Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62003CJ0001

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 7 september 2004.
Strafzaak tegen Paul Van de Walle, Daniel Laurent, Thierry Mersch en Texaco Belgium SA.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour d'appel de Bruxelles - België.
Milieu - Afvalstoffen - Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG - Begrippen 'afvalstoffen', 'producent van afvalstoffen' en 'houder van afvalstoffen' - Grond waarin ten gevolge van lekkage koolwaterstof is gedrongen - Exploitatie van tankstation van oliemaatschappij als beheerder.
Zaak C-1/03.

Jurisprudentie 2004 I-07613

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2004:490

Arrêt de la Cour

Zaak C‑1/03

Paul Van de Walle e.a.

tegen

Texaco Belgium NV

(verzoek van het Hof van Beroep te Brussel om een prejudiciële beslissing)

„Milieu – Afvalstoffen – Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG – Begrippen ‚afvalstof’, ‚producent van afvalstoffen’ en ‚houder van afvalstoffen’– Grond waarin ten gevolge van lekkage koolwaterstof is gedrongen – Exploitatie van tankstation van oliemaatschappij als beheerder”

Samenvatting van het arrest

1.        Milieu – Afvalstoffen – Richtlijn 75/442, gewijzigd bij richtlijn 91/156 – Begrip – Koolwaterstof die onopzettelijk is geloosd – Grond en grondwater die zijn verontreinigd – Daaronder begrepen

(Richtlijn 75/442 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156, art. 1, sub a)

2.        Milieu – Afvalstoffen – Richtlijn 75/442, gewijzigd bij richtlijn 91/156 – Houder van afvalstoffen – Begrip – Afvalstoffen van koolwaterstof – Beheerder van tankstation en aardoliemaatschappij die het bevoorraadt – Daaronder begrepen – Voorwaarden

(Richtlijn 75/442 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156, art. 1, sub c)

1.        Onopzettelijk geloosde koolwaterstof die de grond en het grondwater verontreinigt, is een afvalstof in de zin van artikel 1, sub a, van richtlijn 75/442 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156, voorzover deze stof een productieresidu is, dat de houder niet zonder voorafgaande bewerking kan hergebruiken en waarvan hij zich ontdoet, zij het onvrijwillig, naar aanleiding van op deze stof betrekking hebbende productie‑ of distributiehandelingen.

Hetzelfde geldt voor door koolwaterstof verontreinigde grond, aangezien de koolwaterstof niet te scheiden is van de erdoor vervuilde grond en alleen nuttig kan worden toegepast of verwijderd als ook deze grond de nodige ontsmettingshandelingen ondergaat. Bovendien heeft de omstandigheid dat deze grond niet is uitgegraven, geen invloed op de kwalificatie ervan als afvalstof.

(cf. punten 46‑47, 50, 52‑53 en dictum)

2.        Richtlijn 75/442 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156, maakt een onderscheid tussen enerzijds de concrete uitvoering van de handelingen voor nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen, die ten laste komt van iedere „houder van afvalstoffen”, of hij nu de producent is of de bezitter, en anderzijds de financiering van deze handelingen, die, overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt”, wordt opgelegd aan de personen van wie de afvalstoffen afkomstig zijn, ongeacht of zij houder of voormalig houder van de afvalstoffen zijn of zelfs producent zijn van het product dat tot ontstaan van de afvalstoffen heeft geleid.

De per ongeluk geloosde koolwaterstof die afkomstig is van een lek in de opslaginstallaties van een tankstation, die voor de exploitatie van dit tankstation is gekocht, is in bezit van de beheerder van het tankstation. Bovendien had deze beheerder de stof ten behoeve van zijn activiteit in opslag, toen deze afvalstof werd, zodat hij kan worden geacht de afvalstof te hebben „voortgebracht” in de zin van artikel 1, sub b, van richtlijn 75/442. Aangezien hij zowel de afvalstof in bezit heeft als de producent van deze afvalstof is, moet de beheerder van het tankstation derhalve als houder in de zin van dit artikel 1, sub c, worden beschouwd.

Zo evenwel de slechte staat van de opslaginstallaties van het tankstation en het lekken van koolwaterstof te wijten zijn aan een niet-nakoming van contractuele verbintenissen door de aardoliemaatschappij die dit tankstation bevoorraadt, of aan diverse gedragingen waarvoor deze onderneming aansprakelijk kan worden gesteld, kan worden aangenomen dat deze aardoliemaatschappij door haar activiteit „afvalstoffen heeft voortgebracht” in de zin van artikel 1, sub b, van richtlijn 75/442, zodat zij als de houdster van deze afvalstoffen kan worden beschouwd.

(cf. punten 58‑61 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
7 september 2004(1)

„Milieu – Afvalstoffen – Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG – Begrippen ‚afvalstoffen’, ‚producent van afvalstoffen’ en ‚houder van afvalstoffen’ – Grond waarin ten gevolge van lekkage koolwaterstof is gedrongen – Exploitatie van tankstation van oliemaatschappij als beheerder”

In zaak C-1/03,betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG,ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België) bij beslissing van 3 december 2002, ingeschreven bij het Hof op 3 januari 2003, in de aldaar dienende strafprocedure tegen

Paul Van de Walle,Daniel Laurent,Thierry Mersch, enTexaco Belgium NV,

in aanwezigheid van:

Brussels Hoofdstedelijk Gewest,

in aanwezigheid van:

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),,



samengesteld als volgt: C. W A. Timmermans, kamerpresident, J.-P. Puissochet (rapporteur), R. Schintgen, F. Macken en N. Colneric, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: R. Grass,

gezien de stukken,gelet op de opmerkingen van:

P. Van de Walle, D. Laurent en Texaco Belgium NV, vertegenwoordigd door M. Mahieu, advocaat,

T. Mersch, vertegenwoordigd door O. Klees, advocaat,

het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door E. Gillet, L. Levi en P. Boucquey, advocaten,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Simonetti en M. Konstantinidis als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 januari 2004,

het navolgende



Arrest



1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, sub a, b en c, van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PB L 194, blz. 39), zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991 (PB L 78, blz. 32; hierna: „richtlijn 75/442”).

2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafzaak tegen P. Van de Walle, D. Laurent en T. Mersch, bestuurders van de vennootschap Texaco Belgium NV (hierna: „Texaco”), en tegen Texaco zelf (hierna samen: „Van de Walle e.a.”), die wegens het per ongeluk lozen van koolwaterstof op een Texaco-tankstation zijn beschuldigd van het achterlaten van afvalstoffen.


Rechtskader

Gemeenschapsregelgeving

3
Artikel 1 van richtlijn 75/442 bepaalt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)
afvalstof: elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

[...]

b)
producent: elke persoon wiens activiteit afvalstoffen heeft voortgebracht (‚eerste producent’) en/of elke persoon die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen heeft verricht die leiden tot wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen;

c)
houder: de producent van de afvalstoffen of de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in bezit heeft;

[...]”

4
Bijlage I bij richtlijn 75/442, getiteld „Categorieën afvalstoffen”, vermeldt in punt Q 4 „[s]toffen die per ongeluk zijn geloosd, weggelekt en dergelijke. Hieronder vallen ook stoffen en materialen die als gevolg van dergelijke incidenten zijn verontreinigd”, in punt Q 7 „[s]toffen die onbruikbaar zijn geworden (bijvoorbeeld verontreinigde zuren, verontreinigde oplosmiddelen, uitgewerkte hardingszouten enz.)”, in punt Q 14 „[p]roducten die voor de houder niet of niet meer bruikbaar zijn (bijvoorbeeld artikelen die zijn afgedankt door landbouw, huishoudens, kantoren, winkels, bedrijven enz.)” en in punt Q 15 „[v]erontreinigde materialen, stoffen of producten die afkomstig zijn van bodemsaneringsactiviteiten”.

5
Artikel 4, tweede alinea, van richtlijn 75/442 luidt: „[d]e lidstaten nemen voorts de nodige maatregelen om het onbeheerd achterlaten of het ongecontroleerd lozen of verwijderen van afvalstoffen te verbieden”.

6
Artikel 8 van richtlijn 75/442 bepaalt dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat iedere houder van afvalstoffen deze afgeeft aan een particuliere of openbare ophaler of een onderneming die verwijderingshandelingen of handelingen voor de nuttige toepassing verricht, of zelf zorg draagt voor deze handelingen.

7
Artikel 15 van richtlijn 75/442 luidt als volgt:

„Overeenkomstig het beginsel ‚de vervuiler betaalt’ komen de kosten van de verwijdering van afvalstoffen voor rekening van

de houder die afvalstoffen afgeeft aan een ophaler of onderneming als bedoeld in artikel 9, en/of

de voorgaande houders of de producent van het product dat tot ontstaan van de afvalstoffen heeft geleid.”

Nationale regelgeving

8
De ordonnantie van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen (Belgisch Staatsblad van 23 april 1991; hierna: „ordonnantie van 7 maart 1991”) definieert het begrip afvalstof in artikel 2, 1°, als: „een stof of voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of verplicht is zich te ontdoen”.

9
Bijlage I bij deze ordonnantie, die een lijst van verschillende categorieën afvalstoffen bevat, vermeldt in rubriek Q 4 „stoffen die per ongeluk zijn geloosd, weggelekt en dergelijke. Hieronder vallen ook stoffen en materialen die als gevolg van dergelijke incidenten zijn verontreinigd”, in rubriek Q 7 „stoffen die onbruikbaar zijn geworden” en in rubriek Q 12 „verontreinigde stoffen”.

10
Bijlage III bij deze ordonnantie, getiteld „Bestanddelen waardoor gevaarlijke eigenschappen aan afvalstoffen moeten worden toegeschreven”, bevat een rubriek C 51 inzake „koolwaterstoffen en hun verbindingen met zuurstof, stikstof of zwavel, die in deze bijlage niet uitdrukkelijk worden vermeld”.

11
Artikel 8 van deze ordonnantie bepaalt:

„Het is verboden om afvalstoffen achter te laten op een openbare of privé-plaats buiten de plaatsen die hiertoe door de bevoegde administratieve overheid voorzien zijn of zonder de reglementaire bepalingen betreffende de verwijdering van afvalstoffen na te leven.”

12
Artikel 10 van de ordonnantie van 7 maart 1991 luidt:

„Elkeen die afvalstoffen voortbrengt of er houder van is, moet ervoor zorgen of laten zorgen dat ze in milieuvriendelijke omstandigheden worden verwijderd, overeenkomstig de bepalingen van deze ordonnantie, teneinde de negatieve gevolgen voor bodem, flora en fauna, lucht en water te beperken en zonder schade te berokkenen aan het leefmilieu of de gezondheid van de mens in gevaar te brengen.

De Executieve [van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest] zorgt ervoor dat de kostprijs voor de verwijdering van de afvalstoffen gedragen wordt door de houder die ze aflevert aan een verwijderingsinstallatie of, bij verstek, door de vroegere houders van de afvalstoffen of door de producenten van het product dat afvalstoffen voortbrengt.”

13
Artikel 22 van deze ordonnantie voert strafsancties in voor diegene die, in strijd met artikel 8 van de ordonnantie, zijn eigen afvalstoffen of die van anderen achterlaat.


Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

14
Het Brussels Hoofstedelijk Gewest is eigenaar van een gebouw gelegen Luttrebruglaan 132 te Brussel (België). Teneinde een centrum voor maatschappelijk welzijn in het gebouw te vestigen, werden renovatiewerken gestart. Deze werken moesten op 18 januari 1993 worden onderbroken, nadat was ontdekt dat met koolwaterstof verzadigd water afkomstig van de scheidingsmuur tussen het gebouw en het naburige gebouw, gelegen Luttrebruglaan 134, waar destijds een Texaco-tankstation was gevestigd, in de kelder van het gebouw was gedrongen.

15
Voor dit tankstation had een huurovereenkomst tussen Texaco en de eigenaar van de bedrijfsruimte bestaan. Het was sinds 1988 krachtens een exploitatieovereenkomst geëxploiteerd door een beheerder. Ingevolge deze overeenkomst waren het terrein, het gebouw en het bedrijfsmateriaal en ‑meubilair door Texaco ter beschikking gesteld van de exploitant. De beheerder exploiteerde het tankstation voor eigen rekening, maar hij kon geen wijziging aanbrengen aan de bedrijfsruimte zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Texaco. Texaco leverde aardolieproducten aan het tankstation en hield bovendien toezicht op de boekhouding en de voorraden.

16
Na de ontdekking van het lekken van koolwaterstof ten gevolge van gebreken in de opslaginstallaties van het tankstation, vond Texaco dat de exploitatie niet meer mogelijk was en zij besloot in april 1993 om de exploitatieovereenkomst wegens grove nalatigheid van de beheerder te ontbinden. Zij beëindigde vervolgens in juni 1993 de huurovereenkomst.

17
Onder afwijzing van iedere aansprakelijkheid liet Texaco bodemsaneringswerkzaamheden uitvoeren en verving zij tevens een deel van de opslaginstallaties die het lekken van koolwaterstof hadden veroorzaakt. Na mei 1994 greep zij niet meer in. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest was van mening dat de bodem niet volledig was gesaneerd en financierde de overige herstelmaatregelen die het voor de uitvoering van zijn vastgoedproject nodig achtte.

18
Omdat de gedragingen van Texaco als mogelijke inbreuken op de ordonnantie van 7 maart 1991, in het bijzonder de artikelen 8, 10 en 22 daarvan, werden beschouwd, werden Van de Walle, gedelegeerd bestuurder van Texaco, Laurent en Mersch, leidinggevende functionarissen van deze onderneming, en Texaco zelf, als rechtspersoon, voor de Correctionele Rechtbank te Brussel gedaagd. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest stelde zich burgerlijke partij. Bij vonnis van 20 juni 2001 ontsloeg die rechtbank alle verdachten van rechtsvervolging en verklaarde zij zich onbevoegd om over de vordering van de burgerlijke partij uitspraak te doen.

19
Het openbaar ministerie en de burgerlijke partij hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

20
Deze heeft geoordeeld dat artikel 22 van de ordonnantie van 7 maart 1991 niet de schending van artikel 10 strafbaar stelt, maar miskenning van de in artikel 8 vervatte verplichtingen. Naar zijn oordeel moesten de gedragingen van de verdachten als het achterlaten van afvalstoffen in de zin van artikel 8 worden aangemerkt om krachtens artikel 22 tot de oplegging van een correctionele straf te leiden. De rechter heeft opgemerkt dat Texaco zich bij het bevoorraden van het tankstation niet heeft ontdaan van haar afvalstoffen en dat noch de geleverde benzine noch de na de bodemsaneringswerken ingegraven gebleven tanks, een afvalstof in de zin van artikel 2, 1°, van deze ordonnantie zijn, namelijk een „stof of voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of verplicht is zich te ontdoen”.

21
De verwijzende rechter heeft zich daarentegen de vraag gesteld of een ondergrond die verontreinigd is doordat per ongeluk koolwaterstof is geloosd, als een afvalstof kan worden beschouwd, en heeft aangegeven te betwijfelen of deze kwalificatie mogelijk is zolang de betrokken grond niet is uitgegraven en behandeld. Hij heeft ook opgemerkt dat in de doctrine verschil van mening heerst over de vraag of het per ongeluk lozen van een bodemverontreinigend product kan worden gelijkgesteld met het achterlaten van afvalstoffen.

22
Na eraan te hebben herinnerd dat de definitie van „afvalstof” in artikel 2, 1°, van de ordonnantie van 7 maart 1991 letterlijk uit richtlijn 75/442 was overgenomen en dat de lijst van categorieën afvalstoffen in de bijlage bij de ordonnantie de bewoordingen van bijlage I bij de richtlijn overnam, heeft het Hof van Beroep te Brussel beslist de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

„1)
Moeten artikel 1 [, sub] a, van richtlijn [...] 75/442 [...], dat het begrip afvalstof definieert als ‚elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet of zich moet ontdoen krachtens de geldende nationale bepalingen’ en artikel 1 [, sub] b en c, van deze richtlijn, dat de producent van afvalstoffen definieert als ‚elke persoon wiens activiteit afvalstoffen heeft voortgebracht („eerste producent”) en/of elke persoon die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen heeft verricht die leiden tot wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen’ en de houder als ‚de producent van de afvalstoffen of de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in bezit heeft’ aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing kunnen zijn op een aardoliemaatschappij die koolwaterstof produceert en verkoopt aan degene die een van haar tankstations in het kader van een zelfstandige exploitatieovereenkomst zonder enige band van ondergeschiktheid exploiteert, wanneer die koolwaterstof in de bodem dringt zodat de grond en het grondwater worden vervuild?

2)
Of moet daarentegen worden aangenomen dat de kwalificatie als afvalstof in de zin van genoemde bepalingen alleen van toepassing is wanneer de aldus vervuilde grond is uitgegraven?”


De prejudiciële vragen

23
Met zijn twee vragen, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in de eerste plaats te vernemen of onopzettelijk geloosde koolwaterstof die de grond en het grondwater heeft verontreinigd, als een afvalstof in de zin van artikel 1, sub a, van richtlijn 75/442 kan worden beschouwd en of de aldus vervuilde grond eveneens als afvalstof in de zin van deze bepaling kan worden gekwalificeerd, ook als hij niet is uitgegraven, en, in de tweede plaats, of in omstandigheden als die in het hoofdgeding, de aardoliemaatschappij die het tankstation heeft bevoorraad, als producente of houdster van eventuele afvalstoffen in de zin van artikel 1, sub b en c, van de richtlijn kan worden beschouwd.

Bij het Hof ingediende opmerkingen

24
Het Brussels Hoofstedelijk Gewest is van mening dat Texaco beantwoordt aan de definitie van „houder van afvalstoffen”, voorzover deze maatschappij de koolwaterstof eerst in bezit heeft gehad en deze vervolgens aan het tankstation heeft geleverd, een strenge controle op de activiteit van het station heeft uitgeoefend en het grondwater heeft opgepompt om de vervuilde grond te reinigen.

25
De koolwaterstof ontsnapt slechts aan de kwalificatie als afvalstof tot het ogenblik waarop het tankstation zich er, om welke reden dan ook, van ontdoet. Vanaf dat ogenblik wordt zij een afvalstof, ook voor de onderneming, zoals Texaco, die haar heeft voortgebracht en geleverd.

26
Een aardoliemaatschappij die producten die afvalstoffen zijn geworden, heeft voortgebracht en verkocht, moet dus als houdster van afvalstoffen in de zin van richtlijn 75/442 worden beschouwd indien zij toegang had tot de plaats waar de afvalstoffen zich bevonden of een beslissingsrecht had over de uitvoering van de activiteiten van haar cliënt dan wel toezicht uitoefende op de productopslaginstallaties die de lozingen in de grond en het grondwater hebben veroorzaakt. A fortiori is de oliemaatschappij die een deel van deze afvalstoffen daadwerkelijk beheerde, ook houdster van afvalstoffen.

27
De producent of de houder van de in het hoofdgeding bedoelde koolwaterstof die uit de tanks van het tankstation is gelekt, heeft zich ervan ontdaan. Koolwaterstof wordt specifiek beoogd in punt Q 4 van bijlage I bij richtlijn 75/442 en is bovendien een gevaarlijke afvalstof. Zij moet dus als afvalstof in de zin van deze richtlijn worden aangemerkt.

28
De door deze koolwaterstof verontreinigde bodem moet ook als afvalstof worden gekwalificeerd. Dit volgt zowel uit de bewoordingen van de punten Q 5, Q 12 en Q 13 van deze bijlage als uit de verplichting voor de houder van deze stoffen om zich ervan te ontdoen.

29
Die verplichting vloeit in het bijzonder voort uit het doel van richtlijn 75/442, namelijk de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. Dit doel kan niet worden bereikt als de houder of de producent van afvalstoffen niet de verplichting had om zich van de verontreinigde grond te ontdoen of als deze zich tot het in de bodem begraven van de verontreinigde stoffen beperkte.

30
Volgens Van de Walle e.a. heeft Texaco niet-vervuilde olieproducten aan het tankstation verkocht. Deze transactie kan niet als het voortbrengen van afvalstoffen of als het uiten van het voornemen om zich van afvalstoffen te ontdoen, worden aangemerkt.

31
Van de Walle e.a. zijn van mening dat de gemeenschapswetgever bij het definiëren van een afvalstof als elke stof waarvan de houder „zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”, aan het objectieve element (de inschrijving van een afvalstof, aan de hand van zijn kenmerken en zijn giftigheidsgraad, in een catalogus) een subjectief element heeft willen toevoegen door enkel te doelen op situaties waarin de houder zich, door verwijdering of nuttige toepassing, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen van afvalstoffen.

32
De specificiteit van het hoofdgeding ligt hierin dat noch Texaco noch de exploitant van het tankstation zich bewust waren van het feit dat koolwaterstof uit de tanks was gelekt en in het water en de grond in de omgeving was gedrongen. Er kan derhalve geen sprake zijn van het zich ontdoen, voornemens zijn zich te ontdoen of zich moeten ontdoen van deze stoffen.

33
Texaco werd bovendien pas in januari 1993, na de ontdekking van het lekken van koolwaterstof, gelast om de plek te saneren. Deze aanmaning, die willekeurig was, had moeten worden gericht tot de exploitant van het tankstation, die, als zelfstandig exploitant, als enige gehouden had moeten worden geacht zich van deze stof te ontdoen. Texaco is overigens blijven benadrukken dat de door haar uitgevoerde bodemsaneringswerken „sans aucune reconnaissance prejudiciable” (zonder enige nadelige erkenning) waren verricht.

34
Met betrekking tot de begrippen „producent” of „houder” van afvalstoffen in de zin van het gemeenschapsrecht, betogen Van de Walle e.a. dat de formulering van de prejudiciële vraag en de motivering van het verwijzingsarrest de conclusie wettigen dat het Hof van Beroep te Brussel van oordeel is dat Texaco noch producente noch houdster van de betrokken afvalstoffen is en dat niet deze begrippen, maar alleen een definiëring van het begrip afvalstof door het Hof belangrijk is.

35
Als het Hof het toch nodig mocht vinden om de begrippen „houder” en „producent” te behandelen, stellen Van de Walle e.a. subsidiair dat Texaco niet verder is gegaan dan het leveren van niet-vervuilde producten aan het tankstation en dus geen afvalstoffen heeft doen bestaan, gecreëerd of voortgebracht. Bij niet-gebruikte producten is degene die deze producten niet meer gebruikt, de producent van afvalstoffen en niet degene die ze hem eerst heeft geleverd. Alleen de exploitant van het tankstation kan dus, in voorkomend geval, als producent van de afvalstoffen en bovendien ook als hun houder, worden beschouwd.

36
Dienaangaande volgt uit diverse clausules in de overeenkomst voor de exploitatie van het tankstation, in het bijzonder artikel 6, 10°, dat de beheerder de volle verantwoordelijkheid van exploitant en zelfstandig handelaar droeg en als enige aansprakelijk was voor door zijn activiteit veroorzaakte schade aan derden. Artikel 2 van deze overeenkomst bepaalde dat de exploitatie van het tankstation door Texaco aan de exploitant was „toevertrouwd”. Volgens artikel 6, 2°, van deze overeenkomst had de beheerder de verplichting „de [toevertrouwde] goederen op [zijn] kosten in perfecte staat te behouden” en de goede werking van de pompen en het andere materiaal dagelijks na te gaan zowel als Texaco onmiddellijk van geplande herstellingen in kennis te stellen. Volgens artikel 5 van deze overeenkomst waren de voorraden „volledig eigendom [van de beheerder]”, die de „volle verantwoordelijkheid” ervoor op zich moest nemen.

37
Volgens de Commissie volgt uit punt Q 4 van bijlage I bij richtlijn 75/442, waarin „stoffen die per ongeluk zijn geloosd, weggelekt en dergelijke” worden genoemd, dat de gemeenschapswetgever uitdrukkelijk heeft besloten dat deze richtlijn ook het geval moest omvatten waarin de houder van een afvalstof er zich per ongeluk van ontdoet. Dit is niet onverenigbaar met artikel 1 van deze richtlijn, dat niet nader bepaalt of de handeling van het „zich ontdoen van” al dan niet „vrijwillig” moet zijn. Het is zelfs mogelijk dat de houder er zich, zoals het geval is in het hoofdgeding, niet van bewust is dat hij zich van een product heeft ontdaan.

38
Evenzo blijkt uit de formulering van dat punt Q 4, dat ook „stoffen en materialen die als gevolg van dergelijke incidenten zijn verontreinigd” vermeldt, dat richtlijn 75/442 door afvalstoffen verontreinigde stoffen gelijkstelt met afvalstoffen, zodat wordt verzekerd dat de houder van afvalstoffen die per ongeluk worden geloosd, de verontreinigde stoffen of voorwerpen niet achterlaat, maar verantwoordelijk wordt voor hun verwijdering.

39
De bodem die is verontreinigd doordat per ongeluk koolwaterstof is geloosd, die samen met de lucht en het water deel uitmaakt van het milieu, leent zich daarentegen niet tot de door deze richtlijn voorgeschreven handelingen voor nuttige toepassing en verwijdering en komt alleen in aanmerking voor ontsmettingshandelingen. In de regel moet de door afvalstoffen verontreinigde bodem dus niet zelf als afvalstof worden beschouwd.

40
Als grond moet worden afgevoerd voor ontsmetting, dringt een andere conclusie zich op. In dat geval is de bodem, zodra hij is uitgegraven, geen element meer van het milieu, maar een roerend goed dat, omdat het met per ongeluk geloosde afvalstoffen is vermengd, moet worden gelijkgesteld met die afvalstoffen.

41
Ten slotte moet de persoon die de per ongeluk geloosde koolwaterstof in bezit had op het ogenblik waarop zij een afvalstof is geworden, in casu de beheerder van het tankstation die de koolwaterstof van Texaco had gekocht, als „houder” van deze stof worden beschouwd. Deze stof is bij het weglekken uit de tanks een afvalstof geworden. De oliemaatschappij kan dan wel de producent van de koolwaterstof zijn, maar alleen de detailhandelaar heeft de afvalstoffen, in het kader van zijn activiteit, per ongeluk „voortgebracht”.

Antwoord van het Hof

42
Artikel 1, sub a, van richtlijn 75/442 definieert afvalstof als „elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of [...]”. Bijlage I licht deze definitie nader toe via lijsten van stoffen en voorwerpen die als afvalstoffen kunnen worden gekwalificeerd. Zij is echter louter indicatief, daar de kwalificatie als afvalstof vooral afhangt van het gedrag van de houder en van de betekenis van de term „zich ontdoen van” (zie in die zin arrest van 18 december 1997, Inter‑Environnement Wallonie, C‑129/96, Jurispr. blz. I‑7411, punt 26, en 18 april 2002, Palin Granit en Vehmassalon kansanterveystyön kuntayhtymän hallitus, C‑9/00, Jurispr. blz. I‑3533, punt 22).

43
De omstandigheid dat bijlage I bij richtlijn 75/442, betreffende „[C]ategorieën afvalstoffen”, in punt Q 4 „[s]toffen die per ongeluk zijn geloosd, weggelekt, en dergelijke [daaronder begrepen] stoffen en materialen die als gevolg van dergelijke incidenten zijn verontreinigd” vermeldt, is dus slechts een aanwijzing dat zulke stoffen onder het begrip afvalstof vallen. Zij maakt het op zichzelf niet mogelijk om per ongeluk geloosde koolwaterstof die de grond en het grondwater verontreinigt, als afvalstof te kwalificeren.

44
Derhalve moet worden onderzocht of dit per ongeluk lozen van koolwaterstof een handeling is waardoor de houder „zich ontdoet” van deze stof.

45
In de eerste plaats heeft het Hof reeds geoordeeld dat het werkwoord „zich ontdoen van” moet worden uitgelegd in het licht van het doel van richtlijn 75/442, namelijk, volgens de derde overweging van de considerans, de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu tegen de schadelijke invloeden veroorzaakt door het ophalen, het transport, de behandeling, de opslag en het storten van afvalstoffen, zowel als in het licht van artikel 174, lid 2, EG, dat bepaalt dat het milieubeleid van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming nastreeft en onder meer berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Het werkwoord „zich ontdoen van”, dat het toepassingsgebied van het begrip afvalstof bepaalt, kan bijgevolg niet restrictief worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 15 juni 2000, ARCO Chemie Nederland e.a, C‑418/97 en C‑419/97, Jurispr. blz. I‑4475, punten 36‑40).

46
Wanneer de betrokken stof of het betrokken voorwerp een productieresidu is, dat wil zeggen een product dat niet als zodanig voor later gebruik was beoogd en dat de houder niet zonder voorafgaande bewerking in economisch voordelige omstandigheden kan hergebruiken, is sprake van een last waarvan de houder „zich ontdoet” (zie in die zin arrest Palin Granit en Vehmassalon kansanterveystyön kuntayhtymän hallitus, reeds aangehaald, punten 32‑37).

47
Het is duidelijk dat per ongeluk geloosde koolwaterstof die de grond en het grondwater verontreinigt, geen zonder bewerking herbruikbaar product is. Het is hoogst onzeker of het in de handel kan worden gebracht en, zelfs als dit denkbaar zou zijn, zijn daarvoor voorafgaande bewerkingen nodig die niet economisch voordelig zijn voor de houder. Die koolwaterstof is dus een stof waarvan deze laatste niet de bedoeling had haar voort te brengen en waarvan hij „zich ontdoet”, zij het onvrijwillig, naar aanleiding van op deze stof betrekking hebbende productie‑ of distributiehandelingen.

48
Ten slotte zou richtlijn 75/442 gedeeltelijk zonder effect blijven indien koolwaterstof die een verontreiniging heeft veroorzaakt, enkel op grond dat zij per ongeluk is geloosd niet als een afvalstof wordt beschouwd. Artikel 4 van deze richtlijn bepaalt onder meer dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de nuttige toepassing of de verwijdering van de afvalstoffen plaatsvindt zonder gevaar voor de gezondheid van de mens, „zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora”, en „om het onbeheerd achterlaten of het ongecontroleerd lozen of verwijderen van afvalstoffen te verbieden”. Krachtens artikel 8 van deze richtlijn nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat iedere houder van afvalstoffen deze afgeeft aan een ophaler of een onderneming die belast is met hun nuttige toepassing of verwijdering, of daar zelf zorg voor draagt. Artikel 15 van de richtlijn wijst aan wie, „[o]vereenkomstig het beginsel ‚de vervuiler betaalt’”, de kosten van de verwijdering van afvalstoffen moet dragen.

49
Indien koolwaterstof die een verontreiniging heeft veroorzaakt, niet als afvalstof werd aangemerkt op grond dat zij onvrijwillig is geloosd, zou de houder ervan niet onderworpen zijn aan de verplichtingen die hem ingevolge richtlijn 75/442 door de lidstaten moeten worden opgelegd, zulks in strijd met het verbod op het onbeheerd achterlaten of het ongecontroleerd lozen of verwijderen van afvalstoffen.

50
Uit het voorgaande volgt dat de houder van koolwaterstof die per ongeluk wordt geloosd en de grond en het grondwater verontreinigt, „zich ontdoet” van deze stof. Zij moet dus als afvalstof in de zin van richtlijn 75/442 worden gekwalificeerd.

51
Per ongeluk geloosde koolwaterstof wordt bovendien als een gevaarlijke afvalstof beschouwd ingevolge richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 377, blz. 20) en beschikking 94/904/EEG van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van richtlijn 91/689 (PB L 356, blz. 14).

52
Ook de ten gevolge van het per ongeluk lozen van koolwaterstof verontreinigde bodem moet als een „afvalstof” in de zin van richtlijn 75/442 worden gekwalificeerd. De koolwaterstof is dan immers niet te scheiden van de erdoor vervuilde grond en kan alleen nuttig worden toegepast of verwijderd als ook deze grond de nodige ontsmettingshandelingen ondergaat. Enkel deze uitlegging waarborgt de eerbiediging van de in deze richtlijn vervatte doelstellingen van bescherming van het natuurlijk milieu en van een verbod op het achterlaten van afvalstoffen. Zij is volledig in overeenstemming met het voorwerp van de richtlijn, die in punt Q 4 van bijlage I onder de stoffen of voorwerpen die als afvalstoffen kunnen worden beschouwd, „stoffen en materialen die als gevolg van [het per ongeluk lozen, weglekken en dergelijke] zijn vervuild”, vermeldt. Met betrekking tot de door koolwaterstof vervuilde grond, is de kwalificatie als afvalstof dus afhankelijk van de verplichting voor de persoon die het per ongeluk lozen heeft veroorzaakt, om zich van deze stoffen te ontdoen. Zij kan niet voortvloeien uit de toepassing van nationale regels inzake voorwaarden voor gebruik, bescherming of sanering van de terreinen waar de lozing plaatsvond.

53
Doordat de vervuilde grond als een afvalstof wordt beschouwd enkel op grond dat zij per ongeluk door koolwaterstof is verontreinigd, is haar kwalificatie als afvalstof niet afhankelijk van de uitvoering van andere handelingen die een taak zijn van de eigenaar of waartoe deze het initiatief neemt. De omstandigheid dat deze grond niet is uitgegraven, heeft dus geen invloed op de kwalificatie ervan als afvalstof.

54
Met betrekking tot de vraag of, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, de aardoliemaatschappij die het tankstation bevoorraadt als producente of houdster van afvalstoffen in de zin van artikel 1, sub b en c, van de richtlijn kan worden beschouwd, moet er vooraf aan worden herinnerd dat het, volgens de in artikel 234 EG vastgestelde taakverdeling, aan de verwijzende rechter staat om de regels van gemeenschapsrecht zoals uitgelegd door het Hof, toe te passen op het concrete geval (zie arrest van 8 februari 1990, Shipping and Forwarding Enterprise Safe, C‑320/88, Jurispr. blz. I‑285, punt 11).

55
Artikel 1, sub c, van richtlijn 75/442 definieert houder als „de producent van de afvalstoffen of de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in bezit heeft”. Deze richtlijn definieert het begrip houder dus ruim, daar niet nader is bepaald of de verplichtingen tot verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen in de regel rusten op hun producent of op hun bezitter, dat wil zeggen de eigenaar of de houder.

56
Krachtens artikel 8 van richtlijn 75/442 rusten deze verplichtingen, die samengaan met het in artikel 4 van deze richtlijn vervatte verbod op het onbeheerd achterlaten of het ongecontroleerd lozen of verwijderen van afvalstoffen, op „iedere houder van afvalstoffen”.

57
Artikel 15 van richtlijn 75/442 bepaalt bovendien dat, overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt”, de kosten van de verwijdering van afvalstoffen voor rekening komen van de houder die afvalstoffen afgeeft aan een ophaler of onderneming die ermee belast is ze te verwijderen en/of de voorgaande houders of de producent van het product dat tot ontstaan van de afvalstoffen heeft geleid. Deze richtlijn sluit dus niet uit dat de kosten van de verwijdering in bepaalde gevallen door een of meerdere voorgaande houders, dat wil zeggen een of meerdere natuurlijke of rechtspersonen die noch de producenten noch de bezitters van de afvalstoffen zijn, moeten worden gedragen.

58
Uit de in de drie voorgaande punten aangehaalde bepalingen volgt dat richtlijn 75/442 een onderscheid maakt tussen enerzijds de concrete uitvoering van de handelingen voor nuttige toepassing of verwijdering, die ten laste komt van iedere „houder van afvalstoffen”, of hij nu de producent is of de bezitter, en anderzijds de financiering van deze handelingen, die, overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt”, wordt opgelegd aan de personen van wie de afvalstoffen afkomstig zijn, ongeacht of zij houder of voormalig houder van de afvalstoffen zijn of zelfs producent van het product dat tot ontstaan van de afvalstoffen heeft geleid.

59
De per ongeluk geloosde koolwaterstof die afkomstig is van een lek in de opslaginstallaties van een tankstation, was voor de exploitatie van dit tankstation gekocht. Die koolwaterstof is dus in bezit van de beheerder van het tankstation. Bovendien had deze laatste de stof ten behoeve van zijn activiteit in opslag toen deze afvalstof werd, zodat hij kan worden geacht de afvalstof in de zin van artikel 1, sub b, van richtlijn 75/442 te hebben „voortgebracht”. Nu hij zowel de afvalstof in bezit heeft als de producent van deze afvalstof is, moet de beheerder van het tankstation derhalve als houder in de zin van artikel 1, sub c, van richtlijn 75/442 worden beschouwd.

60
Zo evenwel in het hoofdgeding, uit elementen die alleen de verwijzende rechter kan beoordelen, mocht blijken dat de slechte staat van de opslaginstallaties van het tankstation en het lekken van koolwaterstof te wijten zijn aan een miskenning van de contractuele verbintenissen van de aardoliemaatschappij die dit tankstation bevoorraadt, of aan diverse gedragingen waarvoor deze onderneming aansprakelijk kan worden gesteld, zou het mogelijk zijn dat deze aardoliemaatschappij, door haar activiteit, „afvalstoffen heeft voortgebracht” in de zin van artikel 1, sub b, van richtlijn 75/442 en dus als houdster van deze afvalstoffen kan worden beschouwd.

61
Gelet op bovenstaande overwegingen moet aan de verwijzende rechter worden geantwoord dat onopzettelijk geloosde koolwaterstof die de grond en het grondwater verontreinigt, een afvalstof is in de zin van artikel 1, sub a, van richtlijn 75/442. Hetzelfde geldt voor door koolwaterstof vervuilde grond, ook indien deze niet is uitgegraven. In omstandigheden als die in het hoofdgeding kan de aardoliemaatschappij die het benzinestation bevoorraadt slechts als houdster van deze afvalstoffen in de zin van artikel 1, sub c, van richtlijn 75/442 worden beschouwd indien het lek in de opslaginstallaties van het tankstation waardoor de afvalstoffen zijn ontstaan, te wijten is aan het gedrag van deze onderneming.


Kosten

62
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

Onopzettelijk geloosde koolwaterstof die de grond en het grondwater verontreinigt, is een afvalstof in de zin van artikel 1, sub a, van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991. Hetzelfde geldt voor door koolwaterstof vervuilde grond, ook indien deze niet is uitgegraven. In omstandigheden als die in het hoofdgeding kan de aardoliemaatschappij die het benzinestation bevoorraadt slechts als houdster van deze afvalstoffen in de zin van artikel 1, sub c, van richtlijn 75/442 worden beschouwd indien het lek in de opslaginstallaties van het tankstation waardoor de afvalstoffen zijn ontstaan, te wijten is aan het gedrag van deze onderneming.

ondertekeningen


1
Procestaal: Frans.

Top