Conclusions
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
C. STIX-HACKL
van 3 juni 2003 (1)
Zaak C-140/02
Regina
tegen
Minister of Agriculture, Fisheries and Food
ex parte: S. P. Anastasiou (Pissouri) Ltd e.a.
in tegenwoordigheid van: Cypfruvex (UK) Ltd en Cypfruvex Fruit and Vegetable (Cypfruvex) Enterprises Ltd
[verzoek van het House of Lords (Verenigd Koninkrijk) om een prejudiciële beslissing]
„Uitlegging van richtlijn 77/93/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen
op het grondgebied van de lidstaten van voor planten of voor plantaardige producten schadelijke organismen – Citrusvruchten van oorsprong uit ten noorden van VN-bufferzone gelegen gedeelte van Cyprus, die naar de Republiek Turkije
worden vervoerd met het oog op de invoer in een lidstaat van de Gemeenschap – Vermelding van oorsprong – Plaats waar aan dit vereiste kan worden voldaan”
I ─ Inleiding
1. Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de invoer van citrusvruchten uit het noordelijke gedeelte van
Cyprus (de zogenoemde
Turkse Republiek Noord-Cyprus) in het Verenigd Koninkrijk en is reeds de derde in een reeks van gelijkaardige prejudiciële procedures
(2)
met betrekking tot een bepaalde versie van richtlijn 77/93/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de beschermende
maatregelen tegen het binnenbrengen op het grondgebied van de lidstaten van voor planten of voor plantaardige producten schadelijke
organismen
(3)
(hierna:
richtlijn 77/93). Juridisch gezien heeft deze procedure betrekking op het stelsel van gezondheidscontroles van uit derde landen in de Gemeenschap
ingevoerde planten en plantaardige producten, maar in politiek opzicht is zij niet zonder belang voor de betrekkingen van
de Gemeenschap met Turkije en ook met Cyprus, waarvan de toetreding tot de Europese Unie is voorzien voor 1 mei 2004.
II ─ Rechtskader
2. Voor de onderhavige procedure is richtlijn 77/93, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/683/EEG van de Raad van 19 december 1991
(4)
en richtlijn 92/103/EEG van de Commissie van 1 december 1992
(5)
, relevant.
3. Artikel 12, lid 1, van de richtlijn, zoals deze ten tijde van de in geding zijnde importen gold, bepaalt: De lidstaten schrijven ten aanzien van het op hun grondgebied binnenbrengen van de in bijlage V, deel B, genoemde planten,
plantaardige producten of ander materiaal, van herkomst uit derde landen, ten minste voor:
a) dat deze planten, plantaardige producten of ander materiaal, alsmede hun verpakking, officieel grondig worden onderzocht en
wel geheel of aan de hand van een representatief monster en dat zo nodig ook de vervoermiddelen officieel worden onderzocht,
teneinde, voorzover dit kan worden geconstateerd, na te gaan:
-
- ─
of zij niet zijn aangetast door de in bijlage I, deel A, genoemde schadelijke organismen,
-
- ─
ten aanzien van de in bijlage II, deel A, genoemde planten of plantaardige producten, of deze niet zijn aangetast door de
schadelijke organismen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd,
-
- ─
ten aanzien van de in bijlage IV, deel A, genoemde planten, plantaardige producten of ander materiaal, of deze beantwoorden
aan de bijzondere eisen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd;
b) dat deze vergezeld dienen te gaan van de in de artikelen 7 en 8 voorgeschreven certificaten, en dat het gezondheidscertificaat
niet meer dan 14 dagen vóór de datum waarop de planten, plantaardige producten of ander materiaal het land van verzending
hebben verlaten, mag zijn opgesteld. De in de artikelen 7 en 8 voorgeschreven certificaten worden afgegeven door diensten
die daartoe bevoegd zijn in het kader van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten of ─ voor landen die
geen partij bij dit Verdrag zijn ─ op grond van de wettelijke bepalingen of voorschriften van het land [...] [...]
4. Artikel 12, lid 5, bepaalt dat tussen de Commissie en bepaalde derde landen kan worden overeengekomen dat ook in het betrokken
derde land inspectiewerkzaamheden op gezag van de Commissie kunnen worden uitgevoerd.
5. In artikel 12 van de richtlijn wordt verwezen naar de artikelen 7 en 8, die evenals artikel 6 in beginsel betrekking hebben
op planten, plantaardige producten of ander materiaal van oorsprong uit de Gemeenschap.
6. Volgens artikel 7, lid 1, van de richtlijn kan een gezondheidscertificaat worden afgegeven wanneer op grond van het in artikel 6,
leden 1 en 2, voorgeschreven onderzoek kan worden aangenomen dat aan de in dat artikel genoemde voorwaarden is voldaan. Artikel 8,
lid 2, stelt de lidstaat, op wiens grondgebied de producten zijn opgesplitst, opgeslagen of anders verpakt, vrij van een nieuw
onderzoek indien de producten op zijn grondgebied niet hebben blootgestaan aan fytosanitaire risico's; in dat geval stelt
de lidstaat een gezondheidscertificaat voor wederuitvoer op en hecht dat aan het oorspronkelijke gezondheidscertificaat.
7. Volgens artikel 6, lid 1, van de richtlijn worden de in bijlage V, deel A, genoemde planten, plantaardige producten of ander
materiaal, alsmede hun verpakking, en zonodig ook de gebruikte vervoermiddelen officieel grondig onderzocht en wel geheel
of aan de hand van een representatief monster, teneinde na te gaan:
a) of zij niet zijn aangetast door de in bijlage I, deel A, genoemde schadelijke organismen;
b) ten aanzien van de in bijlage II, deel A, genoemde planten of plantaardige producten, of deze niet zijn aangetast door de
schadelijke organismen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd;
c) ten aanzien van de in bijlage IV, deel A, genoemde planten, plantaardige producten of ander materiaal, of deze beantwoorden
aan de bijzondere eisen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd.
8. Artikel 6, lid 4, van de richtlijn voegt hieraan toe dat de in de voorgaande leden van dit artikel bedoelde officiële controles
regelmatig dienen plaats te vinden op het bedrijf van de producent, bij voorkeur op de plaats van productie, en betrekking
moeten hebben op de planten of plantaardige producten die de producent teelt, produceert of gebruikt of die anderszins op
zijn bedrijf aanwezig zijn, alsmede op het gebruikte groeimedium.
9. In het kader van voornoemde bepalingen vallen de citrusvruchten uit het noordelijke gedeelte van Cyprus waarop het hoofdgeding
betrekking heeft, onder de in bijlage V genoemde planten en plantaardige producten en moeten zij dus aan een fytosanitaire
controle worden onderworpen. Zij kunnen zijn aangetast door de in bijlage I of bijlage II genoemde schadelijke organismen.
10. Bovendien komen de betrokken citrusvruchten voor in bijlage IV, deel A, van richtlijn 77/93. Dit betekent dat artikel 9, lid 1,
van toepassing is, dat luidt als volgt:
- ─
In het geval van planten, plantaardige producten of andere materialen waarop de bijzondere eisen van bijlage IV, deel A, van
toepassing zijn, moet het uit hoofde van artikel 7 vereiste officiële fytosanitaire certificaat in het land van oorsprong
van de planten, plantaardige producten en andere materialen zijn afgegeven. Deze bepaling is niet van toepassing:
- ─
wat hout betreft, indien [...]; wat hout betreft, indien [...];
- ─
in de overige gevallen, voorzover ook op andere plaatsen dan de plaats van oorsprong kan worden voldaan aan de bijzondere
voorschriften van bijlage IV, deel A.in de overige gevallen, voorzover ook op andere plaatsen dan de plaats van oorsprong kan worden voldaan aan de bijzondere
voorschriften van bijlage IV, deel A.
11. De bijzondere eisen zijn vastgelegd in de punten 16.1 tot en met 16.4 van bijlage IV, deel A.
(6)
12. Volgens punt 16.1 in de hier relevante versie moeten de vruchten van Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf., en de hybriden
daarvan, van oorsprong uit derde landen
van de steel zijn ontdaan en moet de oorsprong op adequate wijze op de verpakking zijn vermeld, onverminderd de verbodsbepalingen die gelden voor de in bijlage III, deel B, punten 2, en 3, bedoelde vruchten.
13. De punten 16.2, 16.3 en 16.4 bepaalden in de relevante versie in wezen, dat voor de vruchten van Citrus L., Fortunella Swingle,
Poncirus Raf., en de hybriden daarvan, van oorsprong uit derde landen waar bepaalde schadelijke organismen voorkomen, een
officiële verklaring is vereist dat de vruchten van oorsprong zijn uit gebieden die bekend staan als zijnde vrij van de betrokken
schadelijke organismen. Indien aan deze eis niet kan worden voldaan, is een officiële verklaring vereist dat op de plaats
van productie en in de onmiddellijke omgeving daarvan geen symptomen van die organismen zijn waargenomen en/of dat de vruchten
vrij zijn van de betrokken schadelijke organismen. Indien aan deze eis evenmin kan worden voldaan, is een officiële verklaring
nodig dat de vruchten op een adequate wijze zijn behandeld.
14. De punten 16.1 tot en met 16.4 zijn gewijzigd bij richtlijn 98/2/EG van de Commissie van 8 januari 1998
(7)
(hierna:
richtlijn 98/2). Volgens deze richtlijn moet er ook een officiële verklaring zijn dat de vruchten vrij zijn van schadelijke organismen,
wanneer zij afkomstig zijn uit landen die vrij zijn van dergelijke organismen. Deze wijziging is evenwel pas van kracht geworden
nadat de feiten in het hoofdgeding zich hadden voorgedaan.
III ─ De voorgeschiedenis, de feiten en de prejudiciële vragen
15. De onderhavige procedure vormt een nieuwe fase in een geschil tussen een aantal producenten en exporteurs van citrusvruchten,
waaronder S.P. Anastasiou (Pissouri) Ltd, die in het ten zuiden van de VN-bufferzone gelegen gedeelte van Cyprus zijn gevestigd,
en de Minister of Agriculture, Fisheries and Food.
16. De eerste fase van het geschil (hierna:
Anastasiou I) betrof de vraag of een certificaat inzake goederenverkeer en een fytosanitair certificaat, die de indruk wekken in overeenstemming
met de communautaire voorschriften te zijn afgegeven, geldig zijn indien zij zijn afgegeven door ambtenaren van de
Turkse Republiek Noord-Cyprus.
17. Na het arrest van het Hof in de zaak Anastasiou I
(8)
in 1994 begonnen de ondernemingen citrusvruchten uit het ten noorden van de VN-bufferzone gelegen gedeelte van Cyprus naar
de Gemeenschap uit te voeren via een Turkse haven, waar de fytosanitaire certificaten werden afgegeven door de bevoegde Turkse
autoriteiten. Daarmee reageerden de ondernemingen op de beslissing van het Hof, dat de autoriteiten van een lidstaat bij de
invoer van citrusvruchten uit Cyprus geen andere fytosanitaire certificaten mogen aanvaarden dan die welke zijn afgegeven
door de bevoegde autoriteiten van de Republiek Cyprus.
18. In de tweede fase van het geschil ging het om een vraag die in de eerste zaak niet relevant was, namelijk of de in de
Turkse Republiek Noord-Cyprus geproduceerde citrusvruchten met een door Turkije afgegeven certificaat in het Verenigd Koninkrijk konden worden ingevoerd.
In zijn arrest van 4 juli 2000 (hierna:
Anastasiou II)
(9)
verklaarde het Hof dat het een lidstaat is toegestaan planten uit een derde land, waarvoor een gezondheidscertificaat moet
worden afgegeven onder meer ten bewijze dat aan bijzondere eisen is voldaan, tot zijn grondgebied toe te laten, indien een
certificaat van de bevoegde instanties van het land van oorsprong ontbreekt, maar de planten vergezeld gaan van een certificaat
dat is afgegeven in een derde land, niet zijnde het land van oorsprong, mits:
- ─
de planten in het land waarin de controle heeft plaatsgevonden, waren ingevoerd voordat zij van daar naar de Gemeenschap werden
uitgevoerd;
- ─
de planten zich gedurende een zodanige periode en onder zodanige omstandigheden in dat land hadden bevonden, dat aldaar de
desbetreffende controles konden worden verricht;
- ─
de planten niet zijn onderworpen aan bijzondere eisen die slechts op de plaats van oorsprong in acht kunnen worden genomen.
19. Voorts verklaarde het Hof dat de betrokken lidstaat de redenen waarom het gezondheidscertificaat niet in het land van oorsprong
is afgegeven, niet in aanmerking dient te nemen voor de vaststelling of het certificaat aan de door de richtlijn gestelde
vereisten voldoet.
20. De derde procedure die thans bij het Hof aanhangig is, betreft twee transporten van citrusvruchten die afkomstig waren uit
het ten noorden van de VN-bufferzone gelegen gedeelte van Cyprus. In maart 1995 werden de vruchten via een haven in Turkije
naar het Verenigd Koninkrijk verscheept, vergezeld van fytosanitaire certificaten die door de Turkse autoriteiten waren afgegeven.
De beide importeurs van het fruit uit het noordelijke gedeelte van Cyprus, Cypfruvex (UK) Ltd en Cypfruvex Fruit and Vegetable
(Cypfruvex) Enterprises Ltd (hierna tezamen:
Cypfruvex) zijn tussengekomen in de procedures als direct-belanghebbenden.
21. Anastasiou en de overige appellanten betoogden voor het House of Lords, waar het geding opnieuw aanhangig is gemaakt, dat
de litigieuze citrusvruchten zijn onderworpen aan de bijzondere eisen van bijlage IV, deel A, waaraan alleen in het land van
oorsprong kan worden voldaan. Zonder het overeenkomstige certificaat mogen zij niet in het Verenigd Koninkrijk worden ingevoerd.
22. Aangezien het arrest Anastasiou II naar zijn mening op dit punt geen antwoord bood, heeft het House of Lords bij beschikking
van 17 december 2001, ingekomen bij het Hof op 16 april 2002, om een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vragen:
1) Wanneer citrusvruchten van oorsprong uit een derde land zijn verscheept naar een ander derde land, kan dan alleen in het land
van oorsprong worden voldaan aan de in punt 16.1 van bijlage IV, deel A, bij richtlijn 77/93/EEG, thans richtlijn 2000/29/EG,
gestelde bijzondere eis, dat op de verpakking de oorsprong op adequate wijze moet zijn vermeld, of kan hieraan ook worden
voldaan in dit andere derde land?
2) Moet de door de punten 16.2 tot en met 16.4 van richtlijn 2000/29/EG geëiste officiële verklaring over het land van oorsprong
worden afgegeven door een ambtenaar in het land van oorsprong, of mag deze ook worden afgegeven door een ambtenaar in dit
andere derde land?
IV ─ De eerste prejudiciële vraag: punt 16.1 van bijlage IV, deel A, van richtlijn 77/93
A ─
Argumenten van partijen
23. Anastasiou verdedigt de opvatting dat de vermelding van de oorsprong enkel op de plaats van oorsprong kan worden aangebracht.
Dit volgt onder meer uit het feit dat de bijzondere eisen tot doel hebben een hoger niveau van bescherming te waarborgen dan
een fytosanitair certificaat dat door het land van verzending is afgegeven.
24. De vaststelling van de oorsprong van de goederen op de plaats van oorsprong vergemakkelijkt de opsporing van eventuele besmettingsbronnen
en de samenwerking met de autoriteiten van het derde land. Bovendien is iemand die zich op de plaats van oorsprong bevindt,
beter in staat om de werkelijke oorsprong vast te stellen.
25. Volgens Anastasiou kunnen met het oog op de twee in punt 16.1 genoemde bijzondere eisen in elk geval verschillende voorschriften
worden gesteld. De bij richtlijn 98/2 ingevoerde wijziging van de punten 16.2 tot en met 16.4 biedt slechts extra bescherming.
26. Cypfruvex, die de opvatting van de minister van Landbouw deelt, wijst erop dat het standpunt van Anastasiou zou leiden tot
een invoerstop voor citrusvruchten uit het noordelijke gedeelte van Cyprus. Aan het vereiste van de vermelding van de oorsprong
kan in elk derde land worden voldaan. Uit artikel 9, lid 1, van richtlijn 77/93 kan worden afgeleid dat ook een controleorgaan
van een ander land dan het land van oorsprong de vermelding van de oorsprong, met inbegrip van het adequate karakter daarvan,
kan controleren. De manier waarop deze controle plaatsvindt, moet worden bepaald door het derde land dat het fytosanitaire
certificaat afgeeft. Het controleorgaan hoeft niet de oorsprong na te gaan, noch de verpakking te controleren of een certificaat
van oorsprong af te geven. De vermelding van de oorsprong mag overigens niet worden verward met de officiële verklaring oorsprong,
die andere doeleinden dient en door de autoriteiten van het land van oorsprong wordt afgegeven. Uit richtlijn 98/2 volgt dat
de officiële verklaring van oorsprong en het vereiste van vermelding van de oorsprong naast elkaar staan. De voor uitvoer
bestemde vruchten uit het noordelijke gedeelte van Cyprus worden verpakt en van etiketten voorzien volgens voorschriften die
nagenoeg identiek zijn aan die van de Republiek Cyprus. Onjuiste vermeldingen van de oorsprong zijn derhalve uitgesloten.
Overigens is Cyprus vrij van schadelijke organismen, waardoor niemand er belang bij heeft een onjuiste plaats van oorsprong
te vermelden. Het is niet de taak van het Hof om de activiteiten te controleren van de Turkse autoriteiten, die kunnen samenwerken
met de autoriteiten van de
Turkse Republiek Noord-Cyprus. De lidstaten hoeven op hun beurt alleen met de Turkse autoriteiten samen te werken.
27. De Griekse regering wijst erop dat de vermelding van de oorsprong tot doel heeft de veiligheid van handelstransacties en de
gezondheid van planten te waarborgen. De vermelding moet worden aangebracht door de autoriteiten van het land van oorsprong,
omdat deze het beste in staat zijn de inachtneming van de doelstellingen te verzekeren en zij de bevoegde diensten zijn. De
Turkse Republiek Noord-Cyprus is in ieder geval geen derde land dat de vereiste certificaten kan afgeven. Uit het arrest Anastasiou I volgt dat alleen
de autoriteiten van de Republiek Cyprus de vermelding van de oorsprong kunnen aanbrengen. De Turkse autoriteiten mogen enkel
optreden ten aanzien van producten uit Cyprus waarop de oorsprong is vermeld door de Cypriotische autoriteiten.
28. De regering van het Verenigd Koninkrijk merkt op dat het fytosanitair certificaat is ingevoerd bij het Internationaal Verdrag
voor de bescherming van planten van 1951 en dat sindsdien alle fytosanitaire certificaten een officiële verklaring over de
plaats van oorsprong moeten bevatten. Dit vereiste geldt dan ook niet alleen voor de in bijlage IV, deel A, bij richtlijn
77/93 genoemde producten. Uit het arrest Anastasiou II blijkt dat een officiële verklaring over de plaats van oorsprong ook
door een derde land kan worden afgegeven. De vermelding van de oorsprong kan ook worden aangebracht door een ander land dan
het land dat de schriftelijke verklaring afgeeft dat een dergelijke vermelding is aangebracht. Bovendien is de communautaire
regeling sinds 1993 niet meer zo streng.
29. De vermelding van de oorsprong dient twee doelen: het eerste doel, het weren van vruchten uit bepaalde gebieden, is sinds
1999 niet meer actueel; het tweede doel, het kunnen achterhalen van de oorsprong van de vruchten, is relatief, omdat er geen
verplichting bestaat om de identiteit van de exporteur op de verpakking te vermelden. Aangezien de vermelding van de oorsprong
minder belangrijk is dan het fytosanitair certificaat, moeten daarvoor geen strengere vereisten gelden dan voor de verklaring
over het land van oorsprong in het fytosanitair certificaat, dat ook door een ander land dan het land van oorsprong kan worden
afgegeven.
30. Volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk moet de Commissie enkel samenwerken met die autoriteiten wier handelingen
door de lidstaten moeten worden erkend. Samenwerking met de
Turkse Republiek Noord-Cyprus is evenwel ook mogelijk. Per slot van rekening hebben citrusvruchten uit het noordelijke gedeelte van Cyprus nooit problemen
met schadelijke organismen veroorzaakt. De bij richtlijn 98/2 ingevoerde wijzigingen zijn niet van belang voor de uitlegging
van punt 16.1.
31. Volgens de Commissie was de vermelding van de oorsprong vóór de wijziging bij richtlijn 98/2 het enige middel om te controleren
of de producten uit een land kwamen dat vrij van ziekten was. Sinds deze wijziging komt het er eerder op aan, dat de in de
punten 16.2 tot en met 16.3a genoemde vereisten in acht zijn genomen. Uit artikel 9, lid 1, van richtlijn 77/93 blijkt dat
de afgifte van het fytosanitair certificaat de kern van de controle vormt, omdat het de officiële bevestiging is dat aan de
vereisten is voldaan. Deze controle is alleen zinvol indien de persoon die het certificaat afgeeft, ook werkelijk in staat
is dat te bevestigen.
32. Wanneer de vereisten betrekking hebben op bijzondere eigenschappen van de plaats waar de vruchten worden geteeld, kan het
certificaat alleen worden afgegeven door een persoon die uit eigen wetenschap kan bevestigen dat de vruchten afkomstig zijn
van een bepaalde plaats. De controles met betrekking tot de in de punten 16.1 tot en met 16.4 genoemde vereisten kunnen dus
enkel worden uitgevoerd door een persoon die in het desbetreffende land aanwezig is en die op de hoogte is van de oorsprong
van de vruchten. Aangezien Cyprus vrij is van de onder deze bepalingen vallende schadelijke organismen, hoeft alleen te worden
onderzocht of de officiële bevestiging uitsluitend door de erkende Cypriotische autoriteiten kan worden gegeven.
33. Op dit punt sluit de Commissie zich aan bij de opvatting van advocaat-generaal Fennelly in de zaak Anastasiou II. Uitgaande
van het doel dat de gemeenschapswetgever met richtlijn 98/2 nastreefde, stelt zij zich op het standpunt dat de vermelding
van de oorsprong er altijd toe moet dienen de oorsprong van de vruchten vast te stellen en te verzekeren dat ze ofwel afkomstig
zijn uit een gebied dat vrij is van schadelijke organismen, ofwel vergezeld worden door het vereiste certificaat. Het certificaat
kan altijd alleen door een persoon in het land van oorsprong worden afgegeven.
34. De Commissie komt derhalve tot de conclusie dat de inachtneming van de in de punten 16.1 tot en met 16.4 genoemde bijzondere
eisen uitsluitend in het land van oorsprong kan worden gewaarborgd.
B ─
Beoordeling
35. In punt 16.1 van bijlage IV, deel A, bij richtlijn 77/93 worden twee bijzondere eisen geformuleerd: ten eerste moeten de vruchten
van de steel zijn ontdaan en ten tweede moet de oorsprong op de verpakking zijn vermeld. De eerste prejudiciële vraag heeft
enkel betrekking op het tweede vereiste.
36. Waar het eerste vereiste (dat de vruchten van de steel moeten zijn ontdaan) altijd en overal kan worden gecontroleerd en geen
bepaalde deskundigheid vereist, roept het tweede vereiste juridisch wat meer vragen op.
37. In de onderhavige procedure gaat het namelijk niet alleen om de vraag waar kan worden vastgesteld of een bepaalde vermelding
op een verpakking is aangebracht, maar ook ─ zoals blijkt uit de formulering van de prejudiciële vraag en de feiten in het
hoofdgeding ─ om de vraag of de inachtneming van deze bijzondere eis uitsluitend in het land van oorsprong kan worden gewaarborgd.
Het draait dus om de voorwaarde, zoals geformuleerd in artikel 9, lid 1, tweede volzin, tweede streepje, van richtlijn 77/93.
38. Advocaat-generaal Fennelly heeft er in de zaak Anastasiou II al op gewezen dat bepaalde obstakels eraan in de weg staan dat
de autoriteiten van het ene derde land het bewijs leveren van de oorsprong in een ander derde land. Zo is het volgens hem
de vraag welke betrouwbare documenten hiervoor kunnen worden gebruikt, waarbij verschepingsdocumenten in ieder geval niet
in aanmerking komen.
(10)
39. Voorts meen ik met advocaat-generaal Fennelly
(11)
, zij het in casu om andere redenen, dat het arrest in de zaak Huygen e.a.
(12)
hier niet kan worden toegepast. In die zaak ging het om de uitlegging van een bepaling van een vrijhandelsovereenkomst, volgens
welke bepaling het land van invoer onder bepaalde voorwaarden de documenten van het land van uitvoer mag controleren en andere
bewijzen van de oorsprong van de goederen mag aanvaarden. Richtlijn 77/93 bevat evenwel geen vergelijkbare bepaling.
40. Allereerst wil ik erop wijzen dat artikel 9, lid 1, van richtlijn 77/93 het beginsel vastlegt dat bij planten waarvoor de
bijzondere eisen van bijlage IV, deel A, gelden, het officiële fytosanitaire certificaat in het land van oorsprong moet zijn
afgegeven.
41. Daarop wordt in artikel 9, lid 1, tweede volzin, tweede streepje, slechts één uitzondering gemaakt. Het uitleggingsprobleem
wordt veroorzaakt door het feit dat de uitzondering in het tweede streepje, die hier van toepassing is, op het eerste gezicht
dezelfde materiële werkingssfeer lijkt te hebben, dat wil zeggen voor alle bijzondere eisen van bijlage IV, deel A, geldt.
Aangezien het echter niet waarschijnlijk is dat de gemeenschapswetgever overbodige voorschriften vaststelt, moet deze uitzonderingsbepaling
aldus worden begrepen dat zij enkel voor bepaalde bijzondere eisen geldt. Uit de formulering, dat
ook op andere plaatsen dan de plaats van oorsprong kan worden voldaan aan de bijzondere voorschriften van bijlage IV, deel
A, kan worden afgeleid dat de uitzondering van het tweede streepje alleen geldt voor planten die aan dit vereiste voldoen.
Zo niet, dan geldt de lex generalis van artikel 9, lid 1, namelijk dat het fytosanitaire certificaat in het land van oorsprong
moet worden afgegeven.
42. Het valt niet te ontkennen dat overal kan worden nagegaan of de verpakking een vermelding draagt. Ook het aanbrengen van een
teken kan overal plaatsvinden.
43. Wanneer men zich evenwel realiseert dat het om een vermelding gaat die betrekking heeft op de oorsprong en die adequaat moet
zijn, zal men strenge eisen moeten stellen aan de inachtneming van de bijzondere eisen.
44. Dat de uitzonderingsbepaling van artikel 9, lid 1, tweede streepje, restrictief moet worden uitgelegd, blijkt ook nog ergens
anders uit. Volgens deze uitzonderingsbepaling moet reeds aan de bijzondere eisen worden voldaan wanneer de afgifte van het
fytosanitair certificaat op een andere
plaats van oorsprong moet plaatsvinden. Strikt genomen geldt dat dus ook voor andere plaatsen binnen hetzelfde
land van oorsprong. Wanneer het bovendien ook nog om een ander land gaat, moeten nóg strengere eisen worden gesteld aan de inachtneming
van de bijzondere eisen.
45. Dit onderstreept het belang van de in artikel 9, lid 1, van richtlijn 77/93 geformuleerde voorwaarde dat het om een fytosanitair
certificaat uit hoofde van artikel 7 moet gaan. In het eerste lid van artikel 7, in de hier relevante versie, wordt evenwel
als voorwaarde voor de afgifte van het certificaat gesteld dat
op grond van het in artikel 6 [...] voorgeschreven onderzoek kan worden aangenomen dat aan de in dat artikel genoemde voorwaarden
is voldaan.
46. Tot de in artikel 6 van richtlijn 77/93 genoemde voorwaarden behoort ook de in artikel 6, lid 4, sub b, opgenomen voorwaarde,
dat de officiële controles
dienen plaats te vinden op het bedrijf van de producent, bij voorkeur op de plaats van productie.
47. Hierna zal ik onderzoeken of deze voorwaarde van artikel 6, lid 4, sub b, van richtlijn 77/93 enkel geldt voor communautaire
producten of ook voor producten uit derde landen.
48. In het arrest Anastasiou II heeft het Hof voor recht verklaard dat in de achtste overweging van de considerans van richtlijn
91/683
de conclusie [...], dat dergelijke controles derhalve [op de plaats van productie] moeten worden uitgevoerd, [...] slechts
voor communautaire producten geldt.
(13)
49. Te dien aanzien merk ik op, ten eerste dat de tekst van artikel 6, lid 4, sub b, van richtlijn 77/93 een dergelijk onderscheid
niet maakt. Ten tweede is het uitgangspunt in de achtste overweging van de considerans van richtlijn 91/683, dat
de plaats van productie het geschiktst is, niet beperkt tot communautaire producten.
50. Ten derde had de gemeenschapswetgever de werkingssfeer van artikel 6, lid 4, van richtlijn 77/93 ook achteraf kunnen beperken
tot communautaire producten. De gemeenschapswetgever heeft ook gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid de werkingssfeer te beperken,
en wel met richtlijn 94/13/EG
(14)
, maar hij heeft geen uitzondering gemaakt voor producten van derde landen.
51. Ik wil er echter op wijzen dat het Hof in het arrest Anastasiou II nadrukkelijk heeft overwogen, dat moet worden vermeden
dat
ten aanzien van producten van buiten de Gemeenschap minder strenge eisen zouden gelden.
(15)
52. Doch ook volgens deze minder strenge maatstaf blijft het een feit dat ook voor producten uit derde landen geldt dat de plaats
van productie de
meest geschikte plaats voor de controle is. Dit geldt des te meer voor een bijzondere eis die een geografisch uitgangspunt heeft, zoals de vermelding
van de oorsprong.
53. Daar komt nog bij dat punt 16.1 niet zomaar een vermelding van de oorsprong voorschrijft, maar een
adequate.
(16)
Of een vermelding van de oorsprong adequaat is, hangt enerzijds af van de inhoud (tekst, symbolen, enz.) en anderzijds van
de manier waarop zij is aangebracht, gelet onder meer op de beoogde duurzaamheid daarvan.
54. Tegen het argument dat de uitzonderingsbepaling van artikel 9, lid 1, van richtlijn 77/93 zinledig zou worden indien de afgifte
in het land van oorsprong moet plaatsvinden, kan worden ingebracht dat de uitzondering ook op punt 16.1 van toepassing is,
en wel met betrekking tot het vereiste dat de vruchten van de steel worden ontdaan.
55. Evenmin kan het argument worden aanvaard dat uit artikel 12, lid 1, sub b, van richtlijn 77/93 ─ volgens hetwelk het fytosanitair
certificaat niet meer dan 14 dagen vóór de datum waarop de goederen het land van verzending hebben verlaten, mag zijn opgesteld ─
volgt dat de certificaten van het land van verzending in casu moeten worden erkend. Deze bepaling behelst slechts de mogelijkheid,
die overigens als uitzondering moet worden beschouwd, dat ook een certificaat van een ander derde land dan het derde land
van oorsprong moet worden erkend. Deze uitzonderingsbepaling is echter alleen onder bepaalde voorwaarden van toepassing, die
in het onderhavige geval niet aan de orde zijn.
56. Door de regering van het Verenigd Koninkrijk is voorts betoogd dat één doel van de oorsprongsvermelding, namelijk het bewijs
dat de citrusvruchten uit een bepaald gebied afkomstig zijn, in 1999 is komen te vervallen. Hier volstaat de opmerking dat
de feiten van het hoofdgeding moeten worden beoordeeld op basis van de voorheen, dus vóór 1999 geldende regeling.
57. Verder is nog naar voren gebracht dat de bij richtlijn 98/2 ingevoerde wijziging de uitlegging van punt 16.1 in dier voege
beïnvloedt dat de vermelding van de oorsprong aan belang heeft ingeboet door de aanscherping van de punten 16.2 tot en met 16.4.
Dit moge wellicht gelden voor de nieuwe bepalingen, maar voor de feiten in het hoofdgeding zijn de oude bepalingen maatgevend.
Uit de latere wijziging van de punten 16.2 tot en met 16.4 kan bovendien juist worden afgeleid dat daarvóór, en derhalve ook
in het onderhavige geval, de vermelding van de oorsprong van nog groter belang was.
58. Ook moet nog worden ingegaan op het van verschillende kanten aangevoerde argument, dat aan fytosanitaire certificaten in het
algemeen een grotere betekenis moet worden toegekend dan aan de vermelding van de oorsprong. Daarbij wordt over het hoofd
gezien dat voor citrusvruchten een speciale regeling geldt. Ingevolge die regeling is voor citrusvruchten geen plantenpaspoort
vereist. Daaruit vloeit evenwel voort, zoals de Commissie terecht heeft betoogd, dat juist voor zulke vruchten de vermelding
van de oorsprong van bijzonder groot belang is. Dit geldt in het bijzonder voor een wezenlijk aspect in deze procedure, namelijk
de vraag of de vruchten vrij zijn van schadelijke organismen. Voor dit criterium is de geografische band (herkomst uit een
bepaald land of een bepaalde plaats) van doorslaggevend belang.
59. Tot slot wil ik nog het argument bespreken, dat de oorsprong ook in vak 5 van het fytosanitair certificaat moet worden ingevuld
en dat deze verplichting, samen met de verplichting tot vermelding van de oorsprong, een meervoudige last tot gevolg zou hebben.
In de eerste plaats zou ik willen zeggen, dat het welhaast tot de essentie van het communautaire invoerrecht behoort dat aangifte
wordt gedaan op verscheidene formulieren. De invoering van eventuele vereenvoudigingen van de formaliteiten bij invoer is
voorbehouden aan de gemeenschapswetgever. In de tweede plaats moet worden gewezen op een, in de procedure helaas niet naar
voren gebracht verschil tussen de vermelding van de oorsprong en de invulling van het fytosanitair certificaat. Terwijl de
vermelding van de oorsprong betrekking heeft op het
land van oorsprong, heeft het fytosanitair certificaat betrekking op de
plaats van oorsprong.
60. In het arrest Anastasiou II is echter niet alleen het beginsel geformuleerd dat de lidstaten planten mogen invoeren die zijn
vergezeld van een fytosanitair certificaat dat in een ander derde land dan het derde land van oorsprong is afgegeven, maar
is hierop ook een uitzondering voorzien, die afhankelijk is van drie voorwaarden. De in punt 16.1 bedoelde voorwaarde betreffende
de vermelding van de oorsprong valt onder de derde voorwaarde in het arrest Anastasiou II, betreffende bijzondere eisen waaraan
slechts op de plaats van oorsprong van de planten kan worden voldaan.
61. Niet-erkenning van de door de Turkse autoriteiten afgegeven fytosanitaire certificaten treft niet Turkije in het bijzonder,
maar alle derde landen die niet tegelijkertijd land van oorsprong zijn. Wanneer de vruchten bijvoorbeeld niet afkomstig zijn
uit het noordelijke gedeelte van Cyprus maar uit Turkije, kan alleen in Turkije een certificaat worden afgegeven en niet in
een ander derde land van waaruit de vruchten naar de Gemeenschap worden vervoerd. Zoals elk derde land zijn eigen fytosanitaire
bepalingen vaststelt, kan ook de Gemeenschap haar rechtsorde zodanig inrichten dat zij passende voorschriften kan vaststellen
en de inachtneming ervan kan controleren. Dit moet evenwel worden onderscheiden van de erkenning van de gelijkwaardigheid
van fytosanitaire maatregelen van derde landen, een materie die afzonderlijk is geregeld.
(17)
62. Op de eerste prejudiciële vraag moet derhalve worden geantwoord dat artikel 9, lid 1, van richtlijn 77/93 aldus moet worden
uitgelegd dat, in het geval van verscheping van citrusvruchten van oorsprong uit een derde land naar een ander derde land,
niet buiten de plaats van oorsprong kan worden voldaan aan de bijzondere eis van punt 16.1 van bijlage IV, deel A, dat de
oorsprong op adequate wijze op de verpakking moet zijn vermeld.
V ─ De tweede prejudiciële vraag: bijlage IV, deel A, punten 16.2 tot en met 16.4 van richtlijn 77/93
A ─
Argumenten van partijen
63. Volgens Anastasiou moet de officiële verklaring als bedoeld in de punten 16.2 tot en met 16.4 worden afgegeven door de autoriteiten
van het land van oorsprong, omdat alleen daar een doeltreffende controle mogelijk is. Dit strookt ook met de doelstelling
van richtlijn 98/2. Indien de officiële verklaring ook in een ander land dan het land van oorsprong kon worden afgegeven,
zou dat land ook het fytosanitair certificaat kunnen afgeven. Het hogere beschermingsniveau dat met richtlijn 98/2 wordt nagestreefd,
zou dan echter niet worden gewaarborgd.
64. Cypfruvex betoogt dat de in de punten 16.2 tot en met 16.4 bedoelde officiële verklaring in een willekeurig derde land kan
worden afgegeven. Aangezien heel Cyprus vrij van ziekten is in de zin van richtlijn 77/93, is van de punten 16.2 tot en met 16.4
toch alleen steeds het bepaalde sub a van toepassing. Daarin wordt evenwel niet bepaald dat de officiële verklaring enkel
in het land van oorsprong kan worden afgegeven. Aangezien het fytosanitair certificaat zowel een rubriek voor het land van
oorsprong bevat als voor het land waarin dit certificaat wordt afgegeven, hoeft het niet noodzakelijkerwijs om hetzelfde land
te gaan.
65. Met betrekking tot de tweede prejudiciële vraag verdedigt de Griekse regering de opvatting dat het vereiste van de officiële
verklaring en het vereiste van de vermelding van de oorsprong naast elkaar bestaan. De voor de verklaring benodigde controles
kunnen enkel door de autoriteiten van het land van oorsprong worden uitgevoerd. Citrusvruchten uit het noordelijke gedeelte
van Cyprus worden evenwel niet door de Cypriotische autoriteiten gecontroleerd. Een dergelijke controle kan ook niet worden
vervangen door een controle bij invoer van de vruchten in de Gemeenschap. Dat Cyprus vrij is van ziekten, vormt geen garantie
voor de toekomst. Verder heeft de vaststelling door de Commissie dat er geen ziekten zijn, enkel betrekking op de erkende
staat Cyprus.
66. De regering van het Verenigd Koninkrijk stelt dat van de punten 16.2 tot en met 16.4 slechts het bepaalde sub a relevant is.
Daarin wordt echter uitsluitend voorgeschreven, dat het land van oorsprong vrij van ziekten is. Een dergelijke vaststelling
kan ook in een ander land worden gedaan. Officiële verklaringen als bedoeld in de punten 16.2 tot en met 16.4 kunnen derhalve
ook door een ander land dan het land van oorsprong worden afgegeven, wanneer de Commissie heeft verklaard dat het land van
oorsprong vrij is van schadelijke organismen en ziekten.
67. De Commissie gaat niet afzonderlijk op de tweede prejudiciële vraag in, maar bespreekt de bijzondere eisen samen met de eerste
prejudiciële vraag. Daarbij komt zij tot de conclusie dat ook aan de in de punten 16.2 tot en met 16.4 genoemde vereisten
alleen in het land van oorsprong kan worden voldaan.
B ─
Beoordeling
68. De tweede prejudiciële vraag heeft uitdrukkelijk en uitsluitend betrekking op richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000
betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor
plantaardige producten schadelijke organismen.
(18)
Aangezien deze richtlijn, die richtlijn 77/93 codificeert, evenwel pas op 10 juli 2000 in werking is getreden, is zij niet
relevant voor de onderhavige procedure.
69. De in de punten 16.2 tot en met 16.4 van bijlage IV, deel A, vastgelegde bijzondere eisen hebben tot doel, zoals blijkt uit
de derde overweging van de considerans van de hier relevante richtlijn 92/103, te waarborgen dat de citrusvruchten vrij zijn
van schadelijke organismen.
70. Juist deze bijzondere eisen brengen, in hun geheel bezien, de bedoeling van de gemeenschapswetgever en het doel van de richtlijn
tot uiting om een hoog niveau van bescherming te waarborgen.
71. De officiële verklaringen bedoeld in de punten 16.2 tot en met 16.4 moeten voldoen aan twee voorwaarden.
72. Ten eerste mogen de autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig het arrest Anastasiou I enkel verklaringen aanvaarden die
afkomstig zijn van de autoriteiten van een erkende staat. Dit betekent dat verklaringen van de autoriteiten van de
Turkse Republiek Noord-Cyprus niet in aanmerking komen.
73. Ten tweede moeten de verklaringen voldoen aan de voorwaarde van artikel 9, lid 1, dat de bijzondere eisen in acht moeten zijn
genomen.
74. Volgens de uitzonderingsbepaling van artikel 9, lid 1, tweede streepje, kan het fytosanitair certificaat enkel buiten het
land van oorsprong worden afgegeven, indien wordt gewaarborgd dat de bijzondere eisen in acht worden genomen.
75. De officiële verklaring bedoeld in de punten 16.2 tot en met 16.4 sub a ziet op de vraag of de vruchten afkomstig zijn uit
gebieden die bekend staan als zijnde vrij van schadelijke organismen.
76. Een dergelijke verklaring veronderstelt dus dat men kennis draagt van enerzijds de oorsprong van de vruchten en anderzijds
de omstandigheden in het gebied van oorsprong. Wat hierbij opvalt, is dat het volgens de in casu toepasselijke versie van
de punten 16.2 tot en met 16.4, dat wil zeggen de versie vóór de wijziging bij richtlijn 98/2, aankomt op het
gebied en niet op het land. Het voorschrift in de punten 16.2 tot en met 16.4 sub a, is dus geografisch gezien weliswaar soepeler
dan artikel 9, lid 1, tweede streepje, van richtlijn 77/93, waarin wordt uitgegaan van de plaats van oorsprong, doch strenger
dan de hoofdregel van artikel 9, lid 1, waarin wordt uitgegaan van het
land van oorsprong. Hieruit volgt dat de officiële verklaring uitsluitend kan worden afgegeven door autoriteiten die over de nodige
kennis van zaken beschikken.
77. Uit de omstandigheid dat artikel 9, lid 1, tweede streepje, vereist dat inachtneming van de bijzondere eisen is gewaarborgd,
en gelet op het hoge niveau van bescherming op een zo belangrijk gebied als de gezondheid, kan worden geconcludeerd dat een
officiële verklaring over de in de punten 16.2 tot en met 16.4 sub a, genoemde vereisten in beginsel moet worden afgegeven
op de plaats van oorsprong.
78. Men zou weliswaar ook kunnen stellen dat een dergelijke verklaring ook buiten de plaats van oorsprong, maar binnen het gebied
van oorsprong kan worden afgegeven, maar dit leidt tot grote onzekerheid. Bovendien lijkt het logisch dat de sub a genoemde
verklaring over de oorsprong op dezelfde plaats wordt afgegeven als waar de vermelding van de oorsprong wordt aangebracht.
79. De punten 16.2 tot en met 16.4 voorzien telkens sub b in een officiële verklaring dat een adequaat officieel onderzoek heeft
uitgewezen dat
op de plaats van productie en in de onmiddellijke omgeving daarvan geen symptomen van schadelijke organismen zijn waargenomen. Dergelijke controles kunnen enkel op de plaats van productie
of in de onmiddellijke omgeving ervan worden uitgevoerd. Om de inachtneming van deze bijzondere eis te waarborgen, moet de
verklaring worden afgegeven door autoriteiten die zich in de buurt bevinden van de autoriteiten die het onderzoek hebben uitgevoerd.
80. Datzelfde geldt voor het in punt 16.2, sub b, bedoelde onderzoek van bladeren en het in de punten 16.2 tot en met 16.4 sub b
en sub c, bedoelde onderzoek van geoogste vruchten. Aan deze bijzondere eisen kan eigenlijk alleen op de plaats van oorsprong
worden voldaan.
81. De verklaring bedoeld in de punten 16.2 en 16.3 sub c en punt 16.4 sub d, heeft betrekking op een adequate behandeling van
de vruchten. Om de inachtneming van deze bijzondere eis te kunnen waarborgen, moet de autoriteit die de verklaring afgeeft,
kunnen nagaan wat de betrokken behandeling precies heeft ingehouden. Een verklaring op de plaats van oorsprong kan het gemakkelijkst
het vereiste hoge niveau van bescherming waarborgen.
82. Tot slot moet nog worden ingegaan op het argument van Cypfruvex, dat uit de omstandigheid dat het fytosanitair certificaat
zowel een rubriek voor het land van oorsprong bevat als een rubriek voor het land waar het certificaat wordt afgegeven, volgt
dat het niet noodzakelijkerwijs om hetzelfde land hoeft te gaan. Hierbij volstaat de opmerking dat zulks strookt met de in
artikel 9, lid 1, van richtlijn 77/93 voorziene uitzondering, dat het fytosanitair certificaat ook in een ander derde land
dan het derde land van oorsprong kan worden afgegeven. In het onderhavige geval is echter niet voldaan aan de voorwaarden
voor toepassing van deze uitzondering.
83. Het vereiste dat de officiële verklaring in het
land van oorsprong moet worden afgegeven heeft in de gevallen waarin een controle op de
plaats van oorsprong moet worden uitgevoerd, tot gevolg dat de autoriteiten van de Republiek Cyprus krachtens het gemeenschapsrecht
ook bevoegd zijn voor controles in het noordelijke gedeelte van Cyprus.
84. De inachtneming van de gemeenschapsrechtelijk voorschriften zoals hier uitgelegd, moge dan voor het noordelijke gedeelte van
Cyprus wellicht niet altijd voordelig uitpakken, doch dit vloeit voort uit de bijzondere situatie van het eiland Cyprus, waarvoor
de gemeenschapswetgever niet aansprakelijk is.
85. Het staat de gemeenschapswetgever in elk geval vrij om voor bepaalde gevallen een bijzondere regeling vast te stellen. De
Raad heeft tot nu toe echter geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Derhalve gold op het relevante tijdstip ook voor
het eiland Cyprus de voor derde landen geldende regeling.
86. Op de tweede prejudiciële vraag moet dan ook worden geantwoord dat de punten 16.2 tot en met 16.4 van bijlage IV, deel A,
bij richtlijn 77/93/EEG aldus moeten worden uitgelegd, dat de officiële verklaring over het land van oorsprong moet worden
afgegeven door een ambtenaar in het land van oorsprong.
VI ─ Conclusie
87. Op grond van het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:
1. Artikel 9, lid 1, van richtlijn 77/93/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de beschermende maatregelen tegen het
binnenbrengen op het grondgebied van de lidstaten van voor planten of voor plantaardige producten schadelijke organismen,
moet aldus worden uitgelegd dat inachtneming van de bijzondere eis van punt 16.1 van bijlage IV, deel A, bij richtlijn 77/93/EEG
dat de oorsprong op adequate wijze op de verpakking moet zijn vermeld, in het geval van verscheping van citrusvruchten van
oorsprong uit een derde land naar een ander derde land, niet buiten de plaats van oorsprong kan worden gewaarborgd.
2. De punten 16.2 tot en met 16.4 van bijlage IV, deel A, bij richtlijn 77/93/EEG moeten aldus worden uitgelegd, dat de officiële
verklaring over het land van oorsprong moet worden afgegeven door een ambtenaar in het land van oorsprong.
- 1 –
- Oorspronkelijke taal: Duits.
- 2 –
- Arresten van 5 juli 1994, Anastasiou e.a. (C-432/92, Jurispr. blz. I-3087) en 4 juli 2000, Anastasiou e.a. (C-219/98, Jurispr.
blz. I-5241).
- 3 –
- PB L 26, blz. 20; zie rechtskader voor de relevante versie.
- 4 –
- PB L 376, blz. 29.
- 5 –
- PB L 363, blz. 1.
- 6 –
- In de versie van richtlijn 92/103/EEG van de Commissie van 1 december 1992 (PB L 363, blz. 1).
- 7 –
- PB L 15, blz. 34.
- 8 –
- Arrest in zaak C-432/92 (aangehaald in voetnoot 2).
- 9 –
- C-219/98 (aangehaald in voetnoot 2).
- 10 –
- Conclusie van 24 februari 2000 in de zaak Anastasiou II (aangehaald in voetnoot 2), punt 49.
- 11 –
- Conclusie van 24 februari 2000 in de zaak Anastasiou II (aangehaald in voetnoot 2), punt 50.
- 12 –
- Arrest van 7 december 1993 (C-12/92, Jurispr. blz. I-6381, punten 15 en 25 e.v.) betreffende de vaststelling van de oorsprong
van goederen op grond van een vrijhandelsovereenkomst.
- 13 –
- Aangehaald in voetnoot 2, punt 31.
- 14 –
- Richtlijn 94/13/EG van de Raad van 29 maart 1994 tot wijziging van richtlijn 77/93/EEG betreffende de beschermende maatregelen
tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen
(PB L 92, blz. 27).
- 15 –
- Aangehaald in voetnoot 2, punt 32.
- 16 –
- Dit blijkt weliswaar niet uit de Duitse taalversie, maar wel uit de andere taalversies.
- 17 –
- Zie recentelijk richtlijn 2002/89/EG van de Raad van 28 november 2002 tot wijziging van richtlijn 2000/29/EG betreffende de
beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige
producten schadelijke organismen (PB L 355, blz. 45).
- 18 –
- PB L 169, blz. 1.