EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62001CJ0245

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 23 oktober 2003.
RTL Television GmbH tegen Niedersächsische Landesmedienanstalt für privaten Rundfunk.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Niedersächsisches Oberverwaltungsgericht - Duitsland.
Richtlijn 89/552/EEG - Artikel 11, lid 3 - Televisie-uitzendingen - Televisiereclame - Reclameonderbrekingen in audiovisuele producties - Begrip 'series'.
Zaak C-245/01.

Jurisprudentie 2003 I-12489

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2003:580

Arrêt de la Cour

Zaak C-245/01


RTL Television GmbH
tegen
Niedersächsische Landesmedienanstalt für privaten Rundfunk,



(verzoek van het Niedersächsische Oberverwaltungsgericht om een prejudiciële beslissing)

«Richtlijn 89/552/EEG – Artikel 11, lid 3 – Televisie-uitzendingen – Televisiereclame – Reclameonderbrekingen in audiovisuele producties – Begrip series»

Conclusie van advocaat-generaal F. G. Jacobs van 22 mei 2003
I - 0000
    
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 23 oktober 2003
I - 0000
    

Samenvatting van het arrest

1..
Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Televisiereclame – Frequentie van reclameonderbrekingen tijdens uitzendingen – Versterkte bescherming van audiovisuele producties – Televisiefilms – Begrip – Televisiefilms waarin reeds bij maken ervan in reclameonderbrekingen is voorzien – Daaronder begrepen

(Richtlijn 89/552 van de Raad, art. 11, lid 3)

2..
Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Televisiereclame – Frequentie van reclameonderbrekingen tijdens uitzendingen – Versterkte bescherming van audiovisuele producties – Uitzondering voor series – Criteria

(Richtlijn 89/552 van de Raad, art. 11, lid 3)

1.
Films die voor de televisie zijn geproduceerd en waarin reeds bij het maken ervan in reclameonderbrekingen is voorzien, vallen onder het begrip televisiefilms van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 betreffende de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36. Zij genieten met betrekking tot de frequentie van de reclameonderbrekingen derhalve de in deze bepaling neergelegde verdergaande bescherming voor audiovisuele producties. cf. punten 51, 55, 74, dictum 1

2.
Het verband dat tussen films moet bestaan opdat deze vallen onder de uitzondering voor series in artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 betreffende de verdergaande bescherming van audiovisuele producties wat de frequentie van de reclameonderbrekingen betreft, moet betrekking hebben op de inhoud van de betrokken films, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van een zelfde verhaal in opeenvolgende uitzendingen of het opnieuw verschijnen van een of meer personages in de verschillende uitzendingen. Verbanden van formele aard, zoals een zelfde zendtijd, uitzending onder een zelfde titel of thema, of een presentatie voor of na de uitzendingen, zijn ontoereikend om het begrip series in de zin van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 te definiëren. cf. punten 103-104, 108, dictum 2




ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
23 oktober 2003 (1)


„Richtlijn 89/552/EEG – Artikel 11, lid 3 – Televisie-uitzendingen – Televisiereclame – Reclameonderbrekingen in audiovisuele producties – Begrip series”

In zaak C-245/01,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Niedersächsische Oberverwaltungsgericht (Duitsland), in het aldaar aanhangige geding tussen

RTL Television GmbH

en

Niedersächsische Landesmedienanstalt für privaten Rundfunk,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 (PB L 202, blz. 60),wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),,



samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans (rapporteur), president van de Vierde kamer, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, D. A. O. Edward en P. Jann, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs,
griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

RTL Television GmbH, vertegenwoordigd door J. Sommer en T. Tschentscher, Rechtsanwälte,

de Niedersächsische Landesmedienanstalt für privaten Rundfunk, vertegenwoordigd door R. Albert als gemachtigde,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door G. Amodeo als gemachtigde, bijgestaan door P. Harris, barrister,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Tufvesson als gemachtigde, bijgestaan door W. Berg, Rechtsanwalt,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van RTL Television GmbH, vertegenwoordigd door T. Tschentscher en J. Sommer; de Niedersächsische Landesmedienanstalt für privaten Rundfunk, vertegenwoordigd door A. Fischer als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door C. Tufvesson, bijgestaan door W. Berg, ter terechtzitting van 29 januari 2003,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 mei 2003,

het navolgende



Arrest



1
Bij beschikking van 15 juni 2001, ingekomen bij het Hof op 25 juni daaraanvolgend, heeft het Niedersächsische Oberverwaltungsgericht het Hof krachtens artikel 234 EG verzocht om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 (PB L 202, blz. 60; hierna: richtlijn 89/552).

2
Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen RTL Television GmbH (hierna: RTL), een particuliere televisieomroeporganisatie, en de Niedersächsische Landesmedienanstalt für privaten Rundfunk (hierna: NLM), een openbaar orgaan van de deelstaat Niedersachsen dat in de plaats is gekomen van de Niedersächsische Landesrundfunkausschuss (hierna: NLA) en van deze laatste de controlebevoegdheden over de particuliere televisieomroeporganisaties heeft overgenomen, betreffende een besluit van de NLA waarin deze zich op het standpunt heeft geplaatst dat bij bepaalde filmuitzendingen door RTL de regeling inzake de frequentie van de reclameonderbrekingen niet werd nageleefd.

Toepasselijk recht

Gemeenschapsrecht

3
De zesde tot en met de achtste overweging van de considerans van richtlijn 89/552 luiden als volgt: Overwegende dat het uitzenden van televisie, onder normale omstandigheden, een dienst is in de zin van het Verdrag;Overwegende dat het Verdrag voorziet in het vrije verkeer van alle diensten die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, onverminderd hun culturele of andere inhoud en zonder beperking ten aanzien van onderdanen van de lidstaten die in een ander land van de Gemeenschap zijn gevestigd dan dat, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht;Overwegende dat dit recht, indien toegepast op het verzorgen van televisie-uitzendingen, ook een specifieke uiting in het gemeenschapsrecht is van een meer algemeen beginsel, namelijk de vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in artikel 10, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat door alle lidstaten is geratificeerd; dat om die reden de vrije uitoefening van deze werkzaamheden in het licht van dat artikel moet worden gewaarborgd door de aanneming van richtlijnen inzake de werkzaamheden van omroeporganisaties en kabelbedrijven, waarbij alleen de in lid 2 van dat artikel en in artikel 56, lid 1, van het Verdrag bepaalde beperkingen mogen worden opgelegd.

4
De zevenentwintigste overweging van de considerans van richtlijn 89/552 luidt: Overwegende dat, teneinde te waarborgen dat de belangen van de consumenten als kijkers naar uitzendingen volledig en naar behoren worden beschermd, aan televisiereclame minimumnormen en criteria moeten worden gesteld en dat de lidstaten het recht moeten behouden om voor televisieomroepmaatschappijen die onder hun bevoegdheid vallen, meer gedetailleerde en strengere voorschriften uit te vaardigen en in bepaalde gevallen verschillende voorwaarden te stellen.

5
Artikel 3, lid 1, van richtlijn 89/552 bepaalt: Het staat de lidstaten vrij, van de onder hun bevoegdheid vallende televisieomroeporganisaties naleving van strengere of meer gedetailleerde voorschriften te eisen op de gebieden die onder deze richtlijn vallen.

6
In artikel 11, leden 1, 3 en 4, van richtlijn 89/552 is bepaald: 1. Reclame en telewinkelspots moeten tussen de uitzendingen worden ingevoegd. Onder voorbehoud van de in de leden 2 tot en met 5 vastgestelde voorwaarden, mogen reclame en telewinkelspots ook tijdens de uitzendingen zodanig worden ingevoegd dat de integriteit en de waarde van de uitzendingen niet worden geschaad, rekening houdende met de natuurlijke pauzes in en de duur en de aard van het programma, en er geen afbreuk wordt gedaan aan de rechten van de houders van rechten.[...]3. De uitzending van audiovisuele producties zoals bioscoop- en televisiefilms (met uitzondering van series, feuilletons, lichte amusementsprogramma's en documentaires) mag één keer per tijdvak van 45 minuten worden onderbroken mits de geprogrammeerde duur ervan meer dan 45 minuten bedraagt. Indien de geprogrammeerde duur ervan ten minste 20 minuten langer is dan twee of meer volledige tijdvakken van 45 minuten, mag er nog één keer worden onderbroken.4. Wanneer andere dan de onder lid 2 bedoelde uitzendingen worden onderbroken door reclame of telewinkelspots, moet een tijdvak van ten minste 20 minuten verlopen tussen opeenvolgende onderbrekingen binnen de uitzendingen.

Europees verdrag over grensoverschrijdende televisie

7
Artikel 14, leden 1, 3 en 4 van het Europees verdrag over grensoverschrijdende televisie, zoals gewijzigd, luidt als volgt: 1. Reclame en telewinkelen moeten tussen de uitzendingen worden ingevoegd. Onder voorbehoud van de in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel vastgestelde voorwaarden, mogen reclame en telewinkelspots ook tijdens de uitzendingen zodanig worden ingevoegd dat de integriteit en de waarde van de uitzendingen niet worden geschaad, en er geen afbreuk wordt gedaan aan de rechten van de houders van rechten.[...]3. De uitzending van audiovisuele producties zoals bioscoop- en televisiefilms (met uitzondering van series, feuilletons, lichte amusementsprogramma's en documentaires) mag één keer per tijdvak van 45 minuten worden onderbroken mits de duur ervan meer dan 45 minuten bedraagt. Indien de duur ervan ten minste 20 minuten langer is dan twee of meer volledige tijdvakken van 45 minuten, mag er nog één keer worden onderbroken.4. Wanneer andere dan de onder lid 2 bedoelde uitzendingen worden onderbroken door reclame of telewinkelspots, moet een tijdvak van ten minste 20 minuten verlopen tussen elke opeenvolgende onderbreking binnen de uitzendingen.

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

8
Artikel 10 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), met het opschrift Vrijheid van meningsuiting luidt: 1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen en denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet staten niet radio-omroep- en bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.

Duits recht

9
Het Duitse grondwet kent de wetgevende bevoegdheid inzake radio- en televisie-uitzendingen toe aan de deelstaten.

10
§ 26, leden 2 tot en met 4, van het Staatsvertrag über den Rundfunk im vereinigten Deutschland (staatsverdrag betreffende de omroepactiviteiten in het verenigde Duitsland; hierna: Rundfunkstaatsvertrag) van 31 augustus 1991 bepaalt: 2. Televisiereclame moet in blokken en tussen afzonderlijke uitzendingen worden ingevoegd; onder voorbehoud van de in de leden 3 tot en met 5 vastgestelde voorwaarden, kan reclame ook tijdens de uitzendingen worden ingevoegd, op zodanige wijze dat de integriteit en de aard van de uitzending niet worden geschaad.3. Bij uit zelfstandige onderdelen samengestelde televisieuitzendingen of bij sportuitzendingen en op soortgelijke wijze gestructureerde evenementen en opvoeringen met pauzes, mag alleen tussen de zelfstandige onderdelen of tijdens de pauzes reclame worden ingevoegd. Bij andere uitzendingen moet een tijdvak van ten minste 20 minuten verlopen tussen opeenvolgende onderbrekingen binnen de uitzendingen, onverminderd het bepaalde in de leden 4 en 5.4. In afwijking van lid 3, tweede volzin, mogen producties zoals bioscoop- en televisiefilms, met uitzondering van series, feuilletons, lichte amusementsprogramma's en documentaires, mits zij langer dan 45 minuten duren, slechts één keer per volledig tijdvak van 45 minuten worden onderbroken. Wanneer de uitzendingen ten minste 20 minuten langer duren dan twee of meer volledige tijdvakken van 45 minuten, mag er nog één keer worden onderbroken.

11
Deze bepalingen zijn, met wijzigingen die voor het onderhavige geval niet relevant zijn, overgenomen in § 44, leden 2 tot en met 4, van het Vierte Staatsvertrag zur Änderung rundfunkrechtlicher Staatsverträge (vierde staatsverdrag houdende wijziging van de staatsverdragen betreffende de omroeprechten; hierna: Vierter Rundfunkstaatsvertrag).

12
§ 28, lid 2, van het Niedersächsische Landesrundfunkgesetz, zoals gewijzigd (omroepwet van de deelstaat Niedersachsen; hierna: Landesrundfunkgesetz) bepaalt dat de NLA, het organisme waarvan verweerster de opvolgster is, kan vaststellen dat een programma of een uitzending inbreuk maakt op het Landesrundfunkgesetz of op de bepalingen inzake toestemming, en de omroeporganisatie en degenen die verantwoordelijk zijn voor de inhoud van het programma, kan gelasten de inbreuk te beëindigen.

13
§ 33, leden 5 tot en met 7, van het Landesrundfunkgesetz bevat bepalingen die vergelijkbaar zijn met § 26, leden 2 tot en met 4, van het Rundfunkstaatsvertrag en met § 44, leden 2 tot en met 4, van het Vierte Rundfunkstaatsvertrag.

14
Voor het vervolg van dit arrest moeten de verwijzingen naar § 26, leden 2 tot en met 4, van het Rundfunkstaatsvertrag aldus worden opgevat dat deze tevens een verwijzing impliceren naar de overeenkomstige bepalingen van het Landesrundfunkgesetz en van het Vierte Rundfunkstaatsvertrag, die in het vorige punt zijn vermeld.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

15
Op 7 oktober 1993 zond RTL de 86 minuten durende film Die Rache der Amy Fisher uit, en onderbrak deze vier keer voor reclame. Een week later deed zij hetzelfde tijdens de uitzending van Schreie im Wald, een film van 90 minuten. Deze films werden uitgezonden als onderdeel van een reeks met de titel Gefährliche Leidenschaften.

16
Bij besluit van 12 november 1993 stelde de NLA vast dat RTL door elk van deze films vier keer met reclameblokken te onderbreken, inbreuk had gemaakt op § 26, lid 4, eerste volzin, van het Rundfunkstaatsvertrag. Hij verbood dat deze films, in geval van herhaalde uitzending, door respectievelijk meer dan één en meer dan twee reclameblokken zouden worden onderbroken.

17
Bij dit zelfde besluit verbood de NLA RTL bovendien acht andere films en iedere in het kader van series uitgezonden bioscoop- of televisiefilm die in de programmaoverzichten waren aangekondigd (te weten, de series Gefährliche Leidenschaften, Familienschicksale en Der Große TV-Roman), vaker door reclame te onderbreken dan bij § 26, lid 4, eerste volzin, van het Rundfunkstaatsvertrag is toegestaan.

18
Tot staving van zijn besluit betoogde de NLA dat de betrokken uitzendingen niet konden worden aangemerkt als onderdeel van een serie in de zin van § 26, lid 4, van het Rundfunkstaatsvertrag en derhalve niet om de 20 minuten door reclame konden worden onderbroken.

19
In zijn besluit betoogde de NLA in het bijzonder dat het begrip serie verwant is aan het begrip feuilleton en veronderstelt dat de verschillende films in grote mate gelijk zijn vanuit het gezichtspunt van de plot en de personages. De NLA besloot in het bijzonder dat noch het feit dat de uitzending steeds op hetzelfde tijdstip plaatsvindt, noch de omstandigheid dat het scenario op een roman is gebaseerd of dat dezelfde thema's aan de orde zijn, zoals liefde, passie of familierelaties in het algemeen, een toereikend verband scheppen om deze uitzendingen als een serie aan te merken.

20
Op 23 november 1993 stelde RTL bij het Niedersächsische Verwaltungsgerichtshof (Duitsland) beroep in tot nietigverklaring van het besluit van de NLA.

21
Tot staving van haar beroep betoogde RTL dat dit besluit op een te restrictieve uitlegging van het begrip series was gebaseerd. Dit begrip moet worden omschreven als het samenvoegen van verschillende zelfstandige intriges volgens een gemeenschappelijk thema waarbij sprake is van zowel criteria in verband met de inhoud, zoals het filmgenre, de gelijkenissen tussen de scenario's en de soortgelijkheid van de thema's, als van formele externe aspecten zoals de duur van de film of het tijdstip van uitzending en andere factoren zoals bijvoorbeeld een bepaalde regisseur.

22
De NLM betoogde dat het begrip serie vereist dat het verband tussen de uitzendingen waaruit zij bestaat betrekking heeft op de inhoud ervan. Indien wordt aanvaard dat de criteria overwegend formeel zijn, zoals RTL voorstelt, zou dit de televisieomroeporganisatie alle vrijheid geven om uitzendingen frequent met reclame te onderbreken.

23
Bij vonnis van 25 september 1997 heeft het Niedersächsische Verwaltungsgericht het beroep van RTL verworpen op grond dat de betrokken televisiefilms niet als serie in de zin van § 26, lid 4, van het Rundfunkstaatsvertrag konden worden aangemerkt.

24
RTL heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Tot staving van haar hoger beroep voerde RTL aan dat de definitie die het Niedersächsische Verwaltungsgericht heeft gehanteerd, onverenigbaar is met artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552.

25
Vooraf merkt de verwijzende rechter op hij volgens de rechtspraak van het Bundesverfassungsgericht (Duitsland) op basis van § 5, lid 1, eerste volzin, van de Duitse grondwet geen constitutionele bezwaren heeft tegen toepassing van § 26, lid 4, van het Rundfunkstaatsvertrag, dat de rechtsgrondslag voor het betrokken besluit vormt. Deze bepaling sluit immers nauw aan bij artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552.

26
De verwijzende rechter is van oordeel dat § 26, lid 4, van het Rundfunkstaatsvertrag bedoeld is ter verzekering van het behoud van de artistieke waarde van bioscoop- en televisiefilms en van de bescherming van deze films tegen te frequente reclameonderbrekingen.

27
Volgens de verwijzende rechter vindt deze teleologische uitlegging steun in de ontstaansgeschiedenis van § 26, lid 4, van het Rundfunkstaatsvertrag. Deze bepaling sluit om te beginnen aan bij artikel 14, lid 3, van het Europees verdrag over grensoverschrijdende televisie, dat de afspiegeling vormt van het compromis dat de Raad van Europa heeft bereikt tussen het doel van een betere bescherming van bioscoop- en televisiefilms enerzijds en de belangen van de adverteerders anderzijds. Artikel 11, lid 4, van richtlijn 89/552 is eveneens op dit compromis gebaseerd. De verwijzende rechter merkt op dat de deelstaten, partijen bij het Rundfunkstaatsvertrag, het Duitse recht hebben willen laten aansluiten bij de Europese regelgeving inzake reclameonderbrekingen. Daaruit volgt dat volgens de rechtspraak van het Hof, de nationale bepaling die in het hoofdgeding aan de orde is, naar de letter en de geest van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/522 moet worden uitgelegd en beoordeeld.

28
De verwijzende rechter merkt voorts op dat noch de bewoordingen noch de opzet van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 de stelling van RTL staven dat enkel de bioscoopfilms moeten worden beschermd en niet de televisiefilms omdat deze laatste speciaal zouden zijn opgevat om met reclameonderbrekingen te worden uitgezonden.

29
De verwijzende rechter merkt op dat hij reeds heeft geoordeeld dat het begrip series een verband vereist tussen de verschillende uitzendingen wat hun inhoud of hun actie betreft.

30
Hij meent dat zijn opvatting wordt bevestigd door de richtsnoeren van de Independent Television Commission (hierna: ITC) van het Verenigd Koninkrijk en door de gemeenschappelijke richtsnoeren van de deelstaten.

31
Volgens hem zijn in het onderhavige geval de door RTL aangevoerde aspecten om de verschillende episoden thematisch of dramaturgisch bij elkaar te laten aansluiten ─ thema's zoals affaires, huwelijks- en levenscrises, misdaad, geweld, prostitutie, draagmoeders en natuurrampen, die als gemeenschappelijk punt hebben dat het telkens gaat om een hoofdpersonage dat met een dramatische situatie wordt geconfronteerd en deze te boven moet zien te komen ─ te vaag om, zelfs in combinatie met andere formele factoren, als een serie te kunnen worden aangemerkt.

32
De verwijzende rechter trekt daaruit de conclusie dat de beslechting van het geschil afhangt van de definitie van het begrip series en van de criteria die daarbij in aanmerking moeten worden genomen. Aangezien het Hof zich in de rechtspraak betreffende artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 in dit verband nog niet heeft uitgesproken, acht hij het nodig prejudiciële vragen te stellen.

33
In die omstandigheden heeft de verwijzende rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

1)
Beoogt artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 (PB L 202, blz. 60), met de beperking van reclameonderbrekingen de artistieke waarde van bioscoop- en televisiefilms te beschermen, ongeacht het feit dat televisiefilms speciaal voor televisie zijn gemaakt en zijn opgevat om met onderbrekingen voor reclamespots te worden uitgezonden?

2)
Aan welke criteria moet worden voldaan om een uitzending van verschillende bioscoop- en televisiefilms, in afwijking van de reclamebeperkingen voor bioscoop- en televisiefilms, als serie te kunnen aanmerken?

3)
Kunnen onder serie in de zin van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36, uitzendingen worden verstaan die zijn samengesteld uit verschillende programma's waarvan de gemeenschappelijke thematische, inhoudelijke en formele accenten duiden op een gemeenschappelijk concept en die volgens een bepaald tijdsschema worden uitgezonden?

4)
Moet het begrip serie in de zin van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36, aldus worden uitgelegd, dat thematische en inhoudelijke punten van overeenkomst tussen de uitzendingen volledig of grotendeels buiten beschouwing mogen worden gelaten en overwegend formele of formeel-receptieve accenten in aanmerking mogen worden genomen?

De prejudiciële vragen

De eerste vraag

34
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of films die voor televisie-uitzending zijn gemaakt en die aldus zijn opgevat dat in onderbrekingen voor reclamespots is voorzien, onder het begrip televisiefilms in de zin van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 vallen, met name gelet op de omstandigheid dat deze bepaling bedoeld is om reclamespots te beperken teneinde de artistieke waarde van bioscoop- en televisiefilms te beschermen.

Bij het Hof ingediende opmerkingen

35
RTL betoogt dat artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 in het bijzonder bedoeld is om de integriteit en de artistieke waarde van audiovisuele producties alsmede de redactionele onafhankelijkheid te beschermen. Deze bepaling heeft slechts subsidiair de consumentenbescherming tot doel.

36
Volgens RTL kan de bescherming van de artistieke waarde van audiovisuele producties niet worden uitgebreid tot films die speciaal voor de televisie zijn gemaakt en aldus zijn opgevat dat in onderbrekingen voor reclamespots is voorzien. Een dergelijke uitbreiding zou immers ongerechtvaardigd inbreuk maken op de fundamentele rechten van de televisieomroeporganisaties.

37
RTL betoogt dat de vrijheid van de televisieomroeporganisaties om televisiefilms te maken en uit te zenden in de eerste plaats onder de communicatie- en de omroepvrijheid valt ─ waartoe onder meer de televisiereclame, een zelfstandige vorm van communicatie, behoort ─ welke een door het gemeenschapsrecht gegarandeerd grondrecht vormen.

38
Een dergelijk grondrecht vloeit om te beginnen voort uit artikel 10, lid 1, EVRM, dat het recht formuleert om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, dat onder de vrijheid van meningsuiting valt. Dit recht is tevens vastgelegd in artikel 11, lid 2, van het Handvest van de grondrechten.

39
Volgens de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens inzake artikel 10, lid 1, EVRM omvat dit recht mede de omroep-, televisie-, en bioscoopvrijheid, wordt het niet gedifferentieerd naar gelang van de inhoud of de kwaliteit van de uitgezonden informatie, en betreft het tevens reclamevermeldingen.

40
RTL brengt ten slotte in herinnering dat het Hof het verband heeft erkend tussen de handhaving van het pluralisme op audiovisueel gebied en de door artikel 10 EVRM gegarandeerde vrijheid van meningsuiting, die tot de door de communautaire rechtsorde gegarandeerde grondrechten behoort.

41
RTL merkt in dit verband op dat de achtste overweging van de considerans van richtlijn 89/552 bepaalt dat de vrijheid om televisieprogramma's uit te zenden en te verzorgen, die in deze richtlijn is verankerd en uit hoofde van de vrijheid van dienstverlening door artikel 59 EG-Verdrag (thans na wijziging artikel 49 EG) wordt gegarandeerd, ook een specifieke uiting in het gemeenschapsrecht is van een meer algemeen beginsel, namelijk de vrijheid van meningsuiting die door artikel 10, lid 1, EVRM is gegarandeerd.

42
RTL betoogt dat de vrijheid van de producent om televisieprogramma's met reclameonderbrekingen te maken, in de tweede plaats behoort tot de artistieke vrijheid, een grondrecht van de communautaire rechtsorde dat zowel de creatie van de productie als de uitzending of de doorgifte ervan betreft.

43
RTL trekt daaruit de conclusie dat de reclamebeperkingen in artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/522 voor het uitzenden van de televisiefilms die in het hoofdgeding aan de orde zijn, inbreuk maken op de omroepvrijheid en op de artistieke vrijheid.

44
Derhalve rijst de vraag of de beperkingen van deze twee fundamentele vrijheden door de reclameregeling die in het hoofdgeding aan de orde is, een rechtvaardiging kunnen vinden in het gemeenschapsrecht.

45
RTL betoogt dat uit de rechtspraak van het Hof voortvloeit dat beperkingen van grondrechten in het gemeenschapsrecht slechts gerechtvaardigd zijn voorzover zij geschikt, noodzakelijk en evenredig zijn om een rechtmatig doel te bereiken. Voorts moeten beperkingen van grondrechten blijkens deze rechtspraak duidelijk zijn omschreven, zo niet moeten zij strikt worden uitgelegd.

46
Deze beginselen zijn bovendien in overeenstemming met de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens inzake met name artikel 10, lid 2, EVRM, volgens welke een onvoldoende duidelijke beperking restrictief moet worden uitgelegd.

47
Betreffende in het bijzonder het onderzoek van de rechtvaardiging van de beperking die in het hoofdgeding aan de orde is, betoogt RTL dat de bescherming van de artistieke integriteit van films als audiovisuele producties waarop de reclamebeperkingen doelen, niet aan RTL kan worden opgelegd, omdat zij de betrokken producties zelf heeft vervaardigd en daarvoor geen bescherming verlangt omdat zij juist zijn opgezet om door reclame te worden onderbroken. Het gaat dus niet om de bescherming van rechten van anderen in de zin van artikel 10, lid 2, EVRM.

48
Daaruit vloeit voort dat ter verzekering van een verdragsconforme uitlegging, de strekking van de in artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 verzekerde bescherming van de productie, wat televisiefilms betreft, met name aldus moet worden opgevat dat zij slechts geldt voorzover dit in overeenstemming is met de wil van de filmmakers, tevens houders van de grondrechten.

49
RTL komt tot de slotsom dat de bescherming van de productie als bedoeld in artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552, buiten toepassing blijft wanneer de belanghebbenden de televisiefilms van meet af aan hebben opgezet met reclameonderbrekingen.

50
De NLM, de regering van het Verenigd Koninkrijk, en de Commissie betogen dat de bepaling volgens welke voor bioscoop- en televisiefilms strengere criteria voor reclameonderbrekingen gelden, in het kader van de laatste procedure ter herziening van richtlijn 89/552 uitdrukkelijk is gehandhaafd, zodat deze twee soorten film in dit opzicht gelijk moeten worden behandeld. De bewoordingen van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 kunnen niet tot een andere uitlegging leiden.

Antwoord van het Hof

51
Om te beginnen zij opgemerkt dat hoofdstuk IV van richtlijn 89/552 voorschriften geeft op het gebied van televisiereclame, sponsoring en telewinkelen. Een van deze voorschriften is artikel 11 van de richtlijn, betreffende de frequentie van de reclameonderbrekingen.

52
Volgens artikel 11, lid 1, van richtlijn 89/552 moet televisiereclame in beginsel tussen de uitzendingen worden ingevoegd. Reclame mag echter tijdens de uitzendingen worden ingevoegd mits bepaalde beginselen worden nageleefd, te weten dat de reclameonderbrekingen de integriteit en de waarde van de uitzendingen niet schaden, rekening houden met de aard en de duur van het programma, en geen afbreuk doen aan de rechten van de houders van rechten.

53
De bijzondere voorwaarden waaronder de uitzendingen door reclame mogen worden onderbroken, zijn neergelegd in artikel 11, leden 2 tot en met 5, van richtlijn 89/552.

54
Uit artikel 11, lid 4, van de richtlijn volgt dat er tussen opeenvolgende reclameonderbrekingen binnen de uitzendingen ten minste 20 minuten moeten verlopen.

55
Artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 voorziet in een stelsel van verdergaande bescherming voor audiovisuele producties zoals bioscoop- en televisiefilms, te weten één reclameonderbreking per tijdvak van 45 minuten en één extra onderbreking indien de uitzending ten minste 20 minuten langer is dan twee of meer volledige tijdvakken van 45 minuten.

56
Artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 maakt echter een uitzondering voor series, feuilletons, lichte amusementsprogramma's en documentaires. Dergelijke uitzendingen vallen dus onder bovenvermeld artikel 11, lid 4, van de richtlijn.

57
RTL betoogt dat films die voor de televisie zijn geproduceerd en waarin bij het maken ervan reeds rekening is gehouden met de inlassing van reclameboodschappen, niet onder het begrip televisiefilms van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 vallen.

58
Een dergelijke uitlegging is in strijd met zowel de bewoordingen van deze bepaling als de voorgeschiedenis ervan.

59
De bewoordingen van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 zijn volstrekt ondubbelzinnig. Niets in die bepaling wijst erop, dat er een afzonderlijke categorie van televisiefilms zou zijn die, omdat reeds bij het maken ervan in de inlassing van reclameboodschappen is voorzien, niet onder het begrip televisiefilms zouden vallen.

60
Dit wordt bovendien bevestigd door de voorgeschiedenis van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 waarop met name de verwijzende rechter wijst. De door de Commissie voorgestelde wijziging van deze bepaling, waarmee zij televisiefilms niet langer onder het stelsel van deze bepaling wilde laten vallen, is door de Raad immers niet aanvaard. Dit voorstel was juist ingegeven door de omstandigheid dat in deze films bij het maken ervan reeds natuurlijke pauzes kunnen zijn voorzien zodat reclameboodschappen kunnen worden ingelast zonder dat dit een bedreiging vormt voor de integriteit van de productie.

61
De door RTL voorgestane uitlegging van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 kan uit het oogpunt van de doelstelling van deze bepalingen, evenmin worden aanvaard.

62
Uit de zevenentwintigste overweging van de considerans van richtlijn 89/552 en uit artikel 11, lid 1, ervan volgt immers dat dit artikel van de richtlijn gericht is op het instellen van een evenwichtige bescherming van de financiële belangen van de televisieomroeporganisaties en de adverteerders enerzijds, en de belangen van de houders van rechten, te weten de auteurs en ontwerpers, en van de televisiekijkers als consumenten anderzijds.

63
Dit doel komt tevens naar voren in de punten 245 en 246 van de toelichting bij het Europees verdrag over grensoverschrijdende televisie, dat gelijktijdig met richtlijn 89/552 werd voorbereid en waar in de vierde overweging van de considerans van de richtlijn naar is verwezen (zie in die zin arrest van 12 december 1996, RTI e.a., C-320/94, C-328/94, C-329/94, en C-337/94─C-339/94, Jurispr. blz. I-6471, punt 33).

64
Zelfs indien, zoals RTL betoogt, dit doel voorzover het betrekking heeft op de bescherming van de belangen van de televisieomroeporganisaties en van die van de houders van rechten, voor de betrokken films niet relevant is omdat een dergelijke bescherming in casu niet wordt verlangd, neemt dit niet weg dat een ander wezenlijk aspect van dit doel, te weten de bescherming van de televisiekijkers als consumenten tegen overdadige reclame, in casu duidelijk relevant blijft.

65
De door RTL voorgestane uitlegging gaat voorbij aan dit toch wezenlijke aspect van het doel van een evenwichtige bescherming waarop artikel 11 van richtlijn 89/552 is gericht. Wat het stelsel van verdergaande bescherming van lid 3 van dit artikel betreft, is de bescherming van de televisiekijker bovendien juist van bijzonder belang.

66
Een dergelijke uitlegging dreigt voorts de verdergaande bescherming die in deze bepaling wordt toegekend, inhoudsloos te maken, omdat televisieomroeporganisaties op grond daarvan gemakkelijk deze bescherming kunnen omzeilen door enkel films te kopen of te produceren waarin reeds bij het maken ervan in de inlassing van reclameonderbrekingen is voorzien.

67
Ten slotte leidt een uitlegging volgens welke het stelsel van verdergaande bescherming van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 geldt voor televisiefilms zoals in het hoofdgeding aan de orde zijn, niet tot een met de grondrechten strijdig resultaat.

68
Deze verdergaande bescherming kan weliswaar een beperking vormen van de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10, lid 1, EVRM, naar welke bepaling de achtste overweging van de considerans van richtlijn 89/552 overigens verwijst.

69
Een dergelijke beperking lijkt niettemin gerechtvaardigd krachtens artikel 10, lid 2, EVRM.

70
De betrokken beperking heeft immers een rechtmatig doel dat verband houdt met de bescherming van [...] de rechten van anderen in de zin van deze bepaling, te weten de bescherming van de televisiekijkers als consumenten, en hun belang om toegang te hebben tot programma's van goede kwaliteit. Deze doelen kunnen maatregelen tegen overdadige reclame rechtvaardigen.

71
Het Hof heeft bovendien geoordeeld, dat de bescherming van de consument tegen te veel commerciële reclame en, in het kader van een cultuurbeleid, de handhaving van een zekere kwaliteit van de programma's, doelstellingen zijn die door de lidstaten opgelegde beperkingen van de vrijheid van dienstverrichting op het gebied van televisiereclame kunnen rechtvaardigen (zie arresten van 25 juli 1991, Collectieve Antennevoorziening Gouda, C-288/89, Jurispr. blz. I-4007, punt 27, en 28 oktober 1999, ARD, C-6/98, Jurispr. blz. I-7599, punt 50).

72
Wat de evenredigheid van de betrokken beperking betreft, zij vastgesteld dat de beperking niet betrekking heeft op de inhoud van de reclameboodschap, geen verbod impliceert maar enkel voor iedere omroeporganisatie geldende grenzen stelt aan de frequentie, en de omroeporganisaties in beginsel de vrijheid laat om het tijdstip (zie punt 249 van de toelichting bij het Europees verdrag over grensoverschrijdende televisie) en ─ binnen de grenzen van artikel 18 van richtlijn 89/552 ─ de duur van de reclameonderbrekingen te bepalen.

73
Blijkens de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens inzake artikel 10, lid 2, EVRM genieten de nationale autoriteiten bovendien een bepaalde beoordelingsmarge om te bepalen of er sprake is van een dwingende maatschappelijke behoefte die een beperking van de vrijheid van meningsuiting rechtvaardigt. Volgens deze rechtspraak is dit bijzonder noodzakelijk op commercieel gebied en met name op een dermate ingewikkeld en fluctuerend terrein als de reclame (zie EHRM, arrest VGT Verein gegen Tierfabriken v. Zwitserland van 28 juni 2001, Recueil des arrêts et décisions 2001-VI, punten 66-70).

74
Gelet op het voorgaande, moet op de eerste vraag worden geantwoord dat films die voor de televisie zijn geproduceerd en waarin reeds bij het maken ervan in reclameonderbrekingen is voorzien, onder het begrip televisiefilms van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 vallen.

De tweede tot en met de vierde vraag

75
Met de tweede tot en met de vierde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter van het Hof in wezen te vernemen welk verband er tussen films moet bestaan om onder de uitzondering voor series in artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 te kunnen vallen.

Bij het Hof ingediende opmerkingen

76
RTL betoogt dat het begrip series in de eerste plaats moet worden uitgelegd met het oog op het waarborgen van de vrijheid van dienstverrichting.

77
RTL brengt in dit verband in herinnering dat het voornaamste doel van richtlijn 89/552 volgens de rechtspraak van het Hof in het verzekeren van de vrijheid van dienstverrichting bestaat, in het bijzonder de vrijheid om televisieprogramma's uit te zenden.

78
Uit deze rechtspraak volgt in het bijzonder dat aangezien de eerste volzin van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 een beperking van de vrije uitzending van televisieprogramma's bevat die niet duidelijk is geformuleerd ─ met name omdat deze richtlijn niet duidelijk vermeldt onder welke voorwaarden de uitzending van televisiefilms als serie niet onder de beperkende voorwaarde van een tijdsverloop van 45 minuten tussen de reclameonderbrekingen valt ─, deze volzin strikt moet worden uitgelegd, in overeenstemming met het doel van de richtlijn. Bijgevolg moet het begrip series zo ruim mogelijk worden uitgelegd.

79
Wat de letterlijke uitlegging van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 in de verschillende taalversies betreft, betoogt RTL dat een onderzoek van deze bepaling in de verschillende taalversies aantoont dat deze niet eenduidig is, maar meerdere betekenissen toelaat.

80
Het Duitse begrip Reihe ( feuilleton in het Frans en het Nederlands) komt volgens RTL overeen met dermate uiteenlopende vertalingen dat een uniforme en duidelijke definitie is uitgesloten.

81
Bij de uitlegging van deze bepaling moet derhalve volgens de rechtspraak van het Hof rekening worden gehouden met de context en het doel van de betrokken regeling.

82
Een systematische uitlegging wijst er vervolgens op dat de begrippen series en feuilletons, aangezien zij naast elkaar worden genoemd, elk een eigen betekenis moeten krijgen.

83
Om onder het begrip series te vallen volstaat het dat verschillende televisiefilms met zelfstandig intrige regelmatig op een vast tijdstip worden uitgezonden en dat zij met elkaar verband houden op grond van andere formele en conceptuele criteria en een gemeenschappelijk algemeen thema, bijvoorbeeld de voorstelling van de meest uiteenlopende gevallen van verstoorde relaties.

84
Betreffende ten slotte een uitlegging van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 vanuit het oogpunt van de doelen van de richtlijn, betoogt RTL dat een te restrictieve uitlegging van het begrip series afbreuk doet aan de financieringsmogelijkheden en bijgevolg in strijd is met een van de doelen van deze richtlijn, te weten het bevorderen van Europese audiovisuele producties.

85
RTL betoogt dat het begrip series in de tweede plaats moet worden uitgelegd gelet op de communautaire grondrechten van omroepvrijheid en artistieke vrijheid.

86
In dit verband betoogt RTL dat voor het geval dat verschillende films als een serie worden gemaakt, ook al bestaat daartussen slechts een zwak thematisch verband, en daarin ruimte voor reclame wordt opgenomen, krachtens het gemeenschapsrecht de bescherming van de grondrechten in verband met deze vrijheden geldt. Een strikte uitlegging van het begrip series maakt ernstig inbreuk op deze rechten.

87
Bovendien wordt een dergelijke strikte uitlegging, die tot toepassing van de strenge beperkingen voor de reclameonderbrekingen van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 leidt, niet door het nastreven van rechtmatige belangen gerechtvaardigd.

88
RTL heeft de rechtvaardiging die was ontleend aan de bescherming van de integriteit van de productie, in haar opmerkingen met betrekking tot de eerste prejudiciële vraag van de hand gewezen, hoofdzakelijk op grond dat het in casu niet om de bescherming van andermans rechten op integriteit van een productie gaat (zie punt 47 van dit arrest). RTL betoogt voorts dat noch de bescherming van de kwaliteit van de televisieuitzendingen noch de consumentenbescherming een rechtvaardiging vormen.

89
RTL betoogt in het bijzonder dat in het kader van een pluralistisch audiovisueel stelsel de kwaliteit van de uitzendingen niet op zich een legitiem algemeen belang vormt dat op reclamegebied strenge beperkingen voor televisiefilms kan rechtvaardigen omdat de reclameonderbrekingen op zich geen invloed op de kwaliteit van een film hebben. Bovendien verzetten de omroep- en de persvrijheid zich ertegen dat aan televisieomroeporganisaties een bepaald programmamodel wordt opgelegd.

90
RTL merkt voorts op dat een restrictieve uitlegging van het begrip series niet gepast of noodzakelijk is om een doeltreffende consumentenbescherming te verzekeren.

91
De consumenten beschikken immers over een ruime keuze tussen verschillende zenders die meer of minder reclame aanbieden. De consumenten die voor particuliere zenders kiezen zijn zich ervan bewust dat op deze zenders een groter aantal reclameonderbrekingen worden gemaakt dan op andere zenders, zoals publieke zenders of gespecialiseerde culturele zenders. Deze keuzevrijheid fungeert bovendien op zich als een regulerend mechanisme omdat indien de consumenten van mening zouden zijn dat de programma's van een particuliere zender te veel reclame bevatten, de kijkcijfers van deze zender zouden dalen, waardoor deze zender gedwongen zou zijn deze programma's aan de wensen van de consumenten aan te passen.

92
RTL betoogt verder dat toepassing van het strengere voorschrift van het tijdsverloop van 45 minuten, welke voortvloeit uit een restrictieve uitlegging van het begrip serie, in casu niet noodzakelijk is, omdat er minder beperkende middelen bestaan om een doeltreffende bescherming van de vrije keuze van de consumenten te verzekeren, onder meer een plicht tot verduidelijking, dat wil zeggen een verplichting om de frequentie van de reclame in de televisiebladen of aan het begin van de uitzendingen te vermelden.

93
RTL baseert zich in dit verband naar analogie op de rechtspraak van het Hof inzake het vrije verkeer van goederen, waaruit voortvloeit dat het ter bescherming van de vrije keuze van de consument in het algemeen volstaat om hem over de producten te informeren, bijvoorbeeld over de bij de vervaardiging ervan gebruikte grondstoffen.

94
De NLM, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie betogen dat een definitie van het begrip series op basis van formele criteria, niet kan worden aanvaard. Indien een dergelijke definitie wordt aanvaard, wordt de speciale bescherming van bioscoop- en televisiefilms immers volledig betekenisloos omdat het eenvoudig is om tussen ieder soort film een formeel verband te creëren en daarmee de bescherming te omzeilen.

95
Er moet daarentegen een duidelijk verband tussen de uitzendingen vanuit het gezichtspunt van de inhoud, de aard of het thema worden vereist om als feuilleton of serie te kunnen worden aangemerkt.

96
De regering van het Verenigd Koninkrijk betoogt in het bijzonder dat in navolging van hetgeen in de oriënteringsnota van de ITC is bepaald, de meer reële verbanden tussen de uitzendingen die zijn welke voortvloeien uit het feit dat de narratieve lijn, dat wil zeggen het verhaal, doorloopt in de opeenvolgende uitzendingen en/of dat ten minste enkele van de personages in de opeenvolgende uitzendingen opnieuw verschijnen.

Antwoord van het Hof

97
Vooraf zij vastgesteld, dat noch richtlijn 89/552 noch de voor de uitlegging daarvan relevante documenten, zoals de voorbereidende stukken of de toelichting bij het Europees verdrag over grensoverschrijdende televisie, de criteria ter afbakening van de respectieve strekking van de begrippen televisiefilms en series in artikel 11, lid 3, van de richtlijn verduidelijken.

98
Een uitlegging die afgaat op de courante betekenis van deze begrippen of die uitgaat van de vergelijking van de taalversies van de richtlijn geeft evenmin een eenduidig antwoord op deze vraag.

99
Derhalve moet de betrokken bepaling worden uitgelegd met inachtneming van de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie in die zin met name arrest van 9 januari 2003, Givane e.a., C-257/00, Jurispr. blz. I-345, punt 37).

100
Blijkens punt 62 van het onderhavige arrest beoogt artikel 11 van richtlijn 89/552 een evenwichtige bescherming in te stellen van de belangen van de televisieomroeporganisaties en de adverteerders enerzijds, en de belangen van de houders van rechten en van de televisiekijkers als consumenten anderzijds.

101
Voor audiovisuele producties, zoals onder meer televisiefilms, beoogt artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 de televisiekijkers een verdergaande bescherming tegen overdadige reclame te bieden.

102
Een overwegend formele opvatting van de criteria ter afbakening van het begrip serie, zoals RTL aanvoert, kan niet worden aanvaard omdat daarmee afbreuk wordt gedaan aan deze doelstelling.

103
Een dergelijke opvatting maakt het immers mogelijk deze verdergaande bescherming te omzeilen en dreigt haar bijgevolg illusoir te maken. De televisieomroeporganisaties zouden immers gemakkelijk een gemeenschappelijk formeel kader kunnen vormen op grond waarvan zeer uiteenlopende films met elkaar verbonden worden op basis van met name een zelfde zendtijd, uitzending onder een zelfde titel of thema, of een presentatie voor of na de uitzendingen.

104
Verbanden van formele aard, zoals die welke RTL voorstelt, zijn derhalve ontoereikend om het begrip series in de zin van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 te definiëren.

105
Daaruit vloeit voort dat dit begrip series materiële verbanden vereist, te weten gemeenschappelijke elementen die verband houden met de inhoud van de betrokken films.

106
Teneinde de aard van de criteria die het begrip series definiëren nauwkeuriger te omlijnen, moeten de redenen worden vermeld waarom de richtlijn bij uitzendingen zoals series in een minder vergaande bescherming van de televisiekijkers tegen overdadige reclame voorziet.

107
Zoals de advocaat-generaal in punt 51 van zijn conclusie opmerkt, kan deze geringere bescherming worden verklaard door de omstandigheid dat series, juist vanwege de basiselementen die de verschillende films waaruit zij bestaan aaneenschakelen, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van een zelfde verhaal of het opnieuw verschijnen van een of meerdere personages, van de televisiekijkers een minder volgehouden concentratie vergen dan films.

108
Gelet op een en ander, moet op de tweede tot en met de vierde vraag worden geantwoord dat het verband dat tussen films moet bestaan om onder de uitzondering voor series in artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552 te kunnen vallen, betrekking moet hebben op de inhoud van de betrokken films, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van een zelfde verhaal in opeenvolgende uitzendingen of het opnieuw verschijnen van een of meerdere personages in de verschillende uitzendingen.


Kosten

109
De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Niedersächsische Oberverwaltungsgericht bij beschikking van 15 juni 2001 gestelde vraag, verklaart voor recht:

1)
Films die voor de televisie zijn geproduceerd en waarin reeds bij het maken ervan in reclameonderbrekingen is voorzien, vallen onder het begrip televisiefilms van artikel 11, lid 3, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997.

2)
Het verband dat tussen films moet bestaan om onder de uitzondering voor series in artikel 11, lid 3, van deze richtlijn te kunnen vallen, moet betrekking hebben op de inhoud van de betrokken films, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van een zelfde verhaal in opeenvolgende uitzendingen of het opnieuw verschijnen van een of meerdere personages in de verschillende uitzendingen.

Timmermans

Edward

Jann

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 23 oktober 2003.

De griffier

De president

R. Grass

V. Skouris


1
Procestaal: Duits.

Top