Use quotation marks to search for an "exact phrase". Append an asterisk (*) to a search term to find variations of it (transp*, 32019R*). Use a question mark (?) instead of a single character in your search term to find variations of it (ca?e finds case, cane, care).
Judgment of the Court (Third Chamber) of 28 October 2004.#Artrada (Freezone) NV and Others v Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees.#Reference for a preliminary ruling: College van Beroep voor het bedrijfsleven - Netherlands.#Health checks - Production and placing on the market of raw milk, heat-treated milk and milk-based products - Mixture made of sugar, cocoa and skimmed-milk powder, imported from Aruba.#Case C-124/03.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 oktober 2004. Artrada (Freezone) NV en anderen tegen Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees. Verzoek om een prejudiciële beslissing: College van Beroep voor het bedrijfsleven - Nederland. Gezondheidscontroles - Productie en in handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk - Uit Aruba ingevoerd mengsel van suiker, cacao en magere melkpoeder. Zaak C-124/03.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 oktober 2004. Artrada (Freezone) NV en anderen tegen Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees. Verzoek om een prejudiciële beslissing: College van Beroep voor het bedrijfsleven - Nederland. Gezondheidscontroles - Productie en in handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk - Uit Aruba ingevoerd mengsel van suiker, cacao en magere melkpoeder. Zaak C-124/03.
(verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven om een prejudiciële beslissing)
„Gezondheidscontroles – Productie en in handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk – Mengsel van suiker, cacao en magere melkpoeder, ingevoerd uit Aruba”
Samenvatting van het arrest
1. Landbouw – Harmonisatie van wetgevingen – Gezondheidsvoorschriften voor productie en in handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde
melk en producten op basis van melk – Richtlijn 92/46 – Begrip „melk bestemd voor de bereiding van producten op basis van
melk” – Zuivelbestanddelen van product dat tevens andere, niet‑zuivelbestanddelen bevat waarvan zuivelbestanddeel niet kan
worden gescheiden – Daarvan uitgesloten
(Richtlijn 92/46 van de Raad, art. 2, punt 2)
2. Landbouw – Harmonisatie van wetgevingen – Gezondheidsvoorschriften voor productie en in handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde
melk en producten op basis van melk – Richtlijn 92/46 – Begrip „producten op basis van melk” – Halffabrikaten – Daaronder
begrepen – Criteria – Objectieve kenmerken en eigenschappen van product
(Richtlijn 92/46 van de Raad, art. 2, punt 4)
1. Artikel 2, punt 2, van richtlijn 92/46 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel
brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „melk
bestemd voor de bereiding van producten op basis van melk” zich niet uitstrekt tot de zuivelbestanddelen van een product dat
ook andere, niet-zuivelbestanddelen bevat, waarvan de zuivelbestanddelen niet kunnen worden gescheiden. Deze bepaling heeft
namelijk alleen betrekking op melk als enkelvoudig product, waarvan de samenstelling slechts kan worden gewijzigd door toevoeging
of onttrekking van natuurlijke melkbestanddelen.
(cf. punten 26, 28, dictum 1)
2. Artikel 2, punt 4, van richtlijn 92/46 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel
brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „producten
op basis van melk” zowel betrekking heeft op eindproducten als op halffabrikaten die nog een bewerking moeten ondergaan voordat
zij aan de consument kunnen worden verkocht. In een dergelijk geval moet met betrekking tot het halffabrikaat worden nagegaan,
of de daarin aanwezige melk een essentieel bestanddeel is, hetzij door de hoeveelheid, hetzij door het kenmerkende effect
ervan. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de objectieve kenmerken en eigenschappen van het halffabrikaat op het
tijdstip van de invoer, waaronder het aandeel van de melk of het zuivelproduct dat het bevat, het gebruik dat ervan kan worden
gemaakt, en de smaak ervan.
(cf. punten 34, 37‑39, dictum 2)
ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 28 oktober 2004(1)
In zaak C-124/03,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG,
ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland) bij uitspraak van 11 maart 2003, ingekomen bij het Hof op 20 maart 2003, in de procedure
Artrada (Freezone) NV,Videmecum BV,Jac. Meisner Internationaal Expeditiebedrijf BV
tegen
Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),,
samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident (rapporteur), R. Schintgen en N. Colneric, rechters,
advocaat-generaal: M. Poiares Maduro, griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur,
gelet op de opmerkingen van:
–
Artrada (Freezone) NV, Videmecum BV en Jac. Meisner Internationaal Expeditiebedrijf BV, vertegenwoordigd door A. Van Lent,
N. Helder en M. Slotboom, advocaten,
–
de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees, vertegenwoordigd door J. Hoffmans als gemachtigde, bijgestaan door B. J.
Drijber, advocaat,
–
de Helleense Republiek, vertegenwoordigd door V. Kontolaimos en I. Chalkias als gemachtigden,
–
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. van Rijn als gemachtigde,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 juli 2004,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op de uitlegging van richtlijn 92/46/EEG van de Raad van 16 juni
1992 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde
melk en producten op basis van melk (PB L 268, blz. 1).
2
Dit verzoek is gedaan in het kader van een geding tussen de naamloze vennootschap naar Arubaans recht Artrada (Freezone NV)
(hierna: „Artrada”), de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Videmecum BV (hierna: „Videmecum”) en de besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jac. Meisner Internationaal Expeditiebedrijf (hierna: „Jac. Meisner”) enerzijds,
en de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (hierna: „RVV”) anderzijds, ter zake van de weigering van de RVV om de
invoer in Nederland toe te staan van een product dat bestaat uit een mengsel van 75,75 % suiker, 15,15 % magere melkpoeder
en 9,1 % cacao.
Toepasselijke bepalingen
Bepalingen van gemeenschapsrecht
3
Artikel 1, lid 1, van richtlijn 92/46 bepaalt:
„Bij deze richtlijn worden gezondheidsvoorschriften vastgesteld voor de productie en het in de handel brengen van rauwe melk,
van warmtebehandelde consumptiemelk, van melk voor de bereiding van producten op basis van melk en van producten op basis
van melk, bestemd voor menselijke consumptie.”
4
Artikel 2 luidt als volgt:
„In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1.[...]
2.
‚melk bestemd voor de bereiding van producten op basis van melk’, hetzij rauwe melk bestemd voor verwerking, hetzij vloeibare
of bevroren melk, verkregen uit rauwe melk, die al dan niet een toegestane fysische behandeling, zoals een warmtebehandeling
of een thermisatie, heeft ondergaan en waarvan de samenstelling al dan niet is gewijzigd, mits deze wijziging beperkt blijft
tot het toevoegen en/of het onttrekken van natuurlijke melkbestanddelen;
3[...]
4.
‚producten op basis van melk’, zuivelproducten, dat wil zeggen producten die uitsluitend zijn verkregen uit melk, met dien
verstande dat stoffen die voor de bereiding ervan noodzakelijk zijn, mogen worden toegevoegd, mits deze stoffen niet worden
gebruikt voor de volledige of gedeeltelijke vervanging van één van de bestanddelen van de melk, en producten die zijn samengesteld
uit melk, dat wil zeggen producten waarvan geen enkel element in de plaats komt van een melkbestanddeel of bedoeld is om daarvoor
in de plaats te komen en waarvan de melk of een zuivelproduct een essentieel bestanddeel is, hetzij door de hoeveelheid, hetzij
omdat het effect kenmerkend is voor deze producten;
[...]”
5
Artikel 22 van richtlijn 92/46, dat deel uitmaakt van hoofdstuk III inzake invoer uit derde landen, bepaalt:
„De voorwaarden die gelden voor de invoer uit derde landen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van
melk die onder deze richtlijn vallen, moeten ten minste gelijkwaardig zijn aan de bepalingen die in hoofdstuk II zijn vastgesteld
voor de communautaire productie.”
6
In artikel 23, leden 1 en 2, van voornoemde richtlijn wordt bepaald:
„1. Met het oog op een uniforme toepassing van artikel 22 zijn de bepalingen van de volgende leden van toepassing.
2. In de Gemeenschap mogen alleen worden ingevoerd melk of producten op basis van melk:
a)
die afkomstig zijn uit een derde land dat voorkomt op een lijst die overeenkomstig lid 3, sub a, zal worden opgesteld;
b)
die vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat overeenkomstig een model dat volgens de procedure van artikel 31 zal worden
opgesteld, ondertekend door de bevoegde autoriteit van het exporterende land, waarin wordt verklaard dat deze melk en deze
producten op basis van melk voldoen aan de eisen van hoofdstuk II of de eventuele aanvullende eisen of de gelijkwaardige garanties
als bedoeld in lid 3 bieden en dat zij afkomstig zijn van inrichtingen die de in bijlage B bedoelde garanties bieden.”
7
Beschikking 95/340/EG van de Commissie van 27 juli 1995 tot vaststelling van een voorlopige lijst van derde landen waaruit
de lidstaten de invoer van melk en producten op basis van melk toestaan en tot intrekking van beschikking 94/70/EG (PB L 200,
blz. 38), bevat de in artikel 23, lid 2, sub a, van richtlijn 92/46 bedoelde lijst van derde landen. Aruba komt daarop niet
voor.
8
Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire
controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PB 1998, L 24, blz. 9), omschrijft
deze veterinaire controles.
Nationale bepalingen
9
De verwijzende rechter verklaart dat het Koninkrijk der Nederlanden ter nakoming van de uit richtlijn 92/46 voortvloeiende
verplichtingen onder meer het Warenwetbesluit Zuivel (Stb. 1994, 813, sindsdien gewijzigd) heeft vastgesteld.
10
Artikel 23 van richtlijn 92/46 is omgezet bij artikel 16 van de Warenwetregeling Zuivelbereiding (Stcrt. 1994, 243, sindsdien
gewijzigd). In deze bepaling wordt verwezen naar de lijst van derde landen van beschikking 95/340.
11
Ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, dat wil zeggen 23 februari 2001, wees artikel 4 van de Warenwetregeling Veterinaire
controles (derde landen) (Stcrt. 2000, 207) onder meer de RVV aan als bevoegde autoriteit om de in richtlijn 97/78 bedoelde
controles te verrichten.
12
Ten slotte kan het Warenwetbesluit Invoer levensmiddelen uit derde landen (Stb. 1993, 698) van toepassing zijn op eet- of
drinkwaren uit derde landen die niet onder een communautaire regeling vallen.
Feiten, hoofdgeding en prejudiciële vragen
13
Blijkens de verwijzingsuitspraak heeft de op Aruba gevestigde vennootschap Artrada een mengsel geproduceerd dat bestaat uit
75,75 % suiker, 15,15 % magere melkpoeder en 9,1 % cacao. Het product, waarvan de bestanddelen niet kunnen worden gescheiden,
diende als grondstof voor de productie van chocolademelk in fabrieken in Duitsland en België. Jac. Meisner, douane-expediteur,
werd door Videmecum, een 100 % deelneming van Artrada, belast met het doen van aangiften ten invoer van het product.
14
Op 26 januari 2001 zijn twee aangiften ten invoer vanuit Aruba voor het vrije verkeer van containers gedaan. Een op 22 februari
2001 op verzoek van de bevoegde autoriteiten overgelegd grenspassage-certificaat vermeldt als aard van de goederen „bakeryprod.
(semi finished)”.
15
Na een veterinaire controle is de partij bij beslissing van 23 februari 2001 geweigerd voor invoer in de Europese Unie op
grond dat de invoer van melkproducten uit Aruba niet is toegestaan, het product niet afkomstig is van een erkend bedrijf en
een veterinair certificaat ontbreekt. Tegen deze beslissing is bezwaar gemaakt, doch de RVV heeft de weigering van de invoer
bekrachtigd.
16
Bij de rechtbank te Rotterdam is beroep ingesteld. Bij uitspraak van 4 maart 2002 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard,
op grond dat het besluit op bezwaar niet door de daartoe bevoegde persoon was ondertekend. Met gebruikmaking van zijn wettelijke
bevoegdheid heeft de rechtbank echter bepaald, dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand bleven.
17
Op basis van een werkdocument van de Commissie heeft de rechtbank geoordeeld dat het betrokken product geen „product op basis
van melk” in de zin van artikel 2, punt 4, van richtlijn 92/46 was, omdat die categorie alleen ziet op eindproducten, terwijl
het betrokken product een halffabrikaat is. Gelet op het aan de richtlijn ten grondslag liggende uitgangspunt van bescherming
van de volksgezondheid was de rechtbank van oordeel, dat de bestanddelen van een product moesten kunnen worden gecontroleerd
en dat het melkpoeder in het product moest worden gekwalificeerd als „melk bestemd voor de bereiding van producten op basis
van melk” in de zin van artikel 2, punt 2, van richtlijn 92/46. Aangezien dit halffabrikaat − en daarmee ook het melkpoeder
− afkomstig was uit een derde land dat niet voorkwam op de lijst van derde landen van beschikking 95/340, was de invoer daarvan
terecht geweigerd.
18
Appellanten in het hoofdgeding hebben hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarbij zij
aanvoerden dat het melkpoeder in een samengesteld product slechts binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt, indien het
een essentieel bestanddeel van dat product is. Aangezien dit in casu niet het geval was, had uitsluitend moeten worden nagegaan
of aan artikel 3 van het Warenwetbesluit Invoer levensmiddelen uit derde landen was voldaan. Appellanten in het hoofdgeding
hebben ter terechtzitting voor het College verklaard dat het in het product verwerkte melkpoeder geproduceerd was in een erkende
inrichting in Polen, een land dat overeenkomstig richtlijn 92/46 is erkend als zuivel-exporterend land. Naar zij stelden,
hadden zij de RVV voorgesteld alle van het betrokken product ten invoer aan te bieden partijen te bemonsteren teneinde vast
te stellen of aan de vereisten van de Nederlandse wet was voldaan, maar de RVV had dit voorstel afgewezen omdat het betrokken
product naar haar oordeel binnen de werkingssfeer van richtlijn 92/46 viel.
19
De verwijzende rechter heeft vastgesteld dat het werkdocument van de diensten van de Commissie waarop de rechtbank zich had
gebaseerd, geen verbindende kracht had en niet noodzakelijkerwijs het standpunt van de Commissie weergaf. Volgens hem boden
de bewoordingen van artikel 2, punt 4, van richtlijn 92/46, op zich beschouwd, geen enkel aanknopingspunt voor een uitlegging
volgens welke het begrip „producten op basis van melk” slechts doelt op producten die geen verdere bewerking ondergaan. Verder
stelde hij vast dat het nagestreefde hoge beschermingsniveau van de volksgezondheid evenmin zonder meer meebrengt dat richtlijn
92/46 op zuivelbestanddelen in halffabrikaten moet worden toegepast. In dat geval namelijk kunnen andere bepalingen van toepassing
zijn. Appellanten in het hoofdgeding hebben in dit verband verwezen naar richtlijn 97/78 en het Warenwetbesluit Invoer levensmiddelen
uit derde landen.
20
Volgens de verwijzende rechter is het niet logisch om in artikel 2, punt 4, van richtlijn 92/46 te bepalen dat het voor de
toepassing van de richtlijn noodzakelijk is dat de melk of het zuivelproduct een essentieel bestanddeel vormt, om dan vervolgens,
wanneer het geen essentieel bestanddeel betreft, de richtlijn toch van toepassing te achten op het als niet-essentieel aangemerkte
bestanddeel. Dit zou er namelijk toe leiden, dat richtlijn 92/46 steeds van toepassing is wanneer melk een bestanddeel van
een product is, zonder dat het ertoe doet of dit bestanddeel al dan niet essentieel is. Indien dit de bedoeling was geweest,
had de gemeenschapswetgever kunnen volstaan met het vereiste dat melk of een zuivelproduct een van de bestanddelen moet zijn,
zonder deze bestanddelen als essentieel te kwalificeren.
21
Voorzover richtlijn 92/46, en met name artikel 2, punt 2, ervan, van toepassing is op melkpoeder in een mengsel waarvan het
geen essentieel bestanddeel is, moet worden onderzocht of het vereiste dat het product afkomstig is uit een land dat voorkomt
op de lijst van derde landen van artikel 23 van de richtlijn en dat het product vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat,
voor het melkpoeder geldt dan wel voor het samengestelde product.
22
Voorzover artikel 2, punt 2, van richtlijn 92/46 geen betrekking heeft op het melkpoeder, moet worden onderzocht of het mengsel
kan worden aangemerkt als een „product op basis van melk”, en dus of het melkpoeder als zodanig daarvan een essentieel bestanddeel
is, dan wel of enkel het effect kenmerkend is voor dit product in de zin van artikel 2, punt 4, van de richtlijn. De verwijzende
rechter merkt in dit verband op dat in de aangifte ten invoer het mengsel is ingedeeld onder goederencode 1806 2095, zodat
het wordt beschouwd als „een andere bereiding voor menselijke consumptie die cacao bevat, in de vorm van een pasta, poeder,
korrels of dergelijke”. Het product is samengesteld overeenkomstig de specificatie van de afnemer die het product verder verwerkt
tot het eindproduct chocolademelk.
23
Van oordeel dat er twijfel bestond omtrent de uitlegging van richtlijn 92/46, achtte het College van Beroep voor het bedrijfsleven
het noodzakelijk het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
„1a)
Dient het begrip ‚melk bestemd voor de bereiding van producten op basis van melk’ in artikel 2, […] [punt] 2, van richtlijn
92/46/EEG aldus te worden uitgelegd dat het (ook) omvat zuivelbestanddelen van een product dat tevens andere, dat wil zeggen
niet-zuivel, bestanddelen bevat en waarbij het zuivelbestanddeel niet van de niet-zuivelbestanddelen kan worden gescheiden?
1b)
Bij een bevestigend antwoord op vraag 1a: moet artikel 22 van richtlijn 92/46/EEG aldus worden geïnterpreteerd dat deze richtlijn
bij invoer uit derde landen slechts van toepassing is op het melkbestanddeel van een product en derhalve niet van toepassing
is op het product waarvan het een bestanddeel is?
2a)
Betreft het begrip ‚producten op basis van melk’ in artikel 2, […] [punt] 4, van richtlijn 92/46/EEG uitsluitend eindproducten
of ook halffabrikaten die nog een bewerking moeten ondergaan voordat zij aan de consument kunnen worden verhandeld?
2b)
Voor het geval artikel 2, […] [punt] 4, van richtlijn 92/46/EEG ook ziet op halffabrikaten: Met toepassing van welke criteria
moet worden beoordeeld of melk of een zuivelproduct een essentieel bestanddeel is van een product, hetzij door de hoeveelheid,
hetzij omdat het effect kenmerkend is voor deze producten als bedoeld in artikel 2, […] [punt] 4, van richtlijn 92/46/EEG?”
De prejudiciële vragenDe eerste vraag
24
Het eerste onderdeel van de eerste vraag heeft betrekking op de uitlegging van artikel 2, punt 2, van richtlijn 92/46. De
verwijzende rechter wenst te vernemen of het begrip „melk bestemd voor de bereiding van producten op basis van melk” de zuivelbestanddelen
van een product omvat dat tevens andere, dat wil zeggen niet‑zuivel, bestanddelen bevat waarvan het zuivelbestanddeel niet
kan worden gescheiden. Voorzover hierop een bevestigend antwoord wordt gegeven, wil de verwijzende rechter met het tweede
onderdeel van zijn vraag – dat de uitlegging van artikel 22 van richtlijn 92/46 betreft – weten of bij invoer uit derde landen
de richtlijn van toepassing is op het zuivelbestanddeel van het mengsel dan wel op het mengsel zelf.
25
Zoals uit de eerste overweging van de considerans blijkt, onderscheidt richtlijn 92/46 rauwe melk, warmtebehandelde consumptiemelk,
melk bestemd voor de bereiding van producten op basis van melk en producten op basis van melk. Deze vier begrippen worden
gedefinieerd in artikel 2, punten 1 tot en met 4, van deze richtlijn.
26
Uit de bewoordingen van artikel 2, punt 2, van de richtlijn volgt dat het begrip „melk bestemd voor de bereiding van producten
op basis van melk” zich niet uitstrekt tot producten die een mengsel vormen van onscheidbare elementen, waarvan het melkpoeder
er één zou zijn. Deze bepaling heeft namelijk enkel betrekking op melk als enkelvoudig product, waarvan de samenstelling slechts
kan worden gewijzigd door toevoeging of onttrekking van natuurlijke melkbestanddelen.
27
Bovendien zou een uitlegging van artikel 2, punt 2, van richtlijn 92/46, volgens welke deze bepaling betrekking heeft op de
zuivelbestanddelen van een mengsel, indruisen tegen de opzet en de systematiek van de richtlijn, aangezien artikel 2, punt 4,
betreffende „producten op basis van melk” in dat geval zinledig zou worden.
28
Mitsdien moet op het eerste onderdeel van de vraag worden geantwoord dat artikel 2, punt 2, van richtlijn 92/46 aldus moet
worden uitgelegd dat het begrip „melk bestemd voor de bereiding van producten op basis van melk” niet de zuivelbestanddelen
van een product omvat, dat ook andere, niet‑zuivelbestanddelen bevat waarvan het zuivelbestanddeel niet kan worden gescheiden.
29
Gelet op het antwoord op het eerste onderdeel van de vraag, behoeft het tweede onderdeel niet te worden beantwoord.
De tweede vraag
30
Het eerste onderdeel van de tweede vraag heeft betrekking op de uitlegging van artikel 2, punt 4, van richtlijn 92/46. De
verwijzende rechter wenst te vernemen of het begrip „producten op basis van melk” uitsluitend eindproducten betreft dan wel
ook halffabrikaten die nog een bewerking moeten ondergaan voordat zij aan de consument kunnen worden verhandeld. Voorzover
artikel 2, punt 4, van richtlijn 92/46 ook ziet op halffabrikaten, wil de verwijzende rechter met het tweede onderdeel van
zijn vraag weten, op basis van welke criteria moet worden beoordeeld of de melk of een zuivelproduct een essentieel bestanddeel
van een product is, hetzij door de hoeveelheid, hetzij omdat het effect kenmerkend is voor deze producten als bedoeld in artikel
2, punt 4, van richtlijn 92/46.
Bij het Hof ingediende opmerkingen
31
Alle belanghebbenden die opmerkingen hebben ingediend, zijn van mening dat het begrip „producten” in artikel 2, punt 4, van
richtlijn 92/46 zowel eindproducten als halffabrikaten omvat. De RVV en de Commissie onderstrepen dat een dergelijke uitlegging
strookt met het doel van bescherming van de volksgezondheid en met de wens om melk in een zo vroeg mogelijk stadium van hetzij
de productie hetzij het gebruik te controleren. De Commissie merkt verder nog op, dat uit het door de verwijzende rechter
genoemde werkdocument van haar diensten niet kan worden afgeleid dat voornoemde bepaling enkel betrekking zou hebben op eindproducten.
Artrada, die dit standpunt slechts subsidiair steunt, wijst erop dat er een nationale wet bestaat die op halffabrikaten van
toepassing is en dat het eindproduct hoe dan ook zal moeten voldoen aan de communautaire regelgeving.
32
Deze belanghebbenden erkennen dat aan de hand van de hoeveelheid melk in een product kan worden uitgemaakt of de melk een
essentieel bestanddeel van dit product is. Dit is zeker het geval wanneer het product voor meer dan 50 % uit melk bestaat.
De Commissie acht het uit hoofde van de bescherming van de volksgezondheid gerechtvaardigd dat elk zuivelbestanddeel in een
product wordt gecontroleerd, doch meent dat het controleren van producten die slechts een geringe hoeveelheid melk bevatten,
problemen zou opleveren in het handelsverkeer met derde landen. Artrada stelt dat in de zaak in het hoofdgeding een hoeveelheid
melkpoeder die 15,15 % uitmaakt van het totaalgewicht van het product, niet voldoende is om dit melkpoeder als een essentieel
bestanddeel te kunnen aanmerken.
33
Alle belanghebbenden die opmerkingen hebben ingediend, betogen dat het „kenmerkende effect” van de melk in een product kan
worden bepaald aan de hand van de smaak van het product, het uiterlijk, het gebruik of de vermelding waaronder het product
wordt ingevoerd. Wat de zaak extra ingewikkeld maakt, is dat het in het hoofdgeding gaat om een halffabrikaat dat volgens
de importeurs bestemd is voor de bereiding van een chocoladedrank door toevoeging van melk, maar dat ook kan worden gebruikt
als hagelslag. Partijen in het hoofdgeding vragen zich af, of in dit verband het eindgebruik van het product of de smaak van
het eindproduct, zoals in de aangifte opgegeven, een rol speelt. Artrada voegt hieraan toe dat het melkpoeder aan de cacao
en de suiker is toegevoegd met het oog op de consistentie van het mengsel, doch dat het voor het product niet onontbeerlijk
is. De in het eindproduct aanwezige melk zal voornamelijk de melk zijn die ter bereiding van de drank aan het mengsel is toegevoegd.
Hoe dan ook zal het eindproduct eerder naar cacao smaken dan naar melk.
Antwoord van het Hof
34
Artikel 2, punt 4, van richtlijn 92/46 moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „producten op basis van melk” zowel betrekking
heeft op eindproducten als op halffabrikaten die nog een bewerking moeten ondergaan voordat zij aan de consument kunnen worden
verhandeld.
35
Uit deze bepaling blijkt namelijk dat zij geen onderscheid maakt tussen eindproducten en halffabrikaten. In elk geval zou
een dergelijk onderscheid indruisen tegen het doel van bescherming van de volksgezondheid van richtlijn 92/46, die streeft
naar een controle op de melk vanaf het moment van productie tot het moment van verhandeling op de markt.
36
Wanneer het betrokken product dat een zuivelbestanddeel bevat, een halffabrikaat is, moet artikel 2, punt 4, van richtlijn
92/46 aldus worden uitgelegd dat onder een „product op basis van melk” moet worden verstaan een halffabrikaat waarvan geen
enkel element in de plaats komt van een melkbestanddeel of bedoeld is om daarvoor in de plaats te komen en waarvan de melk
of een zuivelproduct een essentieel bestanddeel is, hetzij door de hoeveelheid, hetzij omdat het effect kenmerkend is voor
dit halffabrikaat.
37
Derhalve moet met betrekking tot het halffabrikaat worden nagegaan, of de daarin aanwezige melk een essentieel bestanddeel
is, hetzij door de hoeveelheid, hetzij door het kenmerkende effect ervan. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de
objectieve kenmerken en eigenschappen van het halffabrikaat op het tijdstip van de invoer.
38
Om te bepalen of de melk of het zuivelproduct in een halffabrikaat op basis van melk een essentieel bestanddeel daarvan is
door de hoeveelheid ervan, moet worden onderzocht hoe groot het aandeel van de melk of het zuivelproduct in het betrokken
product is. Indien dit aandeel in het halffabrikaat op basis van melk niet overheersend of voldoende belangrijk is, kan de
melk of het zuivelproduct niet als een essentieel bestanddeel van het product door de hoeveelheid alleen worden beschouwd.
39
Om te bepalen of de melk of het zuivelproduct in een halffabrikaat op basis van melk een essentieel bestanddeel daarvan is
omdat het kenmerkend is voor dit product, moet rekening worden gehouden met alle objectieve factoren op het tijdstip van de
invoer van het betrokken product, vooral het gebruik dat van het halffabrikaat kan worden gemaakt en de smaak ervan.
40
In de zaak in het hoofdgeding staat het aan de bevoegde nationale rechter om, het doel van bescherming van de volksgezondheid
van richtlijn 92/46 indachtig en rekening houdend met alle objectieve factoren op het tijdstip van de invoer, te bepalen of
het magere melkpoeder in het door appellanten in het hoofdgeding ingevoerde mengsel een essentieel bestanddeel daarvan was,
in het bijzonder omdat het effect kenmerkend was voor dit mengsel.
41
Uit het voorgaande volgt dat de tweede vraag moet worden beantwoord als volgt:
Artikel 2, punt 4, van richtlijn 92/46 moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „producten op basis van melk” zowel eindproducten
betreft als halffabrikaten die nog een bewerking moeten ondergaan voordat zij aan de consument kunnen worden verhandeld. In
een dergelijk geval moet met betrekking tot het halffabrikaat worden nagegaan, of de daarin aanwezige melk een essentieel
bestanddeel is, hetzij door de hoeveelheid, hetzij omdat het effect kenmerkend is voor het product. Daarbij dient rekening
te worden gehouden met de objectieve kenmerken en eigenschappen van het halffabrikaat op het tijdstip van de invoer, vooral
met het aandeel van de melk of het zuivelproduct in het halffabrikaat, het gebruik dat van het halffabrikaat kan worden gemaakt
en de smaak ervan.
De kosten
42
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale
rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof
gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:
1)
Artikel 2, punt 2, van richtlijn 92/46/EEG van de Raad van 16 juni 1992 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor
de productie en het in de handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk, moet aldus
worden uitgelegd dat het begrip „melk bestemd voor de bereiding van producten op basis van melk” niet de zuivelbestanddelen
van een product omvat dat ook andere, niet-zuivelbestanddelen bevat waarvan het zuivelbestanddeel niet kan worden gescheiden.
2)
Artikel 2, punt 4, van richtlijn 92/46 moet aldus worden uitgelegd, dat het begrip „producten op basis van melk” zowel eindproducten
betreft als halffabrikaten die nog een bewerking moeten ondergaan voordat zij aan de consument kunnen worden verhandeld. In
een dergelijk geval moet met betrekking tot het halffabrikaat worden nagegaan, of de daarin aanwezige melk een essentieel
bestanddeel is, hetzij door de hoeveelheid, hetzij omdat het effect ervan kenmerkend is voor het product. Daarbij dient rekening
te worden gehouden met de objectieve kenmerken en eigenschappen van het halffabrikaat op het tijdstip van de invoer, vooral
met het aandeel van de melk of het zuivelproduct in het halffabrikaat, het gebruik dat van het halffabrikaat kan worden gemaakt
en de smaak ervan.