoek is aangetoond dat een ras niet meer onderscheidbaar, bestendig of voldoende homogeen is,

b)      op verzoek van de voor het ras verantwoordelijke persoon of personen, tenzij een instandhouding verzekerd blijft.

2.      De lidstaten kunnen de toelating van een ras intrekken,

a)      wanneer de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die uit hoofde van deze richtlijn zijn vastgesteld, niet worden nagekomen,

b)      wanneer bij de aanvraag tot toelating of bij het onderzoek onjuiste of misleidende inlichtingen zijn verstrekt ten aanzien van feiten waarvan de toelating afhankelijk is gesteld.”

14     Ingevolge artikel 15, lid 1, van richtlijn 70/458 dragen de lidstaten er zorg voor dat een ras van hun lijst wordt afgevoerd, indien de toelating van dit ras wordt ingetrokken, of indien de geldigheidsduur van de toelating is verstreken.

15     In artikel 16, leden 1 en 2, van diezelfde richtlijn wordt bepaald:

„1.      De lidstaten dragen er zorg voor dat zaaizaad van rassen welke overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn of op grond van met de beginselen van deze richtlijn overeenkomende beginselen zijn toegelaten, na afloop van een termijn van twee maanden volgende op de in artikel 17 bedoelde publicatie aan geen enkele handelsbeperking ten aanzien van het ras wordt onderworpen.

2.      In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan een lidstaat die zulks verzoekt, volgens de procedure van artikel 40 worden gemachtigd om, indien een ras niet onderscheidbaar, bestendig of voldoende homogeen is, de handel in zaaizaad van het desbetreffende ras op zijn gehele grondgebied of op een deel daarvan te verbieden. Het verzoek moet vóór het einde van het derde kalenderjaar, volgende op dat van de toelating, worden ingediend.”

16     Artikel 17, lid 1, van genoemde richtlijn luidt:

„De Commissie publiceert overeenkomstig de door de lidstaten verstrekte gegevens, telkens wanneer deze bij haar binnenkomen, in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen onder de aanduiding ‚Gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen’ [hierna: ‚gemeenschappelijke lijst’] alle rassen waarvan het zaaizaad op grond van artikel 16 niet aan handelsbeperking[en] ten aanzien van het ras [is] onderworpen, alsmede de in artikel 10, lid 1, bedoelde gegevens betreffende de voor de instandhouding verantwoordelijke persoon of personen. In de publicatie wordt aangegeven welke lidstaten een machtiging in de zin van artikel 16, lid 2, of van artikel 18 hebben ontvangen. […]”

17     Artikel 18 van richtlijn 70/458 bepaalt:

„Indien er wordt geconstateerd dat de teelt van een in de gemeenschappelijke rassenlijst […] opgenomen ras in een lidstaat in fytosanitair opzicht schadelijk zou kunnen zijn voor de teelt van andere rassen of gewassen, kan deze lidstaat, indien hij zulks verzoekt, volgens de procedure van artikel 40 worden gemachtigd om de handel in zaaizaad van dit ras op zijn gehele grondgebied of op een deel daarvan te verbieden. Bij onmiddellijk gevaar van verbreiding van schadelijke organismen kan dit verbod door de betrokken lidstaat vanaf de indiening van zijn verzoek worden uitgevaardigd, tot op het tijdstip waarop het overeenkomstig de procedure van artikel 40 te bepalen definitieve besluit wordt genomen.”

18     Artikel 35, lid 1, van diezelfde richtlijn bepaalt:

„De lidstaten treffen alle dienstige maatregelen om ten minste door steekproeven officieel te kunnen nagaan of het in de handel gebrachte groentezaad beantwoordt aan de in deze richtlijn vervatte voorwaarden.”

19     Overeenkomstig artikel 36 van richtlijn 70/458 zien de lidstaten erop toe dat zaad van de categorieën „gecertificeerd zaad” en „standaardzaad” officieel steekproefsgewijs door een controle achteraf te velde op rasechtheid en raszuiverheid ten opzichte van standaardmonsters wordt gecontroleerd.

20     In artikel 38, leden 1 en 2, van richtlijn 70/458 wordt bepaald:

„1.      Indien bij de controle achteraf te velde herhaaldelijk wordt geconstateerd dat zaad van een ras niet voldoende beantwoordt aan de voorwaarden met betrekking tot de rasechtheid of de raszuiverheid, zien de lidstaten erop toe dat aan degene die voor het in de handel brengen van het zaad verantwoordelijk is, geheel of gedeeltelijk, en eventueel voor een bepaalde periode kan worden verboden dit zaad in de handel te brengen.

2.      De krachtens lid 1 getroffen maatregelen worden pas ingetrokken wanneer met voldoende zekerheid is gebleken dat het voor de handel bestemde zaad in de toekomst zal beantwoorden aan de voorwaarden met betrekking tot de rasechtheid en de raszuiverheid.”

21     Overeenkomstig artikel 40 van richtlijn 70/458 ten slotte brengt, in de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw, dat op de wijze zoals bepaald in ditzelfde artikel kan worden aangezocht, advies uit over het ontwerp van de Commissie van de ter zake te treffen maatregelen.

 Richtlijn 92/33

22     Volgens artikel 1, lid 1, van richtlijn 92/33 is deze van toepassing op het in de handel brengen in de Gemeenschap van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad. Lid 2, eerste alinea, van ditzelfde artikel bepaalt dat de voorschriften van de artikelen 2 tot en met 20 en van artikel 24 van deze richtlijn van toepassing zijn op de in bijlage II genoemde geslachten en soorten, alsmede op hybriden daarvan. In deze bijlage wordt de sjalot (allium ascalonicum) genoemd.

23     Artikel 1, lid 3, van diezelfde richtlijn bepaalt dat de wijzigingen in de lijst van de in bijlage II genoemde geslachten en soorten worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 22 van deze richtlijn.

24     Artikel 9 van richtlijn 92/33 luidt als volgt:

„1.      Onverminderd artikel 2 worden teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen die behoren tot de in bijlage II genoemde geslachten en/of soorten en tevens onder richtlijn 70/458/EEG vallen, binnen de Gemeenschap alleen in de handel gebracht wanneer zij behoren tot een ras dat overeenkomstig die richtlijn is toegelaten.

2.      Onverminderd artikel 2 en de leden 3 en 4 van het onderhavige artikel worden teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen die behoren tot de in bijlage II genoemde geslachten en/of soorten, maar niet onder richtlijn 70/458/EEG vallen, binnen de Gemeenschap alleen in de handel gebracht wanneer zij behoren tot een ras dat in ten minste één lidstaat officieel is toegelaten.

Wat de toelatingsvoorwaarden betreft zijn de artikelen 4 en 5 en artikel 10, lid 3, van die richtlijn van toepassing.

Wat de procedures en formaliteiten voor de toelating en de op instandhouding gerichte selectie betreft zijn artikel 3, leden 2 en 4, de artikelen 6, 7 en 8 en artikel 10, leden 1, 2 en 4, en de artikelen 11 tot en met 15 van die richtlijn mutatis mutandis van toepassing.

Resultaten van onofficiële onderzoeken en praktische informatie die bij het kweken is verkregen, kunnen in alle gevallen in aanmerking worden genomen.

3.      De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de geldigheidsduur van de officiële toelating van de rassen die behoren tot de in lid 2 bedoelde geslachten of soorten, welke vóór 1 januari 1993 is geschied overeenkomstig andere beginselen dan die van richtlijn 70/458/EEG of op grond van het feit dat het materiaal ervan vóór genoemde datum op hun grondgebied in de handel is gebracht, uiterlijk op 30 juni 1998 verstrijkt, tenzij de rassen in kwestie op die datum overeenkomstig lid 1 zijn toegelaten.

4.      De overeenkomstig de leden 2 en 3 officieel toegelaten rassen worden opgenomen in de in artikel 17 van richtlijn 70/458/EEG bedoelde ‚Gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen’. Artikel 16, leden 2 en 3, en de artikelen 17, 18 en 19 van die richtlijn zijn mutatis mutandis van toepassing.

In die publicatie worden de overeenkomstig lid 3 toegelaten rassen met een speciale referentie aangeduid.”

25     Artikel 14 van richtlijn 92/33 bepaalt:

„1.      Voor het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen die voldoen aan de eisen en voorwaarden van deze richtlijn, mogen geen andere dan de in deze richtlijn vastgestelde beperkingen gelden wat de leverancier, de fytosanitaire aspecten, het substraat en de inspectievoorschriften betreft.

2.      Voor het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen waarvan het ras is opgenomen in de ‚Gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen’, mogen ten aanzien van het ras geen andere dan de in deze richtlijn vastgestelde beperkingen gelden.”

 De nationale regeling

26     De artikelen 1 en 2 van het besluit van 17 mei 1990 luiden:

„Artikel 1

Onder de benaming ‚sjalot’ mogen enkel worden vervoerd, gehouden met het oog op verkoop, ten verkoop worden aangeboden of verkocht, de rassen van de Allium cepa L. var. ascalonicum, verkregen door vegetatieve vermeerdering door middel van bollen […].

Artikel 2

Het onderhavige besluit heeft betrekking op sjalotten (Allium cepa L. var. ascalonicum) die zijn bestemd om als zodanig aan de verbruiker te worden geleverd, met uitsluiting van groene sjalotten met hele bladeren en sjalotten die voor verwerking zijn bestemd.

Na opmaak en verpakking moeten de sjalotten voldoen aan de bepalingen van het onderhavige besluit.”

27     Ingevolge artikel L. 214-2 van de code de la consommation wordt overtreding van de bepalingen van het besluit van 17 mei 1990 strafrechtelijk vervolgd als een overtreding van de derde categorie.

 Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

28     Het groentegewas sjalot (allium ascalonicum), dat wordt verkregen door vegetatieve vermenigvuldiging, dat wil zeggen door rechtstreekse vermenigvuldiging van de bollen, en „traditionele sjalot” wordt genoemd, wordt hoofdzakelijk verbouwd in Frankrijk, met name in Bretagne en in de Loirevallei.

29     De Groot en Bejo hebben de sjalottenrassen „ambition” en „matador” ontwikkeld, waarvan de vermenigvuldigingswijze verschilt van die van de traditionele sjalot. Deze twee rassen worden namelijk verkregen uit zaad (geslachtelijke vermenigvuldiging), zonder mogelijke herplanting (zaaisjalotten).

30     In 1993 werden de rassen „ambition” en „matador” voorgelegd voor opneming op de Nederlandse lijst van groentegewassen (hierna: „nationale lijst”) en vormden zij het voorwerp van onderzoeken, waarvan de resultaten werden bevestigd door de resultaten van vergelijkende onderzoeken, die met name werden uitgevoerd door de Nederlandse bevoegde officiële instantie. Op grond van de resultaten van dit onderzoek werden deze twee rassen bij beschikking van de Nederlandse bevoegde autoriteiten van 29 juni 1995 op de nationale lijst opgenomen als nieuwe rassen van de allium ascalonicum L. – Sjalot.

31     Na deze inschrijving heeft het Koninkrijk der Nederlanden de aldus gewijzigde nationale lijst naar de Commissie en de lidstaten gezonden en gegevens verstrekt over de kenmerken van voornoemde rassen.

32     Op 18 maart 1997 publiceerde de Commissie een eerste aanvulling op de negentiende volledige uitgave van de gemeenschappelijke lijst, waarin aan deze lijst onder de rasnaam allium ascalonicum L., met name de rassen ambition en matador waren toegevoegd (PB C 87 A, blz. 1). De twintigste (PB 1998, C 130 A, blz. 1), eenentwintigste (PB 1999, C 167 A, blz. 1), tweeëntwintigste (PB 2003, C 308 A, blz. 5) en drieëntwintigste (PB 2004, C 260 A, blz. 8) volledige uitgaven van de gemeenschappelijke lijst brachten geen wijzigingen aan in de gegevens betreffende de rassen ambition en matador.

33     Sinds hun opname op de gemeenschappelijke lijst zijn sjalotten van de rassen ambition en matador geproduceerd en onder de benaming „sjalotten” in de meeste lidstaten in de handel gebracht.

34     De Groot en Bejo, die voornamelijk zaaisjalotten als eindproduct in de handel brachten, zijn zich vanaf 1999 voornamelijk gaan toeleggen op het in de handel brengen van zaad van sjalotten, met name van de rassen ambition en matador. Daarbij is sjalottenzaad van deze rassen ook vanuit Nederland naar de Franse markt uitgevoerd. Gelet op het bepaalde in het besluit van 17 mei 1990 hebben De Groot en Bejo de export van sjalottenzaad naar Frankrijk evenwel opgeschort.

35     In de loop van 2000 ontving de Commissie een klacht, ingediend op initiatief van de Franse producenten van traditionele sjalotten, betreffende het in de handel brengen van zaaisjalotten, over welke klacht deze instelling zich nog niet heeft uitgesproken. Blijkens het dossier heeft deze klacht betrekking op de conformiteit van de opname in 1997 op de gemeenschappelijke lijst van sjalottenzaad dat is verkregen uit de rassen ambition en matador.

36     Blijkens de verwijzingsbeslissing hebben De Groot en Bejo in februari 2001 verzocht om intrekking van het besluit van 17 mei 1990, op de grond dat dit een belemmering vormt voor het vrije verhandelen van de producten van deze vennootschappen in Frankrijk. Tegelijkertijd hebben zij ter zake van dit besluit een klacht ingediend bij de Commissie, waarbij zij stelden dat de uit de rassen ambition en matador verkregen groentegewassen vrijelijk binnen de Gemeenschap mogen worden verhandeld aangezien zij zijn opgenomen in de gemeenschappelijke lijst. De Commissie heeft zich nog niet over deze klacht uitgesproken.

37     Bij op 8 juni 2001 op het secretariaat van de afdeling contentieux van de Conseil d’État ingeschreven verzoekschrift hebben De Groot en Bejo verzocht om nietigverklaring van het stilzwijgend genomen besluit tot afwijzing, voortvloeiend uit het stilzwijgen van de bevoegde ministers ten aanzien van het verzoek strekkende tot intrekking van het besluit van 17 mei 1990. Volgens deze vennootschappen is dit besluit in strijd met artikel 28 EG en met richtlijn 70/458. In het kader van die procedure heeft het Comité économique agricole régional fruits et légumes de la Région Brétagne (hierna: „Cerafel”) verzocht te mogen interveniëren ter ondersteuning van de conclusies van verweerders in het hoofdgeding, welk verzoek bij de verwijzingsbeslissing is ingewilligd.

38     Overwegende dat de beoordeling van de wettigheid van het bestreden besluit onvermijdelijk afhangt van de uitlegging van de richtlijnen 70/458 en 92/33, heeft de Conseil d’État besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:

„[M]oeten de bepalingen van de richtlijnen 70/458 en 92/33, in hun onderlinge samenhang gelezen, aldus […] worden uitgelegd dat alleen de rassen die zich zonder zaad, door vegetatieve vermenigvuldiging, voortplanten, onder de benaming ‚sjalot’ op de gemeenschappelijke rassenlijst mogen worden opgenomen, en konden bijgevolg de rassen ‚matador’ en ‚ambition’ wettig onder de rubriek ‚sjalotten’ in de gemeenschappelijke lijst worden opgenomen [?]”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

39     Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het besluit van 17 mei 1990 betrekking heeft op sjalotten als eindproduct, bedoeld voor de verkoop, terwijl de richtlijnen 70/458 en 92/33 zien op de intracommunautaire verhandeling van voortplantingsmateriaal. Genoemde richtlijnen hebben namelijk betrekking op de intracommunautaire verhandeling van groentezaad dat is toegelaten tot de gemeenschappelijke lijst, respectievelijk teeltmateriaal en plantgoed voor groentegewassen waarvan het ras is opgenomen in de gemeenschappelijke lijst, zonder enige beperking ten aanzien van hun ras.

40     Hoewel het voorwerp van de richtlijnen 70/458 en 92/33 niet overeenkomt met dat van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, kan uit deze omstandigheid niet worden afgeleid dat genoemde richtlijnen a priori niet relevant zijn in het hoofdgeding op grond dat zij niet, zoals het geval is bij het besluit van 17 mei 1990, de verhandeling en de benaming van het eindproduct regelen.

41     Gelet op het in het besluit van 17 mei 1990 vervatte verbod om onder de benaming „sjalotten” niet-traditionele sjalotten in de handel te brengen en de dreiging met strafrechtelijke sancties bij overtreding van dit verbod, zouden de marktdeelnemers in die sector, te weten de betrokken producenten en distributienetwerken, er namelijk geen enkel belang bij hebben om sjalottenzaad in te voeren, wanneer het in de praktijk onmogelijk zou zijn om het daaruit verkregen product in een latere fase onder diezelfde benaming in de handel te brengen.

42     In deze omstandigheden wenst de verwijzende rechter met zijn prejudiciële vraag in wezen te vernemen of het feit dat de sjalottenrassen ambition en matador als groentezaad op de gemeenschappelijke lijst zijn opgenomen, in overeenstemming is met de bepalingen van de richtlijnen 70/458 en 92/33, alsook – afhankelijk van het antwoord op deze vraag – of het gemeenschapsrecht zich verzet tegen een nationale regeling als het besluit van 17 mei 1990, volgens welke onder de benaming „sjalotten” enkel groentegewassen die door vegetatieve vermeerdering zijn verkregen, in Frankrijk in de handel mogen worden gebracht, doch niet de groentegewassen die uit zaad zijn verkregen.

43     Derhalve dient eerst uitspraak te worden gedaan over de opname van sjalottenrassen als zaaizaad op de gemeenschappelijke lijst, en vervolgens over de vraag of het gemeenschapsrecht zich verzet tegen een nationale regeling als het besluit van 17 mei 1990.

 De opname van zaaisjalotrassen op de gemeenschappelijke lijst

44     De sjalot behoort niet tot de in artikel 2, lid 1, A, van richtlijn 70/458 genoemde groentegewassen. De opname van rassen van dit groentegewas als zaaizaad, zoals bijvoorbeeld de rassen ambition en matador, in de gemeenschappelijke lijst, kan dus niet aan de bepalingen van deze richtlijn alleen worden getoetst.

45     De sjalot is evenwel vermeld in bijlage II bij richtlijn 92/33 betreffende het in de handel brengen in de Gemeenschap van teeltmateriaal en plantgoed, met uitzondering van zaad. Krachtens deze richtlijn kunnen de rassen ambition en matador van het groentegewas genaamd „sjalot” dus niet als zaaizaad worden opgenomen in de gemeenschappelijke lijst.

46     Hoewel de sjalot niet voorkomt op de lijst van de in artikel 2, lid 1, A, van richtlijn 70/458 opgesomde groenten, staat nochtans vast dat de genoemde sjalottenrassen door de Nederlandse bevoegde autoriteiten op 29 juni 1995 op de nationale lijst als nieuwe zaadrassen van het gewas allium ascalonicum zijn opgenomen. Onder verwijzing naar artikel 11, lid 2, van richtlijn 70/458 hebben genoemde autoriteiten deze lijst meegedeeld aan de Commissie, die op 18 maart 1997 een eerste aanvulling van de negentiende volledige uitgave van de gemeenschappelijke lijst heeft gepubliceerd. Deze aanvulling voegt onder de gewasbenaming allium ascalonicum met name de rassen ambition en matador, als zaaizaad, aan de gemeenschappelijke lijst toe.

47     Dan moet dus thans worden onderzocht of de bepalingen van richtlijn 70/458, gelezen in samenhang met die van richtlijn 92/33, zich tegen deze opname verzetten.

48     Wat dit aangaat, stellen De Groot en Bejo, alsmede de Nederlandse regering, dat de bepalingen van richtlijn 70/458 en van richtlijn 92/33 tezamen aldus moeten worden uitgelegd dat de sjalottenrassen die zich door middel van zaad voortplanten, in de gemeenschappelijke rassenlijst kunnen worden opgenomen. De vaststelling van één gemeenschappelijke lijst impliceert immers dat de twee in deze richtlijnen genoemde groentelijsten in hun onderlinge samenhang moeten worden beschouwd, wanneer moet worden uitgemaakt of een ras op die lijst kan worden opgenomen.

49     De Nederlandse regering betoogt met name, dat hoewel de sjalot in richtlijn 70/458 niet expliciet als groentegewas wordt genoemd, bij lezing van de bepalingen van deze richtlijn in samenhang met die van richtlijn 92/33 blijkt dat de uit zaad verkregen rassen van deze plant kunnen worden opgenomen in de gemeenschappelijke lijst. Deze richtlijnen, die als complementair moeten worden beschouwd, beogen immers een gemeenschappelijke lijst van rassen op te stellen, ongeacht hun vermeerderingswijze. Dit argument wordt ondersteund door het feit dat de lijst van de in artikel 2, lid 1, A, van richtlijn 70/458 genoemde groentegewassen niet uitputtend is.

50     Voornoemde vennootschappen alsmede de Nederlandse regering betogen in wezen, dat de vaststelling van één gemeenschappelijke lijst stellig van invloed is op de regelingen voor opname van de in de richtlijnen 70/458 en 92/33 genoemde rassen, zodat de in beide richtlijnen voorziene groentelijsten elkaar wederzijds aanvullen. In deze omstandigheden is het voor de toepasselijkheid van richtlijn 70/458 op een groentegewas dat niet op de lijst van artikel 2, lid 1, A, van deze richtlijn is vermeld, volgens hen voldoende dat dit groentegewas wordt genoemd in bijlage II van richtlijn 92/33.

51     Er bestaat inderdaad één gemeenschappelijke rassenlijst van groentegewassen, die zowel de rassen opsomt waarvan het zaad behoort tot de in artikel 2, lid 1, A, van richtlijn 70/458 genoemde groentegewassen, als de rassen waarvan het teeltmateriaal of plantgoed behoort tot de op de lijst van bijlage II bij richtlijn 92/33 vermelde geslachten en soorten.

52     Deze vaststelling wettigt evenwel niet de conclusie dat deze twee lijsten elkaar wederzijds aanvullen en toestaan dat groenterassen in de gemeenschappelijke lijst worden opgenomen, ongeacht of zij voorkomen op de lijst van richtlijn 70/458 of op die van richtlijn 92/33.

53     Dienaangaande zij er allereerst aan herinnerd dat richtlijn 70/458 en richtlijn 92/33 elk hun eigen werkingssfeer bepalen. Zoals ook uit de titels van deze richtlijnen blijkt, is de eerste van toepassing op het in de handel brengen in de Gemeenschap van groentezaad en de tweede op het in de handel brengen in de Gemeenschap van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad. Gelet op de tekst zelf van haar titel dient richtlijn 92/33 te gelden voor economische goederen die niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 70/458 vallen.

54     Verder blijkt uit artikel 9, leden 1 en 2, van richtlijn 92/33, dat de gemeenschapswetgever aan de situatie waarin een groentegewas zowel op de lijst van artikel 2, lid 1, A, van richtlijn 70/458 als op die van bijlage II bij richtlijn 92/33 voorkomt, andere gevolgen heeft verbonden dan aan de situatie waarin een gewas enkel op deze laatste lijst wordt vermeld.

55     Het aldus in artikel 9, leden 1 en 2, van richtlijn 92/33 gemaakte onderscheid toont aan dat de gemeenschapswetgever niet heeft gewild dat wanneer moet worden uitgemaakt of een op de lijst van bijlage II bij richtlijn 92/33 vermeld groenteras op de gemeenschappelijke lijst moet worden opgenomen, deze laatste lijst en die van artikel 2, lid 1, A, van richtlijn 70/458 elkaar wederzijds aanvullen, onafhankelijk van de werkingssfeer van elk van beide richtlijnen.

56     Ten slotte moet worden vastgesteld, dat de lijst van de in artikel 2, lid 1, A, van richtlijn 70/458 genoemde groentegewassen niet uitputtend is, en dat wat dit betreft in artikel 2, lid 1 bis, van deze richtlijn is neergelegd volgens welke procedure deze lijst met andere groentegewassen kan worden uitgebreid. Artikel 22 van richtlijn 92/33 kent een soortgelijke regeling, waarnaar artikel 1, lid 3, van diezelfde richtlijn verwijst.

57     Het feit dat elk van beide richtlijnen een eigen regeling kent volgens welke de inhoud van de twee in punt 55 van het onderhavige arrest genoemde lijsten kan worden gewijzigd, vormt derhalve een serieuze aanwijzing tegen de in casu door De Groot en Bejo en de Nederlandse regering aangevoerde argumenten inzake het complementair karakter van deze lijsten.

58     Bovendien kan blijkens artikel 40 van richtlijn 70/458 bij het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw, dat bij een uitbreiding van de lijst van artikel 2, lid 1, A, van diezelfde richtlijn advies uitbrengt, met name door een vertegenwoordiger van een lidstaat een verzoek daartoe worden ingeleid. Hieruit volgt dat elke lidstaat het initiatief voor een wijziging van de inhoud van deze lijst kan nemen.

59     In dit verband moet evenwel worden geconstateerd dat de sjalot, ondanks alle opeenvolgende wijzigingen van genoemde lijst, nooit is opgenomen onder de in artikel 2, lid 1, A, van deze richtlijn genoemde groentegewassen, hoewel hiertoe duidelijk wel de mogelijkheid bestond.

60     Zo gezien kan een zaadras van een groentegewas dat niet voorkomt in de groentelijst van artikel 2, lid 1, A, van richtlijn 70/458, niet in de gemeenschappelijke lijst worden opgenomen zonder dat de in deze richtlijn voorgeschreven procedures zijn gevolgd.

61     In dit verband betogen De Groot en Bejo dat een lidstaat niet op grond van zijn nationale regeling kan verbieden dat een zaadras van een in de gemeenschappelijke lijst opgenomen groentegewas in de handel wordt gebracht, zonder de specifieke procedures te volgen welke daartoe in de relevante communautaire regeling zijn voorgeschreven. Volgens hen kunnen de zaadrassen na hun opname in de gemeenschappelijke lijst binnen de Gemeenschap aan geen enkele handelsbeperking inzake het ras worden onderworpen.

62     Bovendien was de opname van de rassen ambition en matador op de nationale lijst volgens deze vennootschappen door de Nederlandse autoriteiten aangemeld bij de Commissie en de lidstaten, aangezien de gemeenschappelijke lijst waarin deze opname wordt vermeld, was gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 18 maart 1997. Hieruit volgt volgens hen dat de Franse Republiek, aangezien zij in 1995 of 1997 niet tegen deze opname is opgekomen, hetgeen zij conform de daartoe voorziene procedures had kunnen doen, het in de handel brengen op haar grondgebied van genoemde rassen niet kan beperken of verbieden op grond dat zij ten onrechte in de gemeenschappelijke lijst zijn opgenomen.

63     Opgemerkt zij, dat een dergelijke argumentatie uitgaat van een onjuiste premisse. Zij is namelijk enkel relevant indien het betrokken groentegewas, te weten de sjalot, was vermeld op de lijst van groentegewassen van artikel 2, lid 1, A, van richtlijn 70/458. Enkel dan zou moeten worden onderzocht of bij de procedure voor toelating tot de gemeenschappelijke lijst de voorschriften van deze richtlijn zijn geëerbiedigd en dus in het bijzonder de toelating zou moeten worden ingetrokken.

64     In casu behoeft een dergelijk onderzoek niet te worden verricht, aangezien de sjalot juist niet voorkomt op de lijst van de in artikel 2, lid 1, A, van richtlijn 70/458 genoemde groentegewassen, waarop deze richtlijn van toepassing is. Anders dan De Groot en Bejo in casu stellen, kan de opname op de gemeenschappelijke lijst van de sjalot als zaaizaad derhalve niet krachtens de artikelen 13 bis, 14 en 35 tot en met 38 van deze richtlijn worden betwist.

65     Gelet op een en ander moet worden vastgesteld dat de bepalingen van de richtlijnen 70/458 en 92/33, in onderlinge samenhang gelezen, niet de conclusie wettigen dat wanneer een groentegewas niet voorkomt op de lijst van artikel 2, lid 1, A, van richtlijn 70/458, een ras van dit gewas desalniettemin, op grond dat dit groentegewas voorkomt op de lijst van bijlage II bij richtlijn 92/33, als zaaizaad op de gemeenschappelijke lijst kan worden opgenomen.

66     Aangezien de sjalot niet voorkomt op de lijst van groentegewassen die onder richtlijn 70/458 vallen, heeft de opname op de gemeenschappelijke lijst door de Commissie van de rassen ambition en matador als zaaizaad van dit groentegewas, nadat de bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk der Nederlanden de nationale lijst aan haar ter kennis hadden gebracht, niet in overeenstemming met de genoemde richtlijn plaatsgevonden.

 Uitlegging van artikel 28 EG

67     Aangezien de sjalottenrassen ambition en matador ten onrechte als zaadgewassen op de gemeenschappelijke lijst zijn opgenomen, is richtlijn 70/458 in casu niet van toepassing en behoeft bijgevolg niet te worden onderzocht of zij zich verzet tegen een nationale regeling als het besluit van 17 mei 1990.

68     In deze omstandigheden is het de vraag of andere, niet door de verwijzende rechter genoemde bepalingen van gemeenschapsrecht zich verzetten tegen het besluit van 17 mei 1990, dat het in de handel brengen onder de benaming „sjalotten” enkel toestaat voor traditionele sjalotten. Het Hof kan immers, om een bruikbaar antwoord te geven, bepalingen van het gemeenschapsrecht in aanmerking nemen waarvan de nationale rechter in de formulering van zijn vraag geen melding heeft gemaakt (arresten van 22 januari 2004, COPPI, C‑271/01, Jurispr. blz. I‑1029, punt 27, en 12 oktober 2004, Wolff en Müller, C‑60/03, Jurispr. blz. I‑9553, punt 24 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

69     In dit verband is van belang dat De Groot en Bejo voor de verwijzende rechter hebben betoogd dat het besluit van 17 mei 1990 in strijd is met artikel 28 EG.

70     Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het vrije verkeer van goederen een fundamenteel beginsel van het EG-Verdrag is, dat tot uitdrukking komt in het in artikel 28 EG geformuleerde verbod van kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking tussen de lidstaten.

71     Het in artikel 28 EG geformuleerde verbod van maatregelen van gelijke werking ziet op iedere regeling van de lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren (zie met name arresten van 23 september 2003, Commissie/Denemarken, C‑192/01, Jurispr. blz. I‑9693, punt 39, en 2 december 2004, Commissie/Nederland, C‑41/02, Jurispr. blz. I‑11375, punt 39 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

72     In dit verband moet worden vastgesteld dat een nationale regeling als in het hoofdgeding aan de orde, een belemmering vormt voor de intracommunautaire handel.

73     Het besluit van 17 mei 1990, dat er in wezen op neerkomt dat een verhandeling onder de benaming „sjalotten” in Frankrijk slechts is toegestaan voor groentegewassen die zijn verkregen door vegetatieve vermeerdering, maakt het immers onmogelijk om in die lidstaat uit andere lidstaten afkomstig zaad van dit groentegewas, alsmede het daaruit verkregen product in de handel te brengen, zodat producenten die dit zaad en deze producten in Frankrijk in de handel wensen te brengen, verplicht zijn dit onder een andere benaming te doen.

74     De verplichting voor producenten om benamingen te gebruiken die bij de consument onbekend zijn of een minder goede klank hebben, kan de verkoop van de betrokken producten bemoeilijken en bijgevolg de handel tussen de lidstaten belemmeren (zie in die zin arrest van 16 januari 2003, Commissie/Spanje, C‑12/00, Jurispr. blz. I‑459, punt 82 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

75     Belemmeringen van het intracommunautaire handelsverkeer als gevolg van dispariteiten tussen de nationale wettelijke regelingen moeten evenwel worden aanvaard, indien zij hun rechtvaardiging vinden in dwingende eisen die met name verband houden met de bescherming van de consumenten en evenredig zijn aan het nagestreefde doel en dit doel niet kan worden bereikt door maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer minder belemmeren.

76     Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat de lidstaten het recht hebben erop toe te zien dat de consumenten correct worden voorgelicht over de producten die hun worden aangeboden, en aldus in staat worden gesteld aan de hand van die informatie hun keuze te bepalen. Met name kunnen de lidstaten, omwille van de belangen van de consument, van de betrokkenen verlangen dat zij de benaming van een levensmiddel wijzigen, wanneer een onder een bepaalde benaming aangeboden product qua samenstelling of vervaardiging zozeer verschilt van de algemeen onder die benaming in de Gemeenschap bekende goederen, dat het niet kan worden geacht tot dezelfde categorie te behoren. Is het verschil echter minder groot, dan moet een aangepaste etikettering voldoende worden geacht om de koper of de verbruiker de nodige inlichtingen te verschaffen (arrest Commissie/Spanje, reeds aangehaald, punten 84‑86 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

77     In casu staat vast dat de verschillen tussen traditionele sjalotten en zaaisjalotten hoofdzakelijk hun voortplantingswijze betreffen. Afgezien van dit verschil, lijken de twee sjalottensoorten uiterlijk immers sterk op elkaar. Het doel van het besluit van 17 mei 1990, te weten de bescherming van de consumenten, kan derhalve worden bereikt met een aangepaste etikettering, waarop wordt vermeld dat de litigieuze sjalotten uit zaad zijn verkregen, en niet door vegetatieve vermeerdering.

78     Hieruit volgt dat een etikettering die een neutrale en objectieve vermelding bevat die de consumenten informeert dat de door De Groot en Bejo uitgevoerde sjalotten zaaisjalotten zijn, volstaat om hen adequaat in te lichten.

79     In die omstandigheden kan een regeling als die van het besluit van 17 mei 1990, volgens welke onder de benaming „sjalotten” enkel sjalotten verkregen door vegetatieve vermeerdering in de handel mogen worden gebracht, niet worden gerechtvaardigd uit hoofde van artikel 28 EG.

80     Gelet op het voorgaande, moet op de vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord:

–       richtlijn 70/458 verzet zich ertegen, dat de rassen ambition en matador als zaadrassen onder de rubriek „sjalotten” in de gemeenschappelijke lijst worden opgenomen;

–       artikel 28 EG verzet zich tegen een nationale regeling als het besluit van 17 mei 1990, volgens welke onder de benaming „sjalotten” enkel groentegewassen die door vegetatieve vermeerdering zijn verkregen, in de handel mogen worden gebracht, doch niet de groentegewassen die uit zaad zijn verkregen en in andere lidstaten onder diezelfde benaming worden geproduceerd en verhandeld.

 Kosten

81     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

Richtlijn 70/458/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad, zoals gewijzigd bij richtlijn 88/380/EEG van de Raad van 13 juni 1988, verzet zich ertegen dat de rassen ambition en matador als zaadrassen onder de rubriek „sjalotten” in de gemeenschappelijke lijst worden opgenomen.

Artikel 28 EG verzet zich tegen een nationale regeling als het besluit van 17 mei 1990, volgens welke onder de benaming „sjalotten” enkel groentegewassen die door vegetatieve vermeerdering zijn verkregen, in de handel mogen worden gebracht, doch niet groentegewassen die uit zaad zijn verkregen en in andere lidstaten onder diezelfde benaming worden geproduceerd en verhandeld.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.

Top