Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62003CO0365

    Beschikking van de president van het Hof van 21 oktober 2003.
    Industrias Químicas del Vallés SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Hogere voorziening - Métalaxyl.
    Zaak C-365/03 P(R).

    Jurisprudentie 2003 I-12389

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2003:577

    Ordonnance de la Cour

    Zaak C-365/03 P(R)


    Industrias Químicas del Vallés SA
    tegen
    Commissie van de Europese Gemeenschappen


    «Hogere voorziening – Procedure in kort geding – Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging – Gewasbeschermingsmiddelen – Werkzame stoffen – Metalaxyl»

    Beschikking van de president van het Hof van 21 oktober 2003
    I - 0000
        

    Samenvatting van de beschikking

    1..
    Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste rechtsopvatting van kortgedingrechter – Invloed op geldigheid van kortgedingbeschikking

    (Statuut van het Hof van Justitie, art. 57, lid 2; richtlijn 91/414 van de Raad, bijlage I)

    2..
    Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden – Fumus boni juris – Ernstige en onherstelbare schade – Afweging van alle betrokken belangen – Algemeen belang van Commissie bij toepassing van communautaire regeling vóór uitspraak van arrest ten gronde – Beoordeling

    (Art. 242 EG en 243 EG; verordening nr. 3600/92 van de Commissie)

    1.
    Wanneer in een situatie waarin een producent de enige onderneming is die verlangt dat een werkzame stof wordt opgenomen in bijlage I bij richtlijn 91/414 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, maar nadat een andere belanghebbende producent, die de enige was die een in wezen volledig dossier had ingediend, zich uit de procedure heeft teruggetrokken, terwijl de als rapporteur optredende lidstaat zich bereid heeft verklaard de onderzoeksprocedure op basis van dat dossier voort te zetten, de rechter in kort geding bij zijn beslissing over de vraag of de aangevoerde middelen serieus waren, niet heeft uitgesloten dat deze onderneming niet binnen een bepaalde termijn een volledig dossier behoeft over te leggen, kan hij niet tegelijkertijd, zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, het feit dat zij niet een volledig dossier heeft ingediend, bij de beoordeling van de betrokken belangen als een factor in haar nadeel beschouwen. Aangezien de andere door de rechter in kort geding in het kader van deze beoordeling onderzochte factoren op zichzelf niet de conclusie wettigen dat het resultaat ervan in het nadeel van deze onderneming uitvalt, en verder in de bestreden beschikking het verzoek als spoedeisend en de aangevoerde middelen van feitelijke en juridische aard als serieus zijn erkend, volstaat deze onjuiste rechtsopvatting om deze beschikking te vernietigen. cf. punten 12-13

    2.
    In het kader van een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een beschikking betreffende de niet-opneming van een werkzame stof in bijlage I bij richtlijn 91/414 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, moet de aantasting van het algemene belang van de Commissie dat de communautaire regeling, in het bijzonder verordening nr. 3600/92 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/414, vóór de uitspraak van het arrest in de hoofdzaak wordt toegepast, bij de beoordeling van de betrokken belangen worden gerelativeerd wanneer andere stoffen waarvoor artikel 8, lid 2, eveneens geldt, gedurende een bepaalde periode toegelaten blijven zonder dat de in deze richtlijn voorgeschreven wetenschappelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. cf. punten 17, 23




    BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET HOF
    21 oktober 2003 (1)


    „Hogere voorziening – Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging – Gewasbeschermingsmiddelen – Werkzame stoffen – Metalaxyl”

    In zaak C-365/03 P(R),

    Industrias Químicas del Vallés SA, gevestigd te Barcelona (Spanje), vertegenwoordigd door C. Fernández Vicién en J. Sabater Marotias, abogados

    rekwirante,

    betreffende hogere voorziening tegen de beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 5 augustus 2003, Industrias Químicas del Vallés SA/Commissie (T-158/03 R, Jurispr. blz. II-3041), strekkende tot vernietiging van deze beschikking,

    andere partij bij de procedure:

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Doherty en S. Pardo Quintillán als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,verweerster in eerste aanleg,

    geeft



    DE WAARNEMENDE RECHTER IN KORT GEDING,



    waarnemend voor de president van het Hof krachtens artikel 85, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat overeenkomstig artikel 118 van dit reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening,

    advocaat-generaal A. Tizzano gehoord,

    de navolgende



    Beschikking



    1
    Bij op 22 augustus 2003 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft Industrias Químicas del Vallés SA (hierna: IQV) overeenkomstig de artikelen 225 EG en 57, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie hogere voorziening ingesteld tegen de beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 5 augustus 2003, Industrias Químicas del Vallés SA/Commissie (T-158/03 R, Jurispr. blz. II-3041, hierna: bestreden uitspraak), waarbij hij haar verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van beschikking 2003/308/EG van de Commissie van 2 mei 2003 betreffende de niet-opneming van metalaxyl in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten (PB L 113, blz. 8, hierna: de bestreden beschikking), heeft verworpen.

    2
    Bij ter griffie van het Hof op 16 september 2003 neergelegde memorie heeft de Commissie haar opmerkingen ingediend.

    3
    Aangezien de schriftelijke opmerkingen van partijen en de processtukken alle inlichtingen bevatten die nodig zijn om op deze hogere voorziening uitspraak te kunnen doen, behoeven partijen niet te worden gehoord.

    4
    Het rechtskader van het geschil en van het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking wordt beschreven in de punten 1 tot en met 16 van de bestreden uitspraak, waarnaar wordt verwezen. De toepasselijke teksten zijn richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230, blz. 1), en verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/414 (PB L 366, blz. 10).

    5
    De feiten van het geding en het procesverloop voor het Gerecht en zijn kortgedingrechter worden beschreven in de punten 17 tot en met 41 van de bestreden uitspraak, waarnaar wordt verwezen.

    De bestreden uitspraak

    6
    In de punten 59 tot en met 76 van de bestreden uitspraak heeft de rechter in kort geding de spoedeisendheid van het verzoek van IQV om opschorting van de tenuitvoerlegging erkend. Hij was namelijk van oordeel dat IQV zonder een dergelijke opschorting waarschijnlijk ernstige en onherstelbare schade zou lijden, voorzover ingevolge de bestreden beschikking de toelatingen van de door haar verhandelde, metalaxyl bevattende gewasbeschermingsmiddelen vóór 3 november 2003 moesten worden ingetrokken. Zonder de opschorting zou IQV moeilijk op korte termijn substitutieproducten aan haar afnemers kunnen aanbieden, waardoor zij het risico zou lopen om onherstelbaar marktaandelen te verliezen, gelet op de mededingingssituatie op de betrokken markt.

    7
    In de punten 84 tot en met 101 van de bestreden uitspraak heeft de rechter in kort geding ook erkend dat een aantal door IQV aangevoerde middelen van feitelijke en juridische aard de opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking prima facie konden rechtvaardigen (fumus boni juris). In het bijzonder heeft hij het middel van IQV betreffende schending van het evenredigheidsbeginsel, met name als gevolg van het feit dat de Commissie haar niet voldoende tijd had gelaten om een volledig dossier, zoals omschreven in artikel 6, lid 3, van verordening nr. 3600/92, in te dienen om een volledig wetenschappelijk onderzoek van metalaxyl mogelijk te maken, als serieus aangemerkt. Uit de redengeving van de bestreden beschikking kon namelijk niet worden opgemaakt of de Commissie de procedure voor de beoordeling van metalaxyl had onderbroken omdat deze procedure niet binnen juridisch bindende termijnen kon worden afgerond, dan wel om louter administratieve redenen (punt 95 van de bestreden uitspraak). Ook was de rechter in kort geding van oordeel dat ofschoon niet a priori was aangetoond dat de Commissie deze verordening had moeten wijzigen om de termijn voor het indienen van de voor de beoordeling van metalaxyl nodige studies te verlengen, dit punt niettemin moeilijke principekwesties aan de orde stelde die een grondig onderzoek verdienden en niet in het kader van een kort geding konden worden opgelost (punt 100 van de bestreden uitspraak). Ten slotte verklaarde de rechter in kort geding in punt 101 van de bestreden uitspraak: Tevens moet worden bedacht dat verordening nr. 3600/92 een ingewikkelde uitvoeringsregeling is, waarvan de relevante bepalingen meermaals zijn gewijzigd en waarin niet uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met de situatie waarin verzoekster verkeert, te weten die van enige onderneming die de opneming van een werkzame stof in bijlage I bij richtlijn 91/414 verlangt, maar nadat een andere belanghebbende producent, die de enige was die een in wezen volledig dossier had ingediend, zich uit de procedure heeft teruggetrokken, terwijl de als rapporteur optredende lidstaat zich bereid heeft verklaard de onderzoeksprocedure op basis van dat dossier voort te zetten. De oplossing van de door het verzoekschrift opgeworpen vragen vereist derhalve een diepgaande bestudering van de feitelijke en juridische context van die situatie, waaraan echter een behandeling op tegenspraak dient vooraf te gaan. De kortgedingrechter is dan ook van oordeel, dat de door verzoekster aangevoerde middelen in dit kort geding niet als kennelijk ongegrond terzijde kunnen worden geschoven en dat derhalve moet worden overgegaan tot afweging van de in geding zijnde belangen.

    8
    In de punten 105 tot en met 108 van de bestreden uitspraak gaat de rechter in kort geding vervolgens over tot een afweging van de belangen. Om te beginnen merkt hij op dat de bestreden beschikking niet was vastgesteld wegens een serieus gevaar van metalaxyl voor de menselijke gezondheid of het milieu. Hij is er ook van uitgegaan dat opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking niet tot dergelijke risico's zou leiden (punt 108 van de bestreden uitspraak). Daarentegen heeft hij de schade die IQV zou leiden bij afwijzing van het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging gerelativeerd, door te beklemtonen dat zij de producten in negen landen buiten de Gemeenschap kon blijven verkopen (punt 109 van de bestreden uitspraak). Vervolgens was de rechter in kort geding van oordeel dat IQV zelf in aanzienlijke mate tot de door haar gestelde schade had bijgedragen doordat zij, terwijl daartoe geen objectieve rechtvaardiging bestond, geen adequate maatregelen had genomen om tijdig een volledig dossier, zoals omschreven in artikel 6, lid 3, van verordening nr. 3600/92, in te dienen. Hij heeft het idee verworpen dat IQV in de loop van de procedure waarna de bestreden beschikking is vastgesteld, verzekeringen zou hebben kunnen ontvangen op grond waarvan zij mocht aannemen dat haar niet om een dergelijk dossier zou worden gevraagd (punten 111 tot en met 113 van de bestreden uitspraak). Hij stelde zich op het standpunt dat ofschoon de lidstaat die voor het verzoek om inschrijving van metalaxyl in bijlage I bij richtlijn 91/414 als rapporteur was aangewezen, in ruime mate leek te hebben bijgedragen tot de situatie omdat hij bepaalde op deze procedure toepasselijke termijnen niet in acht had genomen, IQV, zich bewust van dit verzuim, maatregelen had moeten nemen om desondanks tijdig een volledig dossier te kunnen indienen (punten 114 en 115 van de bestreden beschikking). De rechter in kort geding heeft eveneens opgemerkt dat opschorting van de tenuitvoerlegging rechtstreeks zou ingaan tegen het algemeen belang van de Commissie bij de toepassing van de gemeenschapsregeling, in het bijzonder van verordening nr. 3600/92 (punt 116 van de bestreden uitspraak). Ten slotte was hij van oordeel dat zelfs indien IQV de hoedanigheid bezat waardoor zij kon opkomen voor het belang van een aantal buiten de Gemeenschap gevestigde producenten die metalaxyl gebruiken, en het verbod voor de betrokken producenten om hun met metalaxyl behandelde producten in de Gemeenschap in te voeren rechtstreeks uit de bestreden beschikking zou voortvloeien, deze producenten waarschijnlijk metalaxylsubstituten zouden kunnen gebruiken. De rechter in kort geding heeft zich derhalve op het standpunt gesteld dat IQV niet had aangetoond dat de betrokken producenten schade zouden lijden door de verplichting om een dergelijk substituut te gebruiken (punt 117 van de bestreden uitspraak). De rechter in kort geding heeft geconcludeerd dat de afweging van de betrokken belangen niet doorsloeg ten gunste van opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking.

    Conclusies van partijen

    9
    IQV concludeert:

    tot vernietiging van de bestreden uitspraak;

    tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking;

    subsidiair, tot verwijzing van het verzoek om opschorting naar het Gerecht, en

    tot verwijzing van de Commissie in de kosten van de hogere voorziening en de procedure in kort geding voor het Gerecht.

    10
    De Commissie concludeert:

    tot niet-ontvankelijkverklaring van de hogere voorziening en, subsidiair, tot ongegrondverklaring van de hogere voorziening;

    subsidiair, in geval van toewijzing van de hogere voorziening, tot afwijzing van het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking, en

    tot verwijzing van IQV in de kosten van de hogere voorziening.

    De hogere voorziening

    11
    Tot staving van haar hogere voorziening voort IQV verschillende middelen aan, in het bijzonder dat de rechter in kort geding blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de betrokken belangen niet op correcte wijze af te wegen. Zij stelt in wezen dat, gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval, in het bijzonder het feit dat de procedure voor de beoordeling van metalaxyl is gevoerd met deelneming van de indiener van een andere aanmelding, die zich pas uit deze procedure heeft teruggetrokken na tijdig een volledig dossier in de zin van artikel 6, lid 3, van verordening nr. 3600/92 te hebben ingediend, de rechter in kort geding in het kader van de beoordeling van de betrokken belangen niet het feit dat zij zelf niet in staat is geweest om eveneens tijdig een volledig dossier over te leggen, als een factor ten nadele van haar verzoek in aanmerking kon nemen. Wat dit aangaat, heeft de rechter in kort geding volgens haar aan deze factor te veel belang gehecht, zonder daarbij rekening te houden met het feit dat een derde in deze procedure betrokken was.

    12
    Vastgesteld moet worden dat in het in punt 7 van deze beschikking weergegeven punt 101 van de bestreden uitspraak de rechter in kort geding, toen hij de door IQV aangevoerde middelen als serieus bestempelde, niet heeft uitgesloten dat onder deze omstandigheden de indiener van een aanmelding die overblijft nadat de indiener van een andere aanmelding zich heeft teruggetrokken, niet binnen een bepaalde termijn een volledig dossier behoeft in te dienen. Bijgevolg kon de rechter in kort geding niet tegelijkertijd, zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, het feit dat IQV niet een volledig dossier had ingediend, bij de beoordeling van de betrokken belangen als een factor in haar nadeel beschouwen.

    13
    Aangezien de andere door de rechter in kort geding in het kader van deze beoordeling onderzochte factoren op zichzelf niet de conclusie wettigen dat het resultaat ervan in het nadeel van IQV uitvalt, en verder in de bestreden uitspraak het verzoek als spoedeisend en de aangevoerde middelen van feitelijke en juridische aard als serieus zijn erkend, volstaat deze onjuiste rechtsopvatting om deze uitspraak te vernietigen zonder dat de andere middelen in hogere voorziening behoeven te worden onderzocht.

    14
    Krachtens artikel 61, eerst alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie vernietigt het Hof de beslissing van het Gerecht in geval van gegrondheid van het verzoek om hogere voorziening. Het kan dan zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht. Aangezien de zaak in staat van wijzen is, dient uitspraak te worden gedaan op het verzoek om de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking op te schorten.

    Het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging

    15
    In dit stadium van de procedure betwist de Commissie enkel het feit dat de door IQV tegen de bestreden beschikking aangevoerde middelen als serieus zijn erkend.

    16
    Zij beklemtoont dat de rechter in kort geding in punt 94 van de bestreden uitspraak in antwoord op het middel van IQV betreffende de schending van het evenredigheidsbeginsel heeft aanvaard dat het doel van richtlijn 91/414 niet slechts is om een volledig wetenschappelijke beoordeling door te voeren van de werkzame stoffen waarvoor de procedure van artikel 8, lid 2, van de richtlijn geldt, maar ook om dit binnen een bepaalde termijn te doen. De Commissie merkt evenwel op dat de rechter in kort geding vervolgens in punt 95 van de bestreden uitspraak in twijfel heeft getrokken dat de bestreden beschikking om die reden is vastgesteld, omdat de redengeving niet duidelijk zou zijn. Volgens de Commissie is er geen sprake van een dergelijk motiveringsgebrek en zou dit in ieder geval de wettigheid van de bestreden beschikking niet kunnen aantasten, gelet op de algemene conclusie waartoe de rechter in kort geding in punt 94 van de bestreden uitspraak is gekomen.

    17
    Dit argument moet worden afgewezen. Zelfs indien richtlijn 91/414 voorschrijft dat het wetenschappelijke onderzoek van de werkzame stoffen waarvoor de procedure van artikel 8, lid 2, geldt, binnen een bepaalde termijn dient plaats te vinden, zal de rechter in de hoofdzaak, wanneer hij ten gronde uitspraak doet, zich ervan kunnen vergewissen dat de in de bestreden beschikking uiteengezette redenen een dergelijke juridische motivering vormen. Gelet op de tekst van deze bestreden beschikking en de context waarin zij is gegeven, is het evenwel niet uitgesloten dat zij eerder is ingegeven door redenen betreffende het beheer van alle dossiers betreffende werkzame stoffen waarvoor deze procedure geldt, dan door onaantastbare juridische verplichtingen. In dit verband dient te worden opgemerkt dat met betrekking tot een bepaald aantal werkzame stoffen die onder de werkingssfeer van richtlijn 91/414 vallen, de aanvankelijk voorziene periode waarbinnen deze stoffen aan de eisen van deze richtlijn moesten worden getoetst, is verlengd. Dit is gebeurd toen de Commissie verordening (EG) nr. 2076/2002 van 20 november 2002 houdende verlenging van de in artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/414/EEG van de Raad bedoelde termijn en betreffende de niet-opneming van bepaalde werkzame stoffen in bijlage I bij die richtlijn en de intrekking van toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stoffen bevatten (PB L 319, blz. 3), heeft vastgesteld.

    18
    Vervolgens verklaart de Commissie dat juist in antwoord op een argument van IQV dat de Commissie hetzij het door de indiener van een andere aanmelding ingediende volledige dossier aan alle lidstaten had kunnen doen toekomen opdat de procedure voor de beoordeling van metalaxyl zonder dralen kon worden voortgezet, hetzij IQV een redelijke termijn had kunnen gunnen om een dergelijk dossier te kunnen samenstellen, de rechter in kort geding deze twee oplossingen heeft afgewezen op grond dat er geen rechtsgrondslag is op grond waarvan de Commissie de als rapporteur optredende lidstaat kan verplichten om dit dossier te verspreiden, en dat het voor IQV te laat was om de eventueel vereiste aanvullende gegevens te verzamelen, gelet op het feit dat deze op grond van artikel 7, lid 4, van verordening nr. 3600/92 op 25 mei 2002 beschikbaar hadden moeten zijn. Naar het oordeel van de Commissie kon de rechter in kort geding, na in de punten 98 en 99 van de bestreden uitspraak tot deze conclusies te zijn gekomen, niet ambtshalve in punt 100 daarvan een derde mogelijkheid onderzoeken, namelijk dat de Commissie verordening nr. 3600/92 wijzigt om de termijn tot na 25 mei 2002 uit te stellen, en zich op het standpunt stellen dat het niet uitgesloten was dat zij deze oplossing had moeten kiezen.

    19
    Dit argument moet eveneens worden afgewezen. Anders dan de Commissie stelt, heeft de rechter in kort geding namelijk nergens ambtshalve wat dan ook aangevoerd, doch slechts de grief van IQV onderzocht dat de Commissie haar een extra termijn had kunnen gunnen.

    20
    Hoe dan ook, de redenen die zijn aangevoerd in punt 101 van de bestreden uitspraak, dat in punt 7 van deze beschikking is weergegeven, volstaan om niet de mogelijkheid uit te sluiten dat in de omstandigheden van deze zaak van IQV niet kon worden verlangd dat zij binnen de haar gestelde termijnen bepaalde inlichtingen en een volledig dossier zou overleggen. Bijgevolg is aangetoond dat het middel betreffende een schending van het evenredigheidsbeginsel serieus is.

    21
    Een aantal door IQV aangevoerde middelen van feitelijke en juridische aard kunnen de opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking prima facie rechtvaardigen (fumus boni juris).

    22
    Overigens lijkt er geen reden te zijn om de beoordeling betreffende de spoedeisendheid, zoals weergegeven in punt 6 van deze beschikking, weer in geding te brengen.

    23
    Gelet op alle door de rechter in kort geding in eerste aanleg in aanmerking genomen factoren, welke zijn samengevat in punt 8 van deze beschikking, met uitzondering van de overweging dat IQV zelf tot haar eigen schade zou hebben bijgedragen door niet binnen de in artikel 6, lid 1, van verordening nr. 3600/92 gestelde termijn een volledig dossier in te dienen, pleit de beoordeling van de betrokken belangen voor de verlening van de gevraagde opschorting. In het bijzonder blijkt uit de aan de rechter in kort geding verstrekte gegevens, dat de opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking geen ernstig risico voor de volksgezondheid of het milieu zou meebrengen. Verder moet de aantasting van het algemene belang van de Commissie dat de communautaire regeling, in het bijzonder verordening nr. 3600/92, vóór de uitspraak van het arrest in de hoofdzaak wordt toegepast, worden gerelativeerd, aangezien op grond van verordening nr. 2076/2002 andere stoffen dan metalaxyl, waarvoor eveneens de procedure van artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/414 geldt, tot en met 31 december 2005 toegelaten blijven, zonder dat de in deze richtlijn voorgeschreven wetenschappelijke beoordeling heeft plaatsgevonden.

    DE WAARNEMENDE RECHTER IN KORT GEDING

    beschikt:

    1)
    De beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 5 augustus 2003, Industrias Químicas del Vallés SA/Commissie (T-158/03 R, Jurispr. blz. II-3041), wordt vernietigd.

    2)
    De tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie van 2 mei 2003 betreffende de niet-opneming van metalaxyl in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, wordt opgeschort tot de uitspraak van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen in het beroep in de hoofdzaak in zaak T-158/03.

    3)
    De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

    Luxemburg, 21 oktober 2003.

    De griffier

    De waarnemende rechter in kort geding

    R. Grass

    J.-P. Puissochet


    1
    Procestaal: Spaans.

    Top