Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62004CC0260

    Conclusie van advocaat-generaal Sharpston van 29 maart 2007.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek.
    Niet-nakoming - Vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten - Concessie voor openbare diensten - Hernieuwing van 329 concessies voor beheer en aanneming van weddenschappen op paardenrennen zonder aanbestedingsprocedure - Verplichtingen van openbaarheid en transparantie.
    Zaak C-260/04.

    Jurisprudentie 2007 I-07083

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2007:193

    CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    E. SHARPSTON

    van 29 maart 2007 1(1)

    Zaak C‑260/04

    Commissie

    tegen

    Italië

    „Niet-nakoming – Vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten – Concessies voor openbare diensten – Hernieuwing zonder aanbesteding van 329 concessies voor paardenweddenschappen – Vereisten van openbaarheid en transparantie”





    1.        In 1999 hebben de Italiaanse autoriteiten zonder voorafgaande aanbestedingsprocedure 329 concessies voor paardenweddenschappen hernieuwd. De Commissie verzoekt om vaststelling dat Italië hierdoor de vereisten van transparantie en openbaarheid die voortvloeien uit de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging en inzake het vrij verrichten van diensten heeft geschonden. Italië ontkent de inbreuk en wordt hierin gesteund door Denemarken en Spanje, hoewel Italië en de interveniënten ieder verschillende argumenten tegen de vordering van de Commissie inbrengen.

     Gemeenschapsrecht

    2.        Artikel 43 EG verbiedt beperkingen op de vrijheid van vestiging van onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat.

    3.        Artikel 49 EG verbiedt beperkingen op het vrij verrichten van diensten in de Gemeenschap ten aanzien van onderdanen van lidstaten die in een ander land van de Gemeenschap zijn gevestigd dan dat waarin degene is gevestigd ten behoeve van wie de dienst wordt verricht.

    4.        Ingevolge de artikelen 45 en 46 EG (voor zover het artikel 49 betreft, gelezen in samenhang met artikel 55 EG) zijn deze verboden niet van toepassing op de werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag in een lidstaat, zelfs indien deze slechts voor een bepaalde gelegenheid geschieden, en doen zij niet af aan de toepasselijkheid van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarbij een bijzondere regeling is vastgesteld voor vreemdelingen en die uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid gerechtvaardigd zijn.

    5.        Daarnaast heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat belemmeringen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten gerechtvaardigd kunnen zijn door dwingende redenen van algemeen belang, die niet verder gaan dan nodig is ter bereiking van hun doelstellingen en die zonder onderscheid naar nationaliteit worden toegepast.(2)

    6.        In de relevante periode was het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening in het algemeen op gemeenschapsniveau geregeld in richtlijn 92/50.(3) Voor opdrachten die een bepaalde waarde overschreden golden specifieke verplichtingen, waaronder een verplichting om de aanbestedingsprocedure op gemeenschapsniveau bekend te maken, behoudens in bepaalde strikt afgebakende gevallen. Uit de achtste overweging van de considerans van de richtlijn volgt echter dat zij enkel van toepassing was op dienstverlening op basis van een overheidsopdracht en dat dienstverlening op andere grondslagen niet onder deze richtlijn viel. De Commissie had voorgesteld om concessieovereenkomsten voor openbare diensten ook onder de werkingssfeer van de richtlijn te brengen, maar de Raad heeft besloten deze uit te sluiten, met name vanwege verschillen tussen de stelsels van de lidstaten.(4)

    7.        Het Hof heeft echter geoordeeld dat hoewel concessieovereenkomsten voor openbare diensten zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de aanbestedingsrichtlijnen, overheidsinstanties die deze overeenkomsten sluiten, niettemin de fundamentele regels van het Verdrag, meer bepaald het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit in acht moeten nemen.(5) De artikelen 43 en 49 EG zijn specifiek van toepassing op concessies voor openbare diensten(6), en het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers is van toepassing zelfs als er van discriminatie op grond van nationaliteit geen sprake is.(7) Deze beginselen leggen de overheidsinstantie een transparantieverplichting op, opdat een passende mate van openbaarheid wordt gewaarborgd, zodat de dienstenconcessie voor mededinging openstaat en de aanbestedingsprocedures op onpartijdigheid kunnen worden getoetst.(8)

    8.        In 2000 heeft de Commissie een interpretatieve mededeling over concessieovereenkomsten in het communautaire recht gepubliceerd(9), waarin zij haar opvattingen over de gemeenschapsverplichtingen bij concessieverlening uiteenzet.(10)

     Feiten

    9.        Tot 1996 was de organisatie van paardenweddenschappen in Italië de verantwoordelijkheid van UNIRE, de Nationale unie voor de verbetering van de paardenrassen, die met dat doel een aantal concessies had verleend. Met ingang van dat jaar(11) zijn weddenschappen onder de bevoegdheid van de ministers van Financiën en Landbouw gebracht. Volgens een presidentieel besluit uit 1998(12) moeten deze ministeries concessies verlenen op basis van aanbestedingsprocedures die in overeenstemming met het gemeenschapsrecht worden gevoerd. Bij wijze van overgangsmaatregel werden de concessies die onder het eerdere regime (zonder openbare aanbesteding) waren verleend, verlengd tot eind 1998 of, als de openbare aanbestedingsprocedures tegen dan nog niet konden worden georganiseerd, tot eind 1999.

    10.      In 1999 is bij ministerieel besluit(13) besloten om het aantal wedkantoren te verhogen van 329 tot 1 000. 671 nieuwe concessies zijn openbaar aanbesteed en verleend. De 329 bestaande concessies werden eenvoudigweg vernieuwd voor een periode van zes jaar vanaf 1 januari 2000.(14) Vervolgens is een nieuwe wet aangenomen volgens hetwelk de 329 concessies opnieuw zouden moeten worden verleend in overeenstemming met het presidentieel besluit van 1998, maar tot dan geldig zouden blijven zijn.(15)

     Procedure

    11.      Op 24 juli 2001 heeft de Commissie de Italiaanse Republiek een aanmaningsbrief op grond van artikel 226 EG toegezonden, betreffende een aantal kwesties met betrekking tot wedactiviteiten, waaronder de hernieuwing van de betrokken 329 concessies. Zij was van mening dat de omstandigheden van de hernieuwing onverenigbaar waren met de vereisten van transparantie en openbaarheid van de artikelen 43 en 49 EG.

    12.      In antwoord daarop hebben de Italiaanse autoriteiten naar de vaststelling van bovengenoemde wet verwezen.(16)

    13.      Van mening dat deze wet in de praktijk een dode letter is gebleven, heeft de Commissie op 18 oktober 2002 een met redenen omkleed advies aan Italië gezonden, met de uitnodiging om binnen twee maanden aan het advies te voldoen.

    14.      Op 10 december 2002 hebben de Italiaanse autoriteiten ingeroepen dat het noodzakelijk was om, hangende de organisatie van de openbare aanbestedingsprocedures, de financiële status van de houders van de nog geldige concessies te erkennen.

    15.      Daar zij geen informatie had ontvangen over de afronding van de erkenningsprocedure en de inleiding van een nieuwe aanbestedingsprocedure, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld, waarmee zij het Hof verzoekt om:

    –        vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, doordat het ministerie van Financiën 329 vergunningen voor de aanneming van paardenweddenschappen zonder voorafgaande aanbesteding heeft hernieuwd, het algemene transparantiebeginsel en de verplichting tot openbaarheid heeft geschonden die voortvloeien uit de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging van de artikelen 43 en volgende en inzake het vrij verrichten van diensten van de artikelen 49 en volgende, en

    –        de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

    16.      Italië verzoekt het Hof, het beroep te verwerpen en de Commissie in de kosten te verwijzen.

    17.      Denemarken en Spanje zijn toegelaten tot interventie aan de zijde van de Italië en hebben memories in interventie neergelegd. Finland en Nederlanden zijn ook tot interventie toegelaten, maar Finland heeft zich later uit de procedure teruggetrokken en Nederland heeft geen opmerkingen ingediend.

    18.      Er is niet om een terechtzitting verzocht en deze heeft ook niet plaatsgevonden.

     Beoordeling

    19.      De argumentatie van de Commissie kan als volgt worden samengevat. Concessies voor weddenschappen zoals die in de onderhavige zaak aan de orde zijn, zijn volgens het gemeenschapsrecht concessies voor openbare diensten. Als zodanig vallen zij niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 92/50, maar zijn zij onderworpen aan de algemene vereisten van non-discriminatie, transparantie en openbaarheid, die voortvloeien uit de artikelen 43 en 49 EG. De eenvoudige hernieuwing van de 329 bestaande concessies zonder enige aanbestedingsprocedure is onverenigbaar met die vereisten. Enkel op de gronden genoemd in de artikelen 45 en 46 EG kan een afwijking worden toegestaan, en geen van deze gronden doet zich hier voor. Wat betreft de betrokken 329 concessies hebben de Italiaanse autoriteiten hun praktijk niet binnen de twee maanden die was gesteld in het op 18 oktober 2002 uitgebrachte met redenen omkleed advies in overeenstemming met het gemeenschapsrecht gebracht, en evenmin in de daaropvolgende periode van ongeveer 18 maanden tot aan de instelling van onderhavig beroep.

    20.      In het licht van de feiten die in de punten 9 en 10 hiervoor zijn uiteengezet en waarvoor kennelijk overeenstemming bestaat, alsmede de rechtspraak samengevat in punt 7, lijkt het mij dat de zaak van de Commissie ter onderbouwing van de door haar gevorderde verklaring getuigt van fumus boni juris.

    21.      Italië beroept zich in zijn verweerschrift op de maatregelen die in 2003 zijn aangenomen en op de redenen van openbaar belang die eraan ten grondslag lagen.

    22.      Spanje voert overwegingen met betrekking tot de bijzonderheden van de vergunningen en de organisatie van gokactiviteiten aan, waarmee de Commissie, zo betoogt het, geen rekening heeft gehouden.

    23.      Denemarken maakt bezwaar tegen de uitlegging door de Commissie van het arrest van het Hof in de zaak Telaustria op het punt van de strekking van het vereiste van transparantie in omstandigheden als de onderhavige.

    24.      Gezien de verschillen tussen de drie groepen argumenten die door de drie lidstaten naar voren zijn gebracht, zal ik ze afzonderlijk behandelen.

     Italië

    25.      Italië betoogt dat de maatregelen die het heeft genomen rechtmatig zijn. Het verwijst meer bepaald naar het wetsbesluit van 2003 en het besluit dat op basis daarvan is vastgesteld.(17) Het wetsbesluit voorzag in verificatie van de financiële status van alle concessiehouders, als gevolg van betalingsproblemen die waren gerezen door de excessief hoge heffingen die hen werden opgelegd. Daarna is ook met andere maatregelen getracht deze problemen op verschillende manieren te verhelpen, terwijl op grond van het besluit de bestaande concessies geldig bleven totdat die doelstelling was bereikt, maar niet na 31 december 2011. Al deze maatregelen werden gerechtvaardigd door de noodzaak om continuïteit, financiële stabiliteit en een behoorlijk rendement op de investeringen van de concessiehouders te verzekeren, om zo de toevlucht tot illegale wedactiviteiten te ontmoedigen in de periode die nodig was om de huidige concessies op grond van aanbestedingsprocedures opnieuw te verlenen.

    26.      De Commissie wijst erop dat de maatregelen die in 2003 zijn genomen geen invloed kunnen hebben op de niet-nakoming. De vraag naar het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn.(18)

    27.      Daar ben ik het mee eens.

    28.      De Commissie gaat vervolgens niettemin na of de voor de vaststelling van de maatregelen van 2003 opgegeven redenen de situatie in 2002 hadden kunnen rechtvaardigen en komt tot de conclusie dat dit niet het geval is.

    29.      Ik kan geen steun vinden voor het standpunt van de Commissie dat enkel rechtvaardigingen die uitdrukkelijk in de artikelen 45 en 46 EG worden uiteengezet, met uitsluiting van andere dwingende redenen van algemeen belang, in aanmerking kunnen komen. Het Hof heeft herhaaldelijk aanvaard dat dergelijke redenen belemmeringen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten kunnen rechtvaardigen.(19)

    30.      Zoals de Commissie echter terecht opmerkt, kunnen de maatregelen slechts gerechtvaardigd zijn – hetzij op grond van een verdragsbepaling, hetzij op grond van een dwingende reden van algemeen belang –, indien zij geschikt zijn om de nagestreefde doelstelling te verwezenlijken en niet verder gaan dan ter bereiking van die doelstelling noodzakelijk is.(20)

    31.      Daarnaast kunnen overwegingen van zuiver economische of administratieve aard een belemmering van een door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheid niet rechtvaardigen.(21)

    32.      Geen van de doelstellingen die Italië naar voren brengt, lijkt in de categorieën van artikelen 45 of 46 EG te vallen. Wat betreft andere (niet-economische) dwingende redenen kan enkel die van de voorkoming van illegaal gokken worden gezien, in principe althans, als zijnde van algemeen belang.

    33.      Volgens de onweersproken feiten van deze zaak is in 1999 evenwel besloten om het aantal wedconcessies in Italië te verhogen van 329 tot 1000. Die doelstelling is gehaald door 671 nieuwe concessies na een aanbestedingsprocedure te verlenen en de 329 oude concessies eenvoudigweg te hernieuwen. In die omstandigheden valt moeilijk in te zien – en legt het verweerschrift van Italië niet uit – hoe de hernieuwing of instandhouding van de 329 concessies zonder aanbesteding kon bijdragen tot de voorkoming van illegale weddenschappen, of hoe het ontbreken van transparantie noodzakelijk kon zijn voor de bereiking van dat doel.

    34.      Ik ben dus van mening dat Italië geen argumenten naar voren heeft gebracht die het betoog van de Commissie kunnen weerleggen.

     Spanje

    35.      Spanje betoogt dat het verzoek van de Commissie ontoereikend is gemotiveerd omdat het geen rekening houdt met een aantal essentiële overwegingen. In de eerste plaats kunnen, zoals het Hof heeft erkend(22), morele, religieuze of culturele factoren, alsmede moreel en financieel schadelijke gevolgen voor het individu en de samenleving als gevolg van kansspelen en weddenschappen, een beoordelingsmarge voor de nationale autoriteiten impliceren bij de regeling van deze activiteiten in het belang van de consumentenbescherming en de openbare orde. In de tweede plaats is een overgangsperiode nodig als één concessiestelsel wordt vervangen door een ander en kan dit de verlenging van bepaalde aspecten van het eerdere regime rechtvaardigen. In beide opzichten hebben de Italiaanse autoriteiten blijk gegeven van een duidelijke intentie om volledige overeenstemming met het gemeenschapsrecht te bereiken. In de derde plaats zijn complexe maatschappelijke belangen in geding, meer bepaald het gebruik van opbrengsten uit weddenschappen als de enige bron van financiering voor de verbetering van paardenrassen. In de vierde plaats zijn er tegenwoordig ernstige financiële problemen in de Italiaanse sector van paardenweddenschappen, waarvan de oorzaken verder terug gaan dan de maatregelen van 2003 die Italië in zijn verweerschrift noemt.

    36.      Geen van deze overwegingen kunnen echter een rechtvaardiging vormen voor de situatie waarover de Commissie klaagt, namelijk de hernieuwing en vervolgens instandhouding, zonder enige vorm van transparantie of openbaarheid, van 329 oude concessies tegelijk met de verlening van 671 nieuwe concessies bij wege van een aanbestedingsprocedure.

    37.      Het Hof heeft de bijzondere aard van gokken en wedden weliswaar erkend, maar niet als mogelijke rechtvaardigingsgrond voor belemmeringen van de vrijheden van het Verdrag die niet tegemoet komen aan dwingende redenen van algemeen belang, die niet geschikt zijn ter verwezenlijking van het nagestreefde doel en die verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is.(23) Maatschappelijke en financiële overwegingen zoals Spanje die in zijn derde en vierde middel aanvoert, of praktische problemen bij de overschakeling van één stelsel op een ander, zijn niet als dergelijke redenen te beschouwen. Voorts is de door de Italiaanse autoriteiten geuite intentie niet relevant voor de beoordeling van de feitelijke situatie aan het einde van de termijn die was gesteld in het met redenen omklede advies van de Commissie.

     Denemarken

    38.      Denemarken werpt een aantal verwante punten op die in wezen betrekking hebben op de reikwijdte van de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van overheidsopdrachten of concessies die niet onder de aanbestedingsrichtlijnen vallen. Meer bepaald betoogt het dat een aanbestedingsprocedure niet noodzakelijkerwijs verplicht is, en dat het gebruik van de term „advertising” (aankondiging) in de Engelse versie van het Telaustria-arrest ten onrechte een verdergaand vereiste suggereert dan het equivalent van „openbaarheid” in de andere taalversies. Het vraagt het Hof om te specificeren of het vereiste impliceert dat de aanbestedende dienst bekend moet maken dat hij op zoek is naar toekomstige contractpartijen of concessiehouders, dat potentiële inschrijvers toegang moeten hebben tot de aanbestedingsdocumenten, of dat de aanbestedende dienst alleen het feit openbaar hoeft te maken dat hij voornemens is om een opdracht of concessie te verlenen.

    39.      De argumenten van Denemarken in dit opzicht zijn nauw verwant met de argumenten die deze lidstaat in een andere bij het Hof aanhangige zaak, Commissie/Finland(24), heeft aangevoerd. De vragen die het opwerpt zijn belangrijk en ik kan het ermee eens zijn dat enige opheldering van het recht wenselijk is.(25) De algemene opheldering waar Denemarken om vraagt is evenwel voornamelijk op gericht om een antwoord op bepaalde, voor de lidstaten van algemeen belang zijnde vragen te krijgen, en niet op de bepaling van de uitkomst van het onderhavige beroep wegens niet-nakoming.

    40.      In de onderhavige zaak is niet in geding dat de betrokken 329 concessies eenvoudigweg automatisch zijn hernieuwd. Zelfs als zou kunnen worden betoogd dat de Italiaanse autoriteiten er een zekere ruchtbaarheid aan hebben gegeven dat de procedure zou plaatsvinden, is het vrij duidelijk dat de mate van openbaarheid met betrekking tot die concessies (in tegenstelling tot de 671 nieuwe concessies die na een aanbestedingsprocedure zijn verleend) in geen enkel opzicht voldoende was, „zodat de dienstenconcessie voor mededinging openstaat en de aanbestedingsprocedures op onpartijdigheid kunnen worden getoetst”.(26)

    41.      Bijgevolg meen ik dat de opmerkingen van Denemarken niet van invloed zijn op de uitkomst van de onderhavige zaak.

     Slotopmerkingen

    42.      Ik stel mij bijgevolg op het standpunt dat, gelet op de rechtspraak van het Hof en de in deze zaak onweersproken feiten, de Commissie de niet-nakoming die zij vastgesteld wenst te zien in voldoende mate heeft aangetoond en dat in deze omstandigheden geen van de argumenten van de lidstaten volstaan om de argumenten van de Commissie te weerleggen.

    43.      Ik moet erop wijzen dat ik geen standpunt inneem over andere omstandigheden, waarin de hernieuwing van concessies voor paardenweddenschappen zonder aanbestedingsprocedure in het openbaar belang gerechtvaardigd kan zijn. Evenmin hoeft mijn inziens de precieze vorm of de mate van openbaarheid waarin een aanbestedingsprocedure moet worden gehouden te worden gespecificeerd. Het volstaat eraan te herinneren dat in de onderhavige zaak 671 concessies zijn verleend na een aanbestedingsprocedure die in de ogen van de Commissie met het gemeenschapsrecht in overeenstemming was, terwijl tegelijkertijd 329 concessies zijn hernieuwd zonder ook maar enige transparantie of openbaarheid die belangstellenden in staat zou hebben gesteld om tot de aanbestedingsprocedure toegang te hebben.

     Kosten

    44.      Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover de in het gelijk gestelde partij dit heeft gevorderd, terwijl volgens artikel 69, lid 4, de interveniërende lidstaten worden verwezen in hun eigen kosten. De Commissie heeft gevorderd dat Italië in de kosten zou worden verwezen.

     Conclusie

    45.      Ik geef het Hof bijgevolg in overweging om

    –        vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, doordat het ministerie van Financiën 329 vergunningen voor de aanneming van paardenweddenschappen zonder voorafgaande aanbesteding heeft hernieuwd, het algemene transparantiebeginsel en de verplichting tot openbaarheid heeft geschonden die voortvloeien uit de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging in de artikelen 43 en volgende en inzake het vrij verrichten van diensten in de artikelen 49 en volgende, en

    –        de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten, behalve die van het Koninkrijk Denemarken en het Koninkrijk Spanje, die hun eigen kosten moeten dragen.


    1 – Oorspronkelijke taal: Engels.


    2 – Zie bijvoorbeeld arrest Hof van 25 juli 1991, Säger, C‑76/90, Jurispr. blz. I‑4221, punt 15, en 31 maart 1993, Kraus, C‑19/92, blz. I‑1663, punt 32.


    3 – Richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1); thans ingetrokken en vervangen door richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114). Aanbestedingen in de sectoren water, energie, vervoer en telecommunicatie waren geregeld in richtlijn 93/38/EEG van de Raad van 14 juni 1993 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water‑ en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB L 199, blz. 84); thans ingetrokken en vervangen door richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water‑ en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 134, blz. 1).


    4 – Zie verder punt 46 e.v. van het arrest van het Hof van 7 december 2000, Telaustria en Telefonadress, C‑324/98, Jurispr. blz. I‑10745.


    5 – Zie Telaustria, aangehaald in voetnoot 4, punt 60; arrest Hof van 21 juli 2005, Coname, C‑231/03, Jurispr. blz. I‑7287, punt 16; 13 oktober 2005, Parking Brixen, C‑458/03, Jurispr. blz. I‑8612, punt 46, en 6 april 2006, ANAV, C‑410/04, Jurispr. blz. I‑3303, punt 18.


    6 – Zie Parking Brixen, punt 47; ANAV, punt 19.


    7 – Zie Parking Brixen, punt 48; ANAV, punt 20.


    8 – Zie Telaustria, punten 61 en 62; Parking Brixen, punt 49, en ANAV, punt 21.


    9 – PB C 121 van 29.4.2000, blz. 2.


    10 – Een recentere interpretatieve mededinging over de gemeenschapswetgeving die van toepassing is op het plaatsen van opdrachten die niet of slechts gedeeltelijk onder de richtlijnen inzake overheidsopdrachten vallen (PB C 179 van 1.8.2006, blz. 2) gaat opzettelijk niet in op concessies, hoewel sommige van de richtsnoeren die zij bevat geacht kunnen worden voldoende algemeen zijn om dit wel te doen.


    11 – Op grond van wet nr. 662/1996 (GURI, 28 december 1996, nr. 303).


    12 – Presidentieel besluit nr. 169/1998 (GURI, 1 juni 1998, nr. 125).


    13 – Ministerieel besluit van 7 april 1999, GURI, 14 april 1999, nr. 86.


    14 – Ministeriële richtlijn van 9 december 1999 en ministerieel besluit van 21 december 1999 (GURI, 23 december 1999, nr. 300).


    15 – Wetsbesluit nr. 452/2001 (GURI, 29 december 2001, nr. 301), na wijziging omgezet in wet nr. 16/2002 (GURI, 27 februari 2002, nr. 49).


    16 – Zie punt 10 en voetnoot 15.


    17 – Wetsbesluit nr. 147/2003 van 24 juni 2003 (GURI, 25 juni 2003, nr. 145), omgezet in wet nr. 200/2003; besluit nr. 107/2003 van 14 oktober 2003 van UNIRE (die oorspronkelijk de 329 betrokken concessies heeft verleend).


    18 – De Commissie haalt het arrest van het Hof van 20 juni 2002, Commissie/Luxemburg, C‑299/01, Jurispr. blz. I‑5899, punt 11, aan. Zie het recentere arrest van 11 januari 2007, Commissie/Ierland, C‑183/05, Jurispr. blz. I‑137, punt 17.


    19 – Zie bijvoorbeeld, met name in de context van gokken, arrest Hof van 6 november 2003, Gambelli e.a.; C‑243/01 Jurispr. blz. I‑13031, punten 59 en 60; 6 maart 2007, Placanica e.a., C‑338/04, C‑359/04 en C‑360/04, Jurispr. blz. I‑1891, punt 45.


    20 – Zie Gambelli, punt 65; arrest Hof van 30 januari 2007, Commissie/Denemarken, C‑150/04, Jurispr. blz. I‑1163, punt 46.


    21 – Zie bijvoorbeeld arrest Hof van 16 januari 2003, Commissie/Italië, C‑388/01, Jurispr. blz. I‑721, punt 22; of 13 mei 2003, Commissie/Spanje, C‑463/00, Jurispr. blz. I‑4581, punt 35.


    22 – Gambelli, aangehaald in voetnoot 19, punt 63, en de aldaar aangehaalde rechtspraak: arrest Hof van 24 maart 2004, Schindler, C‑275/92, Jurispr. blz. I‑1039; 21 september 1999, Läärä e.a., C‑124/97, Jurispr. blz. I‑6067, en 21 oktober 1999, Zenatti, C‑67/98, Jurispr. blz. I‑7289.


    23 – Gambelli, punten 65 en 67.


    24 – Arrest Hof van 26 april 2007, Commissie/Finland, C‑195/04, Jurispr. blz. I‑3351; zie in het bijzonder punt 79 e.v. van mijn conclusie van 18 januari 2007.


    25 – Zie verder: Brown, A., „Seeing through transparency: the requirement to advertise public contracts and concessions under the EC Treaty”, Public Procurement Law Review 2007, blz. 1. Ook kan worden opgemerkt dat Duitsland een beroep tot nietigverklaring van de interpretatieve mededeling van de Commissie van 2006, aangehaald in voetnoot 10, heeft ingesteld bij het Gerecht van eerste aanleg (zaak T‑258/06) en dat meerdere lidstaten en het Europees Parlement hebben verzocht om tot interventie te worden toegelaten.


    26 – Zie punt 7 en voetnoot 8 hiervoor.

    Top