Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62001TJ0153

    Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 10 juni 2004.
    Mercedes Alvarez Moreno tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Ambtenaren - Hulpfunctionaris - Conferentietolk - Artikel 74 van Regeling andere personeelsleden - Einde van aanstelling.
    Gevoegde zaken T-153/01 en T-323/01.

    Jurisprudentie – Ambtenarenrecht 2004 I-A-00161; II-00719

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:2004:176

    ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

    van 10 juni 2004

    Gevoegde zaken T‑153/01 en T‑323/01

    Mercedes Alvarez Moreno

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    „Ambtenaren – Hulpfunctionaris – Conferentietolk – Artikel 74 van Regeling andere personeelsleden – Einde van aanstelling”

    Volledige Franse tekst II - 0000

    Betreft: Beroep strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van de brieven van de Commissie van 13 en 23 februari 2001 waarbij aan verzoekster werd meegedeeld dat het niet meer mogelijk was conferentietolken ouder dan 65 jaar aan te stellen, en anderzijds, schadevergoeding.

    Beslissing: Het beroep in zaak T‑153/01 wordt niet-ontvankelijk verklaard. In het kader van het beroep in zaak T‑323/01, wordt het besluit van 23 februari 2001 nietig verklaard. Het beroep in zaak T‑323/01 wordt voor het overige verworpen. Elk der partijen zal zijn eigen kosten betreffende het beroep in zaak T‑153/01 dragen. De Commissie zal alle kosten betreffende het beroep in zaak T‑323/01 dragen.

    Samenvatting

    1.     Ambtenaren – Beroep – Bezwarend besluit – Begrip – Brief die moet worden opgevat als weigering om in toekomst freelance conferentietolk aan te stellen als hulpfunctionaris in zin van artikel 78 van Regeling andere personeelsleden

    (Ambtenarenstatuut, art. 91)

    2.     Ambtenaren – Regeling andere personeelsleden – Hulpfunctionarissen – Freelance tolken die onder artikel 78 van Regeling andere personeelsleden vallen – Bepaling van leeftijdsgrens niet noodzakelijk voor tot specifieke dagen beperkte contracten – Niet-toepasselijkheid van artikel 74 van Regeling andere personeelsleden

    (Regeling andere personeelsleden, art. 74 en 78)

    3.     Ambtenaren – Beroep – Beroep tot schadevergoeding ingesteld bij ontbreken van precontentieuze procedure als bedoeld in Statuut – Niet-ontvankelijkheid

    (Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

    4.     Ambtenaren – Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen – Dienstfout – Onjuiste uitlegging van statutaire bepaling die op zich geen dienstfout vormt

    5.     Ambtenaren – Beroep – Beroep tot schadevergoeding – Nietigverklaring van bestreden onwettige handeling – Passend herstel van morele schade

    (Ambtenarenstatuut, art. 91)

    1.     Alleen maatregelen die bindende rechtsgevolgen teweegbrengen welke de belangen van de verzoeker rechtstreeks en onmiddellijk kunnen aantasten doordat zij een duidelijke wijziging van diens rechtspositie inhouden, vormen handelingen of besluiten die vatbaar zijn voor een beroep tot nietigverklaring.

    Dit is het geval met een brief van de administratie, in antwoord op een verzoek, aan een persoon met wie contracten als freelance conferentietolk zijn gesloten, welke worden beheerst door artikel 78 van de Regeling andere personeelsleden, die, ofschoon deze op zich niet verwijst naar de specifieke situatie van de betrokkene, objectief gezien aldus moet worden uitgelegd dat de instelling daarin weigert om hem wegens zijn leeftijd opnieuw aan te stellen.

    (cf. punten 56, 61 en 62)

    Referentie: Gerecht 19 oktober 1995, Obst/Commissie, T‑562/93, JurAmbt. blz. I‑A-247 en II‑737, punt 23; Gerecht 13 juli 2000, Hendrickx/Cedefop, T‑87/99, JurAmbt. blz. I‑A‑147 en II-679, punt 37

    2.     Uit een gecombineerde lezing van de eerste en de derde alinea van artikel 78 van de Regeling andere personeelsleden volgt dat de bepalingen van hoofdstuk III van die Regeling slechts van toepassing zijn op hulpfunctionarissen die krachtens dit artikel als conferentietolk worden aangesteld, voorzover zij bepalingen vormen die niet worden gedekt door de bepalingen inzake aanstelling en bezoldiging voorzien in de krachtens de eerste alinea gesloten overeenkomst.

    Wat een tot specifieke dagen beperkte overeenkomst betreft, vormt het einde van de aanstelling een kenmerkende en noodzakelijke voorwaarde voor de aanwerving van de tolk, die inherent daaraan is. Hieruit volgt dat artikel 74 van de Regeling andere personeelsleden, betreffende gevallen waarin de dienst van een hulpfunctionaris eindigt, noodzakelijkerwijs één van de bepalingen van hoofdstuk III van die Regeling vormt, waarvan de regeling voor hulpzittingstolken afwijkt.

    Gelet op het bijzondere karakter van de aanstelling van deze tolken, kan hun leeftijd geen relevant element voor de uitoefening van hun dienst vormen, zodat hun aanstelling een leeftijdsgrens moet bevatten die, voorzover deze niet expliciet is bepaald, de leeftijdsgrens moet zijn welke wordt ingesteld bij de bepalingen van voormeld artikel 74.

    (cf. punten 82, 84‑86 en 89)

    3.     Binnen het stelsel van beroepswegen dat door de artikelen 90 en 91 van het Statuut is ingesteld, is een beroep tot schadevergoeding, dat ten opzichte van het beroep tot nietigverklaring een zelfstandige beroepsweg vormt, slechts ontvankelijk indien het is voorafgegaan door een precontentieuze procedure overeenkomstig de bepalingen van het Statuut. Deze procedure verschilt naargelang de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, voortvloeit uit een bezwarend besluit in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut dan wel uit een gedraging van de administratie die geen besluit is.

    In het eerste geval dient de betrokkene binnen de gestelde termijn bij het tot aanstelling bevoegde gezag tegen de betrokken handeling een klacht in te dienen. In het tweede geval moet de administratieve procedure daarentegen beginnen met het indienen van een verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, van het Statuut strekkende tot verkrijging van schadevergoeding en in voorkomend geval worden voortgezet met een klacht tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek.

    Wanneer er een rechtstreeks verband bestaat tussen een vordering tot nietigverklaring en een vordering tot schadevergoeding is deze laatste als accessoir aan de vordering tot nietigverklaring ontvankelijk, zonder dat zij behoeft te zijn voorafgegaan door een verzoek aan het tot aanstelling bevoegd gezag om de gestelde schade te vergoeden en door een klacht waarmee de gegrondheid van de stilzwijgende of uitdrukkelijke afwijzing van het verzoek wordt betwist. Wanneer de gestelde schade niet het gevolg is van een handeling waarvan de nietigverklaring wordt gevorderd, maar van een reeks fouten en nalatigheden van de administratie, moet de administratieve procedure daarentegen dwingend aanvangen met een verzoek aan het tot aanstelling bevoegd gezag om die schade te vergoeden.

    (cf. punten 99, 100 en 102)

    Referentie: Gerecht 15 juli 1993, Camara Alloisio e.a./Commissie, T‑17/90, T‑28/91 en T‑17/92, Jurispr. blz. II‑841, punt 46; Gerecht 28 juni 1996, Y/Hof van Justitie, T‑500/93, JurAmbt. blz. I‑A‑335 en II‑977, punten 64 en 66

    4.     Een onjuiste uitlegging van een statutaire bepaling door de administratie en, mutatis mutandis, van de Regeling andere personeelsleden vormt op zich geen dienstfout.

    (cf. punt 105)

    Referentie: Hof 13 juli 1972, Heinemann/Commissie, 79/71, Jurispr. blz. 579, punt 11; Gerecht 9 juni 1994, X/Commissie, T‑94/92, JurAmbt. blz. I‑A-149 en II-481, punt 52

    5.     De nietigverklaring van de bestreden handeling kan op zich een passend en, in beginsel, toereikend herstel vormen voor de morele schade die de verzoeker kan hebben geleden. De nietigverklaring van een besluit van een instelling om geen conferentietolken ouder dan 65 jaar meer aan te werven dat geen enkele negatieve beoordeling van de bekwaamheden van de verzoeker bevat, moet derhalve worden aangemerkt als een passend herstel van de morele schade die laatstgenoemde kan hebben geleden.

    (cf. punt 106)

    Referentie: Hof 7 februari 1990, Culin/Commissie, C‑343/87, Jurispr. blz. I‑225, punten 25‑29; Gerecht 26 januari 1995, Pierrat/Hof van Justitie, T‑60/94, JurAmbt. blz. I‑A‑23 en II‑77, punt 62

    Top