Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62001CO0253

Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 29 januari 2004.
S.A. Krüger tegen Directie van de rechtspersoonlijkheid bezittende Dienst Wegverkeer.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Arrondissementsrechtbank te Rotterdam - Nederland.
Artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering - Vrij verkeer van personen - Richtlijn 91/439/EEG - Rijbewijs - Onderlinge erkenning - Verplichting tot inwisseling.
Zaak C-253/01.

Jurisprudentie 2004 I-01191

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2004:59

Ordonnance de la Cour

Zaak C-253/01


S.A. Krüger
tegen
Directie van de rechtspersoonlijkheid bezittende Dienst Wegverkeer



(verzoek van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam om een prejudiciële beslissing)

«Artikel 104, lid 3, van Reglement voor procesvoering – Vrij verkeer van personen – Richtlijn 91/439/EEG – Rijbewijs – Onderlinge erkenning – Verplichting tot inwisseling»

Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 29 januari 2004
    

Samenvatting van de beschikking

Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Rijbewijs – Richtlijn 91/439 – Door lidstaat van oorsprong afgegeven rijbewijs dat niet in rijbewijzenregister van lidstaat van ontvangst kan worden ingeschreven – Verplichting tot inwisseling van rijbewijs – Ontoelaatbaarheid – Inachtneming van voorwaarden betreffende vernieuwing van rijbewijs in laatstgenoemde staat – Bewijslast rustend op houder van rijbewijs – Discriminatie op grond van nationaliteit – Verbod – Niet-toepasselijkheid op situatie die volledig in interne sfeer van lidstaat ligt

(Richtlijn 91/439 van de Raad, art. 1)

Artikel 1, leden 1 en 2, van richtlijn 91/439 betreffende het rijbewijs, zoals gewijzigd bij richtlijn 96/47, waarin het beginsel van onderlinge erkenning van rijbewijzen van Europees model wordt geponeerd, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat volgens welke houders van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs die zich op zijn grondgebied hebben gevestigd, in bepaalde omstandigheden verplicht zijn dit rijbewijs in te wisselen tegen een nationaal rijbewijs op grond dat een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs dat niet in overeenstemming is met de in de lidstaat van ontvangst toepasselijke bepalingen inzake geldigheidsduur, niet kan worden ingeschreven in het rijbewijzenregister van deze laatste staat.De houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs die zijn normale woonplaats overbrengt naar het grondgebied van een andere lidstaat die gebruik heeft gemaakt van de in artikel 1, lid 3, van richtlijn 91/439 bedoelde mogelijkheid om een aantal van zijn nationale bepalingen toe te passen, dient het bewijs te leveren dat hij voldoet aan de voorwaarden die in de bepalingen van de lidstaat van ontvangst zijn gesteld met betrekking tot de vernieuwing van het rijbewijs. Wanneer dit bewijs is geleverd, dienen de autoriteiten van laatstgenoemde lidstaat daaruit evenwel de gevolgen te trekken en deze houder toe te staan een voertuig te besturen met zijn oorspronkelijke rijbewijs.Aan deze conclusie wordt geen afbreuk gedaan door de omstandigheid dat een lidstaat van de op zijn grondgebied wonende gemeenschapsonderdanen niet kan eisen dat zij hun door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs inwisselen tegen een nationaal rijbewijs, terwijl de houders van een nationaal rijbewijs, hoofdzakelijk onderdanen van de lidstaat van ontvangst, hun rijbewijs periodiek tegen een nieuw rijbewijs moeten inwisselen. Eventuele discriminaties die onderdanen van een lidstaat naar het recht van die staat kunnen ondervinden, vallen immers binnen de werkingssfeer van dit recht, zodat zij in het kader van het interne rechtsstelsel van die staat moeten worden opgelost.cf. punten 35-37




BESCHIKKING VAN HET HOF (Derde kamer)
29 januari 2004 (1)


„Artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering – Vrij verkeer van personen – Richtlijn 91/439/EEG – Rijbewijs – Onderlinge erkenning – Verplichting tot inwisseling”

In zaak C-253/01,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam, in het aldaar aanhangig geding tussen

S. A. Krüger

en

Directie van de rechtspersoonlijkheid bezittende Dienst Wegverkeer,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van, enerzijds, artikel 1, leden 1 en 2, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 96/47/EG van de Raad van 23 juli 1996 (PB L 235, blz. 1), en, anderzijds, de bepalingen van het EG-Verdrag betreffende het vrije verkeer van personen,

geeft



HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),



samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, R. Schintgen (rapporteur) en N. Colneric, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger,
griffier: R. Grass,

na de verwijzende rechterlijke instantie ervan in kennis te hebben gesteld dat het Hof voornemens is, overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering te beslissen bij met redenen omklede beschikking, na de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden te hebben verzocht, hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen, de advocaat-generaal gehoord, de navolgende



Beschikking



1
Bij verzoek van 27 juni 2001, ingekomen bij het Hof op 2 juli daaraanvolgend, heeft de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam krachtens artikel 234 EG twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van, enerzijds, artikel 1, leden 1 en 2, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 96/47/EG van de Raad van 23 juli 1996 (PB L 235, blz. 1; hierna: richtlijn 91/439), en, anderzijds, de bepalingen van het EG-Verdrag betreffende het vrije verkeer van personen.

2
Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen S. A. Krüger en de Directie van de rechtspersoonlijkheid bezittende Dienst Wegverkeer, over de registratie en de inwisseling in Nederland van het rijbewijs waarvan betrokkene houder is.

Toepasselijke bepalingen

Bepalingen van gemeenschapsrecht

3
De eerste overweging van de considerans van richtlijn 91/439 luidt als volgt: Overwegende dat het, ter uitvoering van het gemeenschappelijk vervoerbeleid en om bij te dragen tot de verhoging van de veiligheid van het wegverkeer en om het verkeer te vergemakkelijken van personen die zich vestigen in een andere lidstaat dan die waar zij een rijexamen hebben afgelegd, wenselijk is dat er een nationaal rijbewijs van Europees model bestaat dat door de lidstaten onderling wordt erkend en waarvoor er geen verplichting tot inwisseling bestaat.

4
De negende overweging van de considerans van deze richtlijn luidt: Overwegende dat de bepalingen van artikel 8 van richtlijn 80/1263/EEG en met name de verplichting om bij verandering van staat van normale woonplaats het rijbewijs binnen een termijn van één jaar om te wisselen een belemmering vormt voor het vrije verkeer van personen en, rekening houdend met de in het kader van de Europese integratie gemaakte vooruitgang, niet kan worden geaccepteerd.

5
Artikel 1 van richtlijn 91/439 bepaalt:

1.
De lidstaten stellen het nationale rijbewijs op volgens het in bijlage I of I bis bedoelde Europese model en overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn.

2.
De door de lidstaten afgegeven rijbewijzen worden onderling erkend.

3.
Wanneer de houder van een geldig rijbewijs zijn gewone verblijfplaats verwerft in een andere lidstaat dan die welke het rijbewijs heeft afgegeven, kan het gastland zijn nationale bepalingen inzake de geldigheidsduur van het rijbewijs, medisch onderzoek en belastingen toepassen op de houder van het rijbewijs en de in verband met de administratie noodzakelijke vermeldingen op het rijbewijs aanbrengen.

6
Artikel 2, lid 2, van richtlijn 91/439 bepaalt: De lidstaten nemen alle dienstige maatregelen om vervalsing van rijbewijzen te voorkomen.

7
Krachtens artikel 7, lid 5, van dezelfde richtlijn kan eenieder slechts houder zijn van één enkel, door een lidstaat afgegeven rijbewijs.

8
Artikel 8 van richtlijn 91/439 bepaalt:

1.
Indien de houder van een door een lidstaat afgegeven geldig rijbewijs zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht, kan hij om inwisseling van zijn rijbewijs tegen een gelijkwaardig rijbewijs verzoeken; de lidstaat die tot inwisseling overgaat, moet in voorkomend geval nagaan of de geldigheidsduur van het overgelegde rijbewijs niet is verstreken.

2.
Onder voorbehoud van de naleving van het territorialiteitsbeginsel van de strafrechtelijke en politiële bepalingen, kan de lidstaat van gewone verblijfplaats op de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs zijn nationale bepalingen toepassen die betrekking hebben op de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid en daartoe zo nodig overgaan tot inwisseling van dat rijbewijs.

3.
De lidstaat die tot inwisseling overgaat, zendt het oude rijbewijs terug naar de autoriteiten van de lidstaat die het heeft afgegeven en vermeldt de redenen van die procedure.

4.
Een lidstaat kan, wanneer op zijn grondgebied tegen een persoon een van de in lid 2 bedoelde maatregelen is getroffen, weigeren de geldigheid van een door een andere lidstaat aan deze persoon verstrekt rijbewijs te erkennen.

Een lidstaat kan eveneens weigeren een rijbewijs af te geven aan een aanvrager tegen wie in een andere lidstaat een dergelijke maatregel is getroffen.[...]

Bepalingen van nationaal recht

9
In Nederland zijn de bepalingen betreffende het rijbewijs in hoofdzaak vervat in de algemene regeling op het gebied van het wegverkeer, waarvan de Wegenverkeerswet van 21 april 1994 (Stb. 1994, 475), zoals gewijzigd (Stb. 1996, 276; hierna: WVW 1994), deel uitmaakt.

10
Overeenkomstig artikel 107, lid 1, WVW 1994 dient aan degene die een motorrijtuig op de openbare weg bestuurt, door de daartoe bevoegde autoriteit ─ gedoeld wordt op de in Nederland bevoegde autoriteit ─ een rijbewijs te zijn afgegeven voor het besturen van dat motorrijtuig. Lid 2 van dit artikel preciseert de verschillende eisen waaraan het rijbewijs moet voldoen en bepaalt met name dat het zijn geldigheid niet mag hebben verloren.

11
Artikel 108, lid 1, sub h, WVW 1994 bepaalt:

1.
Artikel 107 is niet van toepassing op bestuurders van:

[...]

h.
motorrijtuigen, indien die bestuurders in Nederland woonachtig zijn en aan hen door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, een rijbewijs is afgegeven dat geldig is voor het besturen van een motorrijtuig als waarmee wordt gereden, voor de duur van de bij registratie van dat rijbewijs in het rijbewijzenregister vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland dan wel, indien dat rijbewijs niet is geregistreerd in het rijbewijzenregister of indien de bij registratie vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland korter is dan een jaar, zo lang sedert de dag waarop zij zich in Nederland hebben gevestigd, nog geen jaar is verstreken.

12
Artikel 109 WVW 1994 luidt:

1.
De bij de registratie, bedoeld in artikel 108, eerste lid, onderdeel h, vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland bedraagt:

a.
indien het rijbewijs is afgegeven aan een houder die op de datum van afgifte de leeftijd van 60 jaren nog niet had bereikt, 10 jaren gerekend vanaf de datum van afgifte;

[...]

13
Krachtens artikel 122, lid 1, WVW 1994 heeft een rijbewijs dat is afgegeven aan een aanvrager die de leeftijd van 60 jaar nog niet heeft bereikt, een geldigheidsduur van 10 jaar vanaf de dag van afgifte. Wanneer de aanvrager tussen 60 en 65 jaar oud is, is het rijbewijs geldig vanaf de dag van afgifte ervan tot de dag waarop de aanvrager de leeftijd van 70 jaar bereikt. Wanneer de aanvrager 65 jaar of ouder is, heeft het rijbewijs een geldigheidsduur van 5 jaar vanaf afgifte.

14
Artikel 177, lid 1, WVW 1994 verbindt aan het rijden zonder rijbewijs, het rijden met een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur is verstreken of het rijden met een rijbewijs dat niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften ter zake, een strafrechtelijke sanctie, te weten hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete.

15
Artikel 2, lid 1, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften van 3 juli 1989 (Stb. 1989, 300), zoals laatstelijk gewijzigd bij wet van 28 oktober 1999 (Stb. 1999, 469; hierna: WAHV), bepaalt met betrekking tot bepaalde gedragingen in strijd met de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften, dat administratieve sancties worden opgelegd in plaats van de in deze wet vastgestelde strafrechtelijke sancties.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

16
Blijkens het verzoek van de verwijzende rechter woont en werkt Krüger, een Duits onderdaan, in Nederland sinds januari 1996. Zij is houdster van een op 2 september 1983 door de Duitse autoriteiten afgegeven rijbewijs. Naar Duits recht heeft dit rijbewijs een onbeperkte geldigheidsduur. Ter voldoening aan artikel 108, lid 1, sub h, WVW 1994 heeft Krüger bij brief van 14 juni 1996 de Directie van de Dienst Wegverkeer verzocht om registratie van dit rijbewijs. Bij besluit van 1 oktober 1996 heeft deze laatste dat verzoek afgewezen op grond dat het betrokken rijbewijs meer dan 10 jaar eerder was afgegeven. Volgens de Nederlandse regeling kon een dergelijk rijbewijs niet worden geregistreerd, maar moest het worden ingewisseld tegen een Nederlands rijbewijs.

17
Krüger heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam. Zij heeft betoogd dat de afwijzing van het verzoek om registratie van het rijbewijs een belemmering van het vrije verkeer van personen vormt die niet kan worden gerechtvaardigd door objectieve redenen van algemeen belang, alsmede in strijd is met het beginsel van onderlinge erkenning van rijbewijzen, zoals opgenomen in artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/439 en door het Hof uitgelegd in zijn arrest van 29 februari 1996, Skanavi en Chryssanthakopoulos (C-193/94, Jurispr. blz. I-929).

18
De Directie van de Dienst Wegverkeer heeft voor deze rechter betoogd dat de regel volgens welke een meer dan 10 jaar eerder afgegeven rijbewijs niet kan worden geregistreerd, geen belemmering van het vrije verkeer van personen vormt, aangezien hij zonder onderscheid geldt voor houders van een Nederlands rijbewijs en houders van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs. Gesteld al dat de Nederlandse regeling een dergelijke belemmering vormt, dan vindt zij hoe dan ook haar rechtvaardiging in de nagestreefde doelstelling, namelijk de vernieuwing van rijbewijzen om de 10 jaar. Voorts verzet richtlijn 91/439 zich er volgens haar niet tegen dat de houder van een Duits rijbewijs die zich in Nederland vestigt, dit rijbewijs moet inwisselen tegen een Nederlands rijbewijs.

19
In haar verzoek stelt de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam vast dat krachtens de bepalingen van de WVW 1994 voor een persoon die zich in een situatie als die van Krüger bevindt, in feite de verplichting bestaat, althans ontstaat, om zijn rijbewijs binnen een termijn van een jaar in te wisselen, wil hij niet in strijd met de wet handelen. Zowel uit de negende overweging van de considerans van richtlijn 91/439 als uit punt 42 van het arrest van 29 oktober 1998, Awoyemi (C-230/97, Jurispr. blz. I-6781), blijkt evenwel dat deze richtlijn de lidstaten voorschrijft te voorkomen dat de houder van een door een lidstaat afgegeven rijbewijs dit rijbewijs moet inwisselen tegen een door de lidstaat van ontvangst afgegeven rijbewijs.

20
Van oordeel dat in deze omstandigheden voor de beslechting van het bij hem aanhangig geding de uitlegging van het gemeenschapsrecht noodzakelijk is, heeft de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

1)
Moet [...] richtlijn [91/439] ─ en dan met name artikel 1, eerste en tweede lid van de richtlijn ─ zo worden uitgelegd dat daarmee in overeenstemming is een nationale regeling ter implementatie daarvan, op grond waarvan voor de houder van een in de Bondsrepubliek Duitsland door de bevoegde autoriteit afgegeven rijbewijs, dat een levenslange geldigheidsduur heeft, binnen één jaar na verplaatsing van de normale woonplaats naar Nederland een inwisselingsplicht bestaat, althans ontstaat, omdat een rijbewijs dat in een andere lidstaat meer dan tien jaar geleden is afgegeven in Nederland niet kan worden geregistreerd en in het geval dat het rijbewijs niet is geregistreerd de houder bij het besturen van een motorrijtuig in Nederland een strafbaar feit pleegt?

2)
Levert een nationale regeling als bedoeld in de eerste vraag en met de daarin omschreven gevolgen een belemmering op van het vrije verkeer van personen en zo ja, kan deze belemmering dan worden gerechtvaardigd door overwegingen gelegen in het mogelijk maken van periodieke vernieuwing van de op het document aangebrachte gegevens en aanpassing van het document aan de voortschrijdende technische inzichten ten aanzien van de uit een oogpunt van beveiliging en het tegengaan van fraude aan het document te stellen eisen?

De eerste vraag

21
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, leden 1 en 2, van richtlijn 91/439 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat krachtens welke houders van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs die zich op zijn grondgebied hebben gevestigd, verplicht zijn dit rijbewijs in te wisselen tegen een nationaal rijbewijs op grond dat een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs dat niet in overeenstemming is met de in de lidstaat van ontvangst toepasselijke bepalingen inzake geldigheidsduur, niet kan worden ingeschreven in het rijbewijzenregister van laatstgenoemde staat.

22
Van oordeel dat het antwoord op de gestelde vraag duidelijk kan worden afgeleid uit zijn rechtspraak, heeft het Hof de verwijzende rechter ervan in kennis gesteld dat het voornemens was, overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering te beslissen bij met redenen omklede beschikking, en heeft het de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde partijen verzocht, hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen.

23
De regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie hebben verklaard geen bezwaar te maken tegen het voornemen van het Hof om te beslissen bij met redenen omklede beschikking. Krüger alsook de Nederlandse, de Spaanse en de Finse regering waren evenwel een tegengestelde mening toegedaan.

24
Ter beantwoording van de aldus geherformuleerde vraag zij in de eerste plaats opgemerkt dat richtlijn 91/439 zich blijkens de punten 60 tot en met 63 en 67 tot en met 70 van het arrest van 10 juli 2003, Commissie/Nederland (C-246/00, Jurispr. blz. I-7485), verzet tegen de regeling van een lidstaat volgens welke door andere lidstaten afgegeven rijbewijzen moeten worden geregistreerd wanneer de houders ervan zich op zijn grondgebied vestigen.

25
Aldus heeft het Hof in de punten 60 en 61 van het arrest Commissie/Nederland, reeds aangehaald, erop gewezen dat volgens de rechtspraak de in artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/439 bedoelde onderlinge erkenning van rijbewijzen zonder enige formaliteit dient te geschieden (zie reeds aangehaalde arresten Skanavi en Chryssanthakopoulos, punt 26, en Awoyemi, punt 41) en de verplichting tot onderlinge erkenning van rijbewijzen een duidelijke en onvoorwaardelijke verplichting is, die de lidstaten geen beoordelingsmarge laat met betrekking tot de voor de nakoming van die verplichting te treffen maatregelen (zie arrest Awoyemi, reeds aangehaald, punt 42). Vervolgens heeft het Hof in punt 63 van hetzelfde arrest geoordeeld dat de door de Nederlandse regeling voorgeschreven registratie van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs een formaliteit in de zin van de genoemde rechtspraak vormt en dus in strijd is met het in artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/439 bedoelde beginsel van onderlinge erkenning van rijbewijzen.

26
In de punten 67 tot en met 70 van voormeld arrest Commissie/Nederland heeft het Hof tevens geoordeeld, dat de verplichte registratie van door andere lidstaten afgegeven rijbewijzen niet noodzakelijk is om een lidstaat in staat te stellen, gebruik te maken van de in artikel 1, lid 3, van richtlijn 91/439 geboden mogelijkheid om op de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs die zich in Nederland heeft gevestigd, zijn nationale bepalingen inzake de geldigheidsduur van het rijbewijs, medisch onderzoek en belastingen toe te passen en de in verband met de administratie noodzakelijke vermeldingen op het rijbewijs aan te brengen.

27
Dienaangaande heeft het Hof om te beginnen vastgesteld dat het feit dat een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs in Nederland niet is geregistreerd, niet belet dat de Nederlandse autoriteiten bij verkeerscontroles de nationale voorschriften inzake de geldigheidsduur van rijbewijzen correct kunnen toepassen door uit te gaan van een termijn van 10 jaar, te rekenen vanaf de op dat rijbewijs vermelde datum van afgifte.

28
Vervolgens heeft het geoordeeld dat de omstreden registratie evenmin noodzakelijk is om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen na te gaan, of de nationale voorschriften inzake de vernieuwing van het rijbewijs en de medische controles in acht zijn genomen, aangezien het aan de houder van het rijbewijs staat om het bewijs te leveren dat hij de betrokken bepalingen heeft nageleefd. Het volstaat dus om de houders van door andere lidstaten afgegeven rijbewijzen, wanneer zij de noodzakelijke formaliteiten vervullen voor hun vestiging in Nederland, in kennis te stellen van de krachtens de nationale regeling op hen rustende verplichtingen en op hen de sancties toe te passen die gelden in geval van niet-naleving van de betrokken voorschriften.

29
Ten slotte heeft het geoordeeld dat het bestaan van rijbewijzen van polycarbonaat in bepaalde lidstaten een verplichte registratie van deze rijbewijzen evenmin noodzakelijk maakt omdat, anders dan de Nederlandse regering betoogde, deze rijbewijzen blijkens bijlage I bis, punt 2, bij richtlijn 91/439 een ruimte moeten bevatten voor de eventuele vermelding door de lidstaat van ontvangst van de voor de administratie ervan noodzakelijke gegevens.

30
In de tweede plaats zij opgemerkt dat volgens de rechtspraak van het Hof het de lidstaten ingevolge de artikelen 1, lid 2, en 8, lid 1, van richtlijn 91/439, in samenhang met de negende overweging van de considerans van deze richtlijn, met name verboden is de inwisseling van door een andere lidstaat afgegeven rijbewijzen verplicht te stellen, ongeacht de nationaliteit van de houder (zie in die zin arrest Awoyemi, reeds aangehaald, punt 42).

31
Deze uitlegging is onlangs door het Hof bevestigd in zijn arrest Commissie/Nederland, reeds aangehaald. In punt 72 van dit arrest heeft het immers geoordeeld dat richtlijn 91/439 blijkens de negende overweging van de considerans ervan uitdrukkelijk de stelsels van inwisseling van rijbewijzen heeft willen afschaffen.

32
Derhalve moet worden vastgesteld dat uit de rechtspraak duidelijk blijkt dat richtlijn 91/439 er zich tegen verzet dat een lidstaat de registratie of de inwisseling van rijbewijzen die niet door zijn eigen autoriteiten zijn afgegeven, verplicht stelt wanneer de houders van deze rijbewijzen zich op zijn grondgebied vestigen.

33
Hieruit volgt dat richtlijn 91/439 zich verzet tegen een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die houders van een door een andere lidstaat dan de lidstaat van ontvangst afgegeven rijbewijs een verplichting tot registratie oplegt en, in voorkomend geval, verplicht tot inwisseling van dit rijbewijs tegen een nationaal rijbewijs.

34
Hieraan zij toegevoegd dat, zoals reeds uit punt 28 van de onderhavige beschikking blijkt, de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs die zijn normale woonplaats verwerft op het grondgebied van een andere lidstaat, die gebruik heeft gemaakt van de in artikel 1, lid 3, van richtlijn 91/439 bedoelde mogelijkheid, het bewijs dient te leveren dat hij voldoet aan de voorwaarden die in de bepalingen van de lidstaat van ontvangst zijn gesteld met betrekking tot de vernieuwing van het rijbewijs. Wanneer dit bewijs is geleverd, dienen de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst daaruit evenwel de gevolgen te trekken en deze houder toe te staan een voertuig te besturen met zijn oorspronkelijke rijbewijs.

35
Aan deze conclusie wordt geen afbreuk gedaan door het argument van de Nederlandse regering dat de onderdanen van de lidstaat van ontvangst worden gediscrimineerd wanneer deze lidstaat van de op zijn grondgebied wonende gemeenschapsonderdanen niet kan eisen dat zij hun door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs inwisselen tegen een nationaal rijbewijs, terwijl de houders van een nationaal rijbewijs, hoofdzakelijk onderdanen van de lidstaat van ontvangst, hun rijbewijs om de 10 jaar tegen een nieuw rijbewijs moeten inwisselen.

36
Blijkens de rechtspraak van het Hof vallen immers eventuele discriminaties die onderdanen van een lidstaat naar het recht van die staat kunnen ondervinden, binnen de werkingssfeer van dit recht, zodat zij in het kader van het interne rechtsstelsel van die staat moeten worden opgelost (arrest van 5 juni 1997, Uecker en Jacquet, C-64/96 en C-65/96, Jurispr. blz. I-3171, punt 23).

37
Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag, zoals geherformuleerd, worden geantwoord dat artikel 1, leden 1 en 2, van richtlijn 91/439 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat krachtens welke houders van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs die zich op zijn grondgebied hebben gevestigd, in bepaalde omstandigheden verplicht zijn dit rijbewijs in te wisselen tegen een nationaal rijbewijs op grond dat een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs dat niet in overeenstemming is met de in de lidstaat van ontvangst toepasselijke bepalingen inzake geldigheidsduur, in deze laatste staat niet kan worden ingeschreven in het rijbewijzenregister. De houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs die zijn normale woonplaats verwerft op het grondgebied van een andere lidstaat, die gebruik heeft gemaakt van de in artikel 1, lid 3, van richtlijn 91/439 bedoelde mogelijkheid, dient het bewijs te leveren dat hij voldoet aan de voorwaarden die in de bepalingen van de lidstaat van ontvangst zijn gesteld met betrekking tot de vernieuwing van het rijbewijs. Wanneer dit bewijs is geleverd, dienen de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst daaruit evenwel de gevolgen te trekken en deze houder toe te staan een voertuig te besturen met zijn oorspronkelijke rijbewijs.

De tweede vraag

38
Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.


Kosten

39
De kosten door de Nederlandse, de Spaanse, de Italiaanse en de Finse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk alsmede de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

uitspraak doende op de door de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam bij verzoek van 27 juni 2001 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Artikel 1, leden 1 en 2, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs, zoals gewijzigd bij richtlijn 96/47/EG van de Raad van 23 juli 1996, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat krachtens welke houders van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs die zich op zijn grondgebied hebben gevestigd, in bepaalde omstandigheden verplicht zijn dit rijbewijs in te wisselen tegen een nationaal rijbewijs op grond dat een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs dat niet in overeenstemming is met de in de lidstaat van ontvangst toepasselijke bepalingen inzake geldigheidsduur, in deze laatste staat niet kan worden ingeschreven in het rijbewijzenregister.De houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs die zijn normale woonplaats verwerft op het grondgebied van een andere lidstaat, die gebruik heeft gemaakt van de in artikel 1, lid 3, van richtlijn 91/439 bedoelde mogelijkheid, dient het bewijs te leveren dat hij voldoet aan de voorwaarden die in de bepalingen van de lidstaat van ontvangst zijn gesteld met betrekking tot de vernieuwing van het rijbewijs. Wanneer dit bewijs is geleverd, dienen de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst daaruit evenwel de gevolgen te trekken en deze houder toe te staan een voertuig te besturen met zijn oorspronkelijke rijbewijs.

Luxemburg, 29 januari 2004.

De griffier

De president van de Derde kamer

R. Grass

A. Rosas


1
Procestaal: Nederlands.

Top