Use quotation marks to search for an "exact phrase". Append an asterisk (*) to a search term to find variations of it (transp*, 32019R*). Use a question mark (?) instead of a single character in your search term to find variations of it (ca?e finds case, cane, care).
Judgment of the Court (Second Chamber) of 7 September 2004.#Criminal proceedings against Paul Van de Walle, Daniel Laurent, Thierry Mersch and Texaco Belgium SA.#Reference for a preliminary ruling: Cour d'appel de Bruxelles - Belgium.#Environment - Waste - Directives 75/442/EEC and 91/156/EEC - Meaning of "waste', "producer of waste' and "holder of waste' - Soil infiltrated by leaked hydrocarbons - Independent operation of a service station belonging to a petroleum company.#Case C-1/03.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 7 september 2004. Strafzaak tegen Paul Van de Walle, Daniel Laurent, Thierry Mersch en Texaco Belgium SA. Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour d'appel de Bruxelles - België. Milieu - Afvalstoffen - Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG - Begrippen 'afvalstoffen', 'producent van afvalstoffen' en 'houder van afvalstoffen' - Grond waarin ten gevolge van lekkage koolwaterstof is gedrongen - Exploitatie van tankstation van oliemaatschappij als beheerder. Zaak C-1/03.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 7 september 2004. Strafzaak tegen Paul Van de Walle, Daniel Laurent, Thierry Mersch en Texaco Belgium SA. Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour d'appel de Bruxelles - België. Milieu - Afvalstoffen - Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG - Begrippen 'afvalstoffen', 'producent van afvalstoffen' en 'houder van afvalstoffen' - Grond waarin ten gevolge van lekkage koolwaterstof is gedrongen - Exploitatie van tankstation van oliemaatschappij als beheerder. Zaak C-1/03.
(verzoek van het Hof van Beroep te Brussel om een prejudiciële beslissing)
„Milieu – Afvalstoffen – Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG – Begrippen ‚afvalstof’, ‚producent van afvalstoffen’ en ‚houder van afvalstoffen’– Grond waarin ten gevolge van lekkage koolwaterstof is gedrongen – Exploitatie van tankstation van oliemaatschappij als beheerder”
Samenvatting van het arrest
1. Milieu – Afvalstoffen – Richtlijn 75/442, gewijzigd bij richtlijn 91/156 – Begrip – Koolwaterstof die onopzettelijk is geloosd
– Grond en grondwater die zijn verontreinigd – Daaronder begrepen
(Richtlijn 75/442 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156, art. 1, sub a)
2. Milieu – Afvalstoffen – Richtlijn 75/442, gewijzigd bij richtlijn 91/156 – Houder van afvalstoffen – Begrip – Afvalstoffen
van koolwaterstof – Beheerder van tankstation en aardoliemaatschappij die het bevoorraadt – Daaronder begrepen – Voorwaarden
(Richtlijn 75/442 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156, art. 1, sub c)
1. Onopzettelijk geloosde koolwaterstof die de grond en het grondwater verontreinigt, is een afvalstof in de zin van artikel 1,
sub a, van richtlijn 75/442 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156, voorzover deze stof een productieresidu
is, dat de houder niet zonder voorafgaande bewerking kan hergebruiken en waarvan hij zich ontdoet, zij het onvrijwillig, naar
aanleiding van op deze stof betrekking hebbende productie‑ of distributiehandelingen.
Hetzelfde geldt voor door koolwaterstof verontreinigde grond, aangezien de koolwaterstof niet te scheiden is van de erdoor
vervuilde grond en alleen nuttig kan worden toegepast of verwijderd als ook deze grond de nodige ontsmettingshandelingen ondergaat.
Bovendien heeft de omstandigheid dat deze grond niet is uitgegraven, geen invloed op de kwalificatie ervan als afvalstof.
(cf. punten 46‑47, 50, 52‑53 en dictum)
2. Richtlijn 75/442 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156, maakt een onderscheid tussen enerzijds de
concrete uitvoering van de handelingen voor nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen, die ten laste komt van iedere
„houder van afvalstoffen”, of hij nu de producent is of de bezitter, en anderzijds de financiering van deze handelingen, die,
overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt”, wordt opgelegd aan de personen van wie de afvalstoffen afkomstig zijn,
ongeacht of zij houder of voormalig houder van de afvalstoffen zijn of zelfs producent zijn van het product dat tot ontstaan
van de afvalstoffen heeft geleid.
De per ongeluk geloosde koolwaterstof die afkomstig is van een lek in de opslaginstallaties van een tankstation, die voor
de exploitatie van dit tankstation is gekocht, is in bezit van de beheerder van het tankstation. Bovendien had deze beheerder
de stof ten behoeve van zijn activiteit in opslag, toen deze afvalstof werd, zodat hij kan worden geacht de afvalstof te hebben
„voortgebracht” in de zin van artikel 1, sub b, van richtlijn 75/442. Aangezien hij zowel de afvalstof in bezit heeft als
de producent van deze afvalstof is, moet de beheerder van het tankstation derhalve als houder in de zin van dit artikel 1,
sub c, worden beschouwd.
Zo evenwel de slechte staat van de opslaginstallaties van het tankstation en het lekken van koolwaterstof te wijten zijn aan
een niet-nakoming van contractuele verbintenissen door de aardoliemaatschappij die dit tankstation bevoorraadt, of aan diverse
gedragingen waarvoor deze onderneming aansprakelijk kan worden gesteld, kan worden aangenomen dat deze aardoliemaatschappij
door haar activiteit „afvalstoffen heeft voortgebracht” in de zin van artikel 1, sub b, van richtlijn 75/442, zodat zij als
de houdster van deze afvalstoffen kan worden beschouwd.
(cf. punten 58‑61 en dictum)
ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 7 september 2004(1)
In zaak C-1/03,betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG,ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België) bij beslissing van 3 december 2002, ingeschreven bij het Hof op 3 januari 2003, in de aldaar dienende strafprocedure tegen
Paul Van de Walle,Daniel Laurent,Thierry Mersch, enTexaco Belgium NV,
in aanwezigheid van:
Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in aanwezigheid van:
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),,
samengesteld als volgt: C. W A. Timmermans, kamerpresident, J.-P. Puissochet (rapporteur), R. Schintgen, F. Macken en N. Colneric,
rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott, griffier: R. Grass,
gezien de stukken,gelet op de opmerkingen van:
–
P. Van de Walle, D. Laurent en Texaco Belgium NV, vertegenwoordigd door M. Mahieu, advocaat,
–
T. Mersch, vertegenwoordigd door O. Klees, advocaat,
–
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door E. Gillet, L. Levi en P. Boucquey, advocaten,
–
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Simonetti en M. Konstantinidis als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 januari 2004,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, sub a, b en c, van richtlijn 75/442/EEG van
de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PB L 194, blz. 39), zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad
van 18 maart 1991 (PB L 78, blz. 32; hierna: „richtlijn 75/442”).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafzaak tegen P. Van de Walle, D. Laurent en T. Mersch, bestuurders van de
vennootschap Texaco Belgium NV (hierna: „Texaco”), en tegen Texaco zelf (hierna samen: „Van de Walle e.a.”), die wegens het
per ongeluk lozen van koolwaterstof op een Texaco-tankstation zijn beschuldigd van het achterlaten van afvalstoffen.
Rechtskader
Gemeenschapsregelgeving
3
Artikel 1 van richtlijn 75/442 bepaalt:
„In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a)
afvalstof: elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens
is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
[...]
b)
producent: elke persoon wiens activiteit afvalstoffen heeft voortgebracht (‚eerste producent’) en/of elke persoon die voorbehandelingen,
vermengingen of andere bewerkingen heeft verricht die leiden tot wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen;
c)
houder: de producent van de afvalstoffen of de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in bezit heeft;
[...]”
4
Bijlage I bij richtlijn 75/442, getiteld „Categorieën afvalstoffen”, vermeldt in punt Q 4 „[s]toffen die per ongeluk zijn
geloosd, weggelekt en dergelijke. Hieronder vallen ook stoffen en materialen die als gevolg van dergelijke incidenten zijn
verontreinigd”, in punt Q 7 „[s]toffen die onbruikbaar zijn geworden (bijvoorbeeld verontreinigde zuren, verontreinigde oplosmiddelen,
uitgewerkte hardingszouten enz.)”, in punt Q 14 „[p]roducten die voor de houder niet of niet meer bruikbaar zijn (bijvoorbeeld
artikelen die zijn afgedankt door landbouw, huishoudens, kantoren, winkels, bedrijven enz.)” en in punt Q 15 „[v]erontreinigde
materialen, stoffen of producten die afkomstig zijn van bodemsaneringsactiviteiten”.
5
Artikel 4, tweede alinea, van richtlijn 75/442 luidt: „[d]e lidstaten nemen voorts de nodige maatregelen om het onbeheerd
achterlaten of het ongecontroleerd lozen of verwijderen van afvalstoffen te verbieden”.
6
Artikel 8 van richtlijn 75/442 bepaalt dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat iedere houder
van afvalstoffen deze afgeeft aan een particuliere of openbare ophaler of een onderneming die verwijderingshandelingen of
handelingen voor de nuttige toepassing verricht, of zelf zorg draagt voor deze handelingen.
7
Artikel 15 van richtlijn 75/442 luidt als volgt:
„Overeenkomstig het beginsel ‚de vervuiler betaalt’ komen de kosten van de verwijdering van afvalstoffen voor rekening van
–
de houder die afvalstoffen afgeeft aan een ophaler of onderneming als bedoeld in artikel 9, en/of
–
de voorgaande houders of de producent van het product dat tot ontstaan van de afvalstoffen heeft geleid.”
Nationale regelgeving
8
De ordonnantie van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen
(Belgisch Staatsblad van 23 april 1991; hierna: „ordonnantie van 7 maart 1991”) definieert het begrip afvalstof in artikel 2, 1°, als: „een stof
of voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of verplicht is zich te ontdoen”.
9
Bijlage I bij deze ordonnantie, die een lijst van verschillende categorieën afvalstoffen bevat, vermeldt in rubriek Q 4 „stoffen
die per ongeluk zijn geloosd, weggelekt en dergelijke. Hieronder vallen ook stoffen en materialen die als gevolg van dergelijke
incidenten zijn verontreinigd”, in rubriek Q 7 „stoffen die onbruikbaar zijn geworden” en in rubriek Q 12 „verontreinigde
stoffen”.
10
Bijlage III bij deze ordonnantie, getiteld „Bestanddelen waardoor gevaarlijke eigenschappen aan afvalstoffen moeten worden
toegeschreven”, bevat een rubriek C 51 inzake „koolwaterstoffen en hun verbindingen met zuurstof, stikstof of zwavel, die
in deze bijlage niet uitdrukkelijk worden vermeld”.
11
Artikel 8 van deze ordonnantie bepaalt:
„Het is verboden om afvalstoffen achter te laten op een openbare of privé-plaats buiten de plaatsen die hiertoe door de bevoegde
administratieve overheid voorzien zijn of zonder de reglementaire bepalingen betreffende de verwijdering van afvalstoffen
na te leven.”
12
Artikel 10 van de ordonnantie van 7 maart 1991 luidt:
„Elkeen die afvalstoffen voortbrengt of er houder van is, moet ervoor zorgen of laten zorgen dat ze in milieuvriendelijke
omstandigheden worden verwijderd, overeenkomstig de bepalingen van deze ordonnantie, teneinde de negatieve gevolgen voor bodem,
flora en fauna, lucht en water te beperken en zonder schade te berokkenen aan het leefmilieu of de gezondheid van de mens
in gevaar te brengen.
De Executieve [van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest] zorgt ervoor dat de kostprijs voor de verwijdering van de afvalstoffen
gedragen wordt door de houder die ze aflevert aan een verwijderingsinstallatie of, bij verstek, door de vroegere houders van
de afvalstoffen of door de producenten van het product dat afvalstoffen voortbrengt.”
13
Artikel 22 van deze ordonnantie voert strafsancties in voor diegene die, in strijd met artikel 8 van de ordonnantie, zijn
eigen afvalstoffen of die van anderen achterlaat.
Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen
14
Het Brussels Hoofstedelijk Gewest is eigenaar van een gebouw gelegen Luttrebruglaan 132 te Brussel (België). Teneinde een
centrum voor maatschappelijk welzijn in het gebouw te vestigen, werden renovatiewerken gestart. Deze werken moesten op 18
januari 1993 worden onderbroken, nadat was ontdekt dat met koolwaterstof verzadigd water afkomstig van de scheidingsmuur tussen
het gebouw en het naburige gebouw, gelegen Luttrebruglaan 134, waar destijds een Texaco-tankstation was gevestigd, in de kelder
van het gebouw was gedrongen.
15
Voor dit tankstation had een huurovereenkomst tussen Texaco en de eigenaar van de bedrijfsruimte bestaan. Het was sinds 1988
krachtens een exploitatieovereenkomst geëxploiteerd door een beheerder. Ingevolge deze overeenkomst waren het terrein, het
gebouw en het bedrijfsmateriaal en ‑meubilair door Texaco ter beschikking gesteld van de exploitant. De beheerder exploiteerde
het tankstation voor eigen rekening, maar hij kon geen wijziging aanbrengen aan de bedrijfsruimte zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van Texaco. Texaco leverde aardolieproducten aan het tankstation en hield bovendien toezicht op de boekhouding
en de voorraden.
16
Na de ontdekking van het lekken van koolwaterstof ten gevolge van gebreken in de opslaginstallaties van het tankstation, vond
Texaco dat de exploitatie niet meer mogelijk was en zij besloot in april 1993 om de exploitatieovereenkomst wegens grove nalatigheid
van de beheerder te ontbinden. Zij beëindigde vervolgens in juni 1993 de huurovereenkomst.
17
Onder afwijzing van iedere aansprakelijkheid liet Texaco bodemsaneringswerkzaamheden uitvoeren en verving zij tevens een deel
van de opslaginstallaties die het lekken van koolwaterstof hadden veroorzaakt. Na mei 1994 greep zij niet meer in. Het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest was van mening dat de bodem niet volledig was gesaneerd en financierde de overige herstelmaatregelen
die het voor de uitvoering van zijn vastgoedproject nodig achtte.
18
Omdat de gedragingen van Texaco als mogelijke inbreuken op de ordonnantie van 7 maart 1991, in het bijzonder de artikelen
8, 10 en 22 daarvan, werden beschouwd, werden Van de Walle, gedelegeerd bestuurder van Texaco, Laurent en Mersch, leidinggevende
functionarissen van deze onderneming, en Texaco zelf, als rechtspersoon, voor de Correctionele Rechtbank te Brussel gedaagd.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest stelde zich burgerlijke partij. Bij vonnis van 20 juni 2001 ontsloeg die rechtbank alle
verdachten van rechtsvervolging en verklaarde zij zich onbevoegd om over de vordering van de burgerlijke partij uitspraak
te doen.
19
Het openbaar ministerie en de burgerlijke partij hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.
20
Deze heeft geoordeeld dat artikel 22 van de ordonnantie van 7 maart 1991 niet de schending van artikel 10 strafbaar stelt,
maar miskenning van de in artikel 8 vervatte verplichtingen. Naar zijn oordeel moesten de gedragingen van de verdachten als
het achterlaten van afvalstoffen in de zin van artikel 8 worden aangemerkt om krachtens artikel 22 tot de oplegging van een
correctionele straf te leiden. De rechter heeft opgemerkt dat Texaco zich bij het bevoorraden van het tankstation niet heeft
ontdaan van haar afvalstoffen en dat noch de geleverde benzine noch de na de bodemsaneringswerken ingegraven gebleven tanks,
een afvalstof in de zin van artikel 2, 1°, van deze ordonnantie zijn, namelijk een „stof of voorwerp waarvan de houder zich
ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of verplicht is zich te ontdoen”.
21
De verwijzende rechter heeft zich daarentegen de vraag gesteld of een ondergrond die verontreinigd is doordat per ongeluk
koolwaterstof is geloosd, als een afvalstof kan worden beschouwd, en heeft aangegeven te betwijfelen of deze kwalificatie
mogelijk is zolang de betrokken grond niet is uitgegraven en behandeld. Hij heeft ook opgemerkt dat in de doctrine verschil
van mening heerst over de vraag of het per ongeluk lozen van een bodemverontreinigend product kan worden gelijkgesteld met
het achterlaten van afvalstoffen.
22
Na eraan te hebben herinnerd dat de definitie van „afvalstof” in artikel 2, 1°, van de ordonnantie van 7 maart 1991 letterlijk
uit richtlijn 75/442 was overgenomen en dat de lijst van categorieën afvalstoffen in de bijlage bij de ordonnantie de bewoordingen
van bijlage I bij de richtlijn overnam, heeft het Hof van Beroep te Brussel beslist de behandeling van de zaak te schorsen
en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
„1)
Moeten artikel 1 [, sub] a, van richtlijn [...] 75/442 [...], dat het begrip afvalstof definieert als ‚elke stof of elk voorwerp
waarvan de houder zich ontdoet of zich moet ontdoen krachtens de geldende nationale bepalingen’ en artikel 1 [, sub] b en
c, van deze richtlijn, dat de producent van afvalstoffen definieert als ‚elke persoon wiens activiteit afvalstoffen heeft
voortgebracht („eerste producent”) en/of elke persoon die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen heeft verricht
die leiden tot wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen’ en de houder als ‚de producent van de afvalstoffen
of de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in bezit heeft’ aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing kunnen
zijn op een aardoliemaatschappij die koolwaterstof produceert en verkoopt aan degene die een van haar tankstations in het
kader van een zelfstandige exploitatieovereenkomst zonder enige band van ondergeschiktheid exploiteert, wanneer die koolwaterstof
in de bodem dringt zodat de grond en het grondwater worden vervuild?
2)
Of moet daarentegen worden aangenomen dat de kwalificatie als afvalstof in de zin van genoemde bepalingen alleen van toepassing
is wanneer de aldus vervuilde grond is uitgegraven?”
De prejudiciële vragen
23
Met zijn twee vragen, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in de eerste plaats te vernemen of onopzettelijk
geloosde koolwaterstof die de grond en het grondwater heeft verontreinigd, als een afvalstof in de zin van artikel 1, sub
a, van richtlijn 75/442 kan worden beschouwd en of de aldus vervuilde grond eveneens als afvalstof in de zin van deze bepaling
kan worden gekwalificeerd, ook als hij niet is uitgegraven, en, in de tweede plaats, of in omstandigheden als die in het hoofdgeding,
de aardoliemaatschappij die het tankstation heeft bevoorraad, als producente of houdster van eventuele afvalstoffen in de
zin van artikel 1, sub b en c, van de richtlijn kan worden beschouwd.
Bij het Hof ingediende opmerkingen
24
Het Brussels Hoofstedelijk Gewest is van mening dat Texaco beantwoordt aan de definitie van „houder van afvalstoffen”, voorzover
deze maatschappij de koolwaterstof eerst in bezit heeft gehad en deze vervolgens aan het tankstation heeft geleverd, een strenge
controle op de activiteit van het station heeft uitgeoefend en het grondwater heeft opgepompt om de vervuilde grond te reinigen.
25
De koolwaterstof ontsnapt slechts aan de kwalificatie als afvalstof tot het ogenblik waarop het tankstation zich er, om welke
reden dan ook, van ontdoet. Vanaf dat ogenblik wordt zij een afvalstof, ook voor de onderneming, zoals Texaco, die haar heeft
voortgebracht en geleverd.
26
Een aardoliemaatschappij die producten die afvalstoffen zijn geworden, heeft voortgebracht en verkocht, moet dus als houdster
van afvalstoffen in de zin van richtlijn 75/442 worden beschouwd indien zij toegang had tot de plaats waar de afvalstoffen
zich bevonden of een beslissingsrecht had over de uitvoering van de activiteiten van haar cliënt dan wel toezicht uitoefende
op de productopslaginstallaties die de lozingen in de grond en het grondwater hebben veroorzaakt. A fortiori is de oliemaatschappij
die een deel van deze afvalstoffen daadwerkelijk beheerde, ook houdster van afvalstoffen.
27
De producent of de houder van de in het hoofdgeding bedoelde koolwaterstof die uit de tanks van het tankstation is gelekt,
heeft zich ervan ontdaan. Koolwaterstof wordt specifiek beoogd in punt Q 4 van bijlage I bij richtlijn 75/442 en is bovendien
een gevaarlijke afvalstof. Zij moet dus als afvalstof in de zin van deze richtlijn worden aangemerkt.
28
De door deze koolwaterstof verontreinigde bodem moet ook als afvalstof worden gekwalificeerd. Dit volgt zowel uit de bewoordingen
van de punten Q 5, Q 12 en Q 13 van deze bijlage als uit de verplichting voor de houder van deze stoffen om zich ervan te
ontdoen.
29
Die verplichting vloeit in het bijzonder voort uit het doel van richtlijn 75/442, namelijk de bescherming van de gezondheid
van de mens en het milieu. Dit doel kan niet worden bereikt als de houder of de producent van afvalstoffen niet de verplichting
had om zich van de verontreinigde grond te ontdoen of als deze zich tot het in de bodem begraven van de verontreinigde stoffen
beperkte.
30
Volgens Van de Walle e.a. heeft Texaco niet-vervuilde olieproducten aan het tankstation verkocht. Deze transactie kan niet
als het voortbrengen van afvalstoffen of als het uiten van het voornemen om zich van afvalstoffen te ontdoen, worden aangemerkt.
31
Van de Walle e.a. zijn van mening dat de gemeenschapswetgever bij het definiëren van een afvalstof als elke stof waarvan de
houder „zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”, aan het objectieve element (de inschrijving van
een afvalstof, aan de hand van zijn kenmerken en zijn giftigheidsgraad, in een catalogus) een subjectief element heeft willen
toevoegen door enkel te doelen op situaties waarin de houder zich, door verwijdering of nuttige toepassing, ontdoet, voornemens
is zich te ontdoen of zich moet ontdoen van afvalstoffen.
32
De specificiteit van het hoofdgeding ligt hierin dat noch Texaco noch de exploitant van het tankstation zich bewust waren
van het feit dat koolwaterstof uit de tanks was gelekt en in het water en de grond in de omgeving was gedrongen. Er kan derhalve
geen sprake zijn van het zich ontdoen, voornemens zijn zich te ontdoen of zich moeten ontdoen van deze stoffen.
33
Texaco werd bovendien pas in januari 1993, na de ontdekking van het lekken van koolwaterstof, gelast om de plek te saneren.
Deze aanmaning, die willekeurig was, had moeten worden gericht tot de exploitant van het tankstation, die, als zelfstandig
exploitant, als enige gehouden had moeten worden geacht zich van deze stof te ontdoen. Texaco is overigens blijven benadrukken
dat de door haar uitgevoerde bodemsaneringswerken „sans aucune reconnaissance prejudiciable” (zonder enige nadelige erkenning)
waren verricht.
34
Met betrekking tot de begrippen „producent” of „houder” van afvalstoffen in de zin van het gemeenschapsrecht, betogen Van
de Walle e.a. dat de formulering van de prejudiciële vraag en de motivering van het verwijzingsarrest de conclusie wettigen
dat het Hof van Beroep te Brussel van oordeel is dat Texaco noch producente noch houdster van de betrokken afvalstoffen is
en dat niet deze begrippen, maar alleen een definiëring van het begrip afvalstof door het Hof belangrijk is.
35
Als het Hof het toch nodig mocht vinden om de begrippen „houder” en „producent” te behandelen, stellen Van de Walle e.a. subsidiair
dat Texaco niet verder is gegaan dan het leveren van niet-vervuilde producten aan het tankstation en dus geen afvalstoffen
heeft doen bestaan, gecreëerd of voortgebracht. Bij niet-gebruikte producten is degene die deze producten niet meer gebruikt,
de producent van afvalstoffen en niet degene die ze hem eerst heeft geleverd. Alleen de exploitant van het tankstation kan
dus, in voorkomend geval, als producent van de afvalstoffen en bovendien ook als hun houder, worden beschouwd.
36
Dienaangaande volgt uit diverse clausules in de overeenkomst voor de exploitatie van het tankstation, in het bijzonder artikel
6, 10°, dat de beheerder de volle verantwoordelijkheid van exploitant en zelfstandig handelaar droeg en als enige aansprakelijk
was voor door zijn activiteit veroorzaakte schade aan derden. Artikel 2 van deze overeenkomst bepaalde dat de exploitatie
van het tankstation door Texaco aan de exploitant was „toevertrouwd”. Volgens artikel 6, 2°, van deze overeenkomst had de
beheerder de verplichting „de [toevertrouwde] goederen op [zijn] kosten in perfecte staat te behouden” en de goede werking
van de pompen en het andere materiaal dagelijks na te gaan zowel als Texaco onmiddellijk van geplande herstellingen in kennis
te stellen. Volgens artikel 5 van deze overeenkomst waren de voorraden „volledig eigendom [van de beheerder]”, die de „volle
verantwoordelijkheid” ervoor op zich moest nemen.
37
Volgens de Commissie volgt uit punt Q 4 van bijlage I bij richtlijn 75/442, waarin „stoffen die per ongeluk zijn geloosd,
weggelekt en dergelijke” worden genoemd, dat de gemeenschapswetgever uitdrukkelijk heeft besloten dat deze richtlijn ook het
geval moest omvatten waarin de houder van een afvalstof er zich per ongeluk van ontdoet. Dit is niet onverenigbaar met artikel
1 van deze richtlijn, dat niet nader bepaalt of de handeling van het „zich ontdoen van” al dan niet „vrijwillig” moet zijn.
Het is zelfs mogelijk dat de houder er zich, zoals het geval is in het hoofdgeding, niet van bewust is dat hij zich van een
product heeft ontdaan.
38
Evenzo blijkt uit de formulering van dat punt Q 4, dat ook „stoffen en materialen die als gevolg van dergelijke incidenten
zijn verontreinigd” vermeldt, dat richtlijn 75/442 door afvalstoffen verontreinigde stoffen gelijkstelt met afvalstoffen,
zodat wordt verzekerd dat de houder van afvalstoffen die per ongeluk worden geloosd, de verontreinigde stoffen of voorwerpen
niet achterlaat, maar verantwoordelijk wordt voor hun verwijdering.
39
De bodem die is verontreinigd doordat per ongeluk koolwaterstof is geloosd, die samen met de lucht en het water deel uitmaakt
van het milieu, leent zich daarentegen niet tot de door deze richtlijn voorgeschreven handelingen voor nuttige toepassing
en verwijdering en komt alleen in aanmerking voor ontsmettingshandelingen. In de regel moet de door afvalstoffen verontreinigde
bodem dus niet zelf als afvalstof worden beschouwd.
40
Als grond moet worden afgevoerd voor ontsmetting, dringt een andere conclusie zich op. In dat geval is de bodem, zodra hij
is uitgegraven, geen element meer van het milieu, maar een roerend goed dat, omdat het met per ongeluk geloosde afvalstoffen
is vermengd, moet worden gelijkgesteld met die afvalstoffen.
41
Ten slotte moet de persoon die de per ongeluk geloosde koolwaterstof in bezit had op het ogenblik waarop zij een afvalstof
is geworden, in casu de beheerder van het tankstation die de koolwaterstof van Texaco had gekocht, als „houder” van deze stof
worden beschouwd. Deze stof is bij het weglekken uit de tanks een afvalstof geworden. De oliemaatschappij kan dan wel de producent
van de koolwaterstof zijn, maar alleen de detailhandelaar heeft de afvalstoffen, in het kader van zijn activiteit, per ongeluk
„voortgebracht”.
Antwoord van het Hof
42
Artikel 1, sub a, van richtlijn 75/442 definieert afvalstof als „elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde
categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of [...]”. Bijlage I licht deze definitie nader
toe via lijsten van stoffen en voorwerpen die als afvalstoffen kunnen worden gekwalificeerd. Zij is echter louter indicatief,
daar de kwalificatie als afvalstof vooral afhangt van het gedrag van de houder en van de betekenis van de term „zich ontdoen
van” (zie in die zin arrest van 18 december 1997, Inter‑Environnement Wallonie, C‑129/96, Jurispr. blz. I‑7411, punt 26, en
18 april 2002, Palin Granit en Vehmassalon kansanterveystyön kuntayhtymän hallitus, C‑9/00, Jurispr. blz. I‑3533, punt 22).
43
De omstandigheid dat bijlage I bij richtlijn 75/442, betreffende „[C]ategorieën afvalstoffen”, in punt Q 4 „[s]toffen die
per ongeluk zijn geloosd, weggelekt, en dergelijke [daaronder begrepen] stoffen en materialen die als gevolg van dergelijke
incidenten zijn verontreinigd” vermeldt, is dus slechts een aanwijzing dat zulke stoffen onder het begrip afvalstof vallen.
Zij maakt het op zichzelf niet mogelijk om per ongeluk geloosde koolwaterstof die de grond en het grondwater verontreinigt,
als afvalstof te kwalificeren.
44
Derhalve moet worden onderzocht of dit per ongeluk lozen van koolwaterstof een handeling is waardoor de houder „zich ontdoet”
van deze stof.
45
In de eerste plaats heeft het Hof reeds geoordeeld dat het werkwoord „zich ontdoen van” moet worden uitgelegd in het licht
van het doel van richtlijn 75/442, namelijk, volgens de derde overweging van de considerans, de bescherming van de gezondheid
van de mens en het milieu tegen de schadelijke invloeden veroorzaakt door het ophalen, het transport, de behandeling, de opslag
en het storten van afvalstoffen, zowel als in het licht van artikel 174, lid 2, EG, dat bepaalt dat het milieubeleid van de
Gemeenschap een hoog niveau van bescherming nastreeft en onder meer berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief
handelen. Het werkwoord „zich ontdoen van”, dat het toepassingsgebied van het begrip afvalstof bepaalt, kan bijgevolg niet
restrictief worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 15 juni 2000, ARCO Chemie Nederland e.a, C‑418/97 en C‑419/97, Jurispr.
blz. I‑4475, punten 36‑40).
46
Wanneer de betrokken stof of het betrokken voorwerp een productieresidu is, dat wil zeggen een product dat niet als zodanig
voor later gebruik was beoogd en dat de houder niet zonder voorafgaande bewerking in economisch voordelige omstandigheden
kan hergebruiken, is sprake van een last waarvan de houder „zich ontdoet” (zie in die zin arrest Palin Granit en Vehmassalon
kansanterveystyön kuntayhtymän hallitus, reeds aangehaald, punten 32‑37).
47
Het is duidelijk dat per ongeluk geloosde koolwaterstof die de grond en het grondwater verontreinigt, geen zonder bewerking
herbruikbaar product is. Het is hoogst onzeker of het in de handel kan worden gebracht en, zelfs als dit denkbaar zou zijn,
zijn daarvoor voorafgaande bewerkingen nodig die niet economisch voordelig zijn voor de houder. Die koolwaterstof is dus een
stof waarvan deze laatste niet de bedoeling had haar voort te brengen en waarvan hij „zich ontdoet”, zij het onvrijwillig,
naar aanleiding van op deze stof betrekking hebbende productie‑ of distributiehandelingen.
48
Ten slotte zou richtlijn 75/442 gedeeltelijk zonder effect blijven indien koolwaterstof die een verontreiniging heeft veroorzaakt,
enkel op grond dat zij per ongeluk is geloosd niet als een afvalstof wordt beschouwd. Artikel 4 van deze richtlijn bepaalt
onder meer dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de nuttige toepassing of de verwijdering van
de afvalstoffen plaatsvindt zonder gevaar voor de gezondheid van de mens, „zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en
flora”, en „om het onbeheerd achterlaten of het ongecontroleerd lozen of verwijderen van afvalstoffen te verbieden”. Krachtens
artikel 8 van deze richtlijn nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat iedere houder van afvalstoffen
deze afgeeft aan een ophaler of een onderneming die belast is met hun nuttige toepassing of verwijdering, of daar zelf zorg
voor draagt. Artikel 15 van de richtlijn wijst aan wie, „[o]vereenkomstig het beginsel ‚de vervuiler betaalt’”, de kosten
van de verwijdering van afvalstoffen moet dragen.
49
Indien koolwaterstof die een verontreiniging heeft veroorzaakt, niet als afvalstof werd aangemerkt op grond dat zij onvrijwillig
is geloosd, zou de houder ervan niet onderworpen zijn aan de verplichtingen die hem ingevolge richtlijn 75/442 door de lidstaten
moeten worden opgelegd, zulks in strijd met het verbod op het onbeheerd achterlaten of het ongecontroleerd lozen of verwijderen
van afvalstoffen.
50
Uit het voorgaande volgt dat de houder van koolwaterstof die per ongeluk wordt geloosd en de grond en het grondwater verontreinigt,
„zich ontdoet” van deze stof. Zij moet dus als afvalstof in de zin van richtlijn 75/442 worden gekwalificeerd.
51
Per ongeluk geloosde koolwaterstof wordt bovendien als een gevaarlijke afvalstof beschouwd ingevolge richtlijn 91/689/EEG
van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 377, blz. 20) en beschikking 94/904/EEG van de
Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van
richtlijn 91/689 (PB L 356, blz. 14).
52
Ook de ten gevolge van het per ongeluk lozen van koolwaterstof verontreinigde bodem moet als een „afvalstof” in de zin van
richtlijn 75/442 worden gekwalificeerd. De koolwaterstof is dan immers niet te scheiden van de erdoor vervuilde grond en kan
alleen nuttig worden toegepast of verwijderd als ook deze grond de nodige ontsmettingshandelingen ondergaat. Enkel deze uitlegging
waarborgt de eerbiediging van de in deze richtlijn vervatte doelstellingen van bescherming van het natuurlijk milieu en van
een verbod op het achterlaten van afvalstoffen. Zij is volledig in overeenstemming met het voorwerp van de richtlijn, die
in punt Q 4 van bijlage I onder de stoffen of voorwerpen die als afvalstoffen kunnen worden beschouwd, „stoffen en materialen
die als gevolg van [het per ongeluk lozen, weglekken en dergelijke] zijn vervuild”, vermeldt. Met betrekking tot de door koolwaterstof
vervuilde grond, is de kwalificatie als afvalstof dus afhankelijk van de verplichting voor de persoon die het per ongeluk
lozen heeft veroorzaakt, om zich van deze stoffen te ontdoen. Zij kan niet voortvloeien uit de toepassing van nationale regels
inzake voorwaarden voor gebruik, bescherming of sanering van de terreinen waar de lozing plaatsvond.
53
Doordat de vervuilde grond als een afvalstof wordt beschouwd enkel op grond dat zij per ongeluk door koolwaterstof is verontreinigd,
is haar kwalificatie als afvalstof niet afhankelijk van de uitvoering van andere handelingen die een taak zijn van de eigenaar
of waartoe deze het initiatief neemt. De omstandigheid dat deze grond niet is uitgegraven, heeft dus geen invloed op de kwalificatie
ervan als afvalstof.
54
Met betrekking tot de vraag of, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, de aardoliemaatschappij die het tankstation
bevoorraadt als producente of houdster van afvalstoffen in de zin van artikel 1, sub b en c, van de richtlijn kan worden beschouwd,
moet er vooraf aan worden herinnerd dat het, volgens de in artikel 234 EG vastgestelde taakverdeling, aan de verwijzende rechter
staat om de regels van gemeenschapsrecht zoals uitgelegd door het Hof, toe te passen op het concrete geval (zie arrest van
8 februari 1990, Shipping and Forwarding Enterprise Safe, C‑320/88, Jurispr. blz. I‑285, punt 11).
55
Artikel 1, sub c, van richtlijn 75/442 definieert houder als „de producent van de afvalstoffen of de natuurlijke of rechtspersoon
die de afvalstoffen in bezit heeft”. Deze richtlijn definieert het begrip houder dus ruim, daar niet nader is bepaald of de
verplichtingen tot verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen in de regel rusten op hun producent of op hun bezitter,
dat wil zeggen de eigenaar of de houder.
56
Krachtens artikel 8 van richtlijn 75/442 rusten deze verplichtingen, die samengaan met het in artikel 4 van deze richtlijn
vervatte verbod op het onbeheerd achterlaten of het ongecontroleerd lozen of verwijderen van afvalstoffen, op „iedere houder
van afvalstoffen”.
57
Artikel 15 van richtlijn 75/442 bepaalt bovendien dat, overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt”, de kosten van de
verwijdering van afvalstoffen voor rekening komen van de houder die afvalstoffen afgeeft aan een ophaler of onderneming die
ermee belast is ze te verwijderen en/of de voorgaande houders of de producent van het product dat tot ontstaan van de afvalstoffen
heeft geleid. Deze richtlijn sluit dus niet uit dat de kosten van de verwijdering in bepaalde gevallen door een of meerdere
voorgaande houders, dat wil zeggen een of meerdere natuurlijke of rechtspersonen die noch de producenten noch de bezitters
van de afvalstoffen zijn, moeten worden gedragen.
58
Uit de in de drie voorgaande punten aangehaalde bepalingen volgt dat richtlijn 75/442 een onderscheid maakt tussen enerzijds
de concrete uitvoering van de handelingen voor nuttige toepassing of verwijdering, die ten laste komt van iedere „houder van
afvalstoffen”, of hij nu de producent is of de bezitter, en anderzijds de financiering van deze handelingen, die, overeenkomstig
het beginsel „de vervuiler betaalt”, wordt opgelegd aan de personen van wie de afvalstoffen afkomstig zijn, ongeacht of zij
houder of voormalig houder van de afvalstoffen zijn of zelfs producent van het product dat tot ontstaan van de afvalstoffen
heeft geleid.
59
De per ongeluk geloosde koolwaterstof die afkomstig is van een lek in de opslaginstallaties van een tankstation, was voor
de exploitatie van dit tankstation gekocht. Die koolwaterstof is dus in bezit van de beheerder van het tankstation. Bovendien
had deze laatste de stof ten behoeve van zijn activiteit in opslag toen deze afvalstof werd, zodat hij kan worden geacht de
afvalstof in de zin van artikel 1, sub b, van richtlijn 75/442 te hebben „voortgebracht”. Nu hij zowel de afvalstof in bezit
heeft als de producent van deze afvalstof is, moet de beheerder van het tankstation derhalve als houder in de zin van artikel
1, sub c, van richtlijn 75/442 worden beschouwd.
60
Zo evenwel in het hoofdgeding, uit elementen die alleen de verwijzende rechter kan beoordelen, mocht blijken dat de slechte
staat van de opslaginstallaties van het tankstation en het lekken van koolwaterstof te wijten zijn aan een miskenning van
de contractuele verbintenissen van de aardoliemaatschappij die dit tankstation bevoorraadt, of aan diverse gedragingen waarvoor
deze onderneming aansprakelijk kan worden gesteld, zou het mogelijk zijn dat deze aardoliemaatschappij, door haar activiteit,
„afvalstoffen heeft voortgebracht” in de zin van artikel 1, sub b, van richtlijn 75/442 en dus als houdster van deze afvalstoffen
kan worden beschouwd.
61
Gelet op bovenstaande overwegingen moet aan de verwijzende rechter worden geantwoord dat onopzettelijk geloosde koolwaterstof
die de grond en het grondwater verontreinigt, een afvalstof is in de zin van artikel 1, sub a, van richtlijn 75/442. Hetzelfde
geldt voor door koolwaterstof vervuilde grond, ook indien deze niet is uitgegraven. In omstandigheden als die in het hoofdgeding
kan de aardoliemaatschappij die het benzinestation bevoorraadt slechts als houdster van deze afvalstoffen in de zin van artikel
1, sub c, van richtlijn 75/442 worden beschouwd indien het lek in de opslaginstallaties van het tankstation waardoor de afvalstoffen
zijn ontstaan, te wijten is aan het gedrag van deze onderneming.
Kosten
62
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale
rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van opmerkingen bij het Hof gemaakte
kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:
Onopzettelijk geloosde koolwaterstof die de grond en het grondwater verontreinigt, is een afvalstof in de zin van artikel
1, sub a, van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG
van de Raad van 18 maart 1991. Hetzelfde geldt voor door koolwaterstof vervuilde grond, ook indien deze niet is uitgegraven.
In omstandigheden als die in het hoofdgeding kan de aardoliemaatschappij die het benzinestation bevoorraadt slechts als houdster
van deze afvalstoffen in de zin van artikel 1, sub c, van richtlijn 75/442 worden beschouwd indien het lek in de opslaginstallaties
van het tankstation waardoor de afvalstoffen zijn ontstaan, te wijten is aan het gedrag van deze onderneming. ondertekeningen