Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62002CJ0293

    Arrest van het Hof (grote kamer) van 8 november 2005.
    Jersey Produce Marketing Organisation Ltd tegen States of Jersey en Jersey Potato Export Marketing Board.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Royal Court of Jersey - Kanaaleilanden.
    Regeling betreffende uitvoer van aardappelen van Jersey naar Verenigd Koninkrijk - Toetredingsakte van 1972 - Protocol nr. 3 betreffende Kanaaleilanden en eiland Man - Verordening nr. 706/73 - Artikelen 23 EG, 25 EG en 29 EG - Heffingen van gelijk werking als douanerechten - Maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen.
    Zaak C-293/02.

    Jurisprudentie 2005 I-09543

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2005:664

    Zaak C‑293/02

    Jersey Produce Marketing Organisation Ltd

    tegen

    States of Jersey

    en

    Jersey Potato Export Marketing Board

    (verzoek van de Royal Court of Jersey om een prejudiciële beslissing)

    „Regeling betreffende uitvoer van aardappelen van Jersey naar Verenigd Koninkrijk – Toetredingsakte van 1972 – Protocol nr. 3 betreffende Kanaaleilanden en eiland Man – Verordening nr. 706/73 – Artikelen 23 EG, 25 EG en 29 EG – Heffingen van gelijk werking als douanerechten – Maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen”

    Conclusie van advocaat-generaal P. Léger van 3 mei 2005 

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 november 2005 

    Samenvatting van het arrest

    1.     Toetreding van nieuwe lidstaten – Toetredingsakte van 1972 – Protocol nr. 3 betreffende Kanaaleilanden en eiland Man – Vrij verkeer van goederen – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer – Landbouwproducten – Daaronder begrepen – Aardappelen geteeld op eiland Jersey

    (Art. 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG; Toetredingsakte van 1972, Protocol nr. 3, art. 1 en 2)

    2.     Toetreding van nieuwe lidstaten – Toetredingsakte van 1972 – Protocol nr. 3 betreffende Kanaaleilanden en eiland Man – Vrij verkeer van goederen – Aanmerking van Kanaaleilanden, eiland Man en Verenigd Koninkrijk als één lidstaat voor toepassing van artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG

    (Art. 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG; Toetredingsakte van 1972, Protocol nr. 3, art. 1)

    3.     Toetreding van nieuwe lidstaten – Toetredingsakte van 1972 – Protocol nr. 3 betreffende Kanaaleilanden en eiland Man – Vrij verkeer van goederen – Douanerechten – Heffingen van gelijke werking – Regeling van Jersey die aardappelproducenten verplicht aan exportorganisatie bijdragen te betalen die op basis van naar Verenigd Koninkrijk uitgevoerde hoeveelheden worden berekend – Ontoelaatbaarheid – Regeling die alleen van toepassing is op uitvoer naar Verenigd Koninkrijk – Geen invloed – Bijdrage die wordt berekend op basis van bebouwde oppervlakten en dient tot financiering van door organisatie in strijd met artikel 29 EG verrichte activiteiten – Ontoelaatbaarheid

    (Art. 23 EG, 25 EG en 29 EG; Toetredingsakte van 1972, Protocol nr. 3, art. 1)

    4.     Toetreding van nieuwe lidstaten – Toetredingsakte van 1972 – Protocol nr. 3 betreffende Kanaaleilanden en eiland Man – Vrij verkeer van goederen – Kwantitatieve beperkingen – Maatregelen van gelijke werking – Regeling van Jersey die op straffe van sancties aardappelproducenten die niet zijn geregistreerd bij exportorganisatie en daarmee geen afzetovereenkomst hebben gesloten, alsmede afzetorganisaties die geen beheersovereenkomst met die organisatie hebben gesloten, uitvoer naar Verenigd Koninkrijk verbiedt – Ontoelaatbaarheid – Regeling die alleen van toepassing is op uitvoer naar Verenigd Koninkrijk – Geen invloed

    (Art. 29 EG; Toetredingsakte van 1972, Protocol nr. 3, art. 1)

    1.     Volgens artikel 1, lid 1, van Protocol nr. 3 betreffende de Kanaaleilanden en het eiland Man, gehecht aan de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en de aanpassing der Verdragen, is de communautaire regeling inzake douaneaangelegenheden en inzake kwantitatieve beperkingen ten aanzien van de Kanaaleilanden en het eiland Man onder dezelfde voorwaarden van toepassing als die welke voor het Verenigd Koninkrijk gelden, zonder onderscheid naar de aard van de betrokken producten. Daar de landbouwproducten in bijlage II bij het EEG-Verdrag (thans bijlage I bij het EG-Verdrag) in dit verband niet aan een bijzondere behandeling zijn onderworpen, zijn de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG van toepassing op de op het eiland Jersey geteelde aardappelen evenals op de op dat eiland door verwerking daarvan verkregen producten.

    Voor de toepassing van die bepalingen op landbouwproducten kan niet als voorwaarde worden gesteld dat de Raad de maatregelen vaststelt die noodzakelijk worden geacht voor de goede werking van de regeling die overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Protocol nr. 3 met betrekking tot de Kanaaleilanden en het eiland Man is ingevoerd, of dat in de Gemeenschap een voor deze producten geldende gemeenschappelijke marktordening bestaat.

    (cf. punten 35‑36, 38‑39, 41)

    2.     Voor de toepassing van de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG dienen de Kanaaleilanden, het eiland Man en het Verenigd Koninkrijk als één lidstaat te worden beschouwd.

    (cf. punt 54)

    3.     De bepalingen van de artikelen 23 EG en 25 EG in samenhang met die van artikel 1 van Protocol nr. 3 betreffende de Kanaaleilanden en het eiland Man, gehecht aan de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en de aanpassing der Verdragen, moeten aldus worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen een regeling van Jersey die een exportorganisatie de bevoegdheid verleent om van de aardappelproducenten van Jersey een bijdrage te eisen waarvan de hoogte wordt vastgesteld op basis van de door de betrokkenen geproduceerde hoeveelheden aardappelen die naar het Verenigd Koninkrijk worden uitgevoerd.

    Het is in dit verband irrelevant dat de betrokken regeling alleen geldt voor situaties die tot het interne handelsverkeer van die lidstaat behoren. De douane-unie impliceert immers noodzakelijkerwijs dat het vrije verkeer van goederen wordt verzekerd tussen de lidstaten en, meer algemeen, binnen de douane-unie, en niets sluit in casu uit dat de naar het Verenigd Koninkrijk verzonden aardappelen vervolgens weer naar andere lidstaten worden uitgevoerd.

    Het gemeenschapsrecht staat voorts in de weg aan een bijdrage die onder dezelfde voorwaarden wordt geheven, maar waarvan de hoogte door die organisatie wordt vastgesteld op basis van de landbouwoppervlakte die door de betrokkenen voor de aardappelteelt wordt gebruikt, voor zover de daaruit voortvloeiende opbrengsten dienen om activiteiten te financieren die door die organisatie in strijd met artikel 29 EG worden verricht.

    (cf. punten 61, 64‑65, 67, 85, dictum 2‑3)

    4.     De bepalingen van artikel 29 EG in samenhang met die van artikel 1 van Protocol nr. 3 betreffende de Kanaaleilanden en het eiland Man, gehecht aan de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en de aanpassing der Verdragen, moeten aldus worden uitgelegd dat die bepalingen zich verzetten tegen een regeling van Jersey die:

    – enerzijds, op straffe van sancties, de producenten van Jersey verbiedt, hun aardappelen aan te bieden voor de uitvoer of uit te voeren naar de markt van het Verenigd Koninkrijk, indien zij niet zijn geregistreerd bij een exportorganisatie en daarmee geen afzetovereenkomst hebben gesloten waarin met name wordt bepaald welke oppervlakten met het oog op de uitvoer van de oogst kunnen worden beplant, en aan welke kopers die oogst mag worden afgegeven, en

    – anderzijds, ook op straffe van sancties, alle afzetorganisaties die uitvoer verbiedt, indien zij met diezelfde organisatie geen beheersovereenkomst hebben gesloten, waarin met name wordt bepaald bij welke verkopers zij zich mogen bevoorraden.

    Het is in dit verband irrelevant dat een dergelijke regeling uitsluitend de uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk betreft, aangezien niets uitsluit dat de naar het Verenigd Koninkrijk verzonden aardappelen vervolgens weer naar andere lidstaten worden uitgevoerd.

    (cf. punten 79, 85, dictum 1)




    ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

    8 november 2005 (*)

    „Regeling betreffende uitvoer van aardappelen van Jersey naar Verenigd Koninkrijk – Toetredingsakte van 1972 – Protocol nr. 3 betreffende Kanaaleilanden en eiland Man – Verordening nr. 706/73 – Artikelen 23 EG, 25 EG en 29 EG – Heffingen van gelijke werking als douanerechten – Maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen”

    In zaak C‑293/02,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Royal Court of Jersey (Kanaaleilanden) bij beschikking van 5 augustus 2002, ingekomen bij het Hof op 13 augustus 2002, in de procedure

    Jersey Produce Marketing Organisation Ltd

    tegen

    States of Jersey,

    Jersey Potato Export Marketing Board,

    in tegenwoordigheid van:

    Top Produce Ltd,

    Fairview Farm Ltd,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

    samengesteld als volgt: V. Skouris, president, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, J. Malenovský, kamerpresidenten, J.‑P. Puissochet, R. Schintgen, N. Colneric (rapporteur), S. von Bahr, G. Arestis, A. Borg Barthet, M. Ilešič, J. Klučka en U. Lõhmus, rechters,

    advocaat-generaal: P. Léger,

    griffier: M.‑F. Contet, hoofdadministrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 september 2004,

    gelet op de opmerkingen van:

    –       Jersey Produce Marketing Organisation Ltd, vertegenwoordigd door T. Le Cocq, advocate, alsmede door M. Sheridan en J. Simor, barristers,

    –       States of Jersey, vertegenwoordigd door S. Nicolle, QC, R. Plender, QC, W. Bailhache, HM Attorney General for Jersey, en M. Jarvis, barrister,

    –       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. Lewis als gemachtigde,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 mei 2005,

    het navolgende

    Arrest

    1       Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG.

    2       Dat verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Jersey Produce Marketing Organisation Ltd (hierna: „JPMO”) enerzijds, en de States of Jersey en de Jersey Potato Export Marketing Board (hierna: „PEMB”) anderzijds, over de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van de door de States of Jersey vastgestelde wet houdende de afzetregeling voor de uitvoer van aardappelen vanuit Jersey (Jersey Potato Export Marketing Scheme Act 2001; hierna: „Act van 2001”).

     Toepasselijke bepalingen

     Bepalingen van gemeenschapsrecht

    3       Artikel 23, lid 1, EG bepaalt:

    „De Gemeenschap is gegrondvest op een douane-unie welke zich uitstrekt over het gehele goederenverkeer en welke zowel het verbod medebrengt van in‑ en uitvoerrechten en van alle heffingen van gelijke werking in het verkeer tussen de lidstaten onderling als de invoering van een gemeenschappelijk douanetarief voor hun betrekkingen met derde landen.”

    4       In artikel 25 EG wordt bepaald:

    „In‑ en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking zijn tussen de lidstaten verboden. Zulks geldt eveneens voor douanerechten van fiscale aard.”

    5       Artikel 28 EG luidt:

    „Kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking zijn tussen de lidstaten verboden.”

    6       Artikel 29 EG bepaalt:

    „Kwantitatieve uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking zijn tussen de lidstaten verboden.”

    7       Artikel 299, lid 4, EG, is geformuleerd als volgt:

    „De bepalingen van dit Verdrag zijn van toepassing op de Europese grondgebieden welker buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd.”

    8       Artikel 299, lid 6, EG luidt:

    „In afwijking van de voorgaande leden:

    [...]

    c)      zijn de bepalingen van dit Verdrag op de Kanaaleilanden en op het eiland Man slechts van toepassing voorzover noodzakelijk ter verzekering van de toepassing van de regeling die voor deze eilanden is vastgesteld in het op 22 januari 1972 ondertekende Verdrag betreffende de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.”

    9       Artikel 1 van Protocol nr. 3 betreffende de Kanaaleilanden en het eiland Man (PB 1972, L 73, blz. 164; hierna: „Protocol nr. 3”), gehecht aan de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en de aanpassing der Verdragen (PB 1972, L 73, blz. 14; hierna: „toetredingsakte van 1972”), bepaalt:

    „1.      De communautaire regeling inzake douane-aangelegenheden en inzake kwantitatieve beperkingen en met name die vervat in de Akte van toetreding, is ten aanzien van de Kanaaleilanden en het eiland Man onder dezelfde voorwaarden van toepassing als die welke voor het Verenigd Koninkrijk gelden. In het bijzonder worden de douanerechten en de heffingen van gelijke werking tussen deze gebieden en de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling en tussen deze gebieden en de nieuwe lidstaten geleidelijk verlaagd overeenkomstig het ritme bepaald in de artikelen 32 en 36 van de Akte van toetreding.

    2.      Voor landbouwproducten en voor door verwerking daarvan verkregen producten, waarvoor een speciale regeling van het handelsverkeer bestaat, gelden ten aanzien van derde landen de in de communautaire regeling vastgelegde heffingen en andere invoermaatregelen die door het Verenigd Koninkrijk moeten worden toegepast.

    Tevens zijn die bepalingen van de communautaire regeling en met name van de Akte van toetreding van toepassing die nodig zijn om het vrije verkeer en de inachtneming van de normale concurrentievoorwaarden in het handelsverkeer van deze producten mogelijk te maken.

    Op voorstel van de Commissie bepaalt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen onder welke voorwaarden de in de voorgaande alinea’s bedoelde bepalingen op deze gebieden van toepassing zijn.”

    10     In artikel 1 van verordening (EEG) nr. 706/73 van de Raad van 12 maart 1973 betreffende de communautaire regeling voor de Kanaaleilanden en het eiland Man inzake het handelsverkeer in landbouwproducten (PB L 68, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1174/86 van de Raad van 21 april 1986 (PB L 107, blz. 1; hierna: „verordening nr. 706/73”), die is vastgesteld op de grondslag van artikel 1, lid 2, derde alinea, van Protocol nr. 3, wordt bepaald:

    „1. De communautaire regeling voor het Verenigd Koninkrijk, betreffende het handelsverkeer in landbouwproducten welke vallen onder bijlage II van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap alsmede in de goederen welke vallen onder verordening nr. 170/67/EEG en verordening (EEG) nr. 1059/69, is van toepassing op de eilanden, met uitzondering van de bepalingen betreffende de bij uitvoer door het Verenigd Koninkrijk toegekende restituties en compenserende bedragen.

    2. Voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde regeling worden het Verenigd Koninkrijk en de eilanden als één lidstaat beschouwd.

    [...]”

    11     Artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), luidt:

    „Het douanegebied van de Gemeenschap omvat:

    –       het grondgebied van het Koninkrijk België;

    [...]

    –       het grondgebied van de Portugese Republiek;

    –       het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, alsmede de Kanaaleilanden en het eiland Man.”

     Bepalingen van nationaal recht

    12     Blijkens de toelichting van de verwijzende rechter is de Act van 2001 vastgesteld omdat de landbouwers ontevreden waren over de geringe winstmarges die zij behaalden met de verkoop van Jersey Royal aardappelen, die het voornaamste product van de koude grond op het eiland zijn en waarvan de opbrengst voor het grootste gedeelte in het Verenigd Koninkrijk wordt afgezet. Dit zou met name toe te schrijven zijn aan de concurrentie tussen de organisaties die deze afzet verzorgen, en de onmogelijkheid voor de telers om te onderhandelen over of invloed uit te oefenen op de voorwaarden waaronder die afzetorganisaties hun oogst verkopen. De door die organisaties geboden handelsvoorwaarden zouden worden gekenmerkt door een gebrek aan transparantie.

    13     Paragraaf 2 van de Act van 2001 omschrijft „uitvoer” als de „verzending van aardappelen voor verkoop buiten het eiland rechtstreeks dan wel via een andere plaats naar een bestemming in het Verenigd Koninkrijk, de Bailiwick of Guernsey of het eiland Man voor consumptie aldaar”, waarbij het begrip „aardappel” volgens die bepaling alle uit of door verwerking van aardappelen verkregen producten omvat, ongeacht of zij geschikt zijn voor consumptie.

    14     Krachtens die Act mogen de producenten geen „aardappelen uitvoeren” tenzij zij bij de PEMB zijn geregistreerd en daarmee een afzetovereenkomst hebben gesloten. De afzetorganisaties mogen enkel aardappelen voor uitvoer aannemen indien zij een beheersovereenkomst met de PEMB hebben gesloten.

    15     Volgens artikel 23, lid 1, sub a, van de Agricultural Marketing (Jersey) Law 1953 (wet inzake de afzet van landbouwproducten; hierna: „wet van 1953”), begaat eenieder die in strijd met de bepalingen van een regeling een onder die regeling vallend product verkoopt, te koop aanbiedt of probeert te kopen een overtreding die wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste 200 GBP en/of een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden.

    16     Uit de paragrafen 32 tot en met 39 alsmede 56 van de Act van 2001 en artikel 23 van de wet van 1953 volgt verder dat de PEMB bevoegd is sancties op te leggen aan geregistreerde producenten die inbreuk maken op de met dat orgaan gesloten afzetovereenkomsten, en na twee inbreuken hun namen mee te delen aan het Agriculture and Fisheries Committee of the States of Jersey (comité voor landbouw en visserij), dat in dat geval de naam van de betrokkenen in het register kan doorhalen, en hen daarmee het recht ontneemt om dergelijke afzetovereenkomsten te sluiten.

    17     Volgens de opmerkingen van JPMO, de States of Jersey en de PEMB moeten de tussen de PEMB en de producenten gesloten afzetovereenkomsten met name voorschriften bevatten over de oppervlakte die voor de teelt van voor de „uitvoer” bestemde aardappelen wordt gebruikt, over de identiteit van de door de PEMB erkende personen waaraan die aardappelen mogen worden afgegeven, en over de in acht te nemen kwaliteitsnormen en criteria van zorgvuldig beheer.

    18     Ook blijkt uit die opmerkingen dat de tussen de PEMB en de afzetorganisaties gesloten beheersovereenkomsten met name bepalingen moeten bevatten over de identiteit van de bij de PEMB geregistreerde producenten wier aardappelen door die organisaties kunnen worden afgezet, de in acht te nemen kwaliteitsnormen en de procedures in geval van „uitvoer” of een ander gebruik van hoeveelheden aardappelen die de werkelijke of geschatte marktbehoeften te boven gaan. In die overeenkomsten moet ook worden vermeld op welke grondslagen de afzetorganisatie haar diensten aan de producenten in rekening brengt, de aardappelen aan de afnemers verkoopt, hun betaling in ontvangst neemt en het bedrag daarvan aan de producenten doorbetaalt. Bovendien moeten die overeenkomsten alle factoren bevatten die deze organisatie ertoe kunnen nopen met een derde op een andere grondslag dan de marktprijs te onderhandelen, alle prestatiegebonden bonussen of sancties die op die organisatie van toepassing zijn, alsmede alle door de PEMB of de afzetorganisatie na te leven verplichtingen op het gebied van reclame of marketing of alle door hen te dragen kosten.

    19     Volgens JPMO, die door de States of Jersey op die punten niet is weersproken, blijkt voorts uit de Act van 2001 dat de PEMB vrij is om al dan niet een afzetovereenkomst met een producent of een beheersovereenkomst met een afzetorganisatie te sluiten. Uit die Act zou ook volgen dat de PEMB met name bevoegd is om aardappelen te kopen, te verwerken, te verkopen, te vervoeren, de productie of de afzet ervan, alsmede de samenwerking, het onderzoek en de opleiding in verband daarmee te bevorderen, aan geregistreerde producenten leningen te verstrekken en statistische informatie van hen te verlangen.

    20     De PEMB kan krachtens paragraaf 24 van de Act van 2001 bij besluit alle geregistreerde producenten verplichten, een bijdrage aan een speciaal fonds ter dekking van zijn voornaamste kosten en uitgaven te betalen, en tevens van hen een bijdrage in zijn eventuele verliezen verlangen, ongeacht of die producenten op dat tijdstip al dan niet een afzetovereenkomst met de PEMB hebben gesloten.

    21     De Commissie, in haar schriftelijke opmerkingen, en de JPMO, ter terechtzitting, hebben verklaard, zonder op dat punt door de States of Jersey te zijn weersproken, dat in die paragraaf bovendien wordt bepaald dat die bijdrage volgens de periodieke beslissingen van de PEMB wordt berekend, aan de hand van het aantal ton van de door de producent voor de „uitvoer” verkochte aardappelen, dan wel op basis van de oppervlakten die hij in het voorgaande kalenderjaar voor de aardappelteelt heeft gebruikt.

     Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    22     JPMO, verzoekster, en Top Produce Ltd, eerste interveniënte in het hoofdgeding, zijn twee van de vier afzetorganisaties die op Jersey actief zijn. Zij nemen tezamen ongeveer 80 % van de uitvoer van Jersey Royal aardappelen naar het Verenigd Koninkrijk voor hun rekening. De tweede interveniënte in het hoofdgeding en moedermaatschappij van Top Produce Ltd, Fairview Farm Ltd, is een van de ongeveer 80 producenten van Jersey Royal aardappelen op het eiland.

    23     Voor de verwijzende rechter hebben JPMO, Top Produce Ltd en Fairview Farm Ltd in de eerste plaats aangevoerd dat de Act van 2001, hoewel hij beoogt uitsluitend de uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk te regelen, in strijd met de artikelen 28 EG en 29 EG het handelsverkeer tussen de lidstaten actueel of potentieel kan beperken. In het bijzonder geldt die Act niet alleen voor rechtstreekse uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk, maar ook voor de verzending van aardappelen naar een andere lidstaat voor verwerking of voor loutere doorvoer vóór hun verdere vervoer naar het Verenigd Koninkrijk.

    24     De verwijzende rechter was echter van oordeel dat de uitdrukking „rechtstreeks of via een andere plaats” in paragraaf 2 van de Act van 2001 enkel ten doel heeft te waarborgen dat voor de toepassing van die regeling geen onderscheid wordt gemaakt tussen de aardappelen die per ferry rechtstreeks en die welke via havens in Frankrijk of in een andere staat naar het Verenigd Koninkrijk worden verzonden. Die rechter heeft derhalve beslist dat die regeling niet van toepassing is op een situatie waarin de aardappelen naar een andere lidstaat worden gezonden voor verwerking, zoals bijvoorbeeld reinigen, verpakken en opzakken, om vervolgens verder te worden vervoerd naar het Verenigd Koninkrijk voor verkoop en consumptie aldaar. Volgens de verwijzende rechter rest derhalve enkel de vraag, of de Act van 2001 inbreuk maakt op artikel 29 EG, omdat die Act van toepassing is op aardappelen die rechtstreeks vanaf Jersey en die welke via een andere lidstaat, zonder het vrachtschip te verlaten, naar het Verenigd Koninkrijk worden verzonden.

    25     In de tweede plaats stellen JPMO, Top Produce Ltd en Fairview Farm Ltd dat de Act van 2001 in strijd is met de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG, voorzover deze het handelsverkeer tussen Jersey en het Verenigd Koninkrijk belemmert.

    26     Immers, volgens die vennootschappen moeten de bepalingen van die artikelen krachtens Protocol nr. 3, inzonderheid artikel 1, lid 1, daarvan, op dat handelsverkeer worden toegepast. Bovendien, zelfs indien Jersey en het Verenigd Koninkrijk voor de toepassing van de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG als één lidstaat worden beschouwd, dienen laatstgenoemde bepalingen ook te gelden voor het handelsverkeer tussen twee gebieden van eenzelfde lidstaat (zie met name arresten van 16 juli 1992, Legros e.a., C‑163/90, Jurispr. blz. I‑4625; 9 augustus 1994, Lancry e.a., C‑363/93, C‑407/93–C‑411/93, Jurispr. blz. I‑3957, en 14 september 1995, Simitzi, C‑485/93 en C‑486/93, Jurispr. blz. I‑2655).

    27     In het hoofdgeding vormen de aan de PEMB te betalen bijdragen en de in geval van schending van de Act van 2001 op te leggen sancties heffingen van gelijke werking als een bij artikel 25 EG verboden douanerecht. Bovendien leidt de bij de Act van 2001 ingevoerde regeling, voorzover daarbij de mogelijkheid om handel te drijven afhankelijk wordt gesteld van een registratie en de sluiting van daarin voorziene afzet‑ en beheersovereenkomsten, tot bij de artikelen 28 EG en 29 EG verboden belemmeringen van de in‑ en uitvoer.

    28     De States of Jersey en de PEMB brengen daartegen in dat, zoals met name blijkt uit artikel 299 EG, artikel 1 van Protocol nr. 3 en artikel 1, lid 2, van verordening nr. 706/73, de aardappelhandel tussen Jersey en het Verenigd Koninkrijk een zuiver interne zaak van die lidstaat is en derhalve geen verband houdt met de situaties waarop de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG betrekking hebben. Voornoemde arresten Legros e.a., Lancry e.a. en Simitzi hadden overigens geen betrekking op de artikelen 28 EG en 29 EG, terwijl de in die zaken betrokken heffingen zonder onderscheid op het interne en het externe handelsverkeer van een lidstaat van toepassing waren.

    29     Voorts kunnen de artikelen 23 EG en 25 EG in het hoofdgeding niet van toepassing zijn, daar de bij de Act van 2001 vastgestelde bijdragen en sancties niet wegens grensoverschrijding worden geheven en opgelegd.

    30     In die omstandigheden heeft de Royal Court of Jersey besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)      Moet een wettelijke regeling als die over de uitvoer van aardappelen van Jersey naar het Verenigd Koninkrijk, worden aangemerkt als een met artikel 29 EG strijdige maatregel van gelijke werking als kwantitatieve uitvoerbeperkingen, omdat rechtstreeks van Jersey naar het Verenigd Koninkrijk verzonden aardappels via een andere lidstaat kunnen worden vervoerd, zonder evenwel het vrachtschip te verlaten?

    2)      Moet een wettelijke regeling als die over de uitvoer van aardappelen van Jersey naar het Verenigd Koninkrijk, als onverenigbaar met de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG worden aangemerkt, voorzover zij het handelsverkeer tussen dat eiland en het Verenigd Koninkrijk (met Guernsey en het eiland Man) kan beïnvloeden of in verband met dat handelsverkeer tot het opleggen van heffingen leiden?”

     Prejudiciële vragen

     Tweede vraag

    31     Met zijn tweede vraag die, zoals JPMO en de Commissie hebben voorgesteld, eerst moet worden behandeld, wenst de verwijzende rechter te vernemen of de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling als die welke bij de Act van 2001 is ingevoerd.

    32     Voor de beantwoording van die vraag moet om te beginnen worden uitgemaakt of die bepalingen van het EG-Verdrag van toepassing kunnen zijn op producten als die welke onder de Act van 2001 vallen, te weten op Jersey geteelde aardappelen en de uit of door verwerking van aardappelen verkregen producten, ongeacht of zij geschikt zijn voor consumptie.

    33     Indien dat het geval is, moet vervolgens worden uitgemaakt of voor de toepassing van die verdragsbepalingen het handelsverkeer in die producten tussen Jersey en het Verenigd Koninkrijk moet worden behandeld alsof het handelsverkeer in goederen tussen lidstaten is, zoals JPMO heeft gesteld, dan wel of Jersey en het Verenigd Koninkrijk voor die toepassing moeten worden behandeld alsof zij één lidstaat zijn, zoals de States of Jersey hebben betoogd.

    34     Na verduidelijking van dit tweede aspect moet ten slotte worden nagegaan of die verdragsbepalingen aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen een regeling met kenmerken als die van de Act van 2001.

     Toepasselijkheid van de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG op producten als die welke onder de Act van 2001 vallen

    35     Blijkens artikel 1, lid 1, van Protocol nr. 3 is de communautaire regeling inzake douaneaangelegenheden en inzake kwantitatieve beperkingen ten aanzien van de Kanaaleilanden en het eiland Man onder dezelfde voorwaarden van toepassing als die welke voor het Verenigd Koninkrijk gelden. Die regeling omvat met name de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG.

    36     In artikel 1, lid 1, wordt geen onderscheid gemaakt naar de aard van de betrokken producten. De daarin genoemde regeling dient derhalve voor alle gewoonlijk daarin bedoelde goederen te gelden. Daar de landbouwproducten in bijlage II bij het EEG-Verdrag (thans bijlage I bij het EG-Verdrag) in dit verband niet aan een bijzondere behandeling zijn onderworpen, vallen zij binnen de werkingssfeer van dit artikel 1, lid 1.

    37     Artikel 1, lid 2, van Protocol nr. 3 kan aan die conclusie niet afdoen. Op grond van die bepaling gelden voor landbouwproducten en voor door verwerking daarvan verkregen producten, waarvoor een speciale regeling van het handelsverkeer bestaat, ten aanzien van derde landen de in de communautaire regeling vastgelegde heffingen en andere invoermaatregelen die door het Verenigd Koninkrijk moeten worden toegepast. Tevens zijn die bepalingen van de communautaire regeling van toepassing die nodig zijn om het vrije verkeer en de inachtneming van de normale concurrentievoorwaarden in het handelsverkeer van deze producten mogelijk te maken. In die twee gevallen zijn de betrokken bepalingen van toepassing onder de door de Raad bepaalde voorwaarden.

    38     Artikel 1, lid 2, is in wezen bedoeld om naar behoren rekening ermee te houden dat de landbouwproducten in de Gemeenschap onder het gemeenschappelijk landbouwbeleid vallen en dat zij in dit verband aan een aantal specifieke regelingen onderworpen kunnen zijn. Gelet daarop, schrijft die bepaling de vaststelling van de maatregelen voor die noodzakelijk worden geacht voor de goede werking van de regeling die met betrekking tot de Kanaaleilanden en het eiland Man is ingevoerd, met name door een aantal van voormelde regelingen op die grondgebieden van toepassing te verklaren.

    39     Daarentegen kan die bepaling niet aldus worden uitgelegd dat voor de toepassing van de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG op landbouwproducten als voorwaarde wordt gesteld dat de Raad die maatregelen vaststelt of dat in de Gemeenschap een voor deze producten geldende gemeenschappelijke marktordening bestaat.

    40     In dit verband moet er overigens aan worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het ontbreken van een gemeenschappelijke marktordening in een bepaalde landbouwsector irrelevant is voor de toepassing van de artikelen 28 EG en 29 EG op het handelsverkeer in de producten van die sector, en dat het Hof heeft beslist dat dit met name gold voor de lidstaten die krachtens de Toetredingsakte van 1972 tot de Gemeenschappen zijn toegetreden (zie, juist met betrekking tot de aardappelsector, de arresten van 16 maart 1977, Commissie/Frankrijk, 68/76, Jurispr. blz. 515, punten 17‑21; 29 maart 1979, Commissie/Verenigd Koninkrijk, 231/78, Jurispr. blz. 1447, punten 12‑18, en 11 juni 1985, Commissie/Ierland, 288/83, Jurispr. blz. 1761, punt 23).

    41     Uit een en ander volgt dat de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG van toepassing zijn op de op het eiland Jersey geteelde aardappelen evenals op de op dat eiland door verwerking daarvan verkregen producten, die ook onder de Act van 2001 vallen.

     De vraag of het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, de Kanaaleilanden en het eiland Man voor de toepassing van de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG met het grondgebied van één lidstaat kan worden gelijkgesteld

    42     Blijkens de toelichting van de verwijzende rechter in het kader van een eerdere zaak is Jersey een semi-autonoom grondgebied dat ressorteert onder de Britse Kroon, die op Jersey wordt vertegenwoordigd door de Lieutenant Governor. De regering van het Verenigd Koninkrijk is namens de Kroon verantwoordelijk voor defensie en internationale betrekkingen (zie in dit verband arrest van16 juli 1998, Pereira Roque, C‑171/96, Jurispr. blz. I‑4607, punt 11).

    43     Jersey maakt geen deel uit van het Verenigd Koninkrijk. Het is in de zin van artikel 299, lid 4, EG een grondgebied welker buitenlandse betrekkingen door voornoemde lidstaat worden behartigd.

    44     In afwijking van artikel 299, lid 4, EG volgens hetwelk de bepalingen van het Verdrag op die grondgebieden van toepassing zijn, bepaalt artikel 299, lid 6, sub c, EG dat de bepalingen van dit Verdrag op de Kanaaleilanden en op het eiland Man slechts van toepassing zijn voorzover noodzakelijk ter verzekering van de toepassing van de regeling die voor deze eilanden is vastgesteld in de Toetredingsakte van 1972. De in deze bepaling bedoelde bijzondere regeling is opgenomen in Protocol nr. 3.

    45     Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het Hof eerder reeds heeft beslist dat net zoals het onderscheid tussen de onderdanen van de Kanaaleilanden en de andere burgers van het Verenigd Koninkrijk niet kan worden vergeleken met het verschil in nationaliteit tussen de onderdanen van twee lidstaten, evenmin op grond van andere bepalingen van het statuut van de Kanaaleilanden kan worden aangenomen, dat de betrekkingen tussen die eilanden en het Verenigd Koninkrijk gelijk zijn aan die welke tussen twee lidstaten bestaan (arrest Pereira Roque, reeds aangehaald, punten 41 en 42).

    46     Vervolgens zij opgemerkt dat blijkens de bewoordingen van artikel 1, lid 1, van Protocol nr. 3 de communautaire regeling inzake douaneaangelegenheden en kwantitatieve beperkingen op de Kanaaleilanden en het eiland Man „onder dezelfde voorwaarden van toepassing is als die welke voor het Verenigd Koninkrijk gelden”.

    47     Die bewoordingen duiden erop dat voor de toepassing van die communautaire regeling het Verenigd Koninkrijk en de eilanden in beginsel als één lidstaat zijn te beschouwen.

    48     Hetzelfde geldt voor de precisering in artikel 1, lid 2, eerste alinea, van Protocol nr. 3, die verwijst naar de in de communautaire regeling vastgelegde heffingen en andere invoermaatregelen „die door het Verenigd Koninkrijk moeten worden toegepast”.

    49     In dit verband kan worden opgemerkt dat de gemeenschapswetgever zich bij zijn optreden ook door die uitlegging van artikel 1 van Protocol nr. 3 heeft laten leiden.

    50     Zo blijkt uit artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2913/92, dat het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, alsmede de Kanaaleilanden en het eiland Man tezamen een bestanddeel van het communautair douanegebied vormen.

    51     Evenzo wordt in artikel 1, leden 1 en 2, van verordening nr. 706/73 verklaard, dat de communautaire regeling die zich volgens deze bepaling tot voormelde eilanden uitstrekt, „voor het Verenigd Koninkrijk” geldt en dat voor de toepassing daarvan „het Verenigd Koninkrijk en de eilanden als één lidstaat worden beschouwd”.

    52     Anders dan JPMO stelt, verzet de precisering in artikel 1, lid 1, van Protocol nr. 3, volgens welke de douanerechten en de heffingen van gelijke werking tussen die eilanden en „de Gemeenschap in haar oorspronkelijke samenstelling” en tussen deze eilanden „en de nieuwe lidstaten” geleidelijk worden verlaagd overeenkomstig het ritme bepaald in de Toetredingsakte van 1972, zich niet tegen die uitlegging.

    53     Met name gelet op voormelde precisering in die bepaling, volgens welke de betrokken communautaire regeling moet worden toegepast op de Kanaaleilanden en het eiland Man „onder dezelfde voorwaarden als die welke voor het Verenigd Koninkrijk gelden”, moet de verwijzing in die bepaling naar „de nieuwe lidstaten” aldus worden begrepen dat deze doelt op het Koninkrijk Denemarken en Ierland, maar niet op het Verenigd Koninkrijk. Die conclusie vindt overigens steun in het feit dat die zojuist genoemde verwijzing voorkomt in een volzin die enkel betrekking heeft op de geleidelijke afschaffing van de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de toetreding van 1972 bestonden. Vaststaat evenwel dat op dat tijdstip het handelsverkeer in goederen tussen het Verenigd Koninkrijk en voormelde eilanden niet aan douanerechten onderworpen was.

    54     Gelet op al deze preciseringen, dienen voor de toepassing van de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 29 EG de Kanaaleilanden, het eiland Man en het Verenigd Koninkrijk als één lidstaat te worden beschouwd.

     Artikelen 23 EG en 25 EG

    55     Volgens vaste rechtspraak vormt elke eenzijdig opgelegde geldelijke last, ongeacht de benaming en de structuur ervan, die wegens grensoverschrijding op goederen wordt geheven en geen douanerecht in eigenlijke zin is, een heffing van gelijke werking in de zin van de artikelen 23 EG en 25 EG, zelfs wanneer die last niet ten behoeve van de staat wordt geheven (zie met name arresten van 1 juli 1969, Sociaal Fonds voor de Diamantarbeiders, 2/69 en 3/69, Jurispr. blz. 211, punt 18; 9 november 1983, Commissie/Denemarken, 158/82, Jurispr. blz. 3573, punt 18; 7 juli 1994, Lamaire, C‑130/93, Jurispr. blz. I‑3215, punt 13; 21 september 2000, Michaïlidis, C‑441/98 en C‑442/98, Jurispr. blz. I‑7145, punt 15, en 23 april 2002, Nygård, C‑234/99, Jurispr. blz. I‑3657, punt 19).

    56     Dit is slechts anders wanneer deze last de tegenprestatie vormt voor een werkelijk verleende dienst en evenredig is aan de kosten daarvan, dan wel deel uitmaakt van een algemeen stelsel van binnenlandse heffingen waardoor nationale en in‑ en uitgevoerde producten volgens dezelfde criteria stelselmatig worden belast, of ook, onder bepaalde voorwaarden, wanneer hij wordt geheven ter zake van keuringen die worden verricht ter nakoming van door het gemeenschapsrecht opgelegde verplichtingen (zie met name reeds aangehaalde arresten Commissie/Denemarken, punt 19, en Lamaire, punt 14).

    57     In casu wenst de verwijzende rechter te kunnen vaststellen of de verplichte bijdragen die de PEMB krachtens de Act van 2001 kan opleggen, alsmede de financiële sancties voor de producenten en de afzetorganisaties die de bij die Act ingevoerde regeling schenden, heffingen van gelijke werking als douanerechten in de zin van de artikelen 23 EG en 25 EG kunnen vormen.

    58     Wat in de eerste plaats de bijdragen betreft die de PEMB kan opleggen aan de krachtens de Act van 2001 geregistreerde aardappelproducenten, blijkt uit de pleidooien voor het Hof dat de hoogte daarvan door de PEMB kan worden vastgesteld op basis van de door de betrokkene geproduceerde hoeveelheden aardappelen die daadwerkelijk naar het Verenigd Koninkrijk zijn uitgevoerd, dan wel op basis van de oppervlakte die hij voor de aardappelteelt heeft gebruikt.

    59     Vooraf moet eraan worden herinnerd dat de verplichting tot registratie bij de PEMB op grond van de bij de Act van 2001 ingevoerde regeling en derhalve de verplichting tot betaling van de door die organisatie in voorkomend geval vastgestelde bijdragen, gelden voor elke aardappelproducent van Jersey die zijn producten naar het Verenigd Koninkrijk uitvoert of laat uitvoeren.

    60     Een bijdrage die aan de aldus geregistreerde producenten wordt opgelegd en door de PEMB wordt berekend op basis van de door de betrokkene geproduceerde hoeveelheden aardappelen die van Jersey naar het Verenigd Koninkrijk zijn uitgevoerd, vormt ontegenzeglijk een wegens die uitvoer geheven geldelijke last die uitsluitend die uitvoer treft en geen deel uitmaakt van een algemeen stelsel van binnenlandse heffingen waardoor de betrokken producten volgens dezelfde criteria en ongeacht hun oorsprong, herkomst of bestemming stelselmatig worden belast, en is bijgevolg geen tegenprestatie voor een specifiek of geïndividualiseerd voordeel voor de marktdeelnemer, waarvan het bedrag evenredig is aan de kosten van die dienst (zie, naar analogie, arrest Lamaire, reeds aangehaald, punt 19).

    61     De States of Jersey hebben echter aangevoerd dat de Act van 2001 uitsluitend de „uitvoer” van aardappelen van Jersey naar het Verenigd Koninkrijk voor consumptie in die lidstaat regelt, en derhalve alleen geldt voor situaties die tot het interne handelsverkeer van een lidstaat behoren, zodat de artikelen 23 EG en 25 EG in casu niet van toepassing kunnen zijn.

    62     In dit verband zij eraan herinnerd dat het Hof in punt 32 van het arrest Lancry e.a. (reeds aangehaald) voor recht heeft verklaard, dat een proportionele heffing over de douanewaarde van goederen, die door een lidstaat wordt toegepast op alle goederen die in een regio van zijn grondgebied worden binnengebracht, een heffing van gelijke werking als een invoerrecht is, niet alleen voorzover zij wordt gelegd op goederen die uit andere lidstaten naar die regio worden gebracht, maar ook voorzover zij wordt gelegd op goederen die uit een ander deel van het grondgebied van die staat in die regio worden binnengebracht.

    63     In de punten 26 en 27 van het arrest Simitzi (reeds aangehaald) heeft het Hof beslist, dat dezelfde redenering gold wanneer een heffing werd gelegd op goederen die van een bepaalde regio naar andere regio’s van dezelfde staat werden gebracht en heeft het vervolgens geconcludeerd dat ad-valoremheffingen door een lidstaat op goederen die vanuit een bepaalde regio uitsluitend naar andere regio’s van diezelfde staat worden gebracht, heffingen van gelijke werking als uitvoerrechten waren.

    64     Het Verdrag heeft in dit verband aan de regel van opheffing van douanerechten en heffingen van gelijke werking een algemene strekking en werking willen toekennen ter verzekering van het vrije verkeer van goederen. De douane-unie impliceert noodzakelijkerwijs dat het vrije verkeer van goederen moet worden verzekerd tussen de lidstaten en, meer algemeen, binnen de douane-unie (zie arrest van 23 september 2003, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C‑30/01, Jurispr. blz. I‑9481, punten 52 en 53).

    65     In casu moet worden vastgesteld dat, gelet met name op de conclusie in punt 54 van het onderhavige arrest, een bijdrage als de onderhavige die door de PEMB wordt berekend op basis van de door de betrokkene geproduceerde hoeveelheden aardappelen die van Jersey naar het Verenigd Koninkrijk zijn uitgevoerd, wel degelijk een dergelijke heffing vormt die wordt gelegd op goederen die van het ene deel van het grondgebied van een lidstaat naar een ander deel worden gezonden. Verder moet eraan worden toegevoegd dat, zelfs wanneer de Act van 2001 volgens zijn bewoordingen enkel betrekking heeft op de aardappelen die naar het Verenigd Koninkrijk zijn verzonden voor consumptie aldaar, niets uitsluit dat die aardappelen wanneer zij zich op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk bevinden, vervolgens weer worden uitgevoerd naar andere lidstaten, zodat de betrokken bijdrage kan drukken op producten die na doorvoer door het Verenigd Koninkrijk inderdaad naar die andere lidstaten worden uitgevoerd.

    66     In casu lijkt het zeker denkbaar dat zich dergelijke stromen van wederuitvoer vanaf het Verenigd Koninkrijk naar de andere lidstaten kunnen gaan ontwikkelen, aangezien blijkens de aan het Hof verstrekte inlichtingen nagenoeg alle op Jersey geteelde Jersey Royal aardappelen van oudsher naar het Verenigd Koninkrijk worden vervoerd.

    67     Gelet op het voorgaande, is een bijdrage als de onderhavige die door de PEMB wordt berekend op basis van de door de betrokkene geteelde hoeveelheden aardappelen die naar het Verenigd Koninkrijk zijn uitgevoerd, in strijd met de artikelen 23 EG en 25 EG.

    68     Indien de PEMB er echter voor kiest een bijdrage op te leggen die wordt berekend op basis van de voor de aardappelteelt gebruikte oppervlakte, zonder onderscheid te maken of die aardappelen op het eiland worden geconsumeerd dan wel uitgevoerd, lijkt die bijdrage in beginsel niet te kunnen worden aangemerkt als een wegens de uitvoer van de aardappelen geheven geldelijke last.

    69     De Commissie heeft weliswaar aangevoerd dat die bijdragen bestemd zijn voor de algemene financiering van de verschillende activiteiten van de PEMB, die hoofdzakelijk verband houden met de regeling van de uitvoer van aardappelen van Jersey naar het Verenigd Koninkrijk, maar deze omstandigheid volstaat niet voor de conclusie dat die bijdragen moeten worden aangemerkt als bij artikel 25 EG verboden heffingen van gelijke werking als een douanerecht.

    70     Wat in de tweede plaats de aan de marktdeelnemers op te leggen financiële sancties in geval van schending van de bepalingen van de Act van 2001 betreft, kunnen die sancties, die enkel tot doel hebben de effectieve toepassing van voormelde bepalingen te verzekeren, niet worden onderscheiden van die bepalingen waarvan zij het uitvloeisel vormen.

    71     Die financiële sancties houden evenwel geen verband met de bepalingen van de Act van 2001 inzake de bijdragen en ook niet met andere bepalingen die voorzien in een heffing van gelijke werking als douanerechten in de zin van artikel 25 EG.

     Artikel 29 EG

    72     Vooraf zij opgemerkt dat de Act van 2001, die voor de „uitvoer” van aardappelen en door verwerking daarvan verkregen producten geldt, geen maatregel lijkt te bevatten die lijkt op een invoerbeperking, zodat in casu artikel 28 EG niet behoeft te worden uitgelegd.

    73     Wat artikel 29 EG betreft, zij herinnerd aan de vaste rechtspraak dat die bepaling betrekking heeft op de maatregelen die een specifieke beperking van het uitgaand goederenverkeer ten doel of tot gevolg hebben en aldus tot een ongelijke behandeling van de binnenlandse handel en de uitvoerhandel van een lidstaat leiden, waardoor aan de nationale productie of de binnenlandse markt van de betrokken lidstaat ten koste van de productie of de handel van andere lidstaten een bijzonder voordeel wordt verzekerd (zie met name arresten van 8 november 1979, Groenveld, 15/79, Jurispr. blz. 3409, punt 7, en 10 november 1992, Exportur, C‑3/91, Jurispr. blz. I‑5529, punt 21).

    74     In casu staat vast dat de verplichtingen krachtens de Act van 2001 specifiek bestemd zijn om de handel in aardappelen voor de uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk te regelen, terwijl de voor de consumptie op de markt van Jersey bestemde productie niet onder de voorschriften van die Act valt.

    75     In het bijzonder verbiedt voormelde Act de producenten van Jersey hun aardappelen aan te bieden voor de uitvoer of uit te voeren naar het Verenigd Koninkrijk, indien die producenten niet bij de PEMB zijn geregistreerd en daarmee geen afzetovereenkomst hebben gesloten, waarin met name wordt bepaald welke oppervlakten voor de uitvoer van de oogst kunnen worden beplant en aan welke personen die oogst mag worden verkocht. Bij niet-naleving van die verplichtingen worden strafrechtelijke sancties opgelegd en in geval van recidive kan het lidmaatschap en bijgevolg ook het recht om uit te voeren worden geschorst. De Act van 2001 verbiedt evenzo alle afzetorganisaties tot die uitvoer over te gaan, indien zij met de PEMB geen beheersovereenkomst hebben gesloten, waarin met name wordt bepaald bij welke verkopers zij zich mogen bevoorraden; ook op overtreding van dit verbod staan strafsancties.

    76     Het is om te beginnen duidelijk dat een dergelijke regeling naar haar aard het uitgaand verkeer van uit Jersey afkomstige aardappelen naar de markten van het Verenigd Koninkrijk kan belemmeren. Die regeling kan aldus tot een ongelijke behandeling van de binnenlandse handel van Jersey en de uitvoerhandel van dat grondgebied naar het Verenigd Koninkrijk leiden, zodat aan de productie van dat eiland of aan de binnenlandse markt daarvan, in casu ten koste van de handel van het Verenigd Koninkrijk, een bijzonder voordeel wordt verzekerd.

    77     In dit verband blijkt uit de toelichting van de verwijzende rechter dat de Act van 2001 is vastgesteld om tegemoet te komen aan de klachten van de producenten van Jersey Royal aardappelen, die zich het slachtoffer achtten van een gebrek aan transparantie en van buitensporige concurrentie tussen de afzetorganisaties en ontevreden waren over de winstmarges die zij behaalden met hun productie, waarvan overigens vaststaat dat zij grotendeels bestemd is voor de uitvoer naar de markt van het Verenigd Koninkrijk.

    78     Dat die Act de uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk belemmert, is overigens niet betwist door de States of Jersey, die in dit verband enkel hebben gesteld dat, voorzover enerzijds alleen voormelde uitvoer onder de Act van 2001 viel en anderzijds de handel tussen Jersey en het Verenigd Koninkrijk voor de toepassing van de artikelen 28 EG en 29 EG met binnenlandse handel van een lidstaat diende te worden gelijkgesteld, laatstgenoemde bepalingen niet op die wettelijke regeling van toepassing konden zijn.

    79     In dit verband moet echter worden vastgesteld dat die analyse voorbijgaat aan het reeds in punt 65 van het onderhavige arrest vastgestelde feit dat de Act van 2001 volgens zijn bewoordingen weliswaar enkel betrekking heeft op de aardappelen die naar het Verenigd Koninkrijk zijn verzonden voor consumptie aldaar, maar dat niets uitsluit dat die aardappelen wanneer zij zich op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk bevinden, vervolgens weer naar andere lidstaten worden uitgevoerd.

    80     Bijgevolg kunnen de bij de Act van 2001 ingevoerde beperkingen met betrekking tot de naar het Verenigd Koninkrijk verzonden Jersey Royal aardappelen die, zoals in de punten 75 en 76 van het onderhavige arrest is vastgesteld, voornamelijk een beperking van dat uitgaand goederenverkeer tot gevolg hebben, uiteindelijk ook de uitvoer van die producten naar andere lidstaten belemmeren en met betrekking tot de markten van die lidstaten dezelfde nadelige uitwerking hebben als met betrekking tot de markt van het Verenigd Koninkrijk is vastgesteld.

    81     Zoals in punt 66 van het onderhavige arrest is vastgesteld, lijkt het zeker denkbaar dat zich in het Verenigd Koninkrijk dergelijke stromen van wederuitvoer van uit Jersey afkomstige Jersey Royal aardappelen naar de andere lidstaten kunnen gaan ontwikkelen, aangezien nagenoeg alle Jersey Royal aardappelen van Jersey naar het Verenigd Koninkrijk worden uitgevoerd, en het bij de Act van 2001 ingevoerde stelsel, dat die markt regelt, bijdraagt tot het voortbestaan van die situatie. Met betrekking tot dit laatste punt moet er met name aan worden herinnerd dat de tussen de PEMB en de geregistreerde producenten gesloten afzetovereenkomsten van tevoren moeten specificeren welke oppervlakten voor de teelt van voor uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk bestemde aardappelen worden gebruikt.

    82     De States of Jersey hebben in hun schriftelijke opmerkingen verder gesteld dat de aldus bij voormelde Act ingevoerde regeling niet onevenredig is aan het nagestreefde doel, namelijk om de loyale samenwerking en de transparantie in de betrekkingen tussen de producenten en de afzetorganisaties te bevorderen.

    83     In dit verband kan worden volstaan met de vaststelling dat dergelijke doeleinden in elk geval kunnen worden nagestreefd met andere middelen, die anders dan de in de Act van 2001 gekozen middelen, niet de invoering van maatregelen van gelijke werking als een bij artikel 29 EG verboden kwantitatieve uitvoerbeperking impliceren.

    84     Ten slotte moet worden toegevoegd dat een bijdrage die door de PEMB aan de producenten wordt opgelegd op basis van de oppervlakten die zij voor de aardappelteelt gebruiken, in strijd is met het gemeenschapsrecht, voorzover deze dient om activiteiten van die organisatie te financieren, die in strijd met artikel 29 EG zijn bevonden (zie arrest van 13 december 1983, Apple and Pear Development Council, 222/82, Jurispr. blz. 4083, punten 32 en 33).

    85     Uit een en ander volgt dat de tweede vraag moet worden beantwoord als volgt:

    De bepalingen van artikel 29 EG in samenhang met die van artikel 1 van Protocol nr. 3 dienen aldus te worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling als die van het hoofdgeding die:

    –       enerzijds, op straffe van sancties, de producenten van Jersey verbiedt, hun aardappelen aan te bieden voor de uitvoer of uit te voeren naar het Verenigd Koninkrijk, indien zij niet zijn geregistreerd bij een organisatie als de PEMB en daarmee geen afzetovereenkomst hebben gesloten waarin met name wordt bepaald welke oppervlakten met het oog op de uitvoer van de oogst kunnen worden beplant en aan welke kopers die oogst mag worden afgegeven, en

    –       anderzijds, ook op straffe van sancties, alle afzetorganisaties die uitvoer verbiedt, indien zij met de PEMB geen beheersovereenkomst hebben gesloten, waarin met name wordt bepaald bij welke verkopers zij zich mogen bevoorraden.

    De bepalingen van de artikelen 23 EG en 25 EG in samenhang met die van artikel 1 van Protocol nr. 3 moeten aldus worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen een regeling als die van het hoofdgeding, die een organisatie als de PEMB de bevoegdheid verleent om de aardappelproducenten van Jersey een bijdrage op te leggen waarvan de hoogte wordt vastgesteld aan de hand van de door de betrokkenen geproduceerde hoeveelheden aardappelen die naar het Verenigd Koninkrijk worden uitgevoerd.

    Het gemeenschapsrecht staat in de weg aan een bijdrage die onder dezelfde voorwaarden wordt geheven, maar waarvan de hoogte door die organisatie wordt vastgesteld op basis van de landbouwoppervlakte die door de betrokkenen voor de aardappelteelt wordt gebruikt, voorzover de daaruit voortvloeiende opbrengsten dienen om activiteiten te financieren die door die organisatie in strijd met artikel 29 EG worden verricht.

     De eerste vraag

    86     Zoals blijkt uit het antwoord op de tweede prejudiciële vraag, moet artikel 29 EG aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling als de Act van 2001, voorzover de bepalingen van die Act de uitvoer van Jersey naar het Verenigd Koninkrijk ongunstig beïnvloeden, zodat de eerste vraag niet afzonderlijk behoeft te worden beantwoord. Die uitlegging ligt immers kennelijk voor de hand, ongeacht of de aldus uitgevoerde goederen rechtstreeks of in voorkomend geval via een haven in een andere lidstaat naar het Verenigd Koninkrijk worden verzonden.

     Kosten

    87     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

    1)      De bepalingen van artikel 29 EG in samenhang met die van artikel 1 van Protocol nr. 3 betreffende de Kanaaleilanden en het eiland Man, gehecht aan de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en de aanpassing der Verdragen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling als die van het hoofdgeding die:

    –       enerzijds, op straffe van sancties, de producenten van Jersey verbiedt, hun aardappelen aan te bieden voor de uitvoer of uit te voeren naar de markt van het Verenigd Koninkrijk, indien zij niet zijn geregistreerd bij een organisatie als de Jersey Potato Export Marketing Board en daarmee geen afzetovereenkomst hebben gesloten waarin met name wordt bepaald welke oppervlakten met het oog op de uitvoer van de oogst kunnen worden beplant en aan welke kopers die oogst mag worden afgegeven, en

    –       anderzijds, ook op straffe van sancties, alle afzetorganisaties die uitvoer verbiedt, indien zij met diezelfde organisatie geen beheersovereenkomst hebben gesloten, waarin met name wordt bepaald bij welke verkopers zij zich mogen bevoorraden.

    2)      De bepalingen van de artikelen 23 EG en 25 EG in samenhang met die van artikel 1 van Protocol nr. 3 moeten aldus worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen een regeling als die van het hoofdgeding, die een organisatie als de Jersey Potato Export Marketing Board de bevoegdheid verleent om de aardappelproducenten van Jersey een bijdrage op te leggen waarvan de hoogte wordt vastgesteld aan de hand van de door de betrokkenen geproduceerde hoeveelheden aardappelen die naar het Verenigd Koninkrijk worden uitgevoerd.

    3)      Het gemeenschapsrecht staat in de weg aan een bijdrage die onder dezelfde voorwaarden wordt geheven, maar waarvan de hoogte door die organisatie wordt vastgesteld op basis van de landbouwoppervlakte die door de betrokkenen voor de aardappelteelt wordt gebruikt, voorzover de daaruit voortvloeiende opbrengsten dienen om activiteiten te financieren die door die organisatie in strijd met artikel 29 EG worden verricht.

    ondertekeningen


    * Procestaal: Engels.

    Top