Use quotation marks to search for an "exact phrase". Append an asterisk (*) to a search term to find variations of it (transp*, 32019R*). Use a question mark (?) instead of a single character in your search term to find variations of it (ca?e finds case, cane, care).
Judgment of the General Court (Second Chamber) of 6 October 2004.#New Look Ltd v European Union Intellectual Property Office.#Joined Cases T-117/03 to T-119/03 and T-171/03.
Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 6 oktober 2004. New Look Ltd tegen Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie. Gevoegde zaken T-117/03–T-119/03 en T-171/03.
Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 6 oktober 2004. New Look Ltd tegen Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie. Gevoegde zaken T-117/03–T-119/03 en T-171/03.
Gevoegde zaken T‑117/03 tot en met T‑119/03 en T‑171/03
New Look Ltd
tegen
Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Ouder communautair beeldmerk dat lettercombinatie ‚NL’ bevat – Aanvragen tot inschrijving als gemeenschapsmerk van beeldmerken die termen ‚NLSPORT’, ,NLJEANS’, ‚NLACTIVE’ en ‚NLCollection’
bevatten – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Overeenstemming van tekens – Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94”
Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 6 oktober 2004
Samenvatting van het arrest
1. Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van
gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor zelfde of soortgelijke waren of diensten – Aangevraagd merk
dat bestaat uit samengesteld merk – Perceptie door publiek van beschrijvende bestanddelen als onderscheidende en dominerende
bestanddelen – Geen – Ouder merk dat bestaat uit gemeenschapsmerk – Weigering van inschrijving wegens relatieve weigeringsgrond
die slechts in deel van Gemeenschap bestaat
(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 1, sub b)
2. Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van
gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor zelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar van verwarring
met ouder merk – Aandachtsniveau van publiek – Stelling van merkaanvrager dat aandachtsniveau in bepaalde sector bijzonder
hoog is – Bewijslast
(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 1, sub b)
3. Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Tekens die merk kunnen vormen – Tekens die bestaan uit
letter of lettercombinatie – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van gelijk of overeenstemmend ouder merk
dat is ingeschreven voor zelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar van verwarring met ouder merk – Beoordelingscriteria
(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 1, sub b)
4. Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van
gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor zelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar van verwarring
met ouder merk – Weging van punten van overeenstemming of van verschil van tekens – Inaanmerkingneming van intrinsieke kenmerken
van tekens of van verkoopmodaliteiten van waren of diensten – Kledingsector
(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 1, sub b)
5. Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van
gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor zelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar van verwarring
met ouder merk – Beeldmerken „NLSPORT”, „NLJEANS”, „NLACTIVE”, „NLCollection” en beeldmerk „NL”
(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 1, sub b)
1. Bij de beoordeling van de overeenstemming van een samengesteld merk met een ouder merk in de zin van artikel 8, lid 1, sub b,
van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, dient ermee rekening te worden gehouden dat het publiek over het algemeen
het beschrijvende bestanddeel van een samengesteld merk niet als het onderscheidende en dominerende bestanddeel van de door
dit merk gewekte totaalindruk zal ervaren. Wanneer de oppositie op het bestaan van een gemeenschapsmerk berust, volstaat het
dienaangaande voor een eventuele weigering van inschrijving dat het beschrijvende karakter van een dergelijk bestanddeel op
een deel van het grondgebied van de Gemeenschap wordt waargenomen. Al bevat artikel 8 van verordening nr. 40/94 geen bepaling
die vergelijkbaar is met die van artikel 7, lid 2, van deze verordening, uit het in artikel 1, lid 2, van diezelfde verordening
geformuleerde beginsel dat het gemeenschapsmerk een eenheid vormt, volgt immers dat de inschrijving ook moet worden geweigerd
indien er slechts in een deel van de Gemeenschap een relatieve weigeringsgrond bestaat.
(cf. punt 34)
2. Ofschoon bij de beoordeling van het verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake
het gemeenschapsmerk het aandachtsniveau van de consument kan variëren naar gelang van de soort waren of diensten waarom het
gaat, volstaat het evenwel niet dat een merkaanvrager beweert dat in een bepaalde sector de consument bijzonder op de merken
let, zonder deze bewering met feitelijke gegevens of bewijzen te staven.
(cf. punt 43)
3. Volgens de bewoordingen van artikel 4 van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk heeft de wetgever de uit een letter
of een combinatie van letters bestaande tekens expliciet opgenomen in de lijst van voorbeelden van tekens die een gemeenschapsmerk
kunnen vormen, onverminderd de absolute of relatieve weigeringsgronden op grond waarvan tegen de inschrijving oppositie kan
worden ingesteld.
In dit verband bevatten de artikelen 7 en 8 van verordening nr. 40/94 betreffende de weigeringsgronden geen specifieke bepalingen
voor tekens die uit een combinatie van letters bestaan en geen woord vormen. Derhalve moet de in artikel 8, lid 1, sub b,
van deze verordening bedoelde globale beoordeling van het gevaar van verwarring van dergelijke tekens in beginsel volgens
dezelfde regels gebeuren als voor woordtekens die een woord, een naam of een zelfbedachte term bevatten.
(cf. punten 47‑48)
4. De visuele, auditieve of begripsmatige aspecten van de conflicterende tekens hebben bij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar
in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk niet altijd hetzelfde gewicht,
en onderzocht moet worden onder welke objectieve omstandigheden de merken op de markt kunnen worden gebruikt. Het gewicht
dat moet worden toegekend aan de punten van overeenstemming of van verschil van de tekens, hangt met name af van de intrinsieke
kenmerken van deze tekens of van de verkoopmodaliteiten van de door de conflicterende merken aangeduide waren of diensten.
Indien in de kledingsector de betrokken waren normalerwijs worden verkocht in zelfbedieningswinkels waar de consument het
product zelf uit de schappen neemt en dus in hoofdzaak moet kunnen vertrouwen op de op het product aangebrachte afbeelding
van het merk, zal een visuele overeenstemming tussen de tekens in de regel een groter gewicht hebben. Indien het bedoelde
product daarentegen vooral mondeling wordt verkocht, moet normalerwijs meer belang worden gehecht aan een auditieve overeenstemming
tussen de tekens.
(cf. punt 49)
5. Voor de gemiddelde consument in de Europese Gemeenschap bestaat er verwarringsgevaar tussen, enerzijds, de visuele tekens
„NLSPORT”, „NLJEANS”, „NLACTIVE” en „NLCollection”, waarvan de inschrijving als gemeenschapsmerken is aangevraagd voor, wat
de eerste drie tekens betreft, „kledingstukken, schoeisel en hoofddeksels voor vrouwen en meisjes” en, wat het vierde teken
betreft, „kledingartikelen, schoeisel en hoofddeksels”, behorend tot klasse 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice van
15 juni 1957, en, anderzijds, het beeldmerk „NL”, dat eerder als gemeenschapsmerk is ingeschreven voor „sweaters; pull-overs;
vesten; jasjes; rokken; pantalons; overhemden; blouses; kamerjassen; huisjassen; onderkleding, kamerjassen, badpakken, regenjassen
of mantels; mantels; kousen; sokken; boordbeschermers; dassen; hoofddeksels en handschoenen (kleding)”, eveneens behorend
tot klasse 25 van deze overeenkomst.
Aangezien het om dezelfde waren gaat, en gelet op de verkoopmodaliteiten waardoor het niet is uitgesloten dat de consument
de aangevraagde merken opvat als speciale productlijnen van de onderneming die houdster is van het oudere merk, volstaat de
mate van fonetische en begripsmatige overeenstemming tussen de betrokken tekens voor het bestaan van verwarringsgevaar.
(cf. punten 40, 51‑52)
ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer) 6 oktober 2004(1)
In de gevoegde zaken T‑117/03 tot en met T‑119/03 en T‑171/03,
New Look Ltd, gevestigd te Weymouth, Dorset (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door R. Ballester en G. Marín, advocaten,
verzoekster,
tegen
Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door O. Montalto, J. García Murillo en S. Laitinen als gemachtigden,
verweerder,
andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM:Naulover, SA, gevestigd te Barcelona (Spanje),
betreffende vier beroepen tegen de beslissingen van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 27 januari 2003 (R 95/2002‑1,
R 577/2001‑1, R 578/2001‑1) en 15 april 2003 (R 19/03‑1) inzake oppositieprocedures tussen Naulover, SA, en New Look Ltd,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en N. J. Forwood, rechters,
griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,
gezien de op 4 april 2003 (zaken T‑117/03–T‑119/03) en 19 mei 2003 (zaak T‑171/03) ter griffie van het Gerecht neergelegde
verzoekschriften,gezien de op 25 september 2003 (zaken T‑117/03–T‑119/03) en 8 oktober 2003 (zaak T‑171/03) ter griffie van het Gerecht neergelegde
memories van antwoord,gezien de beschikking van de president van de Tweede kamer van het Gerecht van 1 april 2004 om deze zaken voor de terechtzitting
en het arrest te voegen,na de terechtzitting van 28 april 2004, waaraan verzoekster niet heeft deelgenomen,
het navolgende
Arrest
Voorgeschiedenis van het geschil
1
Op 5 mei 1998 (zaken T‑117/03–T‑119/03) en 19 februari 1999 (zaak T‑171/03) heeft verzoekster krachtens verordening (EG) nr.
40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd, aanvragen tot
inschrijving van vier gemeenschapsmerken bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
ingediend.
2
De inschrijvingsaanvragen betreffen de hieronder afgebeelde beeldmerken:
–
in zaak T‑117/03:
–
in zaak T‑118/03:
–
in zaak T‑119/03:
–
in zaak T‑171/03:
3
De waren waarvoor de inschrijvingsaanvragen zijn ingediend en die in het onderhavige geding aan de orde zijn, behoren tot
klasse 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren
en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn omschreven als volgt: „kledingstukken,
schoeisel en hoofddeksels voor vrouwen en meisjes” voor de aangevraagde merken NLSPORT, NLJEANS en NLACTIVE, en „kledingartikelen,
schoeisel en hoofddeksels” voor het aangevraagde merk NLCollection.
4
Op 1 juni 1999 (zaken T‑117/03–T‑119/03) en 3 januari 2000 (zaak T‑171/03) heeft de andere partij in de procedure voor de
kamer van beroep krachtens artikel 42, lid 1, van verordening nr. 40/94 oppositie ingesteld tegen elk van deze gemeenschapsmerkaanvragen.
5
De oppositie was in alle zaken gebaseerd op het op 1 april 1996 aangevraagde en op 1 februari 1999 ingeschreven communautaire
beeldmerk nr. 13417 (hierna: „oudere merk”), dat hieronder is afgebeeld:
6
Dit merk is ingeschreven voor, met name, de volgende waren van klasse 25 van de Overeenkomst van Nice: „sweaters; pull-overs;
vesten; jasjes; rokken; pantalons; overhemden; blouses; kamerjassen; huisjassen; onderkleding, kamerjassen, badpakken, regenjassen
of ‑mantels; mantels; kousen; sokken; boordbeschermers; dassen; hoofddeksels en handschoenen (kleding)”.
7
Ter ondersteuning van haar opposities heeft de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep de in artikel 8, lid
1, sub b, van verordening nr. 40/94 genoemde relatieve weigeringsgrond ingeroepen.
8
Bij beslissingen van 10 april 2001 (beslissing nr. 939/2001 in zaak T‑119/03), 27 april 2001 (beslissing nr. 1106/2001 in
zaak T‑118/03), 23 november 2001 (beslissing nr. 2765/2001 in zaak T‑117/03) en 29 oktober 2002 (beslissing nr. 3138/2002
in zaak T‑171/03) heeft de oppositieafdeling de opposities afgewezen. Zakelijk weergegeven was de oppositieafdeling van oordeel
dat de betrokken merken visueel en fonetisch verschillend waren, en dat, wat de inhoud betreft, geen enkel van de merken een
bijzondere betekenis had.
9
Op 7 juni 2001 (zaken T‑118/03 en T‑119/03), 22 januari 2002 (zaak T‑117/03) en 24 december 2002 (zaak T‑171/03) heeft de
andere partij in de procedure voor de kamer van beroep tegen elk van de beslissingen van de oppositieafdeling beroep ingesteld.
10
Bij beslissingen van 27 januari 2003 (zaken T‑117/03–T‑119/03) en 15 april 2003 (zaak T-171/03) heeft de eerste kamer van
beroep van het BHIM de beslissingen van de oppositieafdeling vernietigd en verzoeksters gemeenschapsmerkaanvragen afgewezen
voor alle waren van klasse 25 van de Overeenkomst van Nice. Zakelijk weergegeven heeft de kamer van beroep om te beginnen
geoordeeld dat het overwegende bestanddeel van elk van de aangevraagde merken de lettercombinatie „NL” was, aangezien de woorden
„sport”, „jeans”, „active” en „collection” in de kledingsector slechts een gering onderscheidend vermogen hebben. Vervolgens
heeft zij vastgesteld dat de conflicterende gemeenschapsmerken een geringe visuele overeenstemming vertoonden wegens de bijzondere
grafische voorstellingswijze van het oudere merk enerzijds, en de aanwezigheid van de woorden „sport”, „jeans”, „active” en
„collection” in de aangevraagde merken NLSPORT, NLJEANS, NLACTIVE en NLCollection anderzijds. De kamer van beroep was daarentegen
van oordeel dat de conflicterende gemeenschapsmerken fonetisch en begripsmatig overeenstemden, omdat de lettercombinatie „NL”,
waaruit het oudere merk bestaat, in de aangevraagde merken NLSPORT, NLJEANS, NLACTIVE en NLCollection als dominerend bestanddeel
is weergegeven. Volgens de kamer van beroep komt het in de kledingsector veel voor dat eenzelfde merk verschillende verschijningsvormen
heeft naar gelang van het erdoor aangewezen type waren, en is het in die sector gebruikelijk om submerken te gebruiken ter
onderscheiding van verschillende productgamma’s. Zij was van oordeel dat bij de consument hierdoor de idee zou kunnen ontstaan
dat de waren waarop de aangevraagde merken NLSPORT, NLJEANS en NLACTIVE betrekking hebben, tot een productgamma met een jong
imago behoren, of, wat het aangevraagde merk NLCollection betreft, dat het om de nieuwe modellen van het seizoen gaat, terwijl
de waren van het oudere merk tot een meer exclusief kledinggamma behoren. De kamer van beroep heeft hieruit geconcludeerd
dat er verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bestaat.
Conclusies van partijen
11
Verzoekster concludeert in elk van de zaken dat het het Gerecht behage:
–
de beslissing van de kamer van beroep te vernietigen;
–
het BHIM en, in voorkomend geval, interveniënte te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure alsook van de procedure
voor de kamer van beroep.
12
Het BHIM concludeert in elk van de zaken dat het het Gerecht behage:
–
het beroep te verwerpen;
–
verzoekster te verwijzen in de kosten.
In rechteArgumenten van partijen
13
Afgezien van enkele kleine details, zijn de middelen en argumenten van partijen in de vier onderhavige zaken identiek. Ter
onderbouwing van haar beroepen voert verzoekster één middel aan: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr.
40/94.
14
In de eerste plaats betoogt zij dat de kamer van beroep bij het onderzoek van de aangevraagde merken een vergissing heeft
begaan door de klemtoon op de lettercombinatie „NL” te leggen en door deze laatste aldus af te zonderen van de woorden die
erop volgen, te weten „sport”, „jeans”, „active” en „collection”.
15
In de tweede plaats is verzoekster van mening dat de lettercombinatie „NL” noch het dominerende bestanddeel van elk van de
aangevraagde merken, noch het constitutieve bestanddeel van het oudere gemeenschapsmerk is. Wat om te beginnen de aangevraagde
merken betreft, komt verzoekster op tegen het oordeel dat de woorden „sport”, „jeans”, „active” en „collection” een gering
onderscheidend vermogen hebben in de kledingsector. Met betrekking tot het oudere merk stelt verzoekster voorts dat onmogelijk
met zekerheid kan worden bepaald uit welke letters dit merk bestaat. Volgens haar kan het zowel om de letters „NL” als om
de letters „ALV”, „AVOL”, „AOL” of „AL” gaan. Bovendien kan de consument, indien hij het oudere merk ondersteboven bekijkt,
hierin mogelijkerwijs de letters „JRV” of „JPV” onderscheiden. Ten slotte merkt verzoekster op dat, volgens vaste rechtspraak
en een eensluidende doctrine, merken die uit twee of drie letters bestaan, naar hun aard slechts een gering onderscheidend
vermogen hebben en deze merken bijgevolg geen dominerend bestanddeel van een teken kunnen vormen. Ter ondersteuning van dit
standpunt verwijst verzoekster naar punt 8.3 van de onderzoeksrichtlijnen van het BHIM en haalt zij een arrest van het Tribunal
Supremo (Spaans hooggerechtshof) van 21 januari 1993 aan volgens hetwelk het onmogelijk is om zich bepaalde letters van het
alfabet in fonetische vorm toe te eigenen. Verder wijst zij op het naast elkaar bestaan van tal van nationale en communautaire
merkinschrijvingen, waarin de lettercombinatie „NL” voorkomt.
16
In de derde plaats beklemtoont verzoekster, wat het visuele aspect van de betrokken tekens betreft, dat het oudere merk bestaat
uit een teken dat „uitgesproken barokke kenmerken” vertoont. De kamer van beroep heeft het belang van die beeldende eigenschap
niet willen erkennen.
17
In de vierde plaats is verzoekster van mening dat het betoog van de kamer van beroep betreffende de fonetische gelijkenis
van de tekens incoherent is aangezien de kamer tegelijkertijd vaststelt dat de betrokken merken fonetisch overeenstemmen én
gelijk zijn. Bovendien verwijt verzoekster de kamer van beroep het vergelijkende onderzoek op de lettercombinatie „NL” te
hebben geconcentreerd.
18
Ten slotte voert verzoekster aan dat in de kledingsector de gemiddelde consument bij de aankoop van kledingartikelen vooral
op het merk let, zodat hij moeilijk in de war kan worden gebracht.
19
Volgens het BHIM is de kritiek van verzoekster niet gegrond. Het is van oordeel dat er om de in de beslissingen van de kamer
van beroep genoemde redenen een gevaar van verwarring tussen het oudere merk en de aangevraagde merken bestaat.
20
Het BHIM betwist de stelling dat de gemiddelde consument in de kledingsector bijzonder bedachtzaam en oplettend is. Ter terechtzitting
heeft het verklaard dat de mate waarin de consument op het merk let, met name afhangt van de waarde van het betrokken product
en de deskundigheid van de doelgroep. In casu heeft verzoekster zonder nader bewijs gesteld dat de mate waarin de consument
op het merk let, in de kledingsector hoger is dan in andere sectoren.
21
Volgens het BHIM vertonen de conflicterende tekens een auditieve en begripsmatige overeenstemming. Ter terechtzitting heeft
het BHIM benadrukt dat de omstandigheid dat het overwegende bestanddeel van deze tekens uit een lettercombinatie bestaat,
niet betekent dat meer belang moet worden gehecht aan de visuele verschillen dan aan de fonetische en begripsmatige overeenstemming
van de tekens. Het BHIM erkent dat in de regel het beeldelement volstaat om een teken dat uit een letter of een combinatie
van twee letters bestaat, onderscheidend vermogen te geven, maar het beklemtoont dat er bij de analyse van het verwarringsgevaar
ook andere beginselen gelden. Volgens hem wordt een teken door artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 beschermd
wanneer het daadwerkelijk een − zelfs gering − onderscheidend vermogen heeft en geldig als merk is ingeschreven. Het BHIM
sluit niet uit dat de − visuele, fonetische en begripsmatige − aspecten van de overeenstemming tussen de tekens worden afgewogen
volgens de reële omstandigheden waarin de waren op een concrete markt worden verhandeld. Omdat de merken betrekking hebben
op dezelfde waren en het gebruik van submerken in de betrokken sector gebruikelijk is, is het BHIM van oordeel dat er in casu
verwarringsgevaar bestaat.
Beoordeling door het Gerecht
22
Volgens artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 wordt na oppositie door de houder van een ander merk de inschrijving
van het aangevraagde merk geweigerd, wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op
dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop
het oudere merk beschermd wordt. Ingevolge artikel 8, lid 2, sub a‑i, van verordening nr. 40/94 moet onder „oudere merken”
worden verstaan, met name, de gemeenschapsmerken waarvan de datum van de aanvraag om inschrijving voorafgaat aan de datum
van de gemeenschapsmerkaanvraag.
23
Volgens vaste rechtspraak is er sprake van verwarringsgevaar wanneer het publiek kan menen dat de betrokken waren of diensten
van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn.
24
Volgens deze rechtspraak dient het verwarringsgevaar globaal te worden beoordeeld, volgens de indruk die bij het relevante
publiek van de betrokken waren of diensten achterblijft, en met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete
geval, met name de onderlinge samenhang tussen de overeenstemming van de tekens en de soortgelijkheid van de waren of diensten
waarop zij betrekking hebben [arrest Gerecht van 9 juli 2003, Laboratorios RTB/BHIM – Giorgio Beverly Hills (GIORGIO BEVERLY
HILLS), T‑162/01, Jurispr. blz. II‑2821, punten 31‑33, en de aangehaalde rechtspraak].
25
In casu zijn de betrokken waren (de kledingstukken, en zelfs de kledingstukken voor vrouwen en meisjes) gangbare consumptiegoederen
[arresten Gerecht van 23 oktober 2002, Oberhauser/BHIM – Petit Liberto (Fifties), T‑104/01, Jurispr. blz. II‑4359, punt 29,
en 14 oktober 2003, Phillips-Van Heusen/BHIM – Pash Textilvertrieb und Einzelhandel (BASS), T‑292/01, nog niet gepubliceerd
in de Jurisprudentie, punt 43]. Het merk waarop de oppositie is gebaseerd, is ingeschreven in het communautaire register.
Hieruit volgt dat het voor de beoordeling van het verwarringsgevaar relevante publiek, de gemiddelde consument in de Europese
Gemeenschap is.
26
Tussen partijen staat vast dat de waren waarop de aangevraagde merken betrekking hebben, en de door het oudere merk aangeduide
waren ten dele overeenstemmend en ten dele gelijk zijn.
27
In die omstandigheden hangt de uitkomst van het beroep af van de mate waarin de betrokken tekens overeenstemmen. Zoals uit
vaste rechtspraak blijkt, dient de globale beoordeling van het verwarringsgevaar, wat de visuele, fonetische of begripsmatige
overeenstemming van de conflicterende tekens betreft, te berusten op de totaalindruk die door deze tekens wordt opgeroepen,
waarbij in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met de onderscheidende en dominerende bestanddelen ervan (zie arrest
BASS, reeds aangehaald, punt 47, en de aangehaalde rechtspraak).
28
De kamer van beroep heeft het oudere merk uit visueel oogpunt beschreven als „bestaande uit de twee hoofdletters ‚NL’, verticaal
geplaatst en in een onconventioneel lettertype − genaamd ‚Stephenson Blake’ schuinschrift − naar rechts hellend” (punt 32
van de beslissing van de kamer van beroep in zaak T‑117/03, punt 31 van de beslissing van de kamer van beroep in de zaken
T‑118/03 en T‑119/03 en punt 28 van de beslissing van de kamer van beroep in zaak T‑171/03). Het Gerecht stelt vast dat deze
beschrijving correct is. In het oudere teken kan gemakkelijk de letter „L” worden herkend. Deze staat onderaan en rechts van
de andere letter. Aangezien steeds van links naar rechts en van boven naar onder wordt gelezen, is de letter „L” niet de eerste
letter van de lettercombinatie. Tussen het linkergedeelte van de letter „N”, dat eventueel de top van een letter „A” zou kunnen
vormen, en het bovenste gedeelte van de letter „L” is er een blanco ruimte waardoor opvalt dat het niet om de dwarsstreep
van de letter „A” gaat. De eerste letter kan dan ook niet als een letter „A” worden waargenomen. Bovendien kan het bovenste
gedeelte van de letter „L” onmogelijk als een letter „O” worden opgevat. Ten slotte moet worden opgemerkt dat de tekens met
elkaar dienen te worden vergeleken in de vorm waarin zij zijn beschermd, en niet zoals zij in voorkomend geval door de consument
ondersteboven kunnen worden waargenomen. Bijgevolg zijn de twijfels die verzoekster met betrekking tot de waarneming van het
oudere teken heeft geformuleerd, niet gerechtvaardigd.
29
Wat de aangevraagde tekens betreft, deze bestaan uit een door de letters „NL” gevormd beeldteken dat onmiddellijk wordt gevolgd
door een woord in hoofdletters in de zaken T‑117/03 tot en met T‑119/03, en door een hoofdletter en negen kleine letters in
zaak T‑171/03. In elk van de tekens is de lettercombinatie „NL” in vette letters vermeld en de rest in magere letters geschreven.
Hieruit volgt dat de letters „NL” visueel het dominerende bestanddeel van elk van de aangevraagde merken vormen, zoals in
de beslissingen van de kamer van beroep terecht werd aangenomen.
30
Het BHIM heeft er ter zake dienend op gewezen dat de aangevraagde tekens een soortgelijke morfosyntactische structuur vertonen.
Alleen het aangevraagde merk NLCollection is licht verschillend doordat het teken niet volledig uit hoofdletters bestaat en
het woord NLCollection in een zwart rechthoekig kader staat. Ook al bekritiseert verzoekster op goede gronden de omstandigheid
dat in de beslissing van de kamer van beroep van 15 april 2003, net als in de beslissingen van 23 januari 2003, geen rekening
is gehouden met deze bijzonderheden, dit doet geen afbreuk aan de juistheid van de analyse die de kamer van beroep uit visueel
oogpunt heeft verricht, daar de lettercombinatie „NL” visueel het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk „NLCollection”
vormt.
31
Bij de visuele vergelijking tussen het oudere teken enerzijds, en de aangevraagde tekens anderzijds, heeft de kamer van beroep
een geringe overeenstemming vastgesteld. Verzoekster heeft deze conclusie niet betwist.
32
Wat de begripsmatige overeenstemming van de betrokken tekens betreft, zij erop gewezen dat de aangevraagde tekens bestaan
uit de letters „NL” enerzijds, en de woorden „sport”, „jeans”, „active” en „collection” anderzijds. Het oudere merk bestaat
uitsluitend uit de lettercombinatie „NL”. Gelijk de kamer van beroep ter zake dienend heeft vastgesteld, heeft „NL” geen betekenis
in de kledingsector.
33
Daarentegen hebben de woorden „sport”, „jeans”, „active” en „collection” zoals de kamer van beroep terecht heeft opgemerkt,
in het Engels of het Frans een begripsmatige inhoud die de betrokken waren beschrijft. In de kledingsector roept het woord
„sport” de gedachte op aan sportkledij of „sportieve” kleding. Het woord „jeans” zal als beschrijving van kledingstukken in
jeansstof worden opgevat. Het woord „collection” duidt op het samenstel van de voor een bepaald seizoen ontworpen modellen.
Het woord „active” ziet meer op de bestemming van de waren, namelijk kledingstukken voor actieve personen of die actief bezig
zijn niet belemmeren.
34
Het Gerecht herinnert eraan dat het publiek over het algemeen het beschrijvende bestanddeel van een samengesteld merk niet
als het onderscheidende en dominerende bestanddeel van de door dit merk gewekte totaalindruk zal ervaren [arrest Gerecht van
3 juli 2003, Alejandro/BHIM – Anheuser-Busch (BUDMEN), T‑129/01, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 53]. Het
volstaat dienaangaande dat het beschrijvende karakter van een dergelijk bestanddeel op een deel van het grondgebied van de
Gemeenschap wordt waargenomen. Ook al bevat artikel 8 van verordening nr. 40/94 geen bepaling die vergelijkbaar is met die
van artikel 7, lid 2, van deze verordening, uit het in artikel 1, lid 2, van de verordening geformuleerde beginsel dat het
gemeenschapsmerk een eenheid vormt, heeft het Gerecht afgeleid dat de inschrijving ook moet worden geweigerd indien er slechts
in een deel van de Gemeenschap een relatieve weigeringsgrond bestaat [arrest Gerecht van 3 maart 2004, Mühlens/BHIM – Zirh
International (ZIRH), T‑355/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 35 en 36, waartegen hogere voorziening
is ingesteld].
35
In casu bevatten de aangevraagde tekens elementen die, althans voor het Engels‑ en Franstalige publiek, een begripsmatige
inhoud hebben die de bedoelde waren beschrijft. De kamer van beroep heeft dus terecht vastgesteld dat, althans voor dit publiek,
uit begripsmatig oogpunt het dominerende bestanddeel van elk van de aangevraagde merken, bestaat uit de lettercombinatie „NL”,
die het enige bestanddeel van het oudere merk vormt.
36
Met betrekking tot de fonetische overeenstemming moet worden opgemerkt dat, gelet op de analyse die hierboven in de punten
28 tot en met 30 van de visuele overeenstemming is gemaakt, het uit de letters „N” en „L” bestaande oudere merk, in de meeste
talen van de Europese Gemeenschap, waaronder met name het Engels en het Frans, als „N‑L” zal worden uitgesproken. Het aangevraagde
merk NLSPORT zal, althans in het Engels en het Frans, als „N‑L‑sport” worden uitgesproken. De andere aangevraagde merken zullen
worden uitgesproken als „N‑L‑jeans”, „N‑L‑active” en „N‑L‑collection”. Hieruit volgt dat de lettercombinatie „NL”, waaruit
het oudere merk bestaat, in auditief opzicht deel uitmaakt van elk van de aangevraagde merken. Daarbij zullen de woorden „sport”,
„jeans”, „active” en „collection”, althans voor de Franstalige en Engelstalige consumenten, worden opgevat als een beschrijving
van de waren of van het gebruik ervan. Derhalve vormt de lettercombinatie „NL”, althans voor dit publiek, uit fonetisch oogpunt
het dominerende bestanddeel. De vaststellingen die de kamer van beroep in de punten 33 (zaak T‑117/03), 32 (zaken T‑118/03
en T‑119/03) en 29 (zaak T‑171/03) van haar beslissingen heeft gedaan, moeten dan ook worden bevestigd. Verder moet worden
vastgesteld dat de kamer niet tot de fonetische gelijkheid van de tekens heeft geconcludeerd, maar wel tot de fonetische gelijkheid
van het dominerende bestanddeel – „NL” – van de aangevraagde tekens, en de lettercombinatie „NL” van het oudere merk.
37
Het feit dat het teken waaruit het oudere merk bestaat, volledig in het dominerende bestanddeel van elk van de aangevraagde
tekens voorkomt, wettigt de conclusie dat er sprake is van een grote fonetische overeenstemming (zie, voor een omgekeerd geval,
arrest Fifties, reeds aangehaald, punt 40).
38
Verzoekster betoogt dat de kamer van beroep geen globale beoordeling van de overeenstemming tussen de tekens heeft verricht,
maar de aangevraagde tekens heeft opgedeeld in de lettercombinatie „NL” enerzijds, en de woorden „sport”, „jeans”, „active”
en „collection” anderzijds.
39
In dit verband zij erop gewezen dat, indien de gemiddelde consument het merk gewoonlijk als een geheel waarneemt en niet op
de verschillende details ervan let (arrest Hof van 11 november 1997, SABEL, C‑251/95, Jurispr. blz. I‑6191, punt 23), in de
regel de dominerende en onderscheidende kenmerken van een teken het gemakkelijkst worden onthouden (zie, in die zin, arrest
Fifties, reeds aangehaald, punten 47 en 48). Bijgevolg kan aan de kamer van beroep niet worden verweten dat zij heeft onderzocht
welke de onderscheidende en dominerende bestanddelen van de merken zijn die in het geheugen van de consument zullen blijven
hangen.
40
Bijgevolg heeft de kamer van beroep niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de betrokken
tekens fonetisch en begripsmatig overeenstemden.
41
Ter zake van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar heeft de kamer van beroep geconcludeerd dat er gevaar van verwarring
bestaat wegens de fonetische en begripsmatige overeenstemming van de tekens, de gelijkheid van de waren en de verkoopmodaliteiten
in de kledingsector, waar vaak submerken worden gebruikt en een teken doorgaans verschillende verschijningsvormen heeft. Verzoekster
stelt deze conclusie om twee redenen ter discussie.
42
In de eerste plaats is zij van mening dat in de kledingsector de gemiddelde consument bijzonder veel let op de merken zodat
hij moeilijk in de war kan worden gebracht.
43
Dienaangaande zij erop gewezen dat het aandachtsniveau van de consument kan variëren naar gelang van de soort waren of diensten
waarom het gaat (zie, mutatis mutandis, arrest Hof van 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C-342/97, Jurispr. blz. I-3819,
punt 26). Gelijk het BHIM terecht heeft opgemerkt, volstaat het evenwel niet dat een verzoekster beweert dat in een bepaalde
sector de consument bijzonder op de merken let, zonder deze bewering met feitelijke gegevens of bewijzen te staven. Het Gerecht
stelt vast dat in de kledingsector waren van zeer verschillende kwaliteit en prijs worden aangeboden. Ook al is de consument
wellicht aandachtiger bij de keuze van een merk wanneer hij een bijzonder duur kledingstuk koopt, kan niet zonder nader bewijs
voor alle waren van de betrokken sector van een dergelijke houding worden uitgegaan. Derhalve moet dit argument worden afgewezen.
44
In de tweede plaats stelt verzoekster dat lettercombinaties per definitie een gering onderscheidend vermogen hebben. Bovendien
is het volgens haar onmogelijk om zich een lettercombinatie in fonetische vorm toe te eigenen. Zij baseert zich hiervoor op
een beslissing van het Tribunal Supremo van 21 januari 1993 betreffende een teken bestaande uit de letter „D”. Ten slotte
merkt verzoekster op dat er verschillende nationale en communautaire merken bestaan die het element „NL” bevatten en waaromtrent
geen verwarringsgevaar is vastgesteld.
45
Met betrekking tot het bestaan van verschillende ingeschreven merken die de lettercombinatie „NL” bevatten, stelt het Gerecht
vast dat niet is aangetoond dat het daarbij gaat om naar de onderhavige zaak transponeerbare gevallen. Bovendien heeft het
BHIM opgemerkt, zonder te zijn weersproken, dat tegen de door verzoekster aangehaalde communautaire inschrijvingen nooit oppositie
is ingesteld. Aangaande de beslissing van het Tribunal Supremo heeft het BHIM ter zake dienend opgemerkt dat het in die zaak
ging om een merk dat uit één enkele letter bestond. Ten slotte zij eraan herinnerd dat de rechtmatigheid van de beslissingen
van de kamers van beroep uitsluitend moet worden beoordeeld op basis van verordening nr. 40/94, zoals uitgelegd door de gemeenschapsrechter
(arrest BUDMEN, reeds aangehaald, punt 61, en de aangehaalde rechtspraak). Hieruit volgt dat dit onderdeel van het argument
geen doel treft.
46
Met betrekking tot de stelling dat het fonetische aspect van „NL” niet door het oudere merk kan worden gemonopoliseerd, deze
komt in wezen neer op de opvatting dat dit merk in auditief opzicht geen onderscheidend vermogen heeft en bijgevolg dat de
fonetische overeenstemming niet mede aan de basis kan liggen van een gevaar van verwarring in de zin van artikel 8, lid 1,
sub b, van verordening nr. 40/94.
47
Volgens artikel 4 van verordening nr. 40/94 kunnen gemeenschapsmerken worden gevormd door alle tekens die vatbaar zijn voor
grafische voorstelling, met name woorden en letters, mits deze de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden.
Aldus heeft de wetgever de uit een letter of een combinatie van letters bestaande tekens expliciet opgenomen in de − in artikel
4 van deze verordening vermelde − lijst van voorbeelden van tekens die een gemeenschapsmerk kunnen vormen, onverminderd de
absolute of relatieve weigeringsgronden op grond waarvan tegen de inschrijving oppositie kan worden ingesteld.
48
De artikelen 7 en 8 van verordening nr. 40/94 betreffende de weigeringsgronden bevatten geen specifieke bepalingen voor tekens
die uit een combinatie van letters bestaan en geen woord vormen. Derhalve moet de in artikel 8, lid 1, sub b, van verordening
nr. 40/94 bedoelde globale beoordeling van het gevaar van verwarring van dergelijke tekens in beginsel volgens dezelfde regels
gebeuren als voor woordtekens die een woord, een naam of een zelfbedachte term bevatten. Bijgevolg dient de stelling van verzoekster
dat de uit een combinatie van letters bestaande tekens per definitie in fonetisch opzicht geen onderscheidend vermogen hebben,
te worden afgewezen.
49
Opgemerkt zij evenwel dat de visuele, auditieve of begripsmatige aspecten van de conflicterende tekens bij de globale beoordeling
van het verwarringsgevaar niet altijd hetzelfde gewicht hebben. Onderzocht moet worden onder welke objectieve omstandigheden
de merken op de markt kunnen worden gebruikt (zie arrest BUDMEN, reeds aangehaald, punt 57). Het gewicht dat moet worden toegekend
aan de punten van overeenstemming of van verschil van de tekens, hangt met name af van de intrinsieke kenmerken van deze tekens
of van de verkoopmodaliteiten van de door de conflicterende merken aangeduide waren of diensten. Indien de waren waarop de
betrokken merken betrekking hebben, normalerwijs worden verkocht in zelfbedieningswinkels waar de consument het product zelf
uit de schappen neemt en dus in hoofdzaak moet kunnen vertrouwen op de op het product aangebrachte afbeelding van het merk,
zal een visuele overeenstemming tussen de tekens in de regel een groter gewicht hebben. Indien het bedoelde product daarentegen
vooral mondeling wordt verkocht, moet normalerwijs meer belang worden gehecht aan een auditieve overeenstemming tussen de
tekens.
50
Verzoekster heeft niet het bestaan van bijzondere verkoopmodaliteiten ingeroepen. In kledingwinkels kunnen de klanten doorgaans
zelf de kledingstukken kiezen die zij wensen te kopen, of zij kunnen zich door verkopers laten bijstaan. Ook al is een mondelinge
mededeling over het product en het merk niet uitgesloten, de keuze van het kledingstuk geschiedt over het algemeen visueel.
De visuele waarneming van de betrokken merken gebeurt dan ook normalerwijs vóór de aankoop zelf. Hierdoor heeft het visuele
aspect een groter gewicht bij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar.
51
Nochtans komt het in de kledingsector vaak voor dat hetzelfde merk verschillende verschijningsvormen heeft naar gelang van
het erdoor aangeduide type waren. Ook is het in deze sector gebruikelijk dat eenzelfde confectieonderneming gebruik maakt
van submerken, te weten tekens die van een hoofdmerk worden afgeleid en met dit merk een dominerend element gemeen hebben,
ter onderscheiding van verschillende productlijnen (zie arresten Fifties, reeds aangehaald, punt 49, en BUDMEN, reeds aangehaald,
punt 57). In casu is het mogelijk dat de begripsmatige inhoud van de aangevraagde merken de waarneming van die merken door
de consument als submerken van een merk NL versterkt. Zelfs indien de consument slechts met één van de betrokken tekens wordt
geconfronteerd, kan de afzonderlijke waarneming van „NL” in vette letters, enerzijds, en van het daaropvolgende woord dat
de gedachte aan kledingstukken van een bepaalde stijl kan oproepen, anderzijds, hem ertoe brengen dit woord als een submerk
van het merk NL te beschouwen. Bovendien kan het schriftbeeld van de lettercombinatie „NL” in de aangevraagde tekens, dat
verschilt van dat van het oudere merk NL, als een bijzondere verschijningvorm van dit laatste merk worden waargenomen. De
conclusie van de kamer van beroep dat het niet is uitgesloten dat de consument de aangevraagde merken opvat als speciale productlijnen
van de onderneming die houdster is van het oudere merk, moet derhalve worden bevestigd.
52
Het Gerecht herinnert eraan dat artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 vereist dat er verwarringsgevaar bestaat,
maar niet dat verwarring is aangetoond. Ook al had de kamer van beroep meer aandacht kunnen besteden aan het bijzondere schriftbeeld
van de lettercombinatie „NL” in het oudere merk − waarvan de uiterlijke indruk verschilt van deze van de letters „NL” in de
aangevraagde tekens − dat intrinsiek het meest markante bestanddeel van het oudere merk vormt, blijft in die omstandigheden
het resultaat waartoe de kamer van beroep is gekomen, correct. Gelet op de in het vorige punt besproken gelijkheid van de
waren en de verkoopmodaliteiten, volstaat de mate van overeenstemming tussen de tekens in casu om het bestaan van verwarringsgevaar
vast te stellen.
53
Hieruit volgt dat het – enige – middel inzake schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 niet gegrond
is. Bijgevolg moet het beroep worden verworpen.
Kosten
54
Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij
verwezen in de kosten, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig
de vordering van het BHIM te worden verwezen in de kosten van deze laatste.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),
rechtdoende:
1)
Verwerpt het beroep.
2)
Verwijst verzoekster in de kosten.
Pirrung
Meij
Forwood
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 6 oktober 2004.