Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62003CJ0199

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 september 2005.
    Ierland tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Beroep tot nietigverklaring - Europees Sociaal Fonds - Verlaging van communautaire financiële bijstand - Kennelijk onjuiste beoordeling - Evenredigheid - Rechtszekerheid - Gewettigd vertrouwen.
    Zaak C-199/03.

    Jurisprudentie 2005 I-08027

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2005:548

    Zaak C‑199/03

    Ierland

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    „Beroep tot nietigverklaring – Europees Sociaal Fonds – Verlaging van communautaire financiële bijstand – Kennelijk onjuiste beoordeling – Evenredigheid – Rechtszekerheid – Gewettigd vertrouwen”

    Conclusie van advocaat-generaal A. Tizzano van 24 februari 2005 

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 september 2005 

    Samenvatting van het arrest

    1.     Economische en sociale samenhang – Structurele bijstandsverlening – Communautaire financiering van nationale acties – Beginselen – Beschikking tot vermindering, opschorting of intrekking wegens onregelmatigheden van aanvankelijk toegekende bijstand – Onregelmatigheden zonder welomschreven financiële weerslag – Toelaatbaarheid

    (Verordening nr. 4253/88 van de Raad, art. 24, lid 2)

    2.     Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Vaststelling van voorwerp van geschil – Summiere uiteenzetting van aangevoerde middelen

    (Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 38, lid 1, sub c)

    3.     Economische en sociale samenhang – Structurele bijstandsverlening – Communautaire financiering van nationale acties – Beschikking van Commissie houdende vermindering van bijstand wegens onregelmatigheden – Onregelmatigheden die in voorgaand begrotingsjaar om billijkheidsredenen waren geduld – Schending van rechtszekerheids‑ en vertrouwensbeginsel – Geen

    1.     De Commissie kan krachtens artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2082/93, indien het onderzoek van een actie of maatregel waarvoor communautaire financiële bijstand werd toegekend, bevestigt dat er sprake is van een onregelmatigheid, deze bijstand verminderen, opschorten of intrekken.

    Dienaangaande kunnen zelfs onregelmatigheden die geen welomschreven financiële weerslag hebben, de toepassing van financiële correcties door de Commissie rechtvaardigen voorzover zij ernstig kunnen afdoen aan de financiële belangen van de Unie en aan de eerbiediging van het gemeenschapsrecht.

    (cf. punten 27, 31)

    2.     Volgens artikel 38, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof en de rechtspraak daarover moet elk inleidend verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten, en moeten deze aanduidingen zo duidelijk en nauwkeurig zijn dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen. Daaruit volgt dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd, coherent en begrijpelijk moeten worden weergegeven in de tekst van het verzoekschrift zelf.

    (cf. punt 50)

    3.     In het kader van een beschikking van de Commissie tot verlaging van communautaire financiële bijstand geeft de omstandigheid dat laatstgenoemde in een voorgaand begrotingsjaar geen correcties van de aangegeven uitgaven heeft toegepast, maar onregelmatigheden om billijkheidsredenen heeft geduld, de betrokken lidstaat niet het recht om op grond van het rechtszekerheids‑ of het vertrouwensbeginsel te verlangen dat de Commissie hetzelfde doet ten aanzien van onregelmatigheden in het volgende begrotingsjaar.

    Dienaangaande heeft een dergelijke beschikking evenmin het rechtszekerheidsbeginsel geschonden, dat vereist dat rechtsregels duidelijk en nauwkeurig zijn, en dat ertoe strekt te waarborgen dat door het gemeenschapsrecht beheerste rechtssituaties en ‑betrekkingen voorzienbaar zijn, aangezien de op het tijdstip van de feiten toepasselijke reglementering voorzag in de mogelijkheid dat de Commissie de financiële bijstand verminderde indien een onregelmatigheid aan het licht werd gebracht.

    (cf. punten 68‑69)




    ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

    15 september 2005 (*)

    „Beroep tot nietigverklaring – Europees Sociaal Fonds – Verlaging van communautaire financiële bijstand – Kennelijk onjuiste beoordeling – Evenredigheid – Rechtszekerheid – Gewettigd vertrouwen”

    In zaak C‑199/03,

    betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 13 mei 2003,

    Ierland, vertegenwoordigd door D. O’Hagan als gemachtigde, bijgestaan door P. Gallagher, SC, en P. McGarry, BL, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoeker,

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door L. Flynn als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verweerster,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta (rapporteur), R. Schintgen, G. Arestis en J. Klučka, rechters,

    advocaat-generaal: A. Tizzano,

    griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 januari 2005,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 februari 2005,

    het navolgende

    Arrest

    1       Ierland verzoekt om nietigverklaring van beschikking C (2003) 99 van de Commissie van 27 februari 2003 tot verlaging van de bijstand van het Europees Sociaal Fonds die is toegekend bij de beschikkingen van de Commissie C (94) 1972 van 29 juli 1994, C (94) 2613 van 15 november 1994 en C (94) 3226 van 29 november 1994 (hierna: „bestreden beschikking”).

     Toepasselijke bepalingen

     Verordening (EEG) nr. 2052/88

    2       Artikel 4, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (PB L 185, blz. 9), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB L 193, blz. 5; hierna: „verordening nr. 2052/88”), luidt:

    „De actie van de Gemeenschap is bedoeld als aanvulling op of bijdrage tot de overeenkomstige acties van de lidstaten. Zij komt tot stand door nauw overleg tussen de Commissie, de betrokken lidstaat en de door de lidstaat aangewezen nationale, regionale, lokale of andere bevoegde autoriteiten en instanties – overeenkomstig de respectieve institutionele regelingen en gebruiken van de lidstaten, met inbegrip van de economische en sociale partners – waarbij elke partij handelt als een partner die een gemeenschappelijk doel nastreeft. Dit overleg wordt hierna ‚partnerschap’ genoemd. Het partnerschap omvat de voorbereiding, de financiering en de beoordeling vooraf van, het toezicht op en de evaluatie achteraf van de acties.

    Het partnerschap eerbiedigt ten volle de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke partner.”

    3       Artikel 13, lid 3, van deze verordening bepaalt dat voor maatregelen in regio’s die in aanmerking komen voor bijstandsverlening uit hoofde van doelstelling 1, de bijstandsverlening van de Gemeenschap uit hoofde van de structuurfondsen begrensd is op 75 % van de totale kosten en, als algemene regel, ten minste 50 % van de overheidsuitgaven.

     Verordening (EEG) nr. 4253/88

    4       Volgens artikel 9, lid 1, van verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 374, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2082/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB L 193, blz. 20; hierna: „verordening nr. 4253/88”), mogen de kredieten van de structuurfondsen niet in de plaats komen van de structurele uitgaven van de overheid van de lidstaat of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven van de lidstaat voor het gehele grondgebied dat voor de betrokken doelstelling in aanmerking komt.

    5       Artikel 17, lid 2, van deze verordening bepaalt dat de financiële participatie van de Fondsen wordt berekend in verhouding tot de totale in aanmerking komende kosten of van de totale in aanmerking komende uitgaven van de overheid of daaraan gelijkgestelde (nationale, regionale, plaatselijke, communautaire) uitgaven voor iedere actie (operationeel programma, steunregeling, globale subsidie, project, technische bijstand of studie).

    6       Artikel 23 van de verordening, met als opschrift „Financiële controle”, bepaalt:

    „1.      Teneinde de acties van de particuliere of publiekrechtelijke projectontwikkelaars te doen slagen, nemen de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de acties de nodige maatregelen om:

    –       regelmatig te verifiëren dat de door de Gemeenschap gefinancierde maatregelen stipt zijn uitgevoerd,

    –       onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen,

    –       door misbruik of nalatigheid verloren middelen te recupereren. Behalve indien de lidstaat en/of de bemiddelende instantie en/of de projectontwikkelaar het bewijs levert/leveren dat het misbruik of de nalatigheid hem/hun niet kan worden aangerekend, is de lidstaat subsidiair aansprakelijk voor de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bedragen. […]

    De lidstaten houden de Commissie op de hoogte van de daartoe genomen maatregelen en verstrekken haar met name een beschrijving van de controle‑ en beheerssystemen die zijn opgezet om te zorgen voor een doeltreffende uitvoering van de acties. Zij houden de Commissie regelmatig op de hoogte van het verloop van de administratieve en gerechtelijke procedures.

    De lidstaten houden alle dienstige nationale verslagen over de controle op de in de betrokken programma’s of acties opgenomen maatregelen ter beschikking van de Commissie.

    Bij de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie nadere bepalingen voor de toepassing van dit lid vast volgens de procedures van titel VIII en deelt deze ter informatie mede aan het Europees Parlement.

    2.      Onverminderd de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en onverminderd het bepaalde in artikel 206 van het Verdrag en alle inspecties op grond van artikel 209, sub c, van het Verdrag, mogen ambtenaren of andere personeelsleden van de Commissie de door de Structuurfondsen gefinancierde acties, alsook de beheers‑ en controlesystemen, ter plaatse controleren, onder meer door middel van steekproeven.

    De Commissie stelt de betrokken lidstaat vooraf in kennis van een controle ter plaatse teneinde de nodige medewerking te verkrijgen. De uitvoering door de Commissie van eventuele controles ter plaatse zonder aanzegging wordt beheerst door overeenkomsten die in overeenstemming met de bepalingen van het Financieel Reglement zijn gesloten in het kader van het partnerschap. Ambtenaren of andere personeelsleden van de lidstaat mogen aan de controles deelnemen.

    De Commissie kan de betrokken lidstaat verzoeken een controle ter plaatse uit te voeren om de regelmatigheid van het betalingsverzoek na te gaan. Ambtenaren of andere personeelsleden van de Commissie mogen aan deze controle deelnemen en zijn verplicht dit te doen indien de betrokken lidstaat hierom verzoekt.

    De Commissie ziet erop toe dat de controles die zij verricht, zodanig gecoördineerd worden dat herhaling van controles in eenzelfde zaak en in eenzelfde periode wordt vermeden. De betrokken lidstaat en de Commissie stellen elkaar onverwijld op de hoogte van alle passende informatie betreffende de resultaten van de uitgevoerde controles.

    3.      Gedurende drie jaren na de laatste betaling voor een actie houden de verantwoordelijke instantie en de verantwoordelijke autoriteiten alle bewijsstukken van de met de actie gemoeide uitgaven en controles ter beschikking van de Commissie.”

    7       Artikel 24 van verordening nr. 4253/88, met als opschrift „Vermindering, opschorting en intrekking van de bijstand”, bepaalt:

    „1.      Indien het bedrag van de toegekende financiële bijstand door de stand van de uitvoering van een actie of maatregel noch gedeeltelijk, noch geheel lijkt te worden gerechtvaardigd, gaat de Commissie in het kader van het partnerschap over tot een passend onderzoek van het geval, waarbij zij met name aan de lidstaat of aan de autoriteiten die door de lidstaat voor de tenuitvoerlegging van de actie zijn aangewezen, vraagt om haar binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mee te delen.

    2.      Na dit onderzoek kan de Commissie de bijstand voor de betrokken actie of maatregel verminderen of schorsen indien het onderzoek een onregelmatigheid bevestigt of een belangrijke wijziging die strijdig is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van de actie of maatregel en waarvoor niet om haar goedkeuring is verzocht.

    3.      Ieder bedrag dat tot een terugvordering wegens onverschuldigde betaling aanleiding geeft, moet aan de Commissie worden terugbetaald [...]”

     Aan het geding ten grondslag liggende feiten

    8       Bij beschikking 94/626/EG van 13 juli 1994 betreffende de vaststelling van het communautaire bestek voor de structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap in de onder doelstelling 1 vallende regio’s in Ierland, namelijk het volledige grondgebied (PB L 250, blz. 12), heeft de Commissie het genoemde bestek goedgekeurd voor de periode van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1999.

    9       Op grond van deze beschikking heeft de Commissie vervolgens de beschikkingen C (94) 1972 van 29 juli 1994, C (94) 2613 van 15 november 1994 en C (94) 3226 van 29 november 1994 vastgesteld, waarmee zij 1 897 206 226 EUR financiële bijstand van het Europees Sociaal Fonds (hierna: „ESF”) heeft toegekend aan operationele programma’s inzake respectievelijk het toerisme, de industriële ontwikkeling en de ontwikkeling van arbeidskrachten (hierna: „operationele programma’s”).

    10     De door Ierland aangewezen beheersinstantie voor de tenuitvoerlegging van deze operationele programma’s was het Department of Enterprise, Trade and Employment (hierna: „DETE”).

    11     Van 6 tot en met 10 november en van 4 tot en met 6 december 2000 hebben de diensten van de Commissie overeenkomstig artikel 23, lid 2, van verordening nr. 4253/88 in Dublin ter plaatse controles en onderzoek van de tussen 1994 en 1998 door het ESF medegefinancierde acties verricht. Deze acties waren onder de verantwoordelijkheid van de National Rehabilitation Board ten uitvoer gelegd door het National Training and Development Institute (hierna: „NTDI”) en de Central Remedial Clinic. De diensten van de Commissie hebben eveneens het door het DETE overgelegde controletraject geverifieerd teneinde na te gaan of de door de Commissie betaalde bedragen overeenstemden met de bedragen die werden gevorderd door de verschillende eindbegunstigden die aan de operationele programma’s deelnamen.

    12     Na afloop van deze controles heeft de Commissie een auditrapport opgesteld dat zij bij brief van 13 februari 2001 heeft meegedeeld aan de Ierse autoriteiten, die zij verzocht hun opmerkingen in te dienen. Volgens dit rapport vertoonden de in het kader van de operationele programma’s ingediende aanvragen voor medefinanciering de volgende onregelmatigheden:

    –       in plaats van alle voor de financiering van de projecten bestemde nationale fondsen aan te geven, heeft het NTDI de nationale financieringsbronnen slechts ten belope van 25 % van de totale kostprijs van de uitgaven aangegeven, dat wil zeggen het minimumpercentage nationale financiering dat is vereist om medefinanciering door het ESF uit hoofde van doelstelling 1 te kunnen krijgen;

    –       na het omrekeningsmechanisme van artikel 5, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1866/90 van de Commissie van 2 juli 1990 tot regeling van het gebruik van de ecu bij de besteding van de middelen van de Structuurfondsen (PB L 170, blz. 36) te hebben toegepast, heeft het DETE de na omrekening verkregen bedragen gewijzigd door een deel van de niet-medegefinancierde overheidsuitgaven over te hevelen naar de medegefinancierde uitgaven;

    –       deze onregelmatigheden hebben geleid tot een bovenmatige communautaire medefinanciering en hebben het controletraject van de door het ESF medegefinancierde operaties gewijzigd.

    13     Bij brief van 20 december 2001 heeft het DETE de Commissie het resultaat van haar onderzoek aangaande deze onregelmatigheden meegedeeld en heeft het gereageerd op de conclusies van het auditrapport.

    14     Aangezien zij van mening was dat dit onderzoek geen enkel nieuw feit aan het licht had gebracht, heeft de Commissie bij brief van 28 februari 2002 de procedure van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 ingeleid en de Ierse autoriteiten verzocht hun opmerkingen in te dienen.

    15     In hun antwoord van 18 juni 2002, aangevuld bij brief van 25 juli 2002, hebben de Ierse autoriteiten erkend dat de aanvragen voor medefinanciering van het NTDI niet waren opgesteld op de door het ESF voorgeschreven wijze. Dienaangaande stellen zij dat het NTDI, na verificatie, voor de jaren 1997 en 1998 verbeterde aanvragen voor medefinanciering heeft ingediend, maar dat daarentegen voor de jaren 1994 tot en met 1996 de aanvragen voor medefinanciering niet met dezelfde nauwkeurigheid konden worden verbeterd, met name omdat ten gevolge van de wijziging van het computersysteem van het NTDI gegevens verloren zijn gegaan.

    16     Deze autoriteiten erkennen eveneens dat het DETE de aanpassingen aan de aanvragen voor medefinanciering niet correct had aangebracht. Zij preciseren echter dat deze aanpassingen geen onverschuldigde of bovenmatige communautaire financiering hebben meegebracht, aangezien zij slechts werden verricht in gevallen waar de in aanmerking komende uitgaven voldoende hoog waren en de aanvragen voor medefinanciering te laag waren geschat wegens een onjuist begrip van het omrekeningsmechanisme.

    17     Door het bestaan van voldoende in aanmerking komende uitgaven aan te tonen, heeft de verbetering en de herziening van de aanvragen voor medefinanciering ten slotte de onopzettelijke verstoring van het controletraject verholpen.

    18     Na onderzoek van de opmerkingen van de Ierse autoriteiten heeft de Commissie bij de bestreden beschikking het totaalbedrag van de oorspronkelijk aan de operationele programma’s toegekende communautaire financiële bijstand verminderd met 15 614 261 EUR.

     Het beroep

    19     Tot staving van zijn beroep voert Ierland vier middelen aan: kennelijk onjuiste beoordeling, schending van uitvoeringsregelingen van het Verdrag, schending van het evenredigheidsbeginsel, en schending van het rechszekerheids‑ en het vertrouwensbeginsel.

     Het eerste middel: kennelijk onjuiste beoordeling

    20     Met zijn eerste middel betoogt Ierland dat de Commissie, door geen rekening te houden met de aan de aanvragen voor medefinanciering aangebrachte verbeteringen, die beoogden aan te tonen dat de vastgestelde onregelmatigheden geen aanleiding hadden gegeven tot onverschuldigde of bovenmatige communautaire financiering, en door de financiële bijstand van het ESF te verminderen, een feitelijk en rechtens kennelijk onjuiste beoordeling heeft gemaakt. Aangezien de door de Commissie gelaakte onregelmatigheden in werkelijkheid procedurefouten van zuiver technische aard zijn die geen invloed hebben op de gemeenschapsbegroting, is de weigering van de Commissie om de verbeterde aanvragen voor medefinanciering in aanmerking te nemen immers niet gerechtvaardigd. Overigens rechtvaardigt de omstandigheid dat de financiële tabellen op 31 december 1999 definitief zijn afgesloten al evenmin een dergelijke weigering.

    21     De Commissie wijst er allereerst op dat Ierland niet betwist dat de aanvragen voor medefinanciering onregelmatigheden bevatten.

    22     Vervolgens stelt zij dat de verbeteringen van de aanvragen voor medefinanciering niet-ontvankelijk waren aangezien zij niet aan een regelmatige certificatieprocedure onderworpen waren geweest en zij pas waren ingediend na de definitieve afsluiting van de financiële tabellen.

    23     Bovendien is de Commissie van mening dat voorzover de verbeteringen van de aanvragen voor medefinanciering voor de jaren 1994 tot en met 1996 waren gebaseerd op extrapolaties en niet gestaafd werden door bewijzen, deze niet voldeden aan het in artikel 23, lid 3, van verordening nr. 4253/88 gestelde vereiste.

    24     Ten slotte betoogt de Commissie dat het bij de onregelmatigheden die de grond vormden voor het aannemen van de bestreden beschikking niet draait om het al dan niet in aanmerking komen van de uitgaven, maar om hun financieringsbron, en dat zij bovendien wel gevolgen hebben gehad voor de financiële tabellen en de programmatie van de fondsen.

    25     Krachtens artikel 274 EG voert de Commissie de begroting uit onder haar eigen verantwoordelijkheid, binnen de grenzen der toegekende kredieten en het beginsel van goed financieel beheer; de lidstaten werken met haar samen om te verzekeren dat de toegekende kredieten volgens het beginsel van goed financieel beheer worden gebruikt.

    26     Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat de financiering door het Europees Oriëntatie‑ en Garantiefonds voor de Landbouw van door de nationale autoriteiten verrichte uitgaven, beheerst wordt door de regel, dat enkel uitgaven die in overeenstemming met de gemeenschapsregels zijn verricht, ten laste van de gemeenschapsbegroting komen (arrest van 6 oktober 1993, Italië/Commissie, C‑55/91, Jurispr. blz. I‑4813, punt 67). Dit beginsel is ook toepasselijk op de toekenning van financiële bijstand van het ESF.

    27     Met name kan de Commissie krachtens artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88, indien het onderzoek van een actie of maatregel waarvoor communautaire financiële bijstand werd toegekend, bevestigt dat er sprake is van een onregelmatigheid, deze bijstand verminderen, opschorten of intrekken.

    28     In casu staat vast dat Ierland in de opmerkingen die het heeft ingediend in het kader van het in artikel 24, lid 1, van verordening nr. 4253/88 voorziene onderzoek en tijdens de procedure voor het Hof noch het bestaan van de door de Commissie vastgestelde onregelmatigheden heeft ontkend, noch elementen heeft aangedragen die het bestaan daarvan in twijfel trekken.

    29     Ook de overwegingen van Ierland dat deze onregelmatigheden van „technische” aard zijn en geen nadeel toebrengen aan de gemeenschapsbegroting kunnen niet worden aanvaard.

    30     Artikel 24 van verordening nr. 4253/88 maakt immers geen kwantitatief of kwalitatief onderscheid aangaande de onregelmatigheden die tot een vermindering van de bijstand kunnen leiden.

    31     Zoals de advocaat-generaal bovendien in punt 36 van zijn conclusie heeft gesteld, kunnen zelfs onregelmatigheden die geen welomschreven financiële weerslag hebben ernstig afdoen aan de financiële belangen van de Unie en de eerbiediging van het gemeenschapsrecht en derhalve de toepassing van financiële correcties door de Commissie rechtvaardigen.

    32     Bijgevolg heeft de Commissie terecht de oorspronkelijk aan de operationele programma’s toegekende communautaire financiële bijstand verminderd.

    33     Wat overigens de definitieve afsluitdatum van de financiële tabellen betreft, blijkt zowel uit het communautair bestek voor de structurele communautaire bijstandsverleningen in de gebieden van Ierland die onder doelstelling 1 vallen voor de periode van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1999, als uit de beschikkingen C (94) 1972, C (94) 2613 en C (94) 3226, dat na 31 december 1999 de financiële tabellen niet meer konden worden gewijzigd en geen enkele financiële verbintenis meer kon worden aangegaan.

    34     Voorzover de door Ierland na deze datum ingediende verbeterde aanvragen voor medefinanciering een nieuwe programmatie van de verbintenissen van het ESF voor de betrokken periode met zich brachten, heeft de Commissie deze aanvragen dus eveneens terecht niet‑ontvankelijk verklaard.

    35     Hieruit volgt dat Ierlands eerste middel ongegrond is en moet worden afgewezen.

     Het tweede middel: schending van uitvoeringsregelingen van het Verdrag

    36     Met zijn tweede middel voert Ierland aan dat de Commissie artikel 23, lid 1, van verordening nr. 4253/88 heeft geschonden doordat zij enerzijds heeft nagelaten voor 1997 nadere bepalingen inzake financiële controle aan te nemen, en doordat zij anderzijds verordening (EG) nr. 2064/97 van de Commissie van 15 oktober 1997 tot vaststelling van de voorwaarden ter uitvoering van verordening nr. 4253/88 wat de financiële controle door de lidstaten op door de Structuurfondsen medegefinancierde verrichtingen betreft (PB L 290, blz. 1) met terugwerkende kracht heeft toegepast op een situatie die is ontstaan in het kader van financiële bijstand van het ESF die aan Ierland is toegestaan voor de jaren 1994 tot en met 1997.

    37     Verder meent Ierland dat de Commissie artikel 24 van verordening nr. 4253/88 heeft geschonden. Zij heeft de zaak immers niet naar behoren onderzocht, en de door dit onderzoek aan het licht gebrachte elementen vormen geen ernstige onregelmatigheden die een vermindering van de financiële bijstand rechtvaardigen.

    38     Ten slotte heeft de Commissie volgens deze lidstaat eveneens het partnerschapsbeginsel geschonden waarin artikel 4, lid 1, van verordening nr. 2052/88 voorziet.

    39     De Commissie betoogt dat de laattijdige vaststelling van de nadere bepalingen inzake financiële controle geen verband houdt met de bestreden beschikking en dat Ierland hoe dan ook een beroep wegens nalaten krachtens artikel 232 EG of, binnen twee maanden na die vaststelling, een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG had moeten instellen.

    40     Zij voert aan dat verordening nr. 2064/97 enkel de vroegere praktijk inzake audit en financiële controle formaliseert en dat zelfs vóór 1997 iedere verstoring van het controletraject strijdig was met de bepalingen van de verordeningen nrs. 2052/88 en 4253/88.

    41     Aangaande de schending van artikel 24 van verordening nr. 4353/88 herhaalt Ierland volgens de Commissie enkel de reeds in het kader van het eerste middel aangevoerde grieven. De Commissie houdt hoe dan ook staande dat zij deze bepaling niet heeft geschonden. Het door haar gevoerde onderzoek en de dialoog die zij met Ierland heeft aangegaan waren immers toereikend. Verder meent de Commissie dat de vastgestelde onregelmatigheden bijzonder ernstig waren en dus haar beslissing rechtvaardigden om de aan de operationele programma’s toegekende communautaire financiële bijstand te verminderen.

    42     Ten slotte is de Commissie van mening dat het argument inzake schending van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 2052/88 niet‑ontvankelijk is, nu Ierland deze bepaling enkel aanhaalt, maar niet preciseert hoe zij zou zijn geschonden.

    43     Het argument van Ierland dat de Commissie artikel 23, lid 1, van verordening nr. 4253/88 heeft geschonden, kan niet worden aanvaard.

    44     Dienaangaande moet worden vastgesteld dat de inleiding van een beroep krachtens artikel 230 EG tot nietigverklaring van een beschikking tot vermindering van communautaire financiële bijstand niet de aangewezen weg is om de laattijdige vaststelling van nadere regelingen inzake financiële controle zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, van verordening nr. 4253/88 te betwisten. Met het oog hierop had Ierland het stilzitten van de Commissie vóór de vaststelling van verordening nr. 2064/97 kunnen aanvechten met een beroep wegens nalaten krachtens artikel 232 EG, of had het de geldigheid van deze verordening kunnen betwisten door binnen twee maanden na deze vaststelling een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG in te stellen.

    45     Wat de gestelde retroactieve toepassing van verordening nr. 2064/97 betreft, volstaat het op te merken dat de bestreden beschikking naar geen enkele bepaling van deze verordening verwijst, maar dat zij is gebaseerd op de bepalingen die op het tijdstip van de feiten van kracht waren, te weten met name de artikelen 4, lid 1, en 13, lid 3, van verordening nr. 2052/88 en de artikelen 9, lid 1, en 17, lid 2, van verordening nr. 4253/88.

    46     Zoals de advocaat-generaal in punt 45 van zijn conclusie heeft opgemerkt, waren de lidstaten die communautaire financiële bijstand in het kader van de structuurfondsen ontvingen, krachtens het geheel van de van kracht zijnde relevante bepalingen bovendien reeds vóór de vaststelling van verordening nr. 2064/97 verplicht om te waarborgen dat de daadwerkelijke uitgaven in het kader van de medegefinancierde projecten exact overeenstemmen met de aanvragen voor communautaire financiële bijstand die daarmee verband houden. In die context waren deze bepalingen op zichzelf reeds voldoende om sancties op te leggen voor de door de Ierse autoriteiten begane onregelmatigheden. In het bijzonder legde artikel 23 van verordening nr. 4253/88, op basis waarvan verordening nr. 2064/97 is vastgesteld, de lidstaten de verplichting op om regelmatig te verifiëren dat de door de Gemeenschap gefinancierde maatregelen stipt zijn uitgevoerd, om onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen, en om de door misbruik of nalatigheid verloren middelen te recupereren.

    47     Het argument van Ierland dat de Commissie artikel 24 van verordening nr. 4253/88 heeft geschonden, kan evenmin worden aanvaard.

    48     Uit het dossier blijkt immers duidelijk dat de door deze bepaling vastgestelde procedure is gevolgd. Zo heeft de Commissie, nadat haar diensten in november en december 2000 ter plaatse controles hadden uitgevoerd, in een auditrapport dat zij op 13 februari 2001 aan de Ierse autoriteiten heeft doen toekomen, gewezen op meerdere onregelmatigheden die door deze controles aan het licht waren gekomen. Op grond van deze vaststellingen heeft zij bij brief van 28 februari 2002 deze autoriteiten meegedeeld dat zij van plan was de financiële bijstand van het ESF met betrekking tot de onregelmatige aanvragen voor medefinanciering te verminderen en heeft zij hun overeenkomstig artikel 24, lid 1, van verordening nr. 4253/88 verzocht binnen een termijn van twee maanden hun opmerkingen in te dienen.

    49     Voorzover daarmee verder wordt betoogd dat de door de Commissie vastgestelde onregelmatigheden niet ernstig genoeg zijn om een vermindering van de financiële bijstand van het ESF te rechtvaardigen, is dit argument een herhaling van het eerste middel dat in het kader van het onderhavige beroep is onderzocht.

    50     Wat ten slotte de door Ierland aangevoerde schending van het partnerschapsbeginsel betreft, zij eraan herinnerd dat volgens artikel 38, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof en de rechtspraak daarover elk inleidend verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen moet bevatten en dat deze aanduidingen zo duidelijk en nauwkeurig moeten zijn dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en dat het Hof zijn toezicht kan uitoefenen. Daaruit volgt dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd, coherent en begrijpelijk moeten worden weergegeven in de tekst van het verzoekschrift zelf (arresten van 9 januari 2003, Italië/Commissie, C‑178/00, Jurispr. blz. I‑303, punt 6, en 14 oktober 2004, Commissie/Spanje, C‑55/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 23).

    51     Dit is niet het geval met het argument van Ierland inzake schending van het partnerschapsbeginsel door de Commissie. In zijn verzoekschrift beperkt deze lidstaat zich immers tot het inroepen van een schending van dit beginsel zonder de elementen feitelijk en rechtens aan te geven waarop hij deze bewering steunt.

    52     Voorzover het tweede middel de schending van het partnerschapsbeginsel betreft, is het derhalve niet-ontvankelijk en dient het te worden afgewezen.

    53     Uit hetgeen voorafgaat volgt dat Ierlands tweede middel gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond is.

     Het derde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

    54     Met zijn derde middel betoogt Ierland dat de beschikking tot vermindering van de bijstand van het ESF onevenredig is. Er stonden de Commissie immers nog andere oplossingen ter beschikking om het beoogde resultaat te bereiken. Zo had zij met name rekening kunnen houden met de toelichtingen en verbeteringen door de Ierse autoriteiten.

    55     Subsidiair is Ierland van mening dat het gevorderde bedrag onevenredig is.

    56     De Commissie betoogt dat zij, rekening houdend met de in casu aangetoonde onregelmatigheden en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer dat zij krachtens artikel 274 EG dient toe te passen, geen andere keuze had dan de communautaire financiële bijstand minstens te verminderen met het bedrag dat overeenstemt met deze onregelmatigheden. In deze omstandigheden levert de bestreden beschikking dus geen schending van het evenredigheidsbeginsel op.

    57     Er zij aan herinnerd dat inzake structuurfondsen artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88 de rechtsgrondslag vormt voor ieder verzoek om terugbetaling van de Commissie (arrest van 24 januari 2002, Conserve Italia/Commissie, C‑500/99 P, Jurispr. blz. I‑867, punt 88).

    58     Wanneer het onderzoek van de zaak aan het licht brengt dat de financiële bijstand wegens een onregelmatigheid gedeeltelijk ongerechtvaardigd is, kan de Commissie op grond van deze bepaling met name de bijstand verminderen.

    59     In de onderhavige zaak staat vast dat de Commissie bij de bestreden beschikking de financiële bijstand van het ESF heeft verminderd met het bedrag dat overeenstemt met de vastgestelde onregelmatigheden, en dit uitsluitend om de onwettige of ongerechtvaardigde uitgaven van communautaire medefinanciering uit te sluiten.

    60     De aldus aangebrachte vermindering strookt dus met het evenredigheidsbeginsel.

    61     Derhalve moet Ierlands derde middel ongegrond worden verklaard.

     Het vierde middel: schending van het vertrouwens‑ en het rechtszekerheidsbeginsel

    62     Met zijn vierde middel betoogt Ierland dat de Commissie met het verzoek om de aanvragen voor medefinanciering na te kijken en te verbeteren dat zij had geformuleerd in de briefwisseling die volgde op de controle ter plaatse door haar diensten, een gewettigd vertrouwen heeft gewekt dat de verbeterde aanvragen voor medefinanciering in overweging zouden worden genomen. Dit gewettigd vertrouwen werd overigens nog versterkt door de omstandigheid dat de Commissie in haar vroegere praktijk de verbetering van dergelijke aanvragen had toegestaan wanneer uitgaven werden ontdekt die niet in aanmerking kwamen.

    63     Verder meent Ierland dat de Commissie het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden, doordat zij deze verwachting niet heeft ingelost en de bestreden beschikking heeft gebaseerd op regels die niet voorkwamen in de reglementering die op het tijdstip van de feiten van toepassing was, dan wel op onduidelijke regels.

    64     De Commissie betoogt dat de Ierse autoriteiten, gelet op de vastgestelde onregelmatigheden, geen gewettigd vertrouwen konden hebben in de omstandigheid dat de aangevraagde medefinanciering zou worden toegekend. Het gewettigd vertrouwen dat de begunstigde van bijstand zou kunnen hebben in de omstandigheid dat de hulp hem zal worden uitgekeerd, eindigt immers wanneer hij een onregelmatigheid begaat. Ook kan uit niets worden geconcludeerd dat de Ierse autoriteiten de verzekering hebben gekregen dat de aanvragen voor medefinanciering geen onregelmatigheden bevatten of dat deze onregelmatigheden niet zouden leiden tot een vermindering van de financiële bijstand van het ESF.

    65     Volgens de Commissie is het rechtszekerheidsbeginsel geëerbiedigd, aangezien zij met de bestreden beschikking enkel de op het tijdstip van de feiten toepasselijke wetgeving heeft toegepast, volgens welke door het ESF ten onrechte betaalde bedragen kunnen worden teruggevorderd wanneer het bestaan van een onregelmatigheid is aangetoond.

    66     In casu kan uit het dossier geenszins worden opgemaakt dat de Commissie Ierland specifieke toezeggingen heeft gedaan waardoor deze lidstaat de gerechtvaardigde verwachting had kunnen koesteren dat zij rekening zou houden met de verbeterde aanvragen voor medefinanciering en dat zij de financiële bijstand met betrekking tot de vastgestelde onregelmatigheden niet zou verminderen.

    67     Derhalve kan niet worden aangenomen dat de Commissie met de vaststelling van de bestreden beschikking het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.

    68     Het is trouwens vaste rechtspraak dat, wanneer de Commissie in een voorgaand begrotingsjaar geen correcties heeft toegepast, maar onregelmatigheden om billijkheidsredenen heeft geduld, dit de betrokken lidstaat niet het recht geeft om op grond van het rechtszekerheids‑ of het vertrouwensbeginsel te verlangen dat de Commissie hetzelfde doet ten aanzien van onregelmatigheden in het volgende begrotingsjaar (arresten van 6 oktober 1993, Italië/Commissie, reeds aangehaald, punt 67, en 6 december 2001, Griekenland/Commissie, C‑373/99, Jurispr. blz. I‑9619, punt 56).

    69     Evenmin kan worden aangenomen dat de bestreden beschikking het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden, dat vereist dat rechtsregels duidelijk en nauwkeurig zijn en dat ertoe strekt te waarborgen dat door het gemeenschapsrecht beheerste rechtssituaties en ‑betrekkingen voorzienbaar zijn (arrest van 15 februari 1996, Duff e.a., C‑63/93, Jurispr. blz. I‑569, punt 20), aangezien de op het tijdstip van de feiten toepasselijke reglementering voorzag in de mogelijkheid dat de Commissie de financiële bijstand verminderde indien een onregelmatigheid aan het licht werd gebracht.

    70     Bijgevolg is Ierlands vierde middel ongegrond.

    71     Uit een en ander volgt dat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen.

     Kosten

    72     Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien Ierland in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

    Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart:

    1)      Het beroep wordt verworpen.

    2)      Ierland wordt in de kosten verwezen.

    ondertekeningen


    * Procestaal: Engels.

    Top