Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62004CC0479

    Conclusie van advocaat-generaal Sharpston van 4 mei 2006.
    Laserdisken ApS tegen Kulturministeriet.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Østre Landsret - Denemarken.
    Richtlijn 2001/29/EG - Harmonisatie van bepaalde aspecten van auteursrecht en naburige rechten in informatiemaatschappij - Artikel 4 - Distributierecht - Uitputtingsregel - Rechtsgrondslag - Internationale overeenkomsten - Mededingingsbeleid - Evenredigheidsbeginsel - Vrijheid van meningsuiting - Gelijkheidsbeginsel - Artikelen 151 EG en 153 EG.
    Zaak C-479/04.

    Jurisprudentie 2006 I-08089

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2006:292

    CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    E. SHARPSTON

    van 4 mei 2006 (1)

    Zaak C‑479/04

    Laserdisken ApS

    tegen

    Kulturministeriet






    1.     Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij(2) (hierna: „auteursrechtrichtlijn” of „richtlijn”) verplicht de lidstaten ertoe om auteurs het uitsluitend recht te verlenen om elke vorm van verspreiding onder het publiek toe te staan of te verbieden.

    2.     Artikel 4, lid 2, bepaalt dat dit recht in de Gemeenschap alleen dan is uitgeput, wanneer de eerste verkoop in de Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.

    3.     Uitputting van het recht heeft tot gevolg dat de rechthebbende zich niet meer kan beroepen op het recht om zich te verzetten tegen verdere verspreiding.

    4.     Met zijn prejudiciële verzoek wenst de Østre Landsret (Denemarken) te vernemen of artikel 4, lid 2, zich ertegen verzet dat een lidstaat in zijn wetgeving een bepaling van internationale uitputting handhaaft (dat wil zeggen een bepaling dat het recht wordt uitgeput zodra ergens de eerste verkoop heeft plaatsgevonden) en, zo ja, of die bepaling geldig is.

     De auteursrechtrichtlijn

    5.     De rechtsgrondslag van de auteursrechtrichtlijn wordt gevormd door de artikelen 47, lid 2, EG 55 EG en 95 EG.

    6.     Artikel 47, lid 2, EG machtigt de Raad om richtlijnen vast te stellen inzake de coördinatie van nationale bepalingen betreffende de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst, en de uitoefening daarvan. Artikel 55 EG past de artikelen 45 EG tot en met 48 EG toe op het gebied van diensten. Artikel 95 EG machtigt de Raad om maatregelen vast te stellen inzake de onderlinge aanpassing van nationale bepalingen die de instelling en de werking van de interne markt betreffen.

    7.     De considerans van de richtlijn bevat de volgende overwegingen:

    „1)      Het Verdrag voorziet in de totstandbrenging van een interne markt en in de invoering van een regeling waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst. De harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake het auteursrecht en de naburige rechten draagt bij tot het bereiken van deze doelstellingen.

    [...]

    3)      De voorgestelde harmonisatie zal bijdragen tot de uitoefening van de vier vrijheden van de interne markt en past in het kader van de eerbiediging van de fundamentele rechtsbeginselen en met name de eigendom – met inbegrip van de intellectuele eigendom – de vrije meningsuiting en het algemeen belang.

    4)      Geharmoniseerde rechtsregels op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten zullen voor meer rechtszekerheid zorgen, een hoog niveau van bescherming van de intellectuele eigendom waarborgen, en aldus aanzienlijke investeringen in creativiteit en innovatie [...].

    [...]

    7)      De communautaire rechtsregels inzake de bescherming van het auteursrecht en de naburige rechten moeten [...] eveneens worden aangepast en aangevuld, voor zover dit voor de goede werking van de interne markt noodzakelijk is. Te dien einde moeten die nationale bepalingen inzake het auteursrecht en de naburige rechten welke tussen de lidstaten aanzienlijk verschillen of welke rechtsonzekerheid veroorzaken, waardoor de goede werking van de interne markt [...] wordt belemmerd, worden bijgesteld [...].

    [...]

    9)      Bij een harmonisatie van het auteursrecht en de naburige rechten moet steeds van een hoog beschermingsniveau worden uitgegaan, omdat die rechten van wezenlijk belang zijn voor scheppend werk. De bescherming van deze rechten draagt bij tot de instandhouding en ontwikkeling van de creativiteit in het belang van auteurs, uitvoerend kunstenaars, producenten, consumenten, cultuur, industrie en het publiek in het algemeen. De intellectuele eigendom is dan ook als een geïntegreerd deel van de eigendom erkend.

    10)      Auteurs en uitvoerend kunstenaars moeten, willen zij hun scheppende en artistieke arbeid kunnen voortzetten, een passende beloning voor het gebruik van hun werk ontvangen, evenals de producenten om dat werk te kunnen financieren. De productie van fonogrammen, films en multimediaproducten, en van diensten, zoals ‚diensten-op-aanvraag’, vereist aanzienlijke investeringen. Een adequate rechtsbescherming van de intellectuele eigendomsrechten is noodzakelijk om de mogelijkheid tot het verkrijgen van een dergelijke beloning en de mogelijkheid van een behoorlijk rendement van dergelijke investeringen te waarborgen.

    11)      Een strikt, doelmatig systeem tot bescherming van de auteursrechten en naburige rechten is een van de voornaamste instrumenten om ervoor te zorgen dat de Europese culturele creativiteit en productie over de nodige middelen beschikken en om de scheppend en uitvoerend kunstenaars in staat te stellen hun autonomie en waardigheid te bewaren.

    12)      Een adequate bescherming van onder het auteursrecht vallende werken en onder naburige rechten vallend materiaal is ook uit cultureel oogpunt van groot belang. De Gemeenschap dient volgens artikel 151 van het Verdrag bij haar optreden rekening te houden met de culturele aspecten.

    [...]

    14)      Deze richtlijn dient het leren en de cultuur te bevorderen door bij de bescherming van werken en ander materiaal te voorzien in de mogelijkheid van beperkingen en restricties in het algemeen belang ter wille van onderwijs en scholing.

    [...]

    28)      De bescherming van het auteursrecht uit hoofde van deze richtlijn omvat het uitsluitende recht zeggenschap over de distributie van het werk uit te oefenen, wanneer dit in een tastbare zaak is belichaamd. De eerste verkoop in de Gemeenschap van het origineel van een werk of van kopieën daarvan door de rechthebbende of met diens toestemming leidt tot uitputting van het recht zeggenschap over de wederverkoop van die zaak binnen de Gemeenschap uit te oefenen. Er treedt geen uitputting van dit recht op ten aanzien van het origineel of kopieën die door de rechthebbende of met diens toestemming buiten de Gemeenschap worden verkocht [...].”

    8.     Artikel 1, lid 1, bepaalt: „Deze richtlijn heeft betrekking op de rechtsbescherming van het auteursrecht en de naburige rechten in het kader van de interne markt, met bijzondere klemtoon op de informatiemaatschappij”.(3)

    9.     Artikel 4 is getiteld: „Distributierecht”. Het bepaalt:

    „1.      De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of kopieën daarvan, door verkoop of anderszins, toe te staan of te verbieden.

    2.      Het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is in de Gemeenschap alleen dan uitgeput, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van dat materiaal in de Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.”

     Het nationale recht

    10.   Vóór de uitvoering van de auteursrechtrichtlijn in Denemarken voorzag de Ophavsretlov (wet op het auteursrecht) met betrekking tot internationale uitputting slechts in het volgende: „Wanneer een kopie van een werk met toestemming van de auteur wordt verkocht of op andere wijze aan anderen wordt overgedragen, mag de kopie verder worden verspreid”.(4)

    11.   De Ophavsretlov werd in 2002 gewijzigd(5), teneinde de auteursrechtrichtlijn in nationaal recht om te zetten. Dat werd gedaan door achter „aan anderen” de woorden „in de Europese Economische ruimte” in te voegen.

    12.   Vaststaat dat het gevolg van deze wijziging is dat het beginsel van internationale uitputting wordt vervangen door dat van uitputting binnen de Europese Economische Ruimte (hierna: „EER”). Ik zal het begrip „regionale uitputting” gebruiken om uitputting in de EER of in de EU te beschrijven.(6)

     Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

    13.   Tot 2002 verkocht de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Laserdisken ApS (hierna: „verzoekster”) cinematografische werken in drie winkels in Denemarken. Zij voerde de verkochte werken meestal rechtstreeks in uit andere landen binnen of buiten de EU. Zij specialiseerde zich in het aanbieden van een ruime selectie van films voor filmliefhebbers, bijvoorbeeld bijzondere rolprenten, waaronder oorspronkelijke Amerikaanse uitgaven, films die met gebruik van speciale technieken waren opgenomen en werken die in Europa niet verkrijgbaar waren.

    14.   In 2003 stelde verzoekster bij de Landsret beroep in tegen Kulturministeriet (Ministerie van Cultuur), waarin zij aanvoerde dat de wijziging van de Ophavsretslov niet van toepassing was op de invoer en verkoop van DVD-producten die in landen buiten de EER rechtmatig in de handel waren gebracht.

    15.   De Landsret heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1.      Is artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij ongeldig?

    2.      Staat artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij eraan in de weg dat een lidstaat in zijn wetgeving vasthoudt aan internationale uitputting?”

    16.   Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door verzoekster, de Poolse regering, de Raad, het Parlement en de Commissie, die met uitzondering van de Poolse regering allen aan de mondelinge behandeling hebben deelgenomen.

    17.   Hoewel in de eerste vraag niet uitdrukkelijk wordt vermeld dat deze vraag alleen rijst wanneer de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, duidt de verwijzingsbeschikking daar wel op. De verwijzende rechter wenst in wezen te vernemen of artikel 4, lid 2, indien het een lidstaat belet om in zijn wetgeving vast te houden aan internationale uitputting, om die reden ongeldig is. Zoals de Commissie opmerkt, is het dus logisch om de tweede vraag (belet artikel 4, lid 2, een lidstaat om in zijn wetgeving vast te houden aan internationale uitputting?) vóór de eerste vraag (is artikel 4, lid 2, geldig?) te beantwoorden.

     Gemeenschapsregels betreffende uitputting van soortgelijke rechten

    18.   Talrijke wettelijke regelingen betreffende andere intellectuele eigendomsrechten dan het auteursrecht en naburige rechten voorzien in uitputting van de daarin vastgestelde specifieke rechten.

    19.   Artikel 9, lid 2, van de richtlijn betreffende het verhuurrecht en het uitleenrecht(7) hanteert dezelfde bewoordingen als artikel 4, lid 2, van de auteursrichtlijn. Het bepaalt dat het in artikel 9, lid 1, aan uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen, filmproducenten en omroeporganisaties verleende uitsluitende distributierecht [respectievelijk met betrekking tot de vastleggingen van hun uitvoeringen, hun fonogrammen, het origineel en de vermenigvuldigingen van hun films en de vastleggingen van hun uitzendingen, met inbegrip van kopieën ervan] slechts „[wordt] uitgeput wanneer die zaak door de rechthebbende of met diens toestemming voor de eerste maal in de Gemeenschap wordt verkocht”.

    20.   Andere bepalingen zijn positiever en wellicht eenvoudiger geformuleerd. Zo bepaalt artikel 4, sub c, van de richtlijn betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s(8): „de eerste verkoop in de Gemeenschap van een kopie van een programma door de rechthebbende of met diens toestemming leidt tot verval van het recht om controle uit te oefenen op de distributie van die kopie in de Gemeenschap”. Evenzo bepaalt artikel 5, sub c, van de richtlijn betreffende de rechtsbescherming van databanken(9): „de eerste verkoop in de Gemeenschap van een kopie van de databank door de rechthebbende of met diens toestemming leidt tot uitputting van het recht om controle uit te oefenen op de doorverkoop van die kopie in de Gemeenschap”.

    21.   In een andere variant bepaalt artikel 7, lid 1, van de merkenrichtlijn(10): „Het aan het merk verbonden recht staat de houder niet toe het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht”.

    22.   Er bestaan soortgelijke, hoewel anders geformuleerde, bepalingen op het gebied van de rechtsbescherming van modellen(11) en de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderproducten.(12)

     De tweede vraag

    23.   Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 4, lid 2, van de auteursrechtrichtlijn er aan in de weg staat dat een lidstaat in zijn wetgeving vasthoudt aan internationale uitputting.

    24.   Verzoekster en de Poolse regering zijn van mening dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Commissie neemt het tegenovergestelde standpunt in. De Raad en het Parlement hebben geen opmerkingen over de tweede vraag gemaakt.

    25.   Ik ben van oordeel dat het antwoord bevestigend moet zijn, namelijk dat artikel 4, lid 2, van de auteursrechtrichtlijn er aan in de weg staat dat een lidstaat in zijn wetgeving vasthoudt aan internationale uitputting.

    26.   Om te beginnen zijn de bewoordingen van de bepaling heel duidelijk. Artikel 4, lid 2, bepaalt ondubbelzinnig dat het distributierecht „alleen [...] is uitgeput wanneer de eerste verkoop in de Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming”. Artikel 4, lid 2, vormt een uitzondering op de regel van artikel 4, lid 1, dat de lidstaten moeten voorzien in een uitsluitend distributierecht ten behoeve van auteurs. Daarom moet het restrictief worden uitgelegd. De achtentwintigste overweging van de considerans(13) is eveneens in die zin geformuleerd.

    27.   Bovendien wordt in de toelichting uitdrukkelijk verklaard dat de bepaling (die in wezen niet werd gewijzigd(14) ten opzichte van het eerste voorstel voor de richtlijn(15)) „de mogelijkheid van lidstaten om internationale uitputting toe te passen uitsluit”. De bewoordingen zijn dus welbewust gekozen.

    28.   Verder heeft het Hof in samenhang met de merkenrichtlijn al over een soortgelijk probleem beslist.(16) In de zaak Silhouette(17) was aan het Hof gevraagd of de nationale regeling die voorziet in uitputting van merkrechten voor waren die onder dat merk buiten de EER door de houder of met zijn toestemming in de handel zijn gebracht in strijd is met artikel 7, lid 1, van de merkenrichtlijn.(18)

    29.   Het Hof verklaarde dat volgens de tekst van artikel 7 slechts sprake is van uitputting wanneer de waren binnen de EER in de handel zijn gebracht.(19) Betoogd werd echter dat artikel 7, in navolging van de rechtspraak van het Hof betreffende de artikelen 28 EG en 30 EG(20), de lidstaten enkel ertoe verplicht om in communautaire uitputting te voorzien. Artikel 7, zo werd gesteld, vormt dus geen alomvattende regeling van het probleem van de uitputting van de aan het merk verbonden rechten, maar staat de lidstaten toe om regels voor uitputting vast te stellen die verder gaan dan die welke uitdrukkelijk in die bepaling staan.(21) Die regels kunnen daarom dus ook internationale uitputting behelzen.

    30.   Het Hof verwierp dat argument. Het besliste dat nationale bepalingen die voorzien in uitputting van merkrechten voor waren die buiten de EER in de handel zijn gebracht in strijd zijn met artikel 7, lid 1, van de merkenrichtlijn, zoals gewijzigd bij de EER-Overeenkomst.

    31.   Aangezien de bewoordingen van artikel 4, lid 2, van de auteursrichtlijn zelfs nog duidelijker zijn dan die van artikel 7, lid 1, van de merkenrichtlijn, zie ik geen reden om artikel 4, lid 2, niet in overeenstemming met het arrest van het Hof in de zaak Silhouette uit te leggen.

    32.   Ten slotte is die uitlegging in overeenstemming met de interne- marktdoelstellingen van de auteursrechtrichtlijn. Ik zal dit punt verder onderzoeken in samenhang met de eerste vraag, die ik nu ga bespreken.

     De eerste vraag

    33.   Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 4, lid 2, van de auteursrechtrichtlijn ongeldig is.

    34.   Verzoekster en de Poolse regering zijn van mening dat het antwoord bevestigend moet zijn. De Raad, het Parlement en de Commissie nemen het tegenovergestelde standpunt in.

    35.   Ik ben het met de instellingen eens, dat artikel 4, lid 2, niet ongeldig is.

    36.   Zoals reeds gezegd(22), blijkt uit de verwijzingsbeschikking dat de verwijzende rechter in wezen wenst te vernemen of artikel 4, lid 2, indien het zich ertegen verzet dat een lidstaat in zijn wetgeving vasthoudt aan internationale uitputting, om die reden ongeldig is. Ik zal het probleem vanuit die invalshoek benaderen.

    37.   Om te beginnen is het nuttig om enkele opmerkingen te maken over het beginsel van communautaire uitputting van intellectuele eigendomsrechten.

    38.   In de zaak Deutsche Grammophon(23), waar het om een aan het auteursrecht verwant recht ging(24), heeft het Hof het beginsel van communautaire uitputting aldus geformuleerd:

    „[…] wanneer een aan het auteursrecht verwant recht wordt ingeroepen teneinde het verhandelen in een lidstaat te verbieden van voortbrengselen welke door of met toestemming van de rechthebbende op het grondgebied van een andere lidstaat zijn verbreid, en wel zulks alleen omdat deze verbreiding niet op het nationaal grondgebied heeft plaatsgevonden, [stuit] zodanig verbod, dat een bekrachtiging van het isolement der nationale markten inhoudt, af[…] op het wezenlijk doel van het Verdrag, namelijk de versmelting der nationale markten tot een enkele markt;

    […] dit doel [kan] niet […] worden bereikt, wanneer de onderdanen der lidstaten aan de onderscheiden rechtsstelsels dier lidstaten de mogelijkheid ontlenen de markt op te delen en te komen tot willekeurige discriminatie of verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten;

    […] het ware dan ook strijdig […] met de regeling inzake het vrije verkeer van goederen binnen de gemeenschappelijke markt, indien een fabrikant van dragers als voormeld zijn op de wettelijke regeling van een lidstaat berustend uitsluitend recht de beschermende voortbrengselen te verbreiden zou kunnen uitoefenen om de verhandeling in die staat van producten welke door hemzelf of met zijn toestemming in een andere lidstaat zijn verkocht, te verbieden, alleen omdat bedoelde verbreiding niet op het grondgebied van die lidstaat heeft plaatsgevonden.”(25)

    39.   In het arrest in de zaak Dansk Supermarked(26) heeft het Hof, op het gebied van het auteursrecht in strikte zin, dit beginsel aldus herhaald:

    „[...] de artikelen [28 EG en 30 EG moeten] aldus […] worden uitgelegd, dat een rechterlijke instantie in een lidstaat niet krachtens een auteursrecht of een merkrecht de verhandeling in die lidstaat kan verbieden van een waar die onder een van die rechten valt, wanneer deze waar door of met toestemming van de houder van dat recht in een andere lidstaat rechtmatig in het verkeer is gebracht.”(27)

    40.   Ik wijs erop dat het Hof in 1974 met betrekking tot zowel merken(28) als octrooien(29) soortgelijke regels voor communautaire uitputting heeft ontwikkeld.

    41.   Het gevolg van de toepassing van het beginsel van communautaire uitputting is dat de Gemeenschap wordt beschouwd als één enkele markt, zoals ook de bedoeling is. Verzoekster en de Poolse regering stellen dus ten onrechte dat het gevolg van de geharmoniseerde toepassing van regionale uitputting is dat de interne markt zal worden gesplitst in afzonderlijke gebieden en markten en dat regionale uitputting leidt tot opdeling van de markt, aangezien het rechthebbenden in staat stelt om te beslissen of zij een product op een bepaalde nationale markt brengen. Het tegendeel is waar: het beginsel van communautaire uitputting garandeert juist dat een product, wanneer het met toestemming van de houder op een nationale markt van een lidstaat is gebracht, vervolgens vrijelijk mag worden verkocht op de 25 nationale markten die samen de interne markt van de EU vormen.

    42.   Tegen die achtergrond zal ik nu overgaan tot bespreking van de diverse door verzoekster en de Poolse regering aangevoerde argumenten.

     De richtlijn betreffende het verhuurrecht en het uitleenrecht

    43.   Verzoekster wijst op de geschiedenis van artikel 9, lid 2, van de richtlijn betreffende het verhuurrecht en het uitleenrecht, waarvan de bewoordingen in wezen identiek zijn aan die van artikel 4, lid 2, van de auteursrechtrichtlijn. Zij stelt dat de Commissie pas in 1994 (dus twee jaar na de vaststelling van de richtlijn betreffende het verhuurrecht en het uitleenrecht) in antwoord op een schriftelijke vraag van de heer Geoffrey Hoon, lid van het Europees Parlement, heeft verklaard dat zij de bepalingen betreffende het verspreidingsrecht als een verbod van internationale uitputting opvatte. De rechtspraak van het Hof, die artikel 9, lid 2, probeert weer te geven, sloot in dat stadium internationale uitputting niet uit; het verbod van internationale uitputting is dus niet via wetgeving ingevoerd, maar buiten de normale wetgevingsprocedures om.

    44.   Het betoog van verzoekster lijkt er dus op neer te komen dat de Commissie, toen zij het voorstel voor de richtlijn betreffende het verhuurrecht en het uitleenrecht indiende(30), met artikel 9, lid 2, geen verbod van internationale uitputting heeft willen opleggen.

    45.   Ik moet toegeven dat uit de toelichting op dat voorstel(31) niet duidelijk blijkt of de Commissie die bepaling aldus opvatte, hoewel de opmerking dat „de uitputting op basis van het gemeenschapsrecht slechts betrekking heeft op de verspreiding binnen de Gemeenschap” wel die indruk wekt. Ofschoon verklaringen in de toelichting in bepaalde omstandigheden van nut kunnen zijn, kan het rechtsgevolg van vastgestelde regels hoe dan ook niet afhangen van het eerdere standpunt van de Commissie over de mogelijke gevolgen van het desbetreffende voorstel. Uiteindelijk beslist het Hof. Bij zijn beslissing over de juiste uitlegging van regels zal het in het bijzonder letten op het doel, de opbouw en de bewoordingen van de uiteindelijk vastgestelde tekst.

    46.   In deze zaak stelt verzoekster volgens mij niets anders dan dat artikel 9, lid 2, van de richtlijn betreffende het verhuurrecht en het uitleenrecht bij de invoering ervan dubbelzinnig was. Hoewel het ongewenst is dat het gemeenschapsrecht dubbelzinnig is, komt het niettemin voor en is het soms zelfs onvermijdelijk. In die omstandigheden wordt het Hof verzocht om uitlegging van de betrokken bepaling.

    47.   Indien artikel 9, lid 2, van de richtlijn betreffende het verhuurrecht en het uitleenrecht door het Hof moest worden uitgelegd, zou de beslissing volgens mij, naar analogie van de zaak Silhouette, hetzelfde uitvallen. Die bepaling is echter in de in deze zaak aan het Hof gestelde vragen niet aan de orde.

     Silhouette

    48.   Verzoekster stelt dat het Hof in de zaak Silhouette ten onrechte heeft geoordeeld dat internationale uitputting een belemmering voor de interne markt zou kunnen zijn: integendeel, de werking van de interne markt zou zijn gegarandeerd, indien communautaire uitputting werd afgeschaft en internationale uitputting werd toegepast.

    49.   Dat standpunt is wellicht juist, indien internationale uitputting voor alle lidstaten verplicht was. Dat is echter niet aangevoerd.(32) Zoals al uiteengezet(33), wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 4, lid 2, van de auteursrechtrichtlijn zich ertegen verzet dat een lidstaat vasthoudt aan internationale uitputting (zie de hiervoor besproken tweede vraag) en, zo ja, of die bepaling ongeldig is. In het arrest Sihouette heeft het Hof zich uitdrukkelijk bezighouden met de vraag of optionele internationale uitputting(34) een belemmering voor de interne markt zou vormen. Het Hof kwam tot de slotsom dat het uitsluiten van een dergelijke optie „de enige [uitlegging is] die ten volle spoort met het doel van de [merken]richtlijn, namelijk de werking van de interne markt te verzekeren. Een situatie waarin sommige lidstaten in internationale uitputting en andere slechts in communautaire uitputting kunnen voorzien, zou immers onvermijdelijk leiden tot belemmeringen van het vrije verkeer van goederen en van de vrije dienstverlening.”(35)

    50.   Verzoekster tracht de relevantie van het arrest Sihouette te minimaliseren door te stellen dat arresten van het Hof met betrekking tot bepalingen van andere richtlijnen dan de auteursrechtrichtlijn met dezelfde formulering als artikel 4, lid 2, in de onderhavige zaak geen rol spelen.

    51.   Ik ben het daarmee niet eens. Het Hof heeft de doctrine van communautaire uitputting met betrekking tot diverse takken van intellectuele eigendom ontwikkeld aan de hand van de artikelen 28 EG en 30 EG.(36) De gemeenschapswetgever heeft met betrekking tot diverse takken van intellectuele eigendom in verschillende, op artikel 95 EG gebaseerde harmonisatierichtlijnen uitdrukkelijk in communautaire uitputting voorzien.(37) Het beginsel dat aan de doctrine voor alle takken van intellectuele eigendom ten grondslag ligt, vloeit rechtstreeks voort uit het vereiste van vrij verkeer van goederen op de interne markt. Evenals de merkenrichtlijn steunt de auteursrechtrichtlijn op artikel 95 EG. Het is een harmonisatierichtlijn en uit de breedvoerige considerans ervan blijkt dat het voornaamste doel ervan is om „te verzekeren dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst” en „[bij te dragen] tot de uitoefening van de vier vrijheden van de interne markt” en tot „de goede werking van de interne markt”.(38) Ik zie geen reden om geen betekenis toe te kennen aan arresten van het Hof betreffende soortgelijke bepalingen die in dezelfde context zijn vastgesteld.

    52.   Ik erken dat er geen doorslaggevende principiële noodzaak bestaat voor een geografische reikwijdte van de uitputting die identiek is voor alle door het gemeenschapsrecht geharmoniseerde intellectuele eigendomsrechten. Ik ben het echter eens met de Raad, dat het moeilijk valt te verdedigen om aan de auteur van een literair of artistiek werk een beperkter verspreidingsrecht toe te kennen dan aan de auteur van een database. Bovendien zal audiovisueel materiaal zoals hier in geding, behalve door auteursrechten en naburige rechten dikwijls door merkrechten worden beschermd. De invoering van internationale uitputting van het verspreidingsrecht van de auteur zou dan niet het door verzoekster in casu gewenste gevolg hebben, omdat de houders van die merkrechten zich hoe dan ook zouden kunnen verzetten tegen de parallelle invoer van opnamen die niet in de Gemeenschap door hen of met hun toestemming zijn verkocht.

     Het evenredigheidsbeginsel

    53.   Verzoekster, daarin ondersteund door de Poolse regering, stelt dat indien (zoals volgens haar het geval is) eenvormige toepassing van internationale uitputting op de interne markt hetzelfde gevolg heeft als en in sommige opzichten minder beperkend is dan communautaire uitputting, het evenredigheidsbeginsel dan vereist dat internationale uitputting de norm wordt in plaats van communautaire uitputting.

    54.   Het evenredigheidsbeginsel speelt dikwijls een rol bij de beoordeling van specifieke maatregelen en beslissingen die in het kader van een algemeen beleid door de communautaire wetgever worden genomen. Het kan echter niet worden aangewend om de rechtmatigheid te beoordelen van de hier door de gemeenschapswetgever gemaakte beleidskeuze tussen verplichte internationale uitputting en verplichte regionale uitputting. Het is niet de taak van het Hof om dergelijke politieke overwegingen te beoordelen.(39)

    55.   Eveneens in samenhang met het evenredigheidsbeginsel betoogt verzoekster dat er geen relatie bestaat tussen het beginsel van regionale uitputting en de bestrijding van namaak en vervalsing, het wettige doel van artikel 4, lid 2, van de auteursrechtrichtlijn. De Commissie heeft haar bevoegdheid dus misbruikt.

    56.   Zoals de Raad en Commissie terecht stellen, was de bestrijding van namaak en vervalsing echter bij de vaststelling van deze bepaling niet het voornaamste doel van de wetgever. Hoe dan ook toont de omstandigheid dat het exclusieve verspreidingsrecht voor roofkopieën niet wordt uitgeput (omdat dergelijke kopieën niet met toestemming van de auteur in de handel zijn gebracht) aan, dat artikel 4 wel degelijk een passende bepaling ter bestrijding van onrechtmatige verspreiding is.

    57.   Meer algemeen lijkt de kern van deze procedure te zijn, dat verzoekster ervan overtuigd is dat de gemeenschapswetgever de verkeerde beleidskeuze heeft gemaakt door te opteren voor regionale uitputting van rechten in plaats van internationale uitputting van rechten. Het is volkomen legitiem dat verzoekster dit standpunt inneemt en tracht te doen bevestigen, maar het Hof is niet het juiste forum om dit doel te bereiken.

     Mededinging

    58.   Verzoekster en de Poolse regering stellen dat het beginsel van communautaire uitputting inbreuk maakt op de fundamentele communautaire doelstelling om binnen de Unie meer mededinging te bevorderen. Bij communautaire uitputting helt het belangenevenwicht te veel over naar de rechthebbende en krijgt de consument minder keuze.

    59.   Dat argument gaat opnieuw in de richting van de vraag of verplichte internationale uitputting een betere beleidskeuze zou zijn geweest dan het verbod van internationale uitputting. Die vraag kan als zodanig niet worden onderzocht.(40) Voor zover wordt getracht om het beginsel van communautaire uitputting als zodanig te betwisten, slaagt het argument mijns inziens niet. De mededinging op de interne markt zal immers toenemen, indien de onregelmatigheden worden weggenomen die op de markt ontstaan wanneer sommige lidstaten internationale uitputting toepassen en andere niet. Communautaire uitputting versterkt dus de mededinging op de interne markt: om die reden is daarvoor dan ook gekozen. Voor zover verzoekster tracht de mededinging op internationaal niveau te versterken, kan ik slechts instemmen met het standpunt van het Parlement dat zulks niet tot de doelstellingen van de Gemeenschap behoort.

     Vrijheid van meningsuiting

    60.   Volgens verzoekster is het beginsel van communautaire uitputting in strijd met de in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna: „EVRM”) verankerde vrijheid van meningsuiting, omdat het gevolg ervan is dat invoer uit derde landen wordt verboden en aan burgers dus informatie wordt onthouden.

    61.   Dat artikel bepaalt dat een ieder het recht heeft op vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van het openbaar gezag en ongeacht grenzen. Vaststaat dat artikel 10 ook geldt voor denkbeelden die in films worden geuit.(41)

    62.   De Europese Unie is verplicht om de in het EVRM gewaarborgde grondrechten te eerbiedigen.(42)

    63.   Een verbod van internationale uitputting is uiteraard niet hetzelfde als een verbod van invoer uit derde landen. Het betekent echter wel dat bepaald materiaal dat door auteursrechten en naburige rechten is beschermd en niet binnen de Gemeenschap is verspreid, wellicht niet in de Gemeenschap verkrijgbaar is of misschien enkel verkrijgbaar tegen een hogere prijs dan de laagste prijs buiten de Gemeenschap.

    64.   Aangezien de auteur van dergelijk materiaal ervoor kan zorgen dat het in de hele Gemeenschap verkrijgbaar is door het in één van de lidstaten in het verkeer te brengen, is duidelijk dat het beginsel van communautaire uitputting geen inbreuk maakt op de vrijheid van een auteur om denkbeelden te verbreiden.

    65.   Anderzijds kan een verbod van internationale uitputting in beginsel inbreuk maken op het recht om denkbeelden te ontvangen, omdat iemand in de Gemeenschap die dergelijk materiaal wenst te kopen, dat wellicht niet of enkel tegen een hogere prijs dan de prijs buiten de Gemeenschap kan doen. Het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft echter verklaard dat „het recht op de vrijheid om inlichtingen te ontvangen een regering in wezen verbiedt iemand te beletten om inlichtingen te ontvangen die anderen hem willen of wellicht willen verstrekken”.(43) Het verbod van internationale uitputting brengt geen beperking van het aldus omschreven recht mee.

    66.   Zelfs indien het Hof in deze zaak tot de slotsom mocht komen dat er sprake is van een beperking van de vrijheid van meningsuiting, zou die beperking volgens mij gerechtvaardigd zijn. Artikel 10, lid 2, van het EVRM bepaalt dat de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting „daar [zij] plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan [...] worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van [...] de bescherming van [...] de rechten van anderen”.

    67.   Het Hof heeft verklaard dat de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting aan beperkingen kan worden onderworpen, mits die beperkingen daadwerkelijk beantwoorden aan de doeleinden van algemeen belang en, het door dergelijke beperkingen nagestreefde doel in aanmerking genomen, niet zijn te beschouwen als een onevenredige en onduldbare ingreep waardoor de beschermde rechten in hun kern zouden worden aangetast. De betrokken belangen moeten tegen elkaar worden afgewogen en er moet aan de hand van alle omstandigheden van elk afzonderlijk geval worden nagegaan of een juist evenwicht tussen die belangen is geëerbiedigd.(44)

    68.   Het is duidelijk dat de keuze voor verplichte communautaire uitputting in plaats van voor optionele internationale uitputting een bevredigende afweging van de betrokken belangen weerspiegelt. In de regeling van intellectuele eigendomsrechten in de Gemeenschap komt onvermijdelijk de poging tot uiting om een evenwicht in de conflicterende belangen van de rechthebbende en het vrije verkeer van goederen te verzekeren. De auteursrechtrichtlijn tracht uitdrukkelijk om dit evenwicht te bereiken: in de considerans wordt zowel het belang van de interne markt(45) als de noodzaak van een hoger niveau van bescherming van intellectuele eigendom(46) benadrukt. In de derde overweging wordt bovendien beklemtoond dat de wetgever zich bewust was van de belangentegenstelling, en wordt verklaard dat de voorgestelde harmonisatie „past in het kader van de eerbiediging van de fundamentele rechtsbeginselen en met name de eigendom, met inbegrip van de intellectuele eigendom, de vrije meningsuiting en het algemeen belang”.

    69.   Het Hof heeft verklaard dat „het rechtmatige doel van de bescherming van de rechten van anderen in de zin van artikel 10, lid 2, EVRM [...] in beginsel een rechtvaardiging [kan] vormen voor specifieke beperkingen van het gebruik van de vrijheid van meningsuiting.”(47)

    70.   Het Hof heeft ook verklaard dat de beoordelingsmarge waarover de bevoegde autoriteiten beschikken om het juiste evenwicht tussen de vrijheid van meningsuiting en de in artikel 10, lid 2, genoemde doelen te bepalen, varieert naar gelang het doel op grond waarvan beperkingen van die vrijheid gerechtvaardigd zijn, en afhankelijk is van de aard van de betrokken activiteiten. Als de uitoefening van de vrijheid geen bijdrage levert aan een debat van algemeen belang(48) en er bovendien sprake is van een context waarin de lidstaten een zekere beoordelingsmarge hebben, wordt slechts getoetst of de inmenging redelijk en evenredig is. Dat is het geval bij het commerciële gebruik van de vrijheid van meningsuiting.(49)

    71.   Volgens mij wijst niets in deze zaak erop dat de keuze van de gemeenschapswetgever voor verplichte communautaire uitputting in plaats van voor optionele internationale uitputting onredelijk of onevenredig was.

     Gelijke behandeling

    72.   Verzoekster stelt dat het beginsel van communautaire uitputting het gelijkheidsbeginsel schendt. Zij illustreert dit met het voorbeeld dat een Turkse producent Turkse uitgaven in de EU zou kunnen controleren, terwijl dat voor een Griekse producent niet het geval is. Andersom heeft een Griekse licentiehouder voor, bijvoorbeeld, een boek toegang tot de gehele EU, terwijl dat voor een Turkse licentiehouder niet het geval is.

    73.   Dit voorbeeld betreft echter enerzijds een rechthebbende of licentiehouder die in een derde land is gevestigd en anderzijds een rechthebbende of licentiehouder die in de Gemeenschap is gevestigd. De situaties zijn dus duidelijk verschillend. Het gelijkheidsbeginsel vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld en dat verschillende situaties niet op dezelfde wijze worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief is gerechtvaardigd. Zoals de Raad, het Parlement en de Commissie allen betogen, zou het gelijkheidsbeginsel dus in elk geval niet vereisen dat die situaties gelijk worden behandeld.

     Rechtsgrondslag en overeenkomsten met derde landen

    74.   Verzoekster stelt dat de auteursrechtrichtlijn op een onjuiste rechtsgrondslag berust en dat artikel 4, lid 2, een mogelijk conflict met overeenkomsten met derde landen meebrengt. Helaas voert zij ter ondersteuning van deze beide stellingen geen verdere argumenten aan.(50)

    75.   Wat de rechtsgrondslag betreft, ben ik het eens met de Raad en de Commissie dat de artikelen 47, lid 2, EG, 55 EG en 95 EG(51) de wetgever toestaan om de maatregelen ter harmonisatie van het nationale auteursrecht te nemen die voor de werking van de interne markt noodzakelijk zijn. Het doel van de richtlijn, in het bijzonder van artikel 4, is de totstandkoming van de interne markt (zie in het bijzonder de derde overweging van de considerans(52)). Door op gemeenschapsniveau een geharmoniseerd criterium voor uitputting van distributierechten vast te stellen kan dit doel ontegenzeggelijk worden bereikt, want anders zouden er op de interne markt twee verschillende regelingen naast elkaar bestaan – precies de situatie die het Hof in het arrest Silhouette(53) ertoe bracht om te bevestigen dat een soortgelijke harmonisatie voor merken op artikel 95 EG kon worden gebaseerd. Uit niets in de richtlijn blijkt dat een ander doel wordt nagestreefd. Het feit dat de richtlijn ondernemingen in derde landen anders raakt dan ondernemingen in de Gemeenschap, tast de rechtsgrondslag ervan niet aan.

    76.   Wat overeenkomsten met derde landen betreft, heeft verzoekster niet gesteld dat een volkenrechtelijke of bilaterale overeenkomst waarbij de Gemeenschap partij is, vereist dat voor internationale uitputting wordt gekozen. Evenmin heeft zij aangevoerd dat de Raad bij de vaststelling van de richtlijn rekening had moeten houden met de situatie van rechthebbenden op intellectuele eigendomsrechten in derde landen. Eventuele discriminatie van die rechthebbenden kan de geldigheid van de maatregel dus niet aantasten. Het is nu eenmaal inherent aan maatregelen betreffende de interne markt dat zij de invoer uit derde landen nadelig kunnen beïnvloeden. Dit neemt echter niet weg dat zij op artikel 95 EG kunnen worden gebaseerd.(54)

     Onderwijs en cultureel erfgoed

    77.   Ten slotte stelt verzoekster dat het beginsel van communautaire uitputting het recht op onderwijs (artikel 153, lid 1, EG(55)) en het Deense en Europese cultureel erfgoed (artikel 151 EG(56)) schendt.

    78.   Verzoekster lijkt van mening te zijn dat inbreuk wordt gemaakt op het recht op onderwijs en de ontplooiing van de Deense en Europese cultuur, omdat handelaren in de lidstaten wellicht niet in staat zijn om materiaal van buiten de Gemeenschap, in het bijzonder uit de Verenigde Staten, in te voeren. Met betrekking tot artikel 153, lid 1, EG stellen de Raad, het Parlement en de Commissie in wezen dat de richtlijn ook doeleinden van onderwijs nastreeft (zie de veertiende overweging van de considerans), wat blijkt uit de toegestane beperking van het auteursrecht in artikel 5, lid 3, sub a, in geval van „het gebruik uitsluitend als toelichting bij het onderwijs of ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek”. Uit de negende, de elfde en de twaalfde overweging van de considerans blijkt dat de Raad rekening heeft gehouden met culturele aspecten. De Commissie voegt hieraan toe dat zij niet inziet hoe artikel 4 de genoemde rechten zou kunnen schenden. Ik zie dat evenmin in.

     Conclusie

    79.   Bijgevolg geef ik in overweging de vragen van de Østre Landsret te beantwoorden als volgt:

    1)      Bij onderzoek van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid ervan kunnen aantasten.

    2)      Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad verzet zich ertegen dat een lidstaat in zijn wetgeving vasthoudt aan internationale uitputting.


    1 – Oorspronkelijke taal: Engels.


    2 – PB L 167, blz. 10.


    3 – In de context van het gemeenschapsrecht omvat het auteursrecht de uitsluitende rechten van auteurs, componisten, artiesten enz., terwijl de naburige rechten de soortgelijke rechten van uitvoerende kunstenaars (musici, toneelspelers, enz.) en ondernemingen (uitgevers, filmproducenten, enz.) omvatten.


    4 – § 19.


    5 – Bij wet nr. 1051 van 17 december 2002.


    6 – Zoals hierna zal blijken (punten 38 en 39), is het niet verwonderlijk dat het door het Hof ontwikkelde beginsel van uitputting is beperkt tot uitputting door verkoop in de Gemeenschap. Bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 (PB 1994, L 1, blz. 3) werd de regel uitgebreid tot met toestemming van de rechthebbende in de EER verkochte goederen (zie de artikelen 6, 11 en 13, in combinatie met artikel 2 van Protocol 28 betreffende intellectuele eigendom). De meeste van de in de voetnoten 7 tot en met 12 aangehaalde richtlijnen zijn bovendien uitgebreid tot alle EER-landen (de lidstaten samen met IJsland, Liechtenstein en Noorwegen) en hun bepalingen met betrekking tot uitputting zijn gewijzigd teneinde te voorzien in uitputting binnen de EER. Ten behoeve van het onderzoek in deze zaak zijn de beginselen op dezelfde wijze van toepassing op uitputting binnen de EU als op uitputting binnen de EER. Aangezien het onderscheid niet van belang is, zal ik de begrippen „communautaire uitputting” en „regionale uitputting” in de rest van mijn conclusie door elkaar gebruiken.


    7 – Richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 346, blz. 61).


    8 – Richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB L 122, blz. 42).


    9 – Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB L 77, blz. 20).


    10 – Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1).


    11 – Artikel 15 van richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen (PB L 289, blz. 28).


    12 – Artikel 5, lid 5, van richtlijn 87/54/EEG van de Raad van 16 december 1986 betreffende de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderproducten (PB 1987, L 24, blz. 36).


    13 – Vermeld in punt 7 hiervoor.


    14 – De enige wijziging betrof de vervanging van het woord „ervan” door de woorden „van het werk”.


    15 – Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, COM (97) 628 def. (PB 1998, C 108, blz. 6).


    16 – Aangehaald in voetnoot 10.


    17 – Arrest van 16 juli 1998 (C‑355/96, Jurispr. blz. I‑4799).


    18 – Zie voetnoot 6 met betrekking tot de uitbreiding van artikel 7, lid 1, tot de EER.


    19 – Punt 18.


    20 – Zie punten 38‑40 hierna.


    21 – Zie punt 21.


    22 – Punt 17.


    23 – Arrest van 8 juni 1979 (78/70, Jurispr. blz. 487).


    24 – Zie voetnoot 3.


    25 –      Punten 12 en 13.


    26 – Arrest van 22 januari 1981 (58/80, Jurispr. blz. 181).


    27 –      Punt 12.


    28 – Arrest van 31 oktober 1974, Centrafarm BV e.a./Winthrop (16/74, Jurispr. blz. 1183).


    29 – Arrest van 31 oktober 1974, Centrafarm BV e.a./Sterling Drug (15/74, Jurispr. blz. 1147).


    30 – Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde, met het auteursrecht verwante rechten van 24 januari 1991 (PB 1991, C 53, blz. 35).


    31 – COM (90) 586 def., commentaar op artikel 7, lid 2, de voorloper van artikel 9, lid 2.


    32 – Ook niet in de zaak Silhouette: zie punt 31 van de conclusie van advocaat-generaal Jacobs en punt 19 van het arrest.


    33 – Punt 17.


    34 – Dat wil zeggen dat lidstaten, wanneer zij daarvoor kiezen, mogen vasthouden aan internationale uitputting in aanvulling op de door de gemeenschapswetgever ingevoerde (verplichte) communautaire uitputting.


    35 – Punt 27. Zie ook de punten 41 en 42 van de conclusie.


    36 – Zie punten 38‑40 hiervoor.


    37 – Richtlijn betreffende het verhuurrecht en het uitleenrecht, aangehaald in voetnoot 7; richtlijn betreffende computerprogramma’s, aangehaald in voetnoot 8; richtlijn betreffende databanken, aangehaald in voetnoot 9; merkenrichtlijn, aangehaald in voetnoot 10; richtlijn 98/71 inzake de rechtsbescherming van modellen, aangehaald in voetnoot 11; en richtlijn 87/54 betreffende de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderproducten, aangehaald in voetnoot 12.


    38 – Eerste, derde en zevende overweging, alle geciteerd in punt 7 hiervoor.


    39 – Punt 51 van de conclusie in de zaak Silhouette. Opgemerkt zij dat de vraag van de verwijzende rechter niet gaat over het voorschrijven van verplichte internationale uitputting.


    40 – Opgemerkt zij dat hetzelfde argument zonder succes in de zaak Silhouette is aangevoerd. Zie punten 48‑53 van de conclusie.


    41 – Aanvaard door het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak Otto-Preminger-Institut v. Oostenrijk, A 295‑A (1994).


    42 – Artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarin de in de rechtspraak ontwikkelde beginselen zijn neergelegd (zie bijvoorbeeld arrest van 12 juni 2003, Schmidberger, C‑112/00, Jurispr. blz. I‑5659, punten 71‑73, en de daar aangehaalde rechtspraak).


    43 – Leander v. Sweden, A 116 (1987), punt 74, cursivering van mij.


    44 – Arrest Schmidberger, aangehaald in voetnoot 42, punten 80 en 81.


    45 – Zie in het bijzonder de eerste, de derde en de zevende overweging, vermeld in punt 7 hiervoor.


    46 – Zie in het bijzonder de vierde, de negende en de tiende overweging, vermeld in punt 7 hiervoor.


    47 – Arrest van 6 maart 2001, Connolly/Commissie, C‑274/99 P, Jurispr. blz. I‑1611, punt 46. In dit verband wijs ik er op, dat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM het eigendomsrecht, met inbegrip van intellectuele eigendom, beschermt: Smith Kline en French Laboratories v. Nederland, 66 DR 70, blz. 79 (1990).


    48 – In de zin van een bijdrage aan een debat van algemeen belang, zie VGT Verein gegen Tierfabriken v. Zwitserland van 28 juni 2001, Recueil des arrêts et décisions, 2001‑VI, § 69 en 70, waarin wordt aangehaald Hertel v. Zwitserland, Recueil des arrêts et décisions 1998-VI, blz. 2325 en 2326. Het EHRM verklaarde daarin: „De beoordelingsmarge moet echter worden beperkt wanneer het niet gaat om iemands zuiver ‚commerciële’ verklaringen, maar om zijn bijdrage aan een debat van algemeen belang, bijvoorbeeld over de volksgezondheid” (§ 47).


    49 – Arrest van 25 maart 2004, Karner (C‑71/02, Jurispr. blz. I‑3025, punt 51), waarin wordt verwezen naar de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (waaronder het arrest VGT Verein gegen Tierfabriken v. Zwitserland, aangehaald in voetnoot 48).


    50 – Hoewel zij ter terechtzitting het standpunt heeft ingenomen dat het ontbreken van een rechtsgrondslag voortvloeit uit het feit dat de verplichte communautaire uitputting de mededinging beperkt. Dit argument is besproken in de punten 58 en 59 hiervoor.


    51 – Zie punt 6 hiervoor.


    52 – Vermeld in punt 7 hiervoor.


    53 – Aangehaald in voetnoot 17.


    54 – Zie ook punt 46 van de conclusie in de zaak Silhouette, waarin wordt uiteengezet waarom artikel 7, lid 1, van de merkenrichtlijn, indien het wordt uitgelegd als een verbod van internationale uitputting, niet „de verhoudingen tussen lidstaten en derde staten [zou] regelen”, en de punten 28 en 29 van het arrest in die zaak.


    55 – „Om de belangen van de consumenten te bevorderen en een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, draagt de Gemeenschap bij tot de bescherming van de gezondheid, de veiligheid en de economische belangen van de consumenten alsmede tot de bevordering van hun recht op voorlichting en vorming [...].”


    56 – „De Gemeenschap draagt bij tot de ontplooiing van de cultuur van de lidstaten [...].”

    Top