This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62001CO0253
Order of the Court (Third Chamber) of 29 January 2004. # S.A. Krüger v Directie van de rechtspersoonlijkheid bezittende Dienst Wegverkeer. # Reference for a preliminary ruling: Arrondissementsrechtbank te Rotterdam - Netherlands. # Article 104(3) of the Rules of Procedure - Freedom of movement for persons - Directive 91/439/EEC - Driving licences - Mutual recognition - Compulsory exchange. # Case C-253/01.
Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 29 januari 2004.
S.A. Krüger tegen Directie van de rechtspersoonlijkheid bezittende Dienst Wegverkeer.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Arrondissementsrechtbank te Rotterdam - Nederland.
Artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering - Vrij verkeer van personen - Richtlijn 91/439/EEG - Rijbewijs - Onderlinge erkenning - Verplichting tot inwisseling.
Zaak C-253/01.
Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 29 januari 2004.
S.A. Krüger tegen Directie van de rechtspersoonlijkheid bezittende Dienst Wegverkeer.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Arrondissementsrechtbank te Rotterdam - Nederland.
Artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering - Vrij verkeer van personen - Richtlijn 91/439/EEG - Rijbewijs - Onderlinge erkenning - Verplichting tot inwisseling.
Zaak C-253/01.
Jurisprudentie 2004 I-01191
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2004:59
«Artikel 104, lid 3, van Reglement voor procesvoering – Vrij verkeer van personen – Richtlijn 91/439/EEG – Rijbewijs – Onderlinge erkenning – Verplichting tot inwisseling»
|
||||
(Richtlijn 91/439 van de Raad, art. 1)
BESCHIKKING VAN HET HOF (Derde kamer)
29 januari 2004 (1)
„Artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering – Vrij verkeer van personen – Richtlijn 91/439/EEG – Rijbewijs – Onderlinge erkenning – Verplichting tot inwisseling”
In zaak C-253/01, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam, in het aldaar aanhangig geding tussen S. A. Krügeren
Directie van de rechtspersoonlijkheid bezittende Dienst Wegverkeer, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van, enerzijds, artikel 1, leden 1 en 2, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 96/47/EG van de Raad van 23 juli 1996 (PB L 235, blz. 1), en, anderzijds, de bepalingen van het EG-Verdrag betreffende het vrije verkeer van personen,geeft
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
na de verwijzende rechterlijke instantie ervan in kennis te hebben gesteld dat het Hof voornemens is, overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering te beslissen bij met redenen omklede beschikking, na de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden te hebben verzocht, hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen, de advocaat-generaal gehoord, de navolgende
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
uitspraak doende op de door de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam bij verzoek van 27 juni 2001 gestelde vragen, verklaart voor recht: Artikel 1, leden 1 en 2, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs, zoals gewijzigd bij richtlijn 96/47/EG van de Raad van 23 juli 1996, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat krachtens welke houders van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs die zich op zijn grondgebied hebben gevestigd, in bepaalde omstandigheden verplicht zijn dit rijbewijs in te wisselen tegen een nationaal rijbewijs op grond dat een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs dat niet in overeenstemming is met de in de lidstaat van ontvangst toepasselijke bepalingen inzake geldigheidsduur, in deze laatste staat niet kan worden ingeschreven in het rijbewijzenregister.De houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs die zijn normale woonplaats verwerft op het grondgebied van een andere lidstaat, die gebruik heeft gemaakt van de in artikel 1, lid 3, van richtlijn 91/439 bedoelde mogelijkheid, dient het bewijs te leveren dat hij voldoet aan de voorwaarden die in de bepalingen van de lidstaat van ontvangst zijn gesteld met betrekking tot de vernieuwing van het rijbewijs. Wanneer dit bewijs is geleverd, dienen de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst daaruit evenwel de gevolgen te trekken en deze houder toe te staan een voertuig te besturen met zijn oorspronkelijke rijbewijs. Luxemburg, 29 januari 2004.
De griffier |
De president van de Derde kamer |
R. Grass |
A. Rosas |