EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62001CJ0433
Judgment of the Court (Fifth Chamber) of 15 January 2004. # Freistaat Bayern v Jan Blijdenstein. # Reference for a preliminary ruling: Bundesgerichtshof - Germany. # Brussels Convention - Special rules of jurisdiction - Article 5(2) - Maintenance - Action for recovery brought by a public body subrogated to the rights of the maintenance creditor. # Case C-433/01.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 januari 2004.
Freistaat Bayern tegen Jan Blijdenstein.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesgerichtshof - Duitsland.
Executieverdrag - Bijzondere bevoegdheden - Artikel 5, punt 2 - Onderhoudsverplichting - Regresvordering, ingediend door openbaar orgaan dat in de rechten van de tot onderhoud gerechtigde is getreden.
Zaak C-433/01.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 januari 2004.
Freistaat Bayern tegen Jan Blijdenstein.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesgerichtshof - Duitsland.
Executieverdrag - Bijzondere bevoegdheden - Artikel 5, punt 2 - Onderhoudsverplichting - Regresvordering, ingediend door openbaar orgaan dat in de rechten van de tot onderhoud gerechtigde is getreden.
Zaak C-433/01.
Jurisprudentie 2004 I-00981
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2004:21
«Executieverdrag – Bijzondere bevoegdheden – Artikel 5, punt 2 – Onderhoudsverplichting – Regresvordering ingesteld door in rechten van onderhoudsgerechtigde gesubrogeerd overheidslichaam»
|
||||
|
||||
(Executieverdrag, art. 5, punt 2)
ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
15 januari 2004 (1)
„Executieverdrag – Bijzondere bevoegdheden – Artikel 5, punt 2 – Onderhoudsverplichting – Regresvordering, ingediend door openbaar orgaan dat in de rechten van de tot onderhoud gerechtigde is getreden”
In zaak C-433/01, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van het Bundesgerichtshof (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen Freistaat Bayernen
Jan Blijdenstein, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 5, punt 2, van voornoemd Verdrag van 27 september 1968 (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 304, blz. 1, en ─ gewijzigde tekst ─ blz. 77), bij het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1) en bij het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1),wijstHET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 december 2003,
het navolgende
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door het Bundesgerichtshof bij beschikking van 26 september 2001 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Jann |
Timmermans |
Rosas |
De griffier |
De president |
R. Grass |
V. Skouris |