Use quotation marks to search for an "exact phrase". Append an asterisk (*) to a search term to find variations of it (transp*, 32019R*). Use a question mark (?) instead of a single character in your search term to find variations of it (ca?e finds case, cane, care).
Judgment of the Court (Grand Chamber) of 13 July 2004.#Commission of the European Communities v French Republic.#Failure by a Member State to fulfil its obligations - Article 59 of the EC Treaty (now, after amendment, Article 49 EC) - Television broadcasting - Advertising - National measure prohibiting television advertising for alcoholic beverages marketed in that State, in the case of indirect television advertising resulting from the appearance on screen of hoardings visible during the retransmission of certain sporting events - "Loi Evin'.#Case C-262/02.
Arrest van het Hof (grote kamer) van 13 juli 2004. Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek. Niet-nakoming - Artikel 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) - Televisie-uitzendingen - Reclame - Nationaal verbod op televisiereclame voor in lidstaat verhandelde alcoholhoudende dranken in vorm van indirecte televisiereclame die ontstaat doordat bij doorgifte van bepaalde sportevenementen reclameborden op scherm te zien zijn - Wet-'Evin'. Zaak C-262/02.
Arrest van het Hof (grote kamer) van 13 juli 2004. Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek. Niet-nakoming - Artikel 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) - Televisie-uitzendingen - Reclame - Nationaal verbod op televisiereclame voor in lidstaat verhandelde alcoholhoudende dranken in vorm van indirecte televisiereclame die ontstaat doordat bij doorgifte van bepaalde sportevenementen reclameborden op scherm te zien zijn - Wet-'Evin'. Zaak C-262/02.
„Niet-nakoming – Artikel 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) – Televisieomroep – Reclame – Nationaal verbod op televisiereclame voor in lidstaat verhandelde alcoholhoudende dranken in vorm van indirecte televisiereclame
die ontstaat doordat bij doorgifte van bepaalde sportevenementen reclameborden op scherm te zien zijn – Wet-,Evin’”
Samenvatting van het arrest
Vrij verrichten van diensten – Beperkingen – Verbod op reclame voor alcoholhoudende dranken tijdens televisie-uitzending van
sportevenementen – Rechtvaardiging uit hoofde van bescherming van volksgezondheid
[EG-Verdrag, art. 56, lid 1, en 59 (thans, na wijziging, art. 46, lid 1, EG en 49 EG)]
Een lidstaat die de televisie-uitzending in deze staat door nationale televisiezenders van sportevenementen die in andere
lidstaten plaatsvinden, afhankelijk stelt van de voorafgaande weglating van reclame voor alcoholhoudende dranken, komt de
krachtens artikel 59 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) op hem rustende verplichtingen na.
Een dergelijke televisiereclameregeling vormt een beperking van het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 59
van het Verdrag; zij beperkt immers het vrij verrichten van reclamediensten, doordat de eigenaars van reclameborden reclame
voor alcoholhoudende dranken preventief moeten weigeren ingeval de mogelijkheid bestaat dat het sportevenement in de betrokken
lidstaat wordt uitgezonden. Bovendien belet deze regeling het verrichten van diensten bestaande in de uitzending van televisieprogramma’s,
aangezien de zenders van deze staat de doorgifte van sportevenementen tijdens welke borden met reclame voor in deze staat
verhandelde alcoholhoudende dranken te zien zullen zijn, moeten weigeren, en de organisatoren van sportevenementen die in
het buitenland plaatsvinden, de doorgifterechten niet aan deze zenders kunnen verkopen ingeval de mogelijkheid bestaat dat
tijdens de uitzending van de televisieprogramma’s over dergelijke evenementen indirecte televisiereclame voor dergelijke alcoholhoudende
dranken te zien is.
Een dergelijke televisiereclameregeling streeft echter een met de bescherming van de volksgezondheid verband houdende doelstelling
in de zin van artikel 56, lid 1, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 46, lid 1, EG) na, aangezien maatregelen die
de mogelijkheden van reclame voor alcoholhoudende dranken beperken om het alcoholisme te bestrijden, in overeenstemming zijn
met het streven de volksgezondheid te beschermen.
Bovendien is een dergelijke regeling geschikt om deze doelstelling te verwezenlijken en gaat ze niet verder dan nodig is voor
het bereiken van dat doel. Deze regeling beperkt immers het aantal situaties waarin borden met reclame voor alcoholhoudende
dranken op televisie te zien zijn, en daardoor kan de verspreiding van dergelijke berichten worden beperkt, met als gevolg
dat de televisiekijkers minder stimulansen tot het verbruik van alcoholhoudende dranken krijgen.
In zaak C-262/02,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. van Lier als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
ondersteund doorVerenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door K. Manji als gemachtigde, bijgestaan door K. Beal, barrister,
interveniënt,
tegen
Franse Republiek, vertegenwoordigd door G. de Bergues en R. Loosli-Surrans als gemachtigden,
verweerster,
betreffende een verzoek om vast te stellen dat de Franse Republiek, door de televisie-uitzending in Frankrijk door Franse
televisiezenders van sportevenementen die in andere lidstaten plaatsvinden, afhankelijk te stellen van de voorafgaande weglating
van reclame voor alcoholhoudende dranken, de krachtens artikel 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) op haar
rustende verplichtingen niet is nagekomen,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (grote kamer),,
samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann (rapporteur), A. Rosas, C. Gulmann, J.-P. Puissochet en J. N. Cunha
Rodrigues, kamerpresidenten, R. Schintgen, S. von Bahr en R. Silva de Lapuerta, rechters,
advocaat-generaal: A. Tizzano, griffier: M. Múgica Arzamendi, hoofdadministrateur,
gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 25 november 2003, waarbij de Commissie was vertegenwoordigd door
H. van Lier en W. Wils als gemachtigde; de Franse Republiek door G. de Bergues en R. Loosli-Surrans, en het Verenigd Koninkrijk
door K. Manji, bijgestaan door P. Harris, barrister,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 maart 2004,
het navolgende
Arrest
1
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 16 juli 2002, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen
krachtens artikel 226 EG beroep ingesteld strekkende tot vaststelling dat de Franse Republiek, door de televisie-uitzending
in Frankrijk door Franse televisiezenders van sportevenementen die in andere lidstaten plaatsvinden, afhankelijk te stellen
van de voorafgaande weglating van reclame voor alcoholhoudende dranken, de krachtens artikel 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging,
artikel 49 EG) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Het rechtskader
De materiële bepalingen
2
Loi n° 91‑32 relative à la lutte contre le tabagisme et l’alcoolisme (wet inzake de strijd tegen het roken en het alcoholisme)
van 10 januari 1991, de zogenoemde „wet‑,Evin’” (JORF van 12 januari 1991, blz. 615; hierna: „wet-Evin”), heeft de artikelen
L. 17 tot en met L. 21 van de Code des débits de boissons (wetboek inzake de drankgelegenheden) gewijzigd, die reclame voor
bepaalde alcoholhoudende dranken, te weten deze met een alcoholgehalte van meer dan 1,2°, aan banden leggen.
3
Volgens deze bepalingen is rechtstreekse of indirecte televisiereclame voor alcoholhoudende dranken verboden en dat verbod
wordt bevestigd in artikel 8 van decreet nr. 92-280 van 27 maart 1992, vastgesteld ter uitvoering van artikel 27 van de wet
van 30 september 1986 inzake de communicatievrijheid, en houdende algemene beginselen betreffende de regeling inzake reclame
en sponsoring (JORF van 28 maart 1992, blz. 4313).
4
Andere vormen van reclame zijn daarentegen wel toegestaan krachtens de Franse regeling. Het is bijvoorbeeld toegestaan reclame
voor alcoholhoudende dranken te maken in de geschreven pers, op de radio (behalve op bepaalde tijdstippen) of op affiches
en uithangborden, daaronder begrepen reclameborden in sportstadions enz.
5
Een inbreuk op de wet-Evin vormt naar Frans strafrecht een „wanbedrijf”.
De procedureregels
6
Volgens artikel 42, eerste alinea, van loi n° 86-1067 relative à la liberté de communication (wet inzake de communicatievrijheid)
van 30 september 1986, de zogenoemde „wet-Léotard” (JORF van 1 oktober 1986, blz. 11755), is het de taak van de Conseil supérieur
de l’audiovisuel (Hoge Raad voor het mediabestel; hierna: „CSA”), toe te zien op de toepassing van de wet-Evin. In deze context
kan de CSA de distributeurs van televisiediensten aanmanen hun verplichtingen na te komen en hun administratieve sancties
opleggen ingeval zij de gestelde voorwaarden niet vervullen. Bovendien kan de CSA elke door deze distributeurs gepleegde inbreuk
ter kennis van het openbaar ministerie brengen.
De uitvoeringsbepalingen
7
In 1995 hebben de Franse autoriteiten, te weten de CSA en het ministerie van Jeugdzaken en Sport, en de Franse televisiezenders
een gedragscode opgesteld die is bekendgemaakt in het Bulletin officiel du ministère de la Jeunesse et des Sports. Deze gedragscode bevat een uitlegging van de regels van de wet‑Evin met betrekking tot de toepassing ervan op de televisie-uitzending
van sportevenementen die in het buitenland plaatsvinden (dit wil zeggen rechtstreekse uitzendingen of doorgiftes), tijdens
welke reclame voor alcoholhoudende dranken te zien is, bijvoorbeeld op reclameborden of op de sporttruitjes, en die bijgevolg
indirecte televisiereclame voor alcoholhoudende dranken in de zin van voornoemde wet kunnen bevatten.
8
In deze gedragscode, die juridisch niet afdwingbaar is, wordt bepaald dat voor binationale evenementen die in het buitenland
plaatsvinden (in deze code „andere evenementen” genoemd), de Franse zenders alsmede elke andere aan de Franse wet onderworpen
partij (hierna gezamenlijk: „Franse zenders”), die zelf geen vat hebben op de wijze waarop de opnames worden gemaakt, alle
beschikbare middelen moeten inzetten om te voorkomen dat handelsmerken van alcoholhoudende dranken op het televisiescherm
te zien zijn. Zo moet de Franse zender, wanneer hij de doorgifterechten verkrijgt, zijn buitenlandse partners informeren over
de eisen van de Franse wetgeving en over de regels van deze gedragscode. Ook moet deze zender, voorzover materieel mogelijk
en vóór de uitzending van het sportevenement, bij de houder van de doorgifterechten navraag doen over de reclame die op de
plaats van het gebeuren te zien zal zijn. Ten slotte moet deze zender de beschikbare technische procédés aanwenden om te voorkomen
dat reclameborden voor alcoholhoudende dranken op het televisiescherm te zien zijn.
9
Bij multinationale evenementen die in het buitenland plaatsvinden, kan de Franse zenders daarentegen niet worden verweten
dat zij gedogen dat reclame op het televisiescherm te zien is, wanneer zij beelden uitzenden waarvan zij de opnamevoorwaarden
niet zelf hebben bepaald.
10
In de ten tijde van het onderhavige geding vigerende versie van de gedragscode werden multinationale evenementen gedefinieerd
als evenementen „waarvan de beelden in een groot aantal landen worden doorgegeven en niet kunnen worden geacht hoofdzakelijk
voor het Franse publiek bestemd te zijn”. Binationale evenementen werden gedefinieerd als „andere evenementen die in het buitenland
plaatsvinden, dan die welke in het vorige geval zijn genoemd, wanneer de doorgifte specifiek voor het Franse publiek is bestemd”.
11
Volgens de stukken heeft de CSA, naast de opstelling van de gedragscode, bij de Franse zenders stappen gedaan om te verkrijgen
dat zij als voorwaarde stellen dat geen reclameborden voor alcoholhoudende dranken worden geplaatst, of dat zij gewoon volledig
afzien van de doorgifte van het betrokken evenement. In ten minste een geval heeft de CSA zelfs het openbaar ministerie verzocht,
een Franse zender te vervolgen. Sinds de vaststelling van deze code heeft de CSA echter nog maar een keer, in oktober 1996,
tegen een dergelijke zender geageerd.
De precontentieuze procedure
12
Na de Franse Republiek in de gelegenheid te hebben gesteld haar opmerkingen te maken, heeft de Commissie deze lidstaat op
21 november 1996 een met redenen omkleed advies toegezonden, waarin zij erop wees dat het verbod op televisiereclame voor
in Frankrijk verhandelde alcoholhoudende dranken in de vorm van indirecte televisiereclame die ontstaat doordat op het scherm
reclameborden te zien zijn bij de doorgifte van binationale sportevenementen die in andere lidstaten plaatsvinden, volgens
haar onverenigbaar is met het vrij verrichten van diensten. Deze lidstaat werd ook verzocht, de maatregelen te nemen die nodig
zijn om aan dat met redenen omkleed advies te voldoen binnen een termijn van twee maanden vanaf de kennisgeving ervan.
13
Vervolgens hebben de Commissie en de Franse autoriteiten hun gesprekken voortgezet en deze laatste hebben de gedragscode op
verschillende punten aangepast.
14
Omdat de Commissie evenwel tot de vaststelling was gekomen dat er praktische problemen bij de uitvoering van de wet-Evin bleven
bestaan, en dat de door de Franse autoriteiten voorgestelde wijzigingen daarvoor geen oplossing konden bieden, heeft zij het
onderhavige beroep wegens niet-nakoming ingesteld.
15
Bij beschikking van de president van het Hof van 3 december 2002 is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
overeenkomstig artikel 37, eerste alinea, van het Statuut-EG van het Hof van Justitie en artikel 93, lid 1, van het Reglement
voor de procesvoering toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.
Het beroep
16
Ter ondersteuning van haar beroep voert de Commissie een enkel middel aan, te weten onverenigbaarheid met artikel 59 van het
Verdrag van het Franse verbod op televisiereclame voor in Frankrijk verhandelde alcoholhoudende dranken in de vorm van indirecte
televisiereclame die ontstaat doordat op het scherm reclameborden te zien zijn bij de doorgifte van binationale sportevenementen
die in andere lidstaten plaatsvinden (hierna: „betrokken televisiereclameregeling”).
Argumenten van partijen
17
De Commissie en de regering van het Verenigd Koninkrijk stellen dat artikel 59 van het Verdrag zich verzet tegen de Franse
televisiereclameregeling.
18
Deze regeling beperkt immers het vrij verrichten van reclamediensten en van diensten bestaande in de uitzending van televisieprogramma’s.
19
Ook al kan deze regeling in beginsel gerechtvaardigd zijn om redenen verband houdend met de bescherming van de volksgezondheid,
zoals voortvloeit uit artikel 56, lid 1, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 46, lid 1, EG), juncto artikel 66 ervan
(thans artikel 55 EG), dan nog is zij onevenredig.
20
De Franse regering voert daarentegen aan dat de Franse televisiereclameregeling niet in strijd is met artikel 59 van het Verdrag.
21
Zelfs indien deze regeling een beperking in de zin van artikel 59 van het Verdrag bevat, is zij immers in ieder geval gerechtvaardigd
ter bescherming van de volksgezondheid en uit hoofde van de noodzaak, te voorkomen dat de geldende regeling wordt omzeild.
De Franse regering stelt ook dat een dergelijke regeling evenredig is met de nagestreefde doelstellingen.
Beoordeling door het Hof
22
Artikel 59 van het Verdrag eist de opheffing van iedere beperking van het vrij verrichten van diensten – ook indien deze beperking
zonder onderscheid geldt voor binnenlandse dienstverrichters en dienstverrichters uit andere lidstaten – die de werkzaamheden
van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig gelijksoortige diensten verricht, verbiedt
of anders belemmert (zie in die zin de arresten van 25 juli 1991, Säger, C‑76/90, Jurispr. blz. I-4221, punt 12, en 3 oktober
2000, Corsten, C‑58/98, Jurispr. blz. I-7919, punt 33). Bovendien komt de vrijheid van dienstverrichting zowel de dienstverrichter
als de ontvanger van de dienst ten goede (zie in die zin arrest van 31 januari 1984, Luisi en Carbone, 286/82 en 26/83, Jurispr.
blz. 377, punt 16).
23
Het vrij verrichten van diensten kan echter, indien er geen communautaire harmonisatiemaatregelen bestaan, worden beperkt
door nationale regelingen die gerechtvaardigd zijn om een van de redenen genoemd in artikel 56, lid 1, van het Verdrag, gelezen
in samenhang met artikel 66 ervan, of om dwingende redenen van algemeen belang (zie in die zin arrest van 6 november 2003,
Gambelli e.a., C‑243/01, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 60).
24
In deze context staat het aan de lidstaten te bepalen in welke mate zij de volksgezondheid willen beschermen en hoe dit moet
worden bereikt. Zij moeten hierbij echter binnen de in het Verdrag aangegeven grenzen blijven en met name het evenredigheidsbeginsel
eerbiedigen (zie arrest van 25 juli 1991, Aragonesa de Publicidad Exterior en Publivía, C‑1/90 en C‑176/90, Jurispr. blz. I-4151,
punt 16), ingevolge hetwelk de genomen maatregelen geschikt moeten zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te
waarborgen en niet verder mogen gaan dan nodig is voor het bereiken van dat doel (zie met name arrest Säger, reeds aangehaald,
punt 15; arrest van 23 november 1999, Arblade e.a., C‑369/96 en C‑376/96, Jurispr. blz. I-8453, punt 35; arrest Corsten, reeds
aangehaald, punt 39, en arrest van 22 januari 2002, Canal Satélite Digital, C‑390/99, Jurispr. blz. I-607, punt 33).
25
Aangezien op dat vlak geen communautaire harmonisatieregelen bestaan, moeten in casu voor de beoordeling van de gegrondheid
van het door de Commissie aangevoerde middel achtereenvolgens drie punten worden onderzocht: het bestaan van een beperking
in de zin van artikel 59 van het Verdrag, de aanwezigheid van een van de in artikel 56, lid 1, van het Verdrag, juncto artikel
66 ervan, bedoelde rechtvaardigingsgronden voor de Franse televisiereclameregeling en de evenredigheid van deze regeling.
26
In de eerste plaats staat vast dat de Franse televisiereclameregeling een beperking van het vrij verrichten van diensten in
de zin van artikel 59 van het Verdrag vormt. Deze regeling beperkt immers het vrij verrichten van reclamediensten, doordat
de eigenaars van reclameborden reclame voor alcoholhoudende dranken preventief moeten weigeren ingeval de mogelijkheid bestaat
dat het sportevenement in Frankrijk wordt uitgezonden. Bovendien belet deze regeling het verrichten van diensten bestaande
in de uitzending van televisieprogramma’s. De Franse zenders moeten immers de doorgifte weigeren van sportevenementen tijdens
welke borden met reclame voor in Frankrijk verhandelde alcoholhoudende dranken te zien zullen zijn. Daarnaast kunnen de organisatoren
van sportevenementen die buiten Frankrijk plaatsvinden, de doorgifterechten niet aan de Franse zenders verkopen ingeval de
mogelijkheid bestaat dat tijdens de uitzending van de televisieprogramma’s over dergelijke evenementen indirecte televisiereclame
voor dergelijke alcoholhoudende dranken te zien is.
27
In dit verband faalt het betoog van de Franse regering ter ondersteuning van haar stelling dat de betrokken regeling geen
„beperking” in de zin van artikel 59 van het Verdrag vormt.
28
Hoewel het technisch mogelijk is beelden te maskeren en alleen de borden met reclame voor alcoholhoudende dranken aan het
oog te onttrekken, brengt het gebruik van dergelijke technieken voor de Franse zenders echter hoge extra kosten mee, zoals
de Franse regering ter terechtzitting overigens heeft erkend.
29
Met betrekking tot het argument dat de betrokken Franse televisiereclameregeling op niet-discriminatoire wijze niet alleen
voor de in Frankrijk gefabriceerde alcoholhoudende dranken geldt, maar ook voor alcoholhoudende dranken uit andere landen
die in Frankrijk worden verhandeld, volstaat het eraan te herinneren dat in het kader van het vrij verrichten van diensten
in het concrete geval alleen de herkomst van de betrokken dienst relevant kan zijn.
30
In de tweede plaats staat vast dat de Franse televisiereclameregeling een met de bescherming van de volksgezondheid verband
houdende doelstelling in de zin van artikel 56, lid 1, van het Verdrag nastreeft, zoals de advocaat-generaal in punt 69 van
zijn conclusie heeft uiteengezet. Maatregelen die de mogelijkheden van reclame voor alcoholhoudende dranken beperken om het
alcoholisme te bestrijden, zijn immers in overeenstemming met het streven de volksgezondheid te beschermen (zie arrest van
10 juli 1980, Commissie/Frankrijk, 152/78, Jurispr. blz. 2299, punt 17; arrest Aragonesa de Publicidad Exterior en Publivía,
reeds aangehaald, punt 15, en arrest van 8 maart 2001, Gourmet International Products, C-405/98, Jurispr. blz. I-1795, punt 27).
31
In de derde plaats staat vast dat de Franse televisiereclameregeling geschikt is om het met de bescherming van de volksgezondheid
verband houdende doel te verwezenlijken. Bovendien gaat deze regeling niet verder dan nodig is voor het bereiken van dat doel.
Deze regeling beperkt immers het aantal situaties waarin borden met reclame voor alcoholhoudende dranken op televisie te zien
zijn, en daardoor kan de verspreiding van dergelijke berichten worden beperkt, met als gevolg dat de televisiekijkers minder
stimulansen tot het verbruik van alcoholhoudende dranken krijgen.
32
In dit verband faalt het betoog van de Commissie en het Verenigd Koninkrijk ter ondersteuning van hun stelling dat deze regeling
onevenredig is.
33
Ten slotte behoeft op het argument dat de Franse televisiereclameregeling onsamenhangend is omdat zij alleen voor dranken
met een alcoholgehalte van meer dan 1,2° geldt, en alleen van toepassing is op televisiereclame en niet op tabaksreclame,
slechts te worden geantwoord dat het aan de lidstaten staat te beslissen in welke mate zij de volksgezondheid willen beschermen
en hoe dit moet worden bereikt (zie arrest Aragonesa de Publicidad Exterior en Publivía, reeds aangehaald, punt 16).
34
Aangaande het argument dat de betrokken regeling in de praktijk tot gevolg heeft dat hele evenementen niet kunnen worden uitgezonden
hoewel er minder verstrekkende maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid bestaan, moet worden vastgesteld dat, om
de door de advocaat-generaal in de punten 103 en 104 van zijn conclusie genoemde redenen, er, gelet op de thans beschikbare
technische middelen en de buitensporig hoge kostprijs ervan, momenteel geen minder verstrekkende maatregel bestaat om indirecte
televisiereclame voor alcoholhoudende dranken die ontstaat doordat bij de doorgifte van sportevenementen reclameborden zichtbaar
zijn, uit te sluiten of aan het oog te onttrekken. Aangezien deze reclame slechts sporadisch en gedurende enkele seconden
op het televisiescherm verschijnt, is het niet mogelijk de inhoud ervan te controleren of samen met de televisieboodschap
op het scherm een waarschuwing tegen het gevaar van overmatig alcoholverbruik in te voegen.
35
Met betrekking tot het argument dat uit de Franse televisiereclameregeling voortvloeit dat televisiereclame voor alcoholhoudende
dranken is toegestaan tijdens uitzendingen met een – in absolute cijfers – zeer hoge kijkdichtheid in Frankrijk (multinationale
evenementen), doch verboden is tijdens uitzendingen met een minder hoge kijkdichtheid (binationale evenementen), behoeft enkel
te worden vastgesteld dat deze regeling, doordat het verbod is beperkt tot indirecte reclame bij de doorgifte van sportevenementen
die specifiek voor het Franse publiek zijn bestemd en waarbij de reclame dus alleen dat publiek als specifieke doelgroep kan
hebben, de maatregel alleen maar minder belemmerend voor het vrij verrichten van diensten en bijgevolg meer evenredig met
het beoogde doel kan maken.
36
Hetzelfde geldt voor het argument dat de betrokken Franse televisiereclameregeling in de praktijk slechts wordt toegepast
op reclame voor in Frankrijk verhandelde alcoholhoudende dranken. Doordat het verbod is beperkt tot reclame voor in Frankrijk
verhandelde producten en de werkingssfeer van dat verbod dus beperkt is, wordt de belemmering van het vrij verrichten van
diensten kleiner en bijgevolg meer evenredig met het beoogde doel.
37
Aangaande het argument dat in bepaalde lidstaten reclame voor alcoholhoudende dranken is toegestaan, moet worden vastgesteld
dat, zoals de advocaat-generaal in punt 106 van zijn conclusie heeft toegelicht, het feit dat in een lidstaat minder strikte
regels gelden dan in een andere, niet betekent dat deze laatste onevenredig zijn (arrest van 10 mei 1995, Alpine Investments,
C-384/93, Jurispr. blz. I-1141, punt 51).
38
Met betrekking tot het argument dat de toepassing van de Franse reclameregeling en de controles die in een andere lidstaat
in het kader van de aldaar geldende procedures zijn uitgevoerd, elkaar kunnen overlappen, zij opgemerkt dat, zoals de advocaat-generaal
in punt 105 van zijn conclusie heeft geconstateerd, wanneer de lidstaat waar het sportevenement plaatsvindt, de uitzending
van beelden met reclameborden voor alcoholhoudende dranken verbiedt, dat evenement in Frankrijk kan worden uitgezonden zonder
dat controles noodzakelijk zijn. Wanneer daarentegen in de lidstaat waar dat evenement plaatsvindt, geen dergelijk verbod
bestaat, wordt alleen een controle door de Franse autoriteiten uitgevoerd.
39
Aangaande het argument dat sommige bepalingen van deze regeling vaag zijn, behoeft slechts te worden vastgesteld dat, om de
redenen die de advocaat-generaal in punt 91 van zijn conclusie heeft aangegeven, de betrokken bepalingen voldoende duidelijk
en nauwkeurig zijn. De betrokken televisiereclameregeling omschrijft immers met een voor de betrokken zenders voldoende nauwkeurigheid
in welke gevallen de doorgifte van sportevenementen verboden is.
40
Uit het voorgaande volgt dat het enige middel dat de Commissie ter ondersteuning van haar beroep aanvoert, moet worden afgewezen
en dat het beroep derhalve moet worden verworpen.
Kosten
41
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden
verwezen, voorzover dat is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering
van de Franse Republiek te worden verwezen in de kosten. Overeenkomstig artikel 69, lid 4, eerste alinea, van dat reglement,
draagt het Verenigd Koninkrijk zijn eigen kosten.
HET HOF VAN JUSTITIE (grote kamer),
rechtdoende:
1)
Verwerpt het beroep.
2)
Verwijst de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.
3)
Verstaat dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zijn eigen kosten draagt.
Skouris
Jann
Rosas
Gulmann
Puissochet
Cunha Rodrigues
Schintgen
von Bahr
Silva de Lapuerta
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 13 juli 2004.