Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62003CJ0123

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 december 2004.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Greencore Group plc.
    Verzoek tot nietigverklaring van brief van Commissie - Weigering van betaling van rente over terugbetaald bedrag - Begrip handeling die eerdere handeling bevestigt - Betaling van hoofdsom zonder rente - Eerdere weigeringsbeschikking - Geen.
    Zaak C-123/03 P.

    Jurisprudentie 2004 I-11647

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2004:783

    Arrêt de la Cour

    Zaak C‑123/03 P

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    tegen

    Greencore Group plc

    „Verzoek tot nietigverklaring van brief van Commissie – Weigering van betaling van rente over terugbetaald bedrag – Begrip handeling die eerdere handeling bevestigt – Betaling van hoofdsom zonder rente – Ontbreken van eerdere weigeringsbeschikking”

    Samenvatting van het arrest

    1.        Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van feiten – Niet-ontvankelijkheid – Afwijzing – Juridische kwalificatie van feiten – Ontvankelijkheid

    (Art. 225 EG)

    2.        Beroep tot nietigverklaring – Voor beroep vatbare handelingen – Begrip – Handelingen die bindende rechtsgevolgen in leven roepen – Stilzwijgen of stilzitten van instelling – Terugbetaling van te veel betaalde inzake geldboete zonder standpuntbepaling over vordering van schuldeiser tot betaling van rente – Daarvan uitgesloten

    (Art. 230 EG)

    1.        Hoewel het Hof niet bevoegd is om de beoordeling van de feiten door het Gerecht te toetsen, is het krachtens artikel 225 EG bevoegd om toezicht uit te oefenen op de wijze waarop het Gerecht de feiten juridisch heeft gekwalificeerd en daaraan rechtsgevolgen heeft verbonden.

    (cf. punt 36)

    2.        Als handelingen of besluiten die vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring in de zin van artikel 230 EG, zijn te beschouwen maatregelen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen die de belangen van de verzoeker kunnen aantasten doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen. In beginsel kan het loutere stilzwijgen van een instelling niet met een impliciete weigering worden gelijkgesteld, behoudens wanneer dit uitdrukkelijk in een bepaling van gemeenschapsrecht is voorzien. Zonder uit te sluiten dat dit beginsel in bepaalde specifieke omstandigheden niet kan worden toegepast zodat het stilzwijgen of het stilzitten van een instelling bij wijze van uitzondering als een impliciete weigeringsbeschikking kan worden beschouwd, levert in het geval waarin het Gerecht in een arrest het bedrag van een geldboete verlaagt en de verzoeker de Commissie in een brief verzoekt om terugbetaling van het onverschuldigde deel van de geldboete, te vermeerderen met rente, de betaling van de hoofdsom door de Commissie zonder dat deze uitdrukkelijk een standpunt heeft ingenomen over de vordering tot betaling van rente, geen impliciete beschikking tot afwijzing van deze vordering op.

    (cf. punten 44‑45)




    ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
    9 december 2004(1)

    „Verzoek tot nietigverklaring van brief van Commissie – Weigering van betaling van rente over terugbetaald bedrag – Begrip handeling die eerdere handeling bevestigt – Betaling van hoofdsom zonder rente – Eerdere weigeringsbeschikking – Geen”

    In zaak C-123/03 P,betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 19 maart 2003,

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Wiedner als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    rekwirante,

    andere partij in de procedure:

    Greencore Group plc, gevestigd te Dublin (Ierland), vertegenwoordigd door A. Böhlke, Rechtsanwalt,wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),,



    samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur), J.-P. Puissochet, N. Colneric en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

    advocaat-generaal: F. G. Jacobs,
    griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 april 2004,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 mei 2004,

    het navolgende



    Arrest



    1
    De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt om vernietiging van de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 7 januari 2003, Greencore Group/Commissie (T‑135/02, niet gepubliceerd in Jurisprudentie; hierna: „bestreden beschikking”), waarbij het door Greencore Group plc (hierna: „Greencore”) ingestelde beroep tot nietigverklaring van een brief van de Commissie van 11 februari 2002 ontvankelijk is verklaard.


    De aan het geding ten grondslag liggende feiten

    2
    Bij beschikking 97/624/EG van 14 mei 1997 inzake een procedure op grond van artikel 86 van het EG-Verdrag (IV/34.621, 35.059/F-3 – Irish Sugar plc) (PB L 258, blz. 1), heeft de Commissie Irish Sugar plc (hierna: „Irish Sugar”), een dochteronderneming van Greencore, een geldboete van 8 800 000 ECU opgelegd. Irish Sugar heeft deze geldboete betaald op 22 augustus 1997.

    3
    Op 4 augustus 1997 heeft Irish Sugar bij het Gerecht een beroep tot nietigverklaring van deze beschikking ingesteld.

    4
    Bij arrest van 7 oktober 1999, Irish Sugar/Commissie (T-228/97, Jurispr. blz. II‑2969), heeft het Gerecht deze geldboete verlaagd tot 7 883 326 euro en het beroep voor het overige verworpen.

    5
    Uit het verzoekschrift van Greencore voor het Gerecht (zaak T-135/02) blijkt dat een ambtenaar van de Commissie in oktober 1999 telefonisch contact heeft opgenomen met de advocaat van Irish Sugar, die tevens de advocaat van Greencore is, om de terugbetaling van het nietig verklaarde deel van de geldboete voor te bereiden. Volgens Greencore is tijdens dat telefoongesprek de kwestie van de rente over het terug te betalen bedrag ter sprake gebracht door de advocaat van Irish Sugar en is gebleken dat het weinig waarschijnlijk was dat de Commissie rente zou betalen over het bedrag dat zij aan de vennootschap verschuldigd was, daar dit nooit eerder was gebeurd.

    6
    Greencore heeft eveneens erkend dat zowel de advocaat van Irish Sugar als de ambtenaar van de Commissie ervan op de hoogte was dat op de vraag of de Commissie bij de terugbetaling van de hoofdsom rente moet betalen, toentertijd uitspraak moest worden gedaan door het Gerecht in de zaak Corus UK/Commissie (arrest van 10 oktober 2001, T‑171/99, Jurispr. blz. II‑2967).

    7
    Op 26 oktober 1999 heeft de advocaat van Greencore deze vennootschap op de hoogte gebracht van zijn telefoongesprek met de ambtenaar van de Commissie, van het feit dat het weinig waarschijnlijk was dat de Commissie rente zou betalen en van het beroep in de zaak Corus UK/Commissie, reeds aangehaald. Bovendien raadde hij aan, geen afstand te doen van de rente, doch uitdrukkelijk betaling ervan te vorderen.

    8
    Bij fax van 27 oktober 1999 heeft Greencore aan de Commissie de nadere gegevens verstrekt over de bankrekening van Irish Sugar waarop de krachtens het arrest Irish Sugar/Commissie, reeds aangehaald, verschuldigde hoofdsom van 916 674 euro moest worden terugbetaald. Zij heeft de Commissie toen ook het volgende gevraagd: „[w]ij verzoeken u tevens te bevestigen dat u over het terug te betalen bedrag rente betaalt voor de periode vanaf de betaling door Irish Sugar aan de Commissie tot aan de datum van terugbetaling. Wij vragen u ons het bedrag van de rente mee te delen.”

    9
    Op 4 januari 2000 heeft de Commissie het bedrag van 916 674 euro zonder rente op de rekening van Irish Sugar gestort.

    10
    In haar verzoekschrift voor het Gerecht heeft Greencore erkend dat de door de Commissie op 4 januari 2000 verrichte betaling het enige antwoord was dat zij op haar fax van 27 oktober 1999 had gekregen, en dat zij daarna niet had aangedrongen op een antwoord op de vraag omtrent de rente, aangezien zij er de voorkeur aan gaf, te wachten op de afloop van de procedure in de zaak Corus UK/Commissie, reeds aangehaald, alvorens de Commissie hieromtrent opnieuw aan te spreken.

    11
    In punt 53 van het reeds aangehaalde arrest Corus UK/Commissie heeft het Gerecht geoordeeld dat in het geval van een arrest tot nietigverklaring of tot verlaging van de aan een onderneming wegens inbreuk op de mededingingsregels van het EG-Verdrag opgelegde boete, de Commissie verplicht is, niet alleen de hoofdsom van de onverschuldigd betaalde boete, maar ook vertragingsrente over dat bedrag te betalen.

    12
    Bij aangetekende brief van 1 november 2001 heeft Greencore de Commissie onder verwijzing naar dat arrest verzocht, het bedrag van 154 892 euro aan Irish Sugar te betalen. Dat bedrag komt overeen met de rente tegen 7,13 % over de hoofdsom van 916 674 euro voor de periode van 22 augustus 1997 tot en met 4 januari 2000.

    13
    Bij brief van 11 februari 2002 heeft de Commissie geantwoord dat „[d]e betaling van de hoofdsom zonder rente op 4 januari 2000 betekende dat de Commissie weigerde rente te betalen” en dat, aangezien Greencore „deze beschikking tot weigering om rente te betalen niet had aangevochten binnen de in artikel 230 EG gestelde termijn van twee maanden en liever had gewacht op de afloop van de zaak ,Corus’ alvorens hierop terug te komen”, zij „niet langer gerechtigd was, zich [op dat arrest] te beroepen na eerst de betaling van de hoofdsom zonder rente te hebben aanvaard”.


    De procedure voor het Gerecht en de bestreden beschikking

    14
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 25 april 2002, heeft Greencore beroep ingesteld, strekkende tot nietigverklaring van de brief van 11 februari 2002 en tot verwijzing van de Commissie in de kosten.

    15
    Bij afzonderlijke akte heeft de Commissie krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen en geconcludeerd tot verwerping van het beroep wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid en tot verwijzing van Greencore in de kosten.

    16
    In haar memorie voor het Gerecht heeft de Commissie betwist dat de brief van 11 februari 2002 een voor beroep tot nietigverklaring vatbare handeling vormt, aangezien hij geenszins de rechtspositie van Greencore wijzigde daar de Commissie al had geweigerd, rente te betalen.

    17
    Zij stelt in dit verband dat, aangezien Greencore in haar fax van 27 oktober 1999 de Commissie de gegevens betreffende haar bankrekening had verschaft met het oog op de terugbetaling van het te veel ontvangen bedrag en had verzocht om bevestiging dat rente zou worden betaald, de door de Commissie op 4 januari 2000 verrichte terugbetaling van de hoofdsom zonder rente de beschikking tot weigering van toekenning van rente vormde, waartegen Greencore niet binnen de termijnen van artikel 230 EG is opgekomen.

    18
    Volgens de Commissie was de brief van 11 februari 2002 geen beschikking en bracht hij Greencore alleen maar op de hoogte van het feit dat, aangezien zij niet was opgekomen tegen de eerdere beschikking tot weigering van toekenning van rente, zij met deze beschikking had ingestemd en niet kon terugkomen op de vraag of rente moest worden betaald, nadat een andere onderneming door het Gerecht in het gelijk was gesteld in een procedure waarin zij was opgekomen tegen de weigering van de Commissie om rente te betalen.

    19
    In punt 14 van de in de onderhavige procedure bestreden beschikking heeft het Gerecht overwogen dat uit de tekst zelf van de brief van 11 februari 2002 blijkt dat hij niet alleen maar ter informatie was bedoeld, maar dat daarin duidelijk wordt verwoord dat de Commissie weigert, de door Greencore voor haar dochteronderneming gevorderde vertragingsrente te betalen, op grond dat haars inziens het recht van Greencore op betaling van rente was vervallen, omdat deze bij de terugbetaling van de hoofdsom van de geldboete op 4 januari 2000 niet was opgekomen tegen het feit dat geen rente werd betaald.

    20
    In punt 15 van deze beschikking heeft het Gerecht onder verwijzing naar het arrest van het Hof van 26 mei 1982, Duitsland/Commissie (44/81, Jurispr. blz. 1855, punt 6), opgemerkt dat „het Hof heeft geoordeeld dat wanneer een instelling door een betalingsweigering terugkomt van een eerder aangegane verplichting of het bestaan van een dergelijke verplichting ontkent, zij een handeling verricht waartegen wegens de rechtsgevolgen ervan een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG kan worden ingesteld. Resulteert dit beroep in nietigverklaring van de betalingsweigering, dan wordt daarmee het recht van de verzoeker bevestigd en is de betrokken instelling ingevolge artikel 233 EG verplicht, de onrechtmatig geweigerde betaling alsnog te verrichten. Indien de instelling een verzoek om betaling onbeantwoord laat, kan overigens hetzelfde resultaat via de procedure van artikel 232 EG worden bereikt.”

    21
    In punt 16 van die beschikking heeft het Gerecht geoordeeld dat deze rechtspraak kan worden toegepast op een geval als het onderhavige, waarin de Commissie door haar betalingsweigering het bestaan van een krachtens een verdragsbepaling op haar rustende verplichting ontkent.

    22
    Bijgevolg heeft het Gerecht de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid ongegrond verklaard en de voortzetting van het geding gelast.


    De conclusies van partijen voor het Hof

    23
    In haar verzoekschrift in hogere voorziening concludeert de Commissie dat het het Hof behage:

    de bestreden beschikking te vernietigen en het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

    verzoekster in eerste aanleg te verwijzen in de kosten, zowel die welke voor het Gerecht als die welke voor het Hof zijn opgekomen.

    24
    Greencore heeft ter griffie van het Hof een memorie van antwoord ingediend, waarin zij concludeert tot afwijzing van de hogere voorziening en tot verwijzing van de Commissie in de kosten.


    De hogere voorziening

    De middelen en argumenten van partijen

    25
    De Commissie stelt dat het Gerecht artikel 230 EG heeft geschonden door een beroep tot nietigverklaring van een handeling waartegen geen dergelijk beroep openstaat, ontvankelijk te verklaren.

    26
    Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof, volgens welke een brief die niet meer is dan de bevestiging van een oorspronkelijke beschikking omdat hij de rechtspositie van de adressaat ervan niet aanmerkelijk wijzigt, geen voor beroep tot nietigverklaring vatbare beschikking vormt (zie met name arrest van 25 mei 1993, Foyer culturel du Sart-Tilman, C-199/91, Jurispr. blz. I-2667, punt 23), betoogt de Commissie dat dit het geval is met de brief van 11 februari 2002, waarin de grond van de zaak niet opnieuw wordt onderzocht en waarin geen enkel element voorkomt dat de rechtspositie van Greencore aanmerkelijk kan wijzigen.

    27
    De Commissie voert aan dat de oorspronkelijke beschikking waarbij het verzoek van Greencore tot betaling van rente is afgewezen, besloten ligt in het feit dat zij slechts de hoofdsom aan de dochteronderneming van Greencore heeft terugbetaald zonder zich uit te spreken over de betaling van rente.

    28
    Volgens de Commissie had Greencore op het tijdstip waarop zij alleen de hoofdsom ontving, een beroep tot nietigverklaring van de weigering tot betaling van rente moeten instellen, zoals andere ondernemingen doen. Greencore heeft er echter de voorkeur aan gegeven, de afloop van de procedure in de zaak Corus UK/Commissie, reeds aangehaald, af te wachten, en heeft beslist, slechts te ageren indien werd geoordeeld dat Corus Uk Ltd recht had op betaling van rente.

    29
    Voorts stelt de Commissie dat, indien Greencore van mening was dat de terugbetaling van de hoofdsom zonder rente geen beschikking tot weigering van toekenning van rente vormde, zij overeenkomstig de in artikel 232 EG bedoelde procedure van het beroep wegens nalaten de Commissie had moeten verzoeken, binnen een redelijke termijn te handelen. Uit haar verzoekschrift voor het Gerecht blijkt echter dat Greencore ervoor heeft gekozen, deze rechtsweg niet te bewandelen.

    30
    Ten slotte betoogt de Commissie dat het reeds aangehaalde arrest Duitsland/Commissie niet als precedent kan dienen om de exceptie van niet-ontvankelijkheid af te wijzen, en dat deze rechtspraak in ieder geval onjuist is toegepast.

    31
    Greencore stelt in de eerste plaats dat de grief van de Commissie dat het Gerecht artikel 230 EG heeft geschonden door een beroep tot nietigverklaring van een niet voor beroep vatbare handeling ontvankelijk te verklaren, dient te worden afgewezen zonder dat de rechtspraak waarop deze grief gebaseerd is, behoeft te worden onderzocht.

    32
    In dit verband voert zij in wezen aan dat de Commissie, door vol te houden dat de brief van 11 februari 2002 alleen ter informatie was bedoeld, voorbijgaat aan het feit dat deze stelling volgens de bestreden beschikking feitelijke grondslag mist. Het Gerecht heeft het uitgangspunt dat de niet-betaling van rente een beschikking vormde die door deze brief alleen maar is bevestigd, van de hand gewezen. In punt 14 van de bestreden beschikking heeft het Gerecht vastgesteld dat de brief van 11 februari 2002 duidelijk verwoordt dat de Commissie weigert de door Greencore voor haar dochteronderneming gevorderde vertragingsrente te betalen. Bovendien heeft het Gerecht geen eerdere weigering ontdekt.

    33
    Greencore herinnert eraan dat de beoordeling van de feiten door het Gerecht geen rechtsvraag oplevert die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof.

    34
    In de tweede plaats bestaat er volgens Greencore geen regel van gemeenschapsrecht volgens welke het stilzwijgen van een instelling wordt gelijkgesteld met een weigering, tenzij dat uitdrukkelijk is bepaald. Het stilzwijgen van de Commissie, nadat Greencore haar bij fax van 27 oktober 1999 uitdrukkelijk had verzocht om bevestiging dat rente zou worden betaald, kan dus geen beschikking tot weigering van betaling van rente opleveren.

    35
    In de derde plaats stelt Greencore dat het Gerecht zich in punt 15 van de bestreden beschikking terecht op het reeds aangehaalde arrest Duitsland/Commissie heeft gebaseerd om uit te maken of tegen de brief van 11 februari 2002 beroep openstaat, en op goede gronden heeft geoordeeld dat er rechtens geen onderscheid is tussen het feit dat een instelling het bestaan van een eerder aangegane verbintenis ontkent, en het feit dat zij het bestaan van een krachtens het Verdrag op haar rustende verplichting ontkent.

    Beoordeling door het Hof

    36
    Hoewel het Hof, zoals Greencore stelt, niet bevoegd is om de beoordeling van de feiten door het Gerecht te toetsen, is het krachtens artikel 225 EG bevoegd om toezicht uit te oefenen op de wijze waarop het Gerecht de feiten juridisch heeft gekwalificeerd en daaraan rechtsgevolgen heeft verbonden (zie in die zin arresten van 1 juni 1994, Commissie/Brazzelli Lualdi e.a., C‑136/92 P, Jurispr. blz. I‑1981, punt 49, en 28 mei 1998, Deere/Commissie, C-7/95 P, Jurispr. blz. I‑3111, punt 21).

    37
    In casu verwijt de Commissie het Gerecht dat het de brief van 11 februari 2002 ten onrechte als een voor beroep tot nietigverklaring vatbare handeling heeft gekwalificeerd door te oordelen dat deze brief uitdrukkelijk verwoordt dat deze instelling weigert, de gevorderde vertragingsrente te betalen.

    38
    Zoals de Commissie aanvoert, dient voor een juridisch correcte kwalificatie van deze brief echter vooraf te worden uitgemaakt, hoe de door de Commissie op 4 januari 2000 verrichte betaling van de hoofdsom zonder rente dient te worden gekwalificeerd.

    39
    Indien de betaling van de hoofdsom zonder de gevorderde rente als een impliciete weigering tot betaling van deze rente dient te worden gekwalificeerd, zoals de Commissie stelt, dient de brief van 11 februari 2002 immers te worden gekwalificeerd als een bevestiging van een niet binnen de termijnen aangevochten eerdere beschikking. In dat geval staat volgens de rechtspraak van het Hof tegen deze brief geen beroep tot nietigverklaring open (zie in die zin arrest van 11 januari 1996, Zunis Holding e.a./Commissie, C-480/93 P, Jurispr. blz. I‑1, punt 14).

    40
    Vaststaat echter dat het Gerecht bij zijn beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep van Greencore het door de Commissie aangevoerde middel niet heeft onderzocht, aangezien het niet heeft getracht te achterhalen of de betaling van de hoofdsom zonder rente een impliciete weigering tot toekenning van deze rente oplevert die als een voor beroep vatbare handeling in de zin van artikel 230 EG kan worden gekwalificeerd.

    41
    Door dat middel niet te onderzoeken heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, wat een grond voor vernietiging van de bestreden beschikking is.

    42
    Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie vernietigt het Hof de beslissing van het Gerecht in geval van gegrondheid van het verzoek om hogere voorziening. Het kan dan zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht.

    43
    In casu is het Hof van oordeel dat het beschikt over alle gegevens die nodig zijn om zelf uitspraak te doen op de exceptie van niet-ontvankelijkheid.

    44
    Allereerst zij opgemerkt dat als handelingen of besluiten die vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring in de zin van artikel 230 EG, zijn te beschouwen maatregelen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen die de belangen van de verzoeker kunnen aantasten doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen (zie met name arresten van 31 maart 1998, Frankrijk e.a./Commissie, C‑68/94 en C-30/95, Jurispr. blz. I-1375, punt 62, en 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, Jurispr. blz. 2639, punt 9).

    45
    Vervolgens zij opgemerkt dat in beginsel het loutere stilzwijgen van een instelling niet met een impliciete weigering kan worden gelijkgesteld, behoudens wanneer dit uitdrukkelijk in een bepaling van gemeenschapsrecht is voorzien. Zonder uit te sluiten dat dit beginsel in bepaalde specifieke omstandigheden niet kan worden toegepast zodat het stilzwijgen of het stilzitten van een instelling bij wijze van uitzondering als een impliciete weigeringsbeschikking kan worden beschouwd, is het Hof van oordeel dat in casu de betaling van de hoofdsom door de Commissie zonder dat deze uitdrukkelijk een standpunt heeft ingenomen over de vordering tot betaling van rente, geen impliciete beschikking tot afwijzing van deze vordering oplevert. In casu zijn immers geen uitzonderlijke omstandigheden aangevoerd en zijn deze ook niet aanwezig.

    46
    Ten slotte heeft de omstandigheid dat Greencore geen gebruik heeft gemaakt van de procedure van artikel 232 EG om de Commissie te verplichten, rente te betalen, geen invloed op de ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring dat Greencore na de uitspraak van het reeds aangehaalde arrest Corus UK/Commissie heeft ingesteld.

    47
    Aangezien het Hof het middel van de Commissie dat de brief van 11 februari 2002 slechts een bevestiging is van een eerdere impliciete weigeringsbeschikking, heeft afgewezen, bevat deze brief, waarin Greencore het recht wordt ontzegd, rente over de terugbetaalde hoofdsom te vorderen, een weigering tot betaling van rente en is hij dus een voor beroep vatbare handeling in de zin van artikel 230 EG.

    48
    Derhalve dient de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid ongegrond te worden verklaard.

    49
    Gelet op een en ander dient de bestreden beschikking te worden vernietigd en dient vervolgens, krachtens artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid ongegrond te worden verklaard.

    Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart:

    1)
    De beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 7 januari 2003, Greencore Group/Commissie (T‑135/02), wordt vernietigd.

    2)
    De door de Commissie van de Europese Gemeenschappen opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid wordt afgewezen.

    3)
    De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

    ondertekeningen


    1
    Procestaal: Engels.

    Top