Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62003CJ0150

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 september 2004.
    Chantal Hectors tegen Europees Parlement.
    Hogere voorziening - Ambtenaren - Tijdelijke functionarissen bij politieke fracties van Europees Parlement - Aanwerving - Afwijzing van sollicitatie - Motivering - Vereiste van specifieke motivering.
    Zaak C-150/03 P.

    Jurisprudentie 2004 I-08691

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2004:555

    Arrêt de la Cour

    Zaak C‑150/03 P

    Chantal Hectors

    tegen

    Europees Parlement

    „Hogere voorziening – Ambtenaren – Tijdelijk functionarissen bij politieke fracties van Europees Parlement – Aanwerving – Afwijzing van sollicitatie – Motivering – Vereiste van specifieke motivering”

    Samenvatting van het arrest

    1.        Ambtenaren – Bezwarend besluit – Aanwerving van tijdelijk functionaris door politieke fractie van Parlement – Afwijzing van sollicitatie – Verplichting tot motivering uiterlijk bij afwijzing van klacht – Draagwijdte

    (Ambtenarenstatuut, art. 25, tweede alinea)

    2.        Ambtenaren – Beroep – Beroep tot schadevergoeding – Ontbreken in verzoekschrift van becijfering van schade en van rechtvaardiging voor dit verzuim – Niet-ontvankelijkheid

    (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1)

    1.        De in artikel 25, tweede alinea, van het Statuut voorgeschreven motiveringsplicht en die welke voor besluiten naar aanleiding van een klacht in artikel 90, lid 2, tweede alinea, van dit Statuut is voorgeschreven, hebben tot doel de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om te beoordelen of het besluit gegrond is, en of het opportuun is beroep in rechte in te stellen om de rechtmatigheid ervan te betwisten, alsmede de rechter in staat te stellen zijn toezicht uit te oefenen.

    In geval van besluiten die een keuze tussen verschillende kandidaten inhouden, rust op het tot aanstelling bevoegde gezag of, naar analogie daarmee, op het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag, een motiveringsplicht, althans in het stadium waarin de klacht van de niet gekozen kandidaat tegen het besluit tot afwijzing van zijn sollicitatie en/of tegen het besluit tot aanstelling van een andere kandidaat wordt afgewezen. De omvang van deze motiveringsplicht moet worden beoordeeld op basis van de concrete omstandigheden van het betrokken geval.

    Wat de aanwerving van een tijdelijk functionaris bij een politieke fractie van het Parlement betreft, is het bevoegde gezag, waarvan het besluit, dat in beginsel is gebaseerd op een subjectieve beoordeling, eveneens berust op objectieve gegevens, namelijk de toetsing van de sollicitatiedossiers aan de geëiste kwalificaties en de inaanmerkingneming van het door de jury op basis van de uitslag van de examens geformuleerde voorstel, afgeweken van het advies van de jury en bijgevolg van de aan de rekwirant meegedeelde rangschikking op basis van de uitslag, en kan de betrokkene derhalve uit een algemene motivering of een motivering door eenvoudige verwijzing naar de regelmatigheid van de aanwervingsprocedure niet opmaken om welke redenen zijn sollicitatie is afgewezen.

    (cf. punten 39‑41, 44, 46)

    2.        Wat de tot staving van een schadevordering aangevoerde materiële schade betreft, is het in bijzondere gevallen, met name wanneer deze schade moeilijk te berekenen is, niet absoluut noodzakelijk om in het verzoekschrift de precieze omvang daarvan aan te geven, noch het bedrag van de gevraagde vergoeding te becijferen.

    Een beroep moet evenwel niet-ontvankelijk worden verklaard wanneer de rekwirant niet heeft aangetoond, en zelfs niet gesteld, dat bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat de gestelde schade niet in het verzoekschrift is becijferd.

    (cf. punt 62)




    ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
    23 september 2004(1)

    „Hogere voorziening – Ambtenaren – Tijdelijke functionarissen bij politieke fracties van Europees Parlement – Aanwerving – Afwijzing van sollicitatie – Motivering – Vereiste van specifieke motivering”

    In zaak C-150/03 P,betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie,ingesteld op 31 maart 2003,

    Chantal Hectors, wonende te Mont-sur-Rolle (Zwitserland), vertegenwoordigd door G. Vandersanden en L. Levi, avocats, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    rekwirante,

    andere partij bij de procedure:

    Europees Parlement, vertegenwoordigd door H. von Hertzen en J. F. de Wachter als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verweerder in eerste aanleg,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),,



    samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann, J.-P. Puissochet (rapporteur), J. N. Cunha Rodrigues en N. Colneric, rechters,

    advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,
    griffier: M. Mugica Arzamendi, hoofdadministrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 februari 2004,gelet op de opmerkingen van partijen,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 maart 2004,

    het navolgende



    Arrest



    1
    C. Hectors verzoekt om vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 23 januari 2003, Hectors/Parlement (T‑181/01, JurAmbt. blz. I‑A‑19 en II‑103; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht heeft verworpen haar beroep strekkende tot, in de eerste plaats, nietigverklaring van de besluiten van het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag (hierna: „TAOBG”) waarbij B. wordt aangesteld in het ambt van Nederlandstalig administrateur bij de fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten van het Europees Parlement (hierna: „EVP-ED-fractie”) en rekwirantes sollicitatie naar dit ambt wordt afgewezen, alsmede van het besluit tot afwijzing van de klacht die zij daartegen heeft ingediend (hierna: „litigieuze besluiten”), en, in de tweede plaats, veroordeling van het Parlement tot schadevergoeding.


    Toepasselijke bepalingen

    2
    Artikel 2 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (hierna: „RAP”) luidt:

    „Als tijdelijk functionaris in de zin van deze regeling wordt aangemerkt:

    [...]

    c)
    het personeelslid, aangesteld om een functie te bekleden bij een persoon die een hem krachtens de Verdragen tot oprichting van de Gemeenschappen of het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben, opgedragen ambt bekleedt of bij een verkozen voorzitter van een instelling of orgaan der Gemeenschappen of van een politieke fractie van het Europese Parlement, en dat niet uit de ambtenaren van de Gemeenschappen wordt gekozen;

    [...]”

    3
    Artikel 11 van de RAP bepaalt met name dat de artikelen 11 tot en met 26 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Statuut”), betreffende de rechten en verplichtingen van de ambtenaar, van overeenkomstige toepassing zijn op tijdelijke functionarissen en dat individuele besluiten ten aanzien van hen worden bekendgemaakt overeenkomstig het bij artikel 25, tweede alinea, van het Statuut bepaalde.

    4
    Het intern reglement betreffende de aanwerving van ambtenaren en andere functionarissen en de overgang naar een andere categorie of groep, vastgesteld door het Bureau van het Parlement op 15 maart 1989 (hierna: „reglement van 15 maart 1989”), bepaalt met name:

    „Afdeling II. Tijdelijke functionarissen

    [...]

    Artikel 8

    Tijdelijke functionarissen bij een politieke fractie worden aangeworven op basis van de voorstellen van een ‚ad-hoccomité’, dat is aangewezen door het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegde gezag en waarvan één lid door het Personeelscomité is aangewezen.

    Artikel 9

    Vacatures in een politieke fractie worden zowel binnen als buiten de instelling bekendgemaakt. Na kennis te hebben genomen van de sollicitatiedossiers en op basis van de criteria die de betrokken fractie met inachtneming van de reglementaire bepalingen heeft vastgesteld ter omschrijving van de te bezetten plaats, stelt het ‚ad-hoccomité’ een lijst op van de sollicitanten die voldoen aan de in de aankondiging van de vacature gestelde administratieve voorwaarden. Deze lijst wordt voorgelegd aan het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegde gezag.”

    5
    De punten 5 en 6 van het document van de secretaris-generaal van de EVP-ED-fractie van februari 2000, getiteld „Procedures voor de aanwerving van personeel” (hierna: „document betreffende de aanwervingsprocedure van de EVP-ED”), luiden:

    „5.
    Het verloop van de aanwervingsprocedure wordt geregeld door de jury, bestaande uit een voorzitter, die normalerwijze het hoofd van de betrokken dienst is, ten minste twee andere leden van het secretariaat van de fractie van gelijke of hogere rang dan die waarin de sollicitant zal worden aangesteld, een vertegenwoordiger van het personeelscomité van de fractie en een vertegenwoordiger van het personeelscomité van het Parlement. De voorzitter van de jury ziet erop toe dat de in de bijlagen omschreven procedures in acht worden genomen. De jury moet overeenkomstig de bijlagen de schriftelijke en mondelinge examens opstellen en bepaalt het vereiste aantal punten, het aantal kandidaten die op een lijst [van geschikte kandidaten] worden geplaatst en de geldigheidsduur van deze lijst.

    6.
    In alle gevallen waarin een normale en volledige procedure plaatsvindt, verstrekt de jury de fractievoorzitter de lijst van de kandidaten die voor het vergelijkend onderzoek zijn geslaagd, met het aantal behaalde punten. Wanneer er slechts één [vacature] is, kiest de fractievoorzitter tussen de eerste drie kandidaten van de lijst. Wanneer in twee vacatures moet worden voorzien, kiest de fractievoorzitter tussen de eerste vijf kandidaten.”


    De feiten van het geding

    6
    In de punten 5 tot en met 16 van het bestreden arrest worden de feiten van het geding omschreven als volgt:

    „5
    De vacature voor een ambt van Nederlandstalig tijdelijk functionaris is door de EVP-ED-fractie bekendgemaakt in het overzicht van de vacatures van het Parlement nr. 14/2000 betreffende de periode 29 mei tot en met 14 juni 2000.

    6
    De vacature voor dit ambt is gesteld in de volgende bewoordingen:

    ‚Het tot aanstelling bevoegde gezag van de fractie heeft besloten de selectieprocedure te openen om te voorzien in het ambt van Nederlandstalig administrateur of adjunct-administrateur (M/V), rang A 8 of A 7/A 6 (tijdelijk functionaris).

    [...]

    Aard van de functie:

    Gekwalificeerd ambtenaar, onder het gezag van zijn hiërarchieke meerderen belast met scheppende taken alsmede taken met een studiekarakter, op het gebied van de werkzaamheden van de EVP-ED-fractie. Deze taken vereisen bekwaamheid tot teamwork.

    Vereiste bekwaamheden en kennis:

    Universitaire studie afgesloten met een diploma of beroepservaring van gelijkwaardig niveau;

    zeer goede kennis van de institutionele structuur van de Europese Unie en haar werkzaamheden;

    bekwaamheid om op basis van algemene richtlijnen taken van conceptie, analyse en synthese te verrichten;

    grondige kennis van een van de officiële talen van de Europese Unie en goede kennis van een andere van die talen.

    Bijzondere bekwaamheden:

    Om functionele redenen zijn vereist:

    grondige kennis van het Nederlands en goede kennis van het Duits en het Frans of het Engels; met kennis van andere talen van de Gemeenschap wordt eveneens rekening gehouden;

    goede kennis van de structuur en de werkzaamheden van de instellingen van de EU;

    kennis en beleving van de programmadoelstellingen en werkzaamheden van de EVP-ED-fractie en van het gemeenschapsbeleid; kennis van het EU-landbouwbeleid en/of beroepservaring in deze sector wordt op prijs gesteld;

    een bewezen beroepservaring van twee jaar biedt uitzicht op aanwerving in rang A 7/A 6.’

    7
    Een advertentie voor deze vacature is eveneens gepubliceerd in verschillende Nederlandstalige dagbladen.

    8
    Bij brief van 21 juni 2000 heeft rekwirante gesolliciteerd naar het litigieuze ambt, waarna haar sollicitatie is toegelaten.

    9
    Rekwirante heeft deelgenomen aan de schriftelijke examens op 9 oktober 2000 en vervolgens aan het mondelinge examen op 19 oktober 2000.

    10
    Op 19 oktober 2000 heeft het in artikel 8 van het reglement van 15 maart 1989 bedoelde ad-hoccomité als jury, zoals voorgeschreven in punt 5 van het document betreffende de aanwervingsprocedure van de EVP-ED-fractie (hierna: ‚jury’), zijn rapport over de aanwervingsprocedure met betrekking tot de litigieuze vacature ingediend. Dit rapport vermeldt met name:

    ‚Vaststelling van de lijst van geschikte kandidaten

    Na afloop van haar werkzaamheden heeft de [jury] besloten de namen van de volgende kandidaten op te nemen op de lijst [van geschikte kandidaten]:

    Mevr. Hectors Chantal (83,50 punten)

    Mevr. L. (73,50 punten)

    De heer B. (65,25 punten)

    Overeenkomstig de bepalingen van artikel 9 van het [reglement van 15 maart 1989] wordt de keuze van de kandidaat voor het betrokken ambt geheel overgelaten aan de fractie van de „Europese Volkspartij en Europese Democraten”, die bevoegd is om overeenkomsten met tijdelijke functionarissen aan te gaan.’

    11
    Op 7 november 2000 heeft elk van de drie geselecteerde kandidaten een onderhoud gehad met vier leden van de Nederlandse delegatie van de EVP-ED-fractie.

    12
    Op 22 november 2000 heeft de voorzitter van de jury rekwirante meegedeeld dat zij op de lijst van geschikte kandidaten stond.

    13
    Aangezien zij niet verder was geïnformeerd over het vervolg van de betrokken aanwervingsprocedure, heeft rekwirante op 16 januari 2001 geschreven naar de voorzitter van de jury.

    14
    Bij brief van 31 januari 2001 heeft de voorzitter van de jury rekwirante meegedeeld dat de heer B. was gekozen. Voorts vermeldde deze brief:

    ‚U hebt bij de mondelinge en de schriftelijke examens van 9 en 19 oktober 83,5 punten (op 100 punten) behaald. Daarmee staat u op de eerste plaats op de lijst [van geschikte kandidaten].

    Zoals gebruikelijk heeft de jury de naam van de drie best gerangschikte kandidaten aan de voorzitter van de fractie meegedeeld: de voorzitter heeft het bovenvermelde besluit genomen.

    Voor de goede gang van zaken citeer ik de volgende bepaling:

    Overeenkomstig de bepalingen van artikel 9 van het [reglement van 15 maart 1989] wordt de keuze van de kandidaat voor het betrokken ambt volledig overgelaten aan de fractie van de „Europese Volkspartij en Europese Democraten”, die bevoegd is om overeenkomsten met tijdelijke functionarissen aan te gaan.’

    15
    Op 11 april 2001 heeft rekwirante een klacht ingediend tegen de besluiten houdende aanstelling van de heer B. en afwijzing van haar sollicitatie. In deze klacht stelde zij met name:

    ‚Bij brief van 31 januari 2001 heeft de voorzitter van de [jury] mij meegedeeld dat de [jury] mij op de lijst van de geselecteerde kandidaten naar verdienste op de eerste plaats heeft gerangschikt (met 83,5 punten op 100), maar dat de EVP-ED-[fractie] de heer [B.] in het vacante ambt heeft aangesteld. Voor dit besluit noch voor het feit dat het niet overeenstemt met de vastgestelde rangschikking naar verdienste, is mij enige motivering verstrekt.

    Wanneer een tot aanstelling bevoegd gezag overgaat tot een procedure van vergelijkend onderzoek voor de aanwerving van een functionaris in een specifieke betrekking, zelfs wanneer het om een tijdelijk ambt gaat, moet volgens vaste rechtspraak van het Gerecht van eerste aanleg het tot aanstelling bevoegde gezag de resultaten van dit vergelijkend onderzoek alsmede de door de [jury] opgestelde rangorde respecteren, behoudens behoorlijk gemotiveerde uitzonderlijke omstandigheden die een andere handelwijze rechtvaardigen.’

    16
    Bij brief van 28 mei 2001 heeft de voorzitter van de EVP-ED-fractie deze klacht afgewezen. Hij merkt daarin met name op:

    ‚Ik heb akte genomen van uw overwegingen en opmerkingen; ik verwijs evenwel naar [artikel] 30 van het Statuut dat voorschrijft dat voor ieder vergelijkend onderzoek door het tot aanstelling bevoegde gezag een jury wordt benoemd. De jury stelt de lijst van geschikte kandidaten op en het tot aanstelling bevoegde gezag moet uit deze lijst de kandidaat of kandidaten kiezen die het op de openstaande plaatsen aanstelt. Het is dus niet zo dat het [tot aanstelling bevoegde gezag; hierna: „TABG”] de volgorde op de lijst van geschikte kandidaten moet respecteren.

    U zult begrijpen dat uw klacht derhalve niet gegrond is en wordt afgewezen.’”


    Het beroep bij het Gerecht en het bestreden arrest

    7
    Bij op 6 augustus 2001 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft Hectors verzocht om nietigverklaring van de litigieuze besluiten.

    8
    Tot staving van haar beroep tot nietigverklaring beriep rekwirante zich op een formeel middel betreffende schending van de motiveringsplicht alsmede op vier middelen ten gronde, die betrekking hebben op ten eerste een kennelijk onjuiste beoordeling en een onjuiste rechtsopvatting, miskenning van het dienstbelang en schending van artikel 12 van de RAP, ten tweede schending van de artikelen 29 en 30 van het Statuut, schending van de aankondiging van de vacature en schending van het beginsel patere legem quam ipse fecisti, ten derde schending van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen en ten vierde schending van de zorgplicht. Voorts betoogde rekwirante dat zij door deze onregelmatigheden materiële en morele schade had geleden en dat bijgevolg sprake was van onrechtmatig handelen dat schadevergoeding rechtvaardigde.

    9
    Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht het aldaar aanhangige beroep geheel verworpen, nadat het alle middelen van rekwirante had afgewezen.

    10
    Met betrekking tot het eerste middel, inzake schending van de motiveringsplicht, heeft het Gerecht in de punten 35 tot en met 46 van het bestreden arrest overwogen dat het besluit om de sollicitatie van rekwirante niet in aanmerking te nemen voldoende was gemotiveerd, aangezien rekwirante informatie had ontvangen over de in de aanstellingsprocedure gevolgde stappen en dus over de voorwaarden die de regelmatigheid van deze procedure bepalen. Volgens het Gerecht was het besluit tot aanstelling van B., dat naast de motivering van het eerste besluit geen bijzondere motivering behoefde, dus eveneens voldoende gemotiveerd.

    11
    Om tot deze vaststellingen te komen, heeft het Gerecht in de punten 36 en 37 van het bestreden arrest er om te beginnen aan herinnerd dat het TAOBG in geval van besluiten die een keuze tussen verschillende kandidaten inhouden, althans in het stadium van de afwijzing van de klacht van de niet in aanmerking genomen kandidaat, gehouden is zijn besluit te motiveren (arresten Gerecht van 3 maart 1993, Vela Palacios/ESC, T-25/92, Jurispr. blz. II‑201, punt 22, en 26 januari 1995, Pierrat/Hof van Justitie, T-60/94, JurAmbt. blz. I‑A‑23 en II‑77), en dat de strekking van deze motiveringsplicht in elk afzonderlijk geval moet worden beoordeeld op basis van de concrete omstandigheden van het geval.

    12
    Vervolgens heeft het Gerecht vastgesteld dat krachtens punt 6 van het document betreffende de aanwervingsprocedure van de EVP-ED-fractie, in geval van één vacature de voorzitter van de fractie in de hoedanigheid van TAOBG kiest tussen de eerste drie kandidaten op de lijst van geschikte kandidaten zoals die door de jury belast met het voorstellen van kandidaten, is opgesteld. Het Gerecht was bovendien van mening dat de aanwerving van een tijdelijk functionaris door een politieke fractie van het Parlement op basis van artikel 2, sub c, van de RAP voornamelijk een band van wederzijds vertrouwen vereist.

    13
    Het Gerecht heeft daaruit in de punten 41 tot en met 45 van het bestreden arrest afgeleid, dat in het geval van een vacature van tijdelijk functionaris bij een politieke fractie van het Parlement, waarbij de voorzitter van deze fractie volledig vrij kan kiezen uit de lijst van geschikte kandidaten, voor de motivering kon worden volstaan met de vermelding dat was voldaan aan de wettelijke voorwaarden waarvan de regelmatigheid van de aanstellingsprocedure afhankelijk is gesteld. Volgens het Gerecht was deze informatie wel degelijk aan rekwirante meegedeeld, eerst bij brief van 31 januari 2001 van de voorzitter van de jury en daarna bij brief van 28 mei 2001 van de voorzitter van de EVP-ED-fractie, waarin haar klacht werd afgewezen.

    14
    Wat het tweede middel betreft, heeft het Gerecht in de punten 65 tot en met 78 van het bestreden arrest geoordeeld dat de voorzitter van de EVP-ED-fractie als TAOBG geen kennelijke beoordelingsfout had gemaakt door niet de sollicitatie van rekwirante maar die van B. in aanmerking te nemen, en a fortiori evenmin het dienstbelang of artikel 12, lid 1, van de RAP had geschonden.

    15
    Erop wijzend dat het TAOBG bij de aanwerving van tijdelijke functionarissen over een nog ruimere beoordelingsbevoegdheid beschikt dan het TABG, dat niet verplicht is de precieze volgorde van rangschikking van de kandidaten op een lijst van geschikte kandidaten in acht te nemen, heeft het Gerecht overwogen dat de voorzitter van de fractie bij de uitoefening van zijn vrije keuze van de aangeworven kandidaat meer in het bijzonder de beroepservaring van de voor het betrokken ambt geschikt geachte kandidaten in aanmerking mocht nemen.

    16
    Het Gerecht was aldus van oordeel dat het TAOBG de grenzen van zijn zeer ruime beoordelingsbevoegdheid niet te buiten was gegaan door aan te nemen dat B. voldoende ervaring met betrekking tot Europese aangelegenheden bezat en een ruimere beroepservaring op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid had dan rekwirante, zelfs indien deze laatste bij de schriftelijke examens hogere punten had behaald.

    17
    In de punten 93 tot en met 107 van het bestreden arrest heeft het Gerecht het derde middel van rekwirante eveneens verworpen.

    18
    Wat de beweerde schending van de artikelen 29 en 30 van het Statuut betreft, heeft het Gerecht geoordeeld dat op de procedure voor de aanwerving van tijdelijke functionarissen enkel de relevante bepalingen van de RAP en de door het Parlement vastgestelde interne uitvoeringsregelingen van toepassing waren, en niet de regels van het Statuut betreffende de aanwerving van ambtenaren.

    19
    Uit de omstandigheid dat in het besluit tot afwijzing van de klacht en in de brief van 14 juni 2001 van de voorzitter van het Parlement aan de voorzitter van de commissie betreffende de procedure voor aanwerving van tijdelijke functionarissen bij politieke fracties, respectievelijk sprake is van artikel 30 van het Statuut en van aanwerving van tijdelijke functionarissen „volgens procedures die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor de aanwerving van de ambtenaren”, kon volgens het Gerecht niet worden opgemaakt dat de desbetreffende bepalingen van het Statuut van toepassing zijn op tijdelijke functionarissen.

    20
    Aangaande de gesprekken van leden van de Nederlandse delegatie met de sollicitanten die waren geplaatst op de lijst van geschikte kandidaten, die volgens rekwirante in strijd zijn met de statutaire regels en de interne uitvoeringsregelingen van het Parlement, heeft het Gerecht geoordeeld dat het TAOBG dergelijke gesprekken kon organiseren.

    21
    Het Gerecht was namelijk van oordeel dat deze mogelijkheid, waarin noch door de bepalingen van het reglement van 15 maart 1989 noch door het document betreffende de aanwervingsprocedure van de EVP-ED-fractie is voorzien, voortvloeit uit de zeer ruime beoordelingsbevoegdheid van het TAOBG bij de keuze van de regels voor de organisatie van de selectieprocedure en bij de uitvoering daarvan. Deze mogelijkheid, die in overeenstemming is met het vereiste van wederzijds vertrouwen, dat van wezenlijk belang is bij de aanwerving van een tijdelijke functionaris door een politieke fractie op basis van artikel 2, sub c, van de RAP, kan trouwens niet in strijd zijn met de bepalingen van het Statuut betreffende de aanwerving van ambtenaren, aangezien deze niet van toepassing zijn op tijdelijke functionarissen.

    22
    Aangaande de bewering dat de voorzitter van de fractie geen vergelijkend onderzoek heeft verricht naar de kwalificaties van de sollicitanten, heeft het Gerecht voorts geoordeeld dat, afgaande op de verklaring van het Parlement volgens welke het TAOBG zijn besluit had gebaseerd op het volledige dossier van de jury, de sollicitatiedossiers en de aanbeveling van de Nederlandse delegatie, en gelet op het feit dat rekwirante geen bewijzen of aanwijzingen heeft verstrekt tot staving van haar betoog, niet kon worden aangenomen dat het TAOBG enkel het voorstel van deze delegatie had bekrachtigd, zonder dit vergelijkend onderzoek te verrichten.

    23
    Ten slotte was het Gerecht van oordeel dat de door rekwirante aangehaalde elementen met betrekking tot het verloop van het gesprek met de nationale delegatie, namelijk het feit dat hierbij geen lid van het personeelscomité aanwezig was of dat na afloop van de discussie geen proces-verbaal of met redenen omkleed rapport is opgesteld, eveneens deel uitmaken van de vrije keuze van het TAOBG bij de vaststelling van de regels voor de organisatie van de selectieprocedure en bij de uitvoering daarvan. Het gaat dan ook niet om wezenlijke vormvoorschriften die een beslissende invloed hebben op het verloop van de aanwervingsprocedure.

    24
    Aangaande het vierde middel, inzake schending van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, heeft het Gerecht in de punten 117 tot en met 125 van het bestreden arrest geoordeeld dat rekwirante geen vermoeden van directe of indirecte discriminatie heeft kunnen aantonen, zodat verweerder niet hoefde te bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen niet was geschonden. Het enige door Hectors aangevoerde feit, namelijk dat zij ten tijde van de relevante feiten zes maanden zwanger was, waarvan de Nederlandse delegatie op de hoogte was, laat immers niet vermoeden dat er sprake is van discriminatie.

    25
    Het Gerecht was verder van oordeel dat het TAOBG hoe dan ook het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen niet had geschonden, aangezien het geen kennelijke beoordelingsfout had gemaakt door de sollicitatie van B. in aanmerking te nemen.

    26
    Wat het vijfde middel betreft, heeft het Gerecht in de punten 131 tot en met 135 van het bestreden arrest geoordeeld dat het TAOBG zijn zorgplicht niet had geschonden. Het heeft erop gewezen dat de eventuele grenzen van de hieruit voortvloeiende verplichtingen de administratie niet mogen beletten, de maatregelen inzake tewerkstelling van ambtenaren en personeelsleden te treffen die zij in het belang van de dienst noodzakelijk acht.

    27
    Rekening houdend met de zeer ruime bevoegdheid van het TAOBG bij de beoordeling van dit belang in geval van aanwerving van tijdelijke functionarissen, meende het Gerecht zijn toezicht te moeten beperken tot de vraag of het TAOBG binnen redelijke grenzen was gebleven en zijn bevoegdheden niet kennelijk onjuist had gebruikt. Aangezien het Parlement geen kennelijke beoordelingsfout had gemaakt door Hectors niet aan te stellen in het betrokken ambt, was de aanstelling van B. in overeenstemming met het dienstbelang en konden de belangen van rekwirante derhalve geen voorrang krijgen op die van de dienst.

    28
    Ten slotte heeft het Gerecht de schadevordering afgewezen. Het heeft geoordeeld dat rekwirante blijkens het onderzoek van de vordering tot nietigverklaring de onregelmatigheden die het TAOBG volgens haar hadden begaan, niet had bewezen.


    Conclusies van partijen

    29
    De hogere voorziening van rekwirante strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en nietigverklaring van de litigieuze besluiten alsmede tot veroordeling van het Parlement tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van 60 554,70 EUR, behoudens vermeerdering van eis, en van de kosten die zij in eerste aanleg en in hogere voorziening heeft gemaakt.

    30
    Het Parlement concludeert tot afwijzing van de hogere voorziening.


    De hogere voorziening

    31
    Tot staving van haar beroep voert rekwirante in wezen vier middelen aan, waarvan het eerste betrekking heeft op schending van het legaliteits‑ en het rechtszekerheidsbeginsel en op een procedurefout, het tweede op schending van de motiveringsplicht, het derde op schending van artikel 12 van de RAP en miskenning van het begrip dienstbelang, en het vierde op schending van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

    Het middel inzake schending van de motiveringsplicht

    Argumenten van partijen

    32
    Rekwirante verwijt het Gerecht miskenning van het motiveringsbeginsel, doordat het geen sancties heeft verbonden aan het gebrek aan motivering door het TAOBG. Het TAOBG moet zijn besluit uitdrukkelijk motiveren wanneer het afwijkt van de rangschikking die een selectiecomité op een lijst van geschikte kandidaten voor een betrekking van tijdelijk functionaris heeft vastgesteld.

    33
    Volgens rekwirante vloeit deze verplichting duidelijk voort uit de rechtspraak, in het bijzonder het arrest van 9 juli 1987, Hochbaum & Rawes/Commissie, (44/85, 77/85, 294/85 en 295/85, Jurispr. blz. 3259), het reeds aangehaalde arrest Pierrat/Hof van Justitie (punten 38 en 39), en het arrest van 20 februari 2002, Roman Parra/Commissie (T‑117/01, JurAmbt. blz. I‑A‑27 en II‑121, punt 31). Volgens deze rechtspraak moet het TAOBG een specifieke motivering verstrekken die verder gaat dan een algemene motivering of een vermelding van de regelmatigheid van de procedure. In het geval van rekwirante, die in haar klacht had opgemerkt dat zij op de lijst van de geschikte kandidaten op de eerste plaats stond en dat de gekozen kandidaat een lager resultaat dan zij had behaald, had het TAOBG aldus zijn besluit uitdrukkelijk moeten motiveren.

    34
    Voorts betoogt rekwirante dat de noodzaak van een band van wederzijds vertrouwen tussen de aan te werven tijdelijk functionaris en de leden van de nationale politieke fractie, geen invloed heeft op de bijzondere motiveringsplicht van het TAOBG.

    35
    Volgens het Parlement zijn de reeds aangehaalde arresten Hochbaum & Rawes/Commissie en Pierrat/Hof van Justitie niet relevant, aangezien zij betrekking hadden op andere situaties, namelijk in het eerste geval een bevorderingsprocedure met verschillende procedurefouten en in het tweede geval een besluit van het TABG waarbij een persoon werd aangeworven die niet op de lijst van geschikte kandidaten stond.

    36
    In het onderhavige geding schreven de interne regels van de EVP-ED-fractie evenwel uitdrukkelijk voor dat het TAOBG uit de eerste drie kandidaten op de lijst van geschikte kandidaten kon kiezen, zodat voor de motivering van het in casu genomen besluit ermee kon worden volstaan, te wijzen op de naleving van de wettelijke voorwaarden waarvan de regelmatigheid van de aanstellingsprocedure afhankelijk was gesteld, zoals in het bestreden arrest terecht is erkend.

    37
    Bovendien staat vast dat een ontoereikende motivering van het antwoord op de klacht kon worden aangevuld met preciseringen in de loop van de contentieuze procedure. Het Parlement heeft voor het Gerecht aangevoerd dat B. was aangesteld wegens diens ruimere ervaring op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

    Beoordeling door het Hof

    38
    Krachtens artikel 11, derde alinea, van de RAP worden besluiten ten aanzien van een tijdelijke functionaris bekendgemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 25, tweede alinea, van het Statuut, dat luidt: „Elk besluit dat overeenkomstig dit statuut ten aanzien van een ambtenaar wordt genomen, dient onverwijld schriftelijk te zijner kennis te worden gebracht. Iedere voor hem nadelige beslissing dient met redenen te zijn omkleed.”

    39
    De in artikel 25, tweede alinea, van het Statuut voorgeschreven motiveringsplicht en die welke voor besluiten naar aanleiding van een klacht in artikel 90, lid 2, tweede alinea, van het Statuut is voorgeschreven, hebben tot doel de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om te beoordelen of het besluit gegrond is en of het opportuun is beroep in rechte in te stellen om de rechtmatigheid ervan te betwisten, alsmede om de rechter in staat te stellen zijn toezicht uit te oefenen (zie met name arrest van 26 november 1981, Michel/Parlement, 195/80, Jurispr. blz. 2861, punt 22).

    40
    Zoals het Gerecht in de punten 36 en 37 van het bestreden arrest terecht heeft opgemerkt, is het TAOBG, naar analogie met het TABG, gebonden door een motiveringsplicht, althans in het stadium waarin de klacht van de niet gekozen kandidaat tegen het besluit tot afwijzing van zijn sollicitatie en/of tegen het besluit tot aanstelling van een andere kandidaat wordt afgewezen (zie met name, aangaande de afwijzing van de sollicitatie van een ambtenaar, arrest van 9 december 1993, Parlement/Volger, C‑115/92 P, Jurispr. blz. I‑6549, punt 22). De omvang van deze motiveringsplicht moet worden beoordeeld op basis van de concrete omstandigheden van het betrokken geval (arrest van 13 december 1989, Prelle/Commissie, C‑169/88, Jurispr. blz. 4335, punt 9).

    41
    In het bestreden arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat het TAOBG ermee kon volstaan, in de motivering van zijn besluit melding te maken van de naleving van de wettelijke voorwaarden waarvan de regelmatigheid van de aanstellingsprocedure afhankelijk is gesteld, omdat het vrij was om een van de kandidaten op de lijst van geschikte kandidaten te kiezen. Aldus heeft het Gerecht op het onderhavige geval impliciet zijn rechtspraak betreffende de bevorderingsprocedure toegepast, volgens welke, aangezien bevordering bij keuze geschiedt, het voldoende is dat de afwijzing van de klacht wordt gemotiveerd door te verwijzen naar de wettelijke voorwaarden waarvan het Statuut de regelmatigheid van de procedure afhankelijk stelt (zie met name reeds aangehaalde arresten Vela Palacios/ESC, punt 22, en Roman Parra/Commissie, punt 27).

    42
    In casu is de aanwervingsprocedure voor de tijdelijke functionaris uiteindelijk weliswaar gebaseerd op de vrije keuze van het TAOBG volgens de interne regels van de EVP-ED-fractie bedoeld in punt 6 van het document betreffende de aanwervingsprocedure van de EVP-ED-fractie, maar deze procedure kan, wat de motiveringsplicht betreft, niet worden gelijkgesteld met de in artikel 45 van het Statuut bedoelde procedure voor de bevordering van een ambtenaar, die uitsluitend „bij keuze” geschiedt.

    43
    De selectieprocedure voor een tijdelijk functionaris, zoals voorgeschreven in de regeling van de EVP-ED-fractie, omvat de voorselectie van de sollicitanten die worden opgeroepen om deel te nemen aan de mondelinge en schriftelijke examens, de opstelling door de jury van de lijst van geschikte kandidaten op basis van de uitslag van deze examens en vervolgens het vergelijkende onderzoek door het TAOBG van de sollicitatiedossiers en van de door de jury opgestelde lijst.

    44
    Het besluit van het TAOBG, dat in beginsel gebaseerd is op een subjectieve vergelijkende beoordeling, berust dus eveneens op objectieve gegevens, namelijk de afweging van de sollicitatiedossiers aan de hand van de in de aankondiging van de vacature vereiste kwalificaties en de nadere overweging van het voorstel van de jury op basis van de uitslag van de examens.

    45
    Het TAOBG beschikte aldus over een advies van de jury over de kennis en de bekwaamheden van de kandidaten gelet op de vereiste kwalificaties, welk advies een grondslag moest bieden om de verdiensten van de kandidaten te vergelijken en derhalve deel uitmaakt van de elementen waarop het zijn eigen beoordeling van de kandidaten heeft gebaseerd.

    46
    Aangezien het TAOBG is afgeweken van het advies van de jury en bijgevolg van de aan rekwirante meegedeelde rangschikking op basis van de uitslag van de examens, kon rekwirante uit een algemene motivering of een motivering door eenvoudige verwijzing naar de regelmatigheid van de aanwervingsprocedure evenwel niet opmaken om welke redenen haar sollicitatie was afgewezen.

    47
    In het onderhavige geval was een uitdrukkelijke motivering als antwoord op de klacht van rekwirante des te meer gerechtvaardigd omdat zij had deelgenomen aan een individueel gesprek, dat aanvankelijk niet was voorzien, zij geen informatie had gekregen over de afloop van de aanwervingsprocedure dan nadat zij zelf daarom had verzocht, en zij in haar klacht van 11 april 2001 uitdrukkelijk had verwezen naar de samenstelling van de lijst van geschikte kandidaten en de vastgestelde rangschikking.

    48
    Uit de door het Gerecht vastgestelde feiten blijkt evenwel dat rekwirante in het antwoord van 31 januari 2001 van de voorzitter van de jury op haar brief van 16 januari 2001 enkel werd meegedeeld welke procedure het TAOBG had gevolgd bij het maken van zijn keuze. Voorts vermeldde de brief van 28 mei 2001 van de voorzitter van de EVP-ED-fractie waarbij rekwirantes klacht werd afgewezen, enkel de stappen van de gevolgde aanstellingsprocedure.

    49
    Aldus heeft rekwirante in de precontentieuze procedure geen informatie ontvangen die specifiek betrekking had op haar geval, maar enkel algemene beschouwingen over de gevolgde procedure.

    50
    Aangezien een totaal gebrek aan motivering vóór de instelling van een beroep niet kan worden goedgemaakt door verklaringen die het TAOBG, naar analogie met het TABG, aan de rechter verstrekt (zie in die zin arrest van 7 februari 1990, Culin/Commissie, C‑343/87, Jurispr. blz. I‑225, punt 15), moet worden vastgesteld dat het TAOBG zijn motiveringsplicht niet is nagekomen.

    51
    Derhalve geeft het Gerecht, door in punt 41 van het bestreden arrest te oordelen dat voor de motivering van het besluit om de sollicitatie van rekwirante terzijde te leggen, kon worden volstaan met te vermelden dat de toepasselijke wettelijke voorwaarden in acht waren genomen, en door vervolgens in punt 46 van dit arrest te oordelen dat dit besluit voldoende gemotiveerd was, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Bijgevolg moet het bestreden arrest op deze grond worden vernietigd, zonder dat de andere middelen van rekwirante hoeven te worden onderzocht.


    Ten gronde

    52
    Overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie dient het Hof, nu de zaak in staat van wijzen is, zich ten gronde uit te spreken over de vorderingen van rekwirante strekkende tot nietigverklaring van de litigieuze besluiten en tot veroordeling van het Parlement tot betaling van schadevergoeding.

    De vordering tot nietigverklaring van de litigieuze besluiten

    53
    Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat het TAOBG de op hem rustende motiveringsplicht heeft geschonden nu zijn antwoord op rekwirantes klacht geen enkele motivering bevatte.

    54
    Hieruit volgt dat het middel van rekwirante inzake schending van de motiveringsplicht moet worden aanvaard. Derhalve moeten het besluit waarbij rekwirantes klacht wordt afgewezen en dientengevolge ook de andere litigieuze besluiten nietig worden verklaard, zonder dat de overige middelen hoeven te worden onderzocht.

    De schadevordering

    Argumenten van partijen

    55
    Rekwirante betoogt materiële en morele schade te hebben geleden ten gevolge van de aangevoerde onregelmatigheden, die alle grond vormen voor schadevergoeding. De materiële schade bestaat erin dat haar de toegang tot een ambt is geweigerd, ofschoon het TAOBG haar moest aanstellen. Zij heeft aldus alle rechten en belangen verloren die verbonden zijn aan een loopbaan binnen de instellingen van de Gemeenschap. Hoewel zij erkent dat haar plaatsing op de lijst van geschikte kandidaten niet automatisch tot aanstelling leidt, verklaart zij verder dat het gelet op haar persoonlijke situatie onmogelijk was dat zij niet werd aangesteld.

    56
    De morele schade vloeit volgens rekwirante voort uit het totale gebrek aan doorzichtigheid van de aanstellingsprocedure. Terwijl het Parlement heeft geweigerd haar de in het kader van de aanwervingsprocedure genomen besluiten mee te delen en de afwijzing van haar sollicitatie te motiveren, heeft het TAOBG verzuimd om op haar klacht te antwoorden en haar aldus gedwongen bij het Gerecht beroep in te stellen.

    57
    Op de datum van indiening van haar repliek bij het Gerecht, op 10 december 2001, beroept rekwirante zich op materiële schade ten belope van het salaris dat zij had moeten ontvangen indien zij was gekozen, te weten 5 055,47 EUR (maandsalaris) x 10 (B. is in februari 2001 in dienst genomen), aan welk bedrag één maandsalaris moet worden toegevoegd. Ter vergoeding van de morele schade vordert zij 10 000 EUR.

    58
    Volgens het Parlement heeft rekwirante geen recht op schadevergoeding. Het TAOBG heeft niet onrechtmatig gehandeld en heeft het betrokken besluit voldoende gemotiveerd, welke motivering voor het overige is aangevuld tijdens de procedure in eerste aanleg.

    59
    Subsidiair verwijst het Parlement naar de rechtspraak van het Gerecht volgens welke nietigverklaring van de desbetreffende handeling een passende vergoeding van de schade vormt (arresten Gerecht van 21 maart 1996, Otten/Commissie, T‑376/94, JurAmbt. blz. I‑A‑129 en II‑401, punt 55, en 5 december 2000, Campogrande/Commissie, T‑136/98, JurAmbt. blz. I‑A‑267 en II‑1225, punt 68).

    60
    Het Parlement betoogt eveneens dat rekwirante de materiële schade eerst in repliek heeft berekend, hetgeen in strijd is met artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Zij had dit immers kunnen doen bij de instelling van haar beroep en zij beroept zich niet op bijzondere omstandigheden die dit verzuim rechtvaardigen. Dienaangaande verwijst het Parlement naar het arrest van 20 september 1990, Hanning/Parlement (T‑37/89, Jur. blz. II‑463, punt 82).

    Beoordeling door het Hof

    61
    Aangaande de morele schade ten gevolge van het gebrek aan motivering van de litigieuze besluiten zij vastgesteld dat nietigverklaring daarvan op zich een passende vergoeding vormt van de schade die rekwirante in casu heeft geleden. De vordering tot vergoeding van dit gedeelte van de schade moet bijgevolg worden afgewezen (zie in die zin arrest Hochbaum & Rawes/Commissie, reeds aangehaald, punt 22).

    62
    Wat voorts de beweerde materiële schade betreft, moet worden opgemerkt dat rekwirante de omvang van de schade die zij stelt te hebben geleden niet in haar verzoekschrift, maar pas in repliek heeft vermeld. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de vereisten van artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Volgens het Hof is het in bijzondere gevallen, met name wanneer de gestelde schade moeilijk te berekenen is, niet beslist noodzakelijk om in het verzoekschrift de precieze omvang daarvan aan te geven, noch het bedrag van de gevraagde vergoeding te berekenen (zie met name arresten van 14 mei 1975, CNTA/Commissie, 74/74, Jurispr. blz. 533, en 28 maart 1979, Granaria/Raad en Commissie, 90/78, Jurispr blz. 1081, 1090). Rekwirante heeft in het onderhavige geding evenwel niet aangetoond, en zelfs niet gesteld, dat bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat dit gedeelte van de schade niet in het verzoekschrift is berekend. Bijgevolg is de vordering tot vergoeding van de materiële schade niet-ontvankelijk en moet zij worden afgewezen.

    63
    Gelet op het voorgaande kunnen de schadevorderingen niet worden aanvaard.


    Kosten

    64
    Volgens artikel 122, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof ten aanzien van de proceskosten, wanneer de hogere voorziening gegrond is en het zelf de zaak afdoet. Volgens artikel 69, lid 2, van dit Reglement, dat ingevolge artikel 118 daarvan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien het Parlement grotendeels in het ongelijk is gesteld, behalve wat zijn vordering strekkende tot afwijzing van de schadevordering betreft, dient het overeenkomstig rekwirantes vordering in zijn eigen kosten te worden verwezen alsook in alle kosten die rekwirante voor het Hof heeft gemaakt en in de helft van haar kosten in de procedure voor het Gerecht.

    Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart:

    1)
    Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 23 januari 2003, Hectors/Parlement (T‑181/01), wordt vernietigd.

    2)
    De besluiten van het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag waarbij B. wordt aangesteld in het ambt van Nederlandstalig administrateur bij de fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten van het Europees Parlement en de sollicitatie van Hectors naar dit ambt wordt afgewezen, alsmede het besluit tot afwijzing van de klacht van deze laatste, worden nietig verklaard.

    3)
    De hogere voorziening wordt voor het overige afgewezen.

    4)
    Het Europees Parlement wordt verwezen in de kosten van de hogere voorziening en, behalve in zijn eigen kosten, in de helft van de kosten die Hectors bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft gemaakt.

    ondertekeningen.


    1
    Procestaal: Frans.

    Top