Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62000CO0345

    Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 10 mei 2001.
    Fédération nationale d'agriculture biologique des régions de France (FNAB), Syndicat européen des transformateurs et disributeurs de produits de l'agriculture biologique (Setrab) en Est Distribution Biogam SARL tegen Raad van de Europese Unie.
    Hogere voorziening - Verordening (EG) nr. 1804/1999 - Verbod op het gebruik van aanduidingen, verwijzend naar een biologische productiemethode, in de etikettering van en de reclame voor niet met een biologische productiemethode verkregen producten - Tijdelijke afwijzing voor bestaande merken - Beroep tot nietigverklaring - Niet-ontvankelijkheid - Hogere voorziening kennelijk ongegrond.
    Zaak C-345/00 P.

    Jurisprudentie 2001 I-03811

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:270

    62000O0345

    Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 10 mei 2001. - Fédération nationale d'agriculture biologique des régions de France (FNAB), Syndicat européen des transformateurs et disributeurs de produits de l'agriculture biologique (Setrab) en Est Distribution Biogam SARL tegen Raad van de Europese Unie. - Hogere voorziening - Verordening (EG) nr. 1804/1999 - Verbod op het gebruik van aanduidingen, verwijzend naar een biologische productiemethode, in de etikettering van en de reclame voor niet met een biologische productiemethode verkregen producten - Tijdelijke afwijzing voor bestaande merken - Beroep tot nietigverklaring - Niet-ontvankelijkheid - Hogere voorziening kennelijk ongegrond. - Zaak C-345/00 P.

    Jurisprudentie 2001 bladzijde I-03811


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1. Hogere voorziening Middelen Ontvankelijkheid Voorwaarden Aanvoering van argumenten die ook voor Gerecht zijn aangevoerd Geen invloed

    (Art. 225 EG; Statuut-EG van het Hof van Justitie, art. 51, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 112, lid 1, sub c)

    2. Beroep tot nietigverklaring Natuurlijke of rechtspersonen Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken Niet-ontvankelijkheidsgrond van openbare orde Ernst van verzuim van betrokken instelling Geen invloed Aantasting van institutioneel evenwicht Geen invloed

    (Art. 230, vierde alinea, EG)

    Samenvatting


    1. Uit artikel 225 EG, artikel 51, eerste alinea, van het Statuut-EG van het Hof van Justitie en artikel 112, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering volgt dat een hogere voorziening duidelijk moet aangeven, tegen welke onderdelen van de beschikking waarvan de vernietiging wordt gevorderd, zij is gericht, en welke argumenten rechtens die vordering specifiek staven. Een hogere voorziening waarin slechts de voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten worden herhaald, en zelfs geen argumenten naar voren worden gebracht waarmee specifiek wordt aangegeven, op welk punt de bestreden beschikking op een onjuiste rechtsopvatting zou berusten, voldoet niet aan dit vereiste.

    Een hogere voorziening kan echter steunen op een reeds in eerste aanleg voorgedragen betoog, teneinde aan te tonen dat het Gerecht het gemeenschapsrecht heeft geschonden door de middelen en argumenten van de verzoekende partij te verwerpen, zodat de in eerste aanleg onderzochte rechtspunten in een hogere voorziening opnieuw kunnen worden behandeld, wanneer de rekwirant de uitlegging of de toepassing van het gemeenschapsrecht door het Gerecht betwist.

    ( cf. punten 30-31 )

    2. Het in artikel 230, vierde alinea, EG vastgestelde criterium dat de ontvankelijkheid van een beroep van een natuurlijke of rechtspersoon tegen een beschikking van een gemeenschapsinstelling die niet tegen hem is gericht, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat die persoon rechtstreeks en individueel door die beschikking is geraakt, vormt een niet-ontvankelijkheidsgrond van openbare orde die de communautaire rechter op elk moment, ook ambtshalve, kan onderzoeken. De ernst van het gestelde verzuim van de betrokken instelling of het gewicht van de daaruit voortvloeiende aantasting met betrekking tot de eerbiediging van grondrechten laten in elk geval niet toe om af te wijken van de uitdrukkelijk in het Verdrag vastgestelde ontvankelijkheidscriteria.

    Weliswaar vormt het evenwicht der bevoegdheden, dat kenmerkend is voor de organisatorische opbouw van de Gemeenschap, een fundamentele waarborg die bij het Verdrag met name is toegekend aan de ondernemingen en verenigingen van ondernemingen waarop het van toepassing is, doch deze vaststelling kan niet worden uitgelegd als het openen van een rechtsweg voor iedere natuurlijke of rechtspersoon die van mening is dat een handeling van een gemeenschapsinstelling is vastgesteld in strijd met het beginsel van institutioneel evenwicht, ongeacht of deze persoon rechtstreeks en individueel door de betrokken handeling is geraakt.

    ( cf. punten 39-41 )

    Partijen


    In zaak C-345/00 P,

    Fédération nationale d'agriculture biologique des régions de France (FNAB), gevestigd te Parijs (Frankrijk),

    Syndicat européen des transformateurs et distributeurs de produits de l'agriculture biologique (Setrab), gevestigd te Parijs,

    Est Distribution Biogam SARL, gevestigd te Château-Salins (Frankrijk),

    vertegenwoordigd door D. Leermakers, avocat, en C. Hatton, solicitor, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    rekwiranten,

    betreffende hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) van 11 juli 2000, Fédération nationale d'agriculture biologique des régions de France e.a./Raad (T-268/99, Jurispr. blz. II-2893), strekkende tot nietigverklaring van die beschikking,

    andere partij bij de procedure:

    Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door F. Anton en J. Monteiro als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verweerder in eerste aanleg,

    geeft

    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: A. La Pergola, kamerpresident, M. Wathelet, D. A. O. Edward (rapporteur), S. von Bahr en C. W. A. Timmermans, rechters,

    advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,

    griffier: R. Grass,

    de advocaat-generaal gehoord,

    de navolgende

    Beschikking

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 19 september 2000, hebben de Fédération nationale d'agriculture biologique des régions de France (hierna: FNAB"), het Syndicat européen des transformateurs et distributeurs des produits de l'agriculture biologique (hierna: Setrab") en Est Distribution Biogam SARL (hierna: Biogam") krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG hogere voorziening ingesteld tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 juli 2000, Fédération nationale d'agriculture biologique des régions de France e.a./Raad (T-268/99, Jurispr. blz. II-2893; hierna: bestreden beschikking"), waarbij hun beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1804/1999 van de Raad van 19 juli 1999, waarbij verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen wordt aangevuld met betrekking tot de dierlijke productie (PB L 222, blz. 1), niet-ontvankelijk is verklaard.

    Rechtskader

    2 Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 198, blz. 1), verbiedt om op de etikettering van of in de reclame voor landbouwproducten en levensmiddelen te verwijzen naar een biologische productiemethode, indien zij niet overeenkomstig de productieregels van de verordening zijn verkregen.

    3 Vermeldingen op de etikettering, in reclame of in handelsdocumenten die door de consument als een verwijzing naar de biologische productiemethode worden beschouwd, zijn uit hoofde van verordening nr. 2092/91 voorbehouden aan producten welke overeenkomstig die verordening zijn verkregen.

    4 Verordening nr. 2092/91 was aanvankelijk alleen van toepassing op plantaardige producten en producten van plantaardige herkomst. Het toepassingsgebied ervan is later uitgebreid bij verordening nr. 1804/1999. De aldus gewijzigde verordening nr. 2092/91 is nu van toepassing op producten van plantaardige en dierlijke herkomst.

    5 Artikel 2 van de gewijzigde verordening nr. 2092/91 bepaalt:

    In de zin van deze verordening worden producten geacht producten te zijn waarop aanduidingen voorkomen die verwijzen naar de biologische productiemethode, wanneer die producten, de ingrediënten of de voedermiddelen ervan in de etikettering, de reclame of de handelsdocumenten zijn gekenmerkt met de in iedere lidstaat gebruikelijke vermeldingen die de koper doen aannemen dat het product, de ingrediënten of voedermiddelen ervan zijn verkregen overeenkomstig de in artikel 6 vastgestelde productieregels, en in het bijzonder met de volgende termen of hun gebruikelijke afgeleide vormen (zoals bio, eco, enz.) of verkorte vormen, alleen of in combinatie, tenzij deze termen niet worden toegepast op landbouwproducten in levensmiddelen of diervoeders, of tenzij deze duidelijk geen enkel verband hebben met de productiemethode:

    [...]

    in het Frans: biologique

    [...]"

    6 Zoals blijkt uit de 27e overweging van de considerans van verordening nr. 1804/1999 heeft de Raad een overgangsperiode noodzakelijk geacht teneinde de houders van handelsmerken in de gelegenheid te stellen hun productie aan te passen aan de voorschriften van de biologische landbouw".

    7 Derhalve bepaalt artikel 1, lid 7, van verordening nr. 1804/1999 (hierna: bestreden bepaling"):

    In artikel 5 [van verordening nr. 2092/91] wordt het volgende lid ingevoegd:

    ,3 bis. In afwijking van de leden 1, 2 en 3 kunnen handelsmerken die zijn voorzien van een vermelding als bedoeld in artikel 2, tot 1 juli 2006 worden gehanteerd in de etikettering van en reclame voor producten die niet aan deze verordening voldoen, mits:

    de registratie van het handelsmerk vóór 22 juli 1991 en in Finland, Oostenrijk en Zweden vóór 1 januari 1995 werd aangevraagd en in overeenstemming is met Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten,

    en

    het handelsmerk steeds wordt weergegeven met een heldere, duidelijk zichtbare, en gemakkelijk leesbare vermelding dat de producten niet overeenkomstig de biologische productiemethode, als omschreven in deze verordening, zijn geproduceerd."

    Het procesverloop voor het Gerecht

    8 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 15 november 1999, hebben verzoekers krachtens artikel 230, vierde alinea, EG beroep ingesteld, in wezen strekkende tot nietigverklaring van de in de bestreden bepaling vastgestelde afwijking.

    9 Tot staving van hun beroep voerden verzoekers aan dat als gevolg van de bestreden bepaling producten met de vermelding bio", ook wanneer ze niet voortkomen uit de biologische landbouw, in de ogen van de consument echte biologische producten kunnen vervangen. De bestreden bepaling zou daardoor de mogelijk bieden, kopers van biologische producten weg te lokken.

    10 Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 21 januari 2000, heeft de Raad krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Verzoekers hebben hun opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid op 3 april 2000 ingediend.

    11 Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht de exceptie van niet-ontvankelijkheid toegewezen, zodat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

    De bestreden beschikking

    12 Na in punt 32 van de bestreden beschikking eraan te hebben herinnerd dat volgens vaste rechtspraak artikel 230, vierde alinea, EG aan iedere particulier het recht verleent om beroep in te stellen tegen elke beschikking die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, hem rechtstreeks en individueel raakt, en dat het criterium ter onderscheiding tussen een verordening en een beschikking in de al dan niet algemene strekking van de betrokken handeling moet worden gezocht, heeft het Gerecht in punt 34 van de bestreden beschikking vastgesteld dat verordening nr. 1804/1999 regels van algemene strekking bevat die gelden voor alle betrokken marktdeelnemers en met name betrekking hebben op producten van dierlijke herkomst die zijn verkregen volgens een biologische productiemethode.

    13 Daaruit heeft het Gerecht in punt 35 van de bestreden beschikking de conclusie getrokken dat die verordening op grond van haar algemene strekking een normatief karakter heeft en geen beschikking vormt in de zin van artikel 249 EG.

    14 Met betrekking tot het argument van verzoekers, dat de bestreden bepaling een individuele beschikking vormt aangezien slechts één onderneming zou profiteren van de in die bepaling vervatte afwijking, heeft het Gerecht in punt 37 van de bestreden beschikking eraan herinnerd dat de bestreden bepaling een tijdelijke afwijking bevat van het beginsel dat alleen producten die zijn verkregen overeenkomstig de bepalingen van de gewijzigde versie van de verordening nr. 2092/91 mogen worden voorzien van aanduidingen die verwijzen naar een biologische productiemethode. In het licht van de omvang en de uitvoeringsvoorwaarden van deze afwijking heeft het Gerecht in punt 38 van de bestreden beschikking vastgesteld, dat de afwijking slechts van toepassing is op objectief vaststaande situaties en rechtsgevolgen heeft voor een algemeen en abstract omschreven groep merkhouders. Het trok daaruit de conclusie dat de betrokken tijdelijke afwijking moet worden geacht deel uit te maken van het samenstel van bepalingen waarin zij voorkomt, en hetzelfde algemene karakter als die bepalingen heeft.

    15 Wat het argument van verzoekers betreft dat Danone als enige profiteert van de in de bestreden bepaling vervatte afwijking, heeft het Gerecht in punt 39 van de bestreden beschikking eraan herinnerd dat aan de normatieve aard van een handeling niet wordt afgedaan doordat de identiteit van de rechtssubjecten waarop deze van toepassing is kan worden bepaald, zolang vaststaat dat deze toepassing geschiedt op basis van een feitelijk of een rechtens objectieve situatie die in de handeling in samenhang met de doelstelling ervan is omschreven. Bovendien heeft het dit argument als feitelijk onjuist afgewezen.

    16 Het Gerecht heeft vervolgens onderzocht of verzoekers, ondanks de algemene strekking van de bestreden bepaling konden worden geacht daardoor rechtstreeks en individueel te worden geraakt. In dat verband heeft het in punt 45 van de bestreden beschikking vastgesteld dat verzoekers niet hadden aangetoond dat Biogam en de leden van de FNAB en Setrab door de bestreden bepaling worden getroffen uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert.

    17 In aanmerking nemend dat de vennootschap Danone reeds vóór de vaststelling van verordening nr. 1804/1999 yoghurt onder het merk Bio" verkocht, zodat de bestreden bepaling slechts deze reeds bestaande situatie tot uiterlijk 1 juli 2006 handhaafde, en dat volgens deze bepaling het handelsmerk steeds [moet worden weergegeven] met een heldere, duidelijk zichtbare, en gemakkelijk leesbare vermelding dat de producten niet overeenkomstig de biologische productiemethode, als omschreven in [verordening nr. 2092/91] zijn geproduceerd", heeft het Gerecht in de punten 47 en 48 van de bestreden beschikking het argument van verzoekers dat de bestreden bepaling hun concurrentiepositie of die van hun leden zou verzwakken, afgewezen.

    18 In punt 49 van de bestreden beschikking heeft het Gerecht eraan toegevoegd dat, ook al zou de bestreden bepaling de concurrentiepositie van verzoekers of van hun leden aanzienlijk hebben verzwakt, die omstandigheid hen niet ten opzichte van iedere andere marktdeelnemer op de markt voor biologische producten karakteriseert, omdat de bestreden bepaling Biogam en de leden van FNAB en Setrab slechts raakt in hun hoedanigheid van objectieve, op deze markt werkzame marktdeelnemer, op dezelfde wijze als andere binnen deze sector werkzame communautaire marktdeelnemers.

    19 Ten slotte heeft het Gerecht in de punten 53 tot en met 56 van de bestreden beschikking het argument van verzoekers, dat het FNAB individueel werd geraakt omdat haar positie als onderhandelaar door de bestreden bepaling ongunstig zou zijn beïnvloed, afgewezen. In dat verband heeft het Gerecht in punt 55 vastgesteld dat verordening nr. 1804/1999 door de Raad is besproken en vastgesteld op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité. Ook al heeft de FNAB tijdens de procedure die tot de vaststelling van deze verordening heeft geleid, de gemeenschapsinstellingen en de Franse autoriteiten verslagen gezonden, kunnen volgens het Gerecht alleen de genoemde gemeenschapsinstellingen als deelnemers aan deze procedure worden beschouwd.

    De hogere voorziening

    20 In hogere voorziening concluderen rekwiranten dat het het Hof behage:

    de bestreden beschikking te vernietigen;

    het beroep van rekwiranten tot gedeeltelijke nietigverklaring van verordening nr. 1804/1999 ontvankelijk te verklaren;

    hun tot dusver aangevoerde argumenten te aanvaarden;

    de Raad te verwijzen in de kosten in eerste aanleg en in hogere voorziening.

    21 Tot staving van hun hogere voorziening voeren rekwiranten in de eerste plaats aan dat het Gerecht ambtshalve rekening had moeten houden met het middel betreffende schending van een wezenlijk vormvoorschrift door de Raad, en in de tweede plaats dat de bestreden bepaling een beschikking is die hen individueel raakt in de zin van 's Hofs rechtspraak.

    22 In de eerste plaats betogen rekwiranten dat de schending van de wezenlijke vormvoorschriften die bij de vaststelling van verordening nr. 1804/1999 van toepassing waren, voldoende is om de nietigheid van de bestreden bepaling mee te brengen. Zij stellen dat de Raad die bepaling heeft vastgesteld zonder het Parlement opnieuw te raadplegen, wat deze verordening ongeldig maakt.

    23 Rekwiranten erkennen dat volgens de rechtspraak van het Hof het onderzoek van de ontvankelijkheid voorafgaat aan dat van een eventuele schending van een wezenlijk vormvoorschrift. Gezien de ernst van de aantasting van de democratische werking van de instellingen door de Raad, in een tijd waarin de ontwikkeling van het begrip Europees burgerschap en de democratisering van de instellingen een vooraanstaande plaats inneemt in het beleid van de Gemeenschap, achten zij het niettemin noodzakelijk dat primair deze aantasting ongedaan wordt gemaakt. Bijgevolg had het Gerecht onafhankelijk van het onderzoek naar de ontvankelijkheid van hun beroep het middel betreffende de schending door de Raad van een wezenlijk vormvoorschrift ambtshalve moeten onderzoeken, zoals de Cour de cassation (Frankrijk) heeft gedaan in een strafzaak waarin grondrechten in het geding waren.

    24 In de tweede plaats voeren rekwiranten aan dat het Gerecht de bestreden bepaling ten onrechte niet als een beschikking in de zin van artikel 249 EG heeft beschouwd. Huns inziens tonen de omstandigheden waaronder de bestreden bepaling is vastgesteld aan, dat de Raad de individuele belangen van een bepaalde marktdeelnemer, te weten de vennootschap Danone, heeft willen beschermen. Rekwiranten betogen bovendien dat het Gerecht artikel 230 EG heeft geschonden door te oordelen dat zij niet individueel door de bestreden bepaling werden geraakt.

    25 De Raad verzoekt het Hof de hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk of, subsidiair, kennelijk ongegrond te verklaren in de zin van artikel 119 van het Reglement voor de procesvoering en rekwiranten te verwijzen in de kosten. Afgezien van het middel met betrekking tot de weigering om de gestelde schending van een wezenlijk vormvoorschrift ambtshalve te onderzoeken, beperken rekwiranten zich tot een herhaling van de voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten.

    26 Bij afzonderlijke akten, neergelegd ter griffie van het Hof op 22 december 2000 door CLESA SA en Danone SA, vennootschappen naar Spaans recht, respectievelijk op 28 december 2000 door Compagnie Gervais Danone SA, een vennootschap naar Frans recht, hebben deze vennootschappen verzocht om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Raad.

    Beoordeling door het Hof

    27 Krachtens artikel 119 van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer de hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, op ieder moment bij een met redenen omklede beschikking de hogere voorziening afwijzen.

    De ontvankelijkheid

    28 Volgens artikel 225 EG en artikel 51 van 's Hofs Statuut-EG is de hogere voorziening beperkt tot rechtsvragen en moet zij gebaseerd zijn op middelen ontleend aan onbevoegdheid van het Gerecht, onregelmatigheden in de procedure voor het Gerecht waardoor de belangen van de verzoekende partij zijn geschaad, dan wel schending van het gemeenschapsrecht door het Gerecht (zie met name arrest van 16 maart 2000, Parlement/Bieber, C-284/98 P, Jurispr. blz. I-1527, punt 30).

    29 Artikel 112, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt dat het verzoekschrift in hogere voorziening de aangevoerde middelen en argumenten rechtens moet bevatten.

    30 Hieruit volgt dat een hogere voorziening duidelijk moet aangeven tegen welke onderdelen van de beschikking waarvan de vernietiging wordt gevorderd, zij is gericht en op welke juridische argumenten die vordering specifiek berust. Een hogere voorziening die slechts de reeds voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten herhaalt, en zelfs geen argumenten naar voren brengt waarmee specifiek wordt aangegeven op welk punt de bestreden beschikking op een onjuiste rechtsopvatting zou berusten, voldoet niet aan dit vereiste. Een dergelijke hogere voorziening beoogt immers in werkelijkheid slechts een nieuw onderzoek van het bij het Gerecht ingediende verzoek, iets waartoe het Hof niet bevoegd is (zie met name arrest van 4 juli 2000, Bergaderm en Goupil/Commissie, C-352/98 P, Jurispr. blz. I-5291, punten 34 en 35).

    31 Een hogere voorziening kan echter steunen op een reeds in eerste aanleg voorgedragen betoog, teneinde aan te tonen dat het Gerecht het gemeenschapsrecht heeft geschonden door de middelen en argumenten van de verzoekende partij te verwerpen (arrest van 25 mei 2000, Kögler/Hof van Justitie, C-82/98 P, Jurispr. blz. I-3855, punt 23), zodat de in eerste aanleg onderzochte rechtspunten in een hogere voorziening opnieuw kunnen worden behandeld, wanneer de rekwirant de uitlegging of de toepassing van het gemeenschapsrecht door het Gerecht betwist (arrest van 13 juli 2000, Salzgitter/Commissie, C-210/98 P, Jurispr. blz. I-5843, punt 43).

    32 In casu volgt uit het bij het Hof ingediende verzoekschrift dat de hogere voorziening geen eenvoudige letterlijke herhaling van de in eerste aanleg aangevoerde middelen en argumenten vormt en dat rekwiranten de bestreden elementen van de beschikking waarvan zij de vernietiging vorderen, alsmede de argumenten op basis waarvan zij van mening zijn dat de rechtsopvatting van het Gerecht onjuist is, nauwkeurig hebben vermeld.

    33 In die omstandigheden moet het door de Raad opgeworpen middel van niet-ontvankelijkheid worden afgewezen en moet worden onderzocht of de hogere voorziening gegrond is.

    Ten gronde

    34 Volgens artikel 230, vierde alinea, EG kan iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, hem rechtstreeks en individueel raken.

    Het middel betreffende de door het Gerecht niet onderkende verplichting om de schending van wezenlijke vormvoorschriften ambtshalve te onderzoeken

    35 Rekwiranten betogen dat een beroep tot nietigverklaring van een handeling die indruist tegen het grondrecht dat het democratiebeginsel garandeert, ontvankelijk is ongeacht of zij rechtstreeks en individueel door de bestreden bepaling worden geraakt.

    36 Daartegenover stelt de Raad dat, wanneer elke burger van de vijftien lidstaten zonder enige voorwaarde de gemeenschapsrechter kon verzoeken om nietigverklaring van een handeling met een normatief karakter, het Gerecht en het Hof met beroepen zouden worden overspoeld en hun taak om toe te zien op de eerbiediging van het recht niet meer zouden kunnen uitoefenen.

    37 Rekwiranten antwoorden, dat zij niet stellen dat in dergelijke situaties geen enkele ontvankelijkheidsvoorwaarde geldt. De voorwaarde voor ontvankelijkheid is namelijk de buitengewone ernst van het verzuim van de Raad en de bijzonder zware aantasting die daaruit met betrekking tot de eerbiediging van de grondrechten van particulieren voortvloeit.

    38 Om te beginnen moet worden vastgesteld dat er in het Verdrag noch in de rechtspraak van het Hof enige steun voor dit standpunt is te vinden.

    39 Het in artikel 230, vierde alinea, EG vastgestelde criterium, dat de ontvankelijkheid van een beroep van een natuurlijke of rechtspersoon tegen een beschikking die niet tegen hem is gericht, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat die persoon rechtstreeks en individueel door die beschikking is geraakt, vormt een niet-ontvankelijkheidsgrond van openbare orde die de communautaire rechter op elk moment, ook ambtshalve kan onderzoeken (zie arrest van 24 maart 1993, CIRFS e.a./Commissie, C-313/90, Jurispr. blz. I-1125, punt 23).

    40 De ernst van het vermeende verzuim van de betrokken instelling of het gewicht van de daaruit voortvloeiende aantasting met betrekking tot de eerbiediging van grondrechten laten in elk geval niet toe om af te wijken van de uitdrukkelijk in het Verdrag vastgestelde ontvankelijkheidscriteria.

    41 Vervolgens heeft het Hof in het arrest van 13 juni 1958, Meroni/Hoge Autoriteit (9/56, Jurispr. blz. 11, 46), zoals rekwiranten in herinnering hebben gebracht, weliswaar beklemtoond dat het evenwicht der bevoegdheden, dat kenmerkend is voor de organisatorische opbouw van de Gemeenschap, een fundamentele waarborg vormt die bij het Verdrag met name is toegekend aan ondernemingen en aan verenigingen van ondernemingen waarop het van toepassing is, doch deze vaststelling kan niet worden uitgelegd als het openen van een rechtsweg voor iedere natuurlijke of rechtspersoon die van mening is dat een handeling van een gemeenschapsinstelling is vastgesteld in strijd met het beginsel van institutioneel evenwicht, ongeacht de vraag of deze persoon rechtstreeks en individueel door de betrokken handeling is geraakt.

    42 Ten slotte beroepen rekwiranten zich ten onrechte op het arrest van 22 mei 1990, Parlement/Raad (C-70/88, Jurispr. blz. I-2041), om aan te tonen dat hun beroep ontvankelijk moet worden verklaard ongeacht of zij rechtstreeks en individueel door verordening nr. 1804/1999 worden geraakt. Dat arrest is immers gebaseerd op de noodzaak om de handhaving van het institutionele evenwicht en de rechterlijke toetsing van de eerbiediging van de voorrechten van het Parlement te verzekeren. Het is dus niet relevant voor de ontvankelijkheid van een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep.

    43 Het middel betreffende de door het Gerecht niet onderkende verplichting om ambtshalve de schending van wezenlijke vormvoorschriften te onderzoeken is dus kennelijk ongegrond.

    Het middel, inhoudende dat het Gerecht de bestreden bepaling ten onrechte niet als een beschikking in de zin van artikel 249 EG heeft beschouwd

    44 Met dit middel betogen rekwiranten dat het Gerecht de aard van de bestreden bepaling verkeerd heeft beoordeeld. Zij stellen dat die bepaling geen normatief karakter heeft, maar een individuele beschikking is die de belangen van de vennootschap Danone beoogt te dienen.

    45 Dienaangaande volstaat de vaststelling dat het Gerecht 's Hofs vaste rechtspraak volgens welke het criterium voor het onderscheid tussen een verordening en een beschikking moet worden gezocht in de algemene strekking van de betrokken handeling, juist heeft toegepast (zie met name beschikking van 23 november 1995, Asocarne/Raad, C-10/95 P, Jurispr. blz. I-4149, punt 28) en dat de algemene strekking en dus het normatieve karakter van een handeling niet verloren gaat doordat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten waarop deze op een bepaald moment van toepassing is, meer of minder nauwkeurig kan worden bepaald, zolang vaststaat dat deze toepassing geschiedt op grond van een rechtens of feitelijk objectieve situatie die in de handeling in samenhang met de doelstelling ervan is omschreven (zie met name beschikking van 26 oktober 2000, Molkerei Großbraunshain en Bene Nahrungsmittel/Commissie, C-447/98 P, Jurispr. blz. I-9097, punt 64).

    46 Het Gerecht is dus niet uitgegaan van een verkeerde rechtsopvatting door te oordelen dat de bestreden bepaling deelt in het verordeningskarakter van de overige bepalingen van verordening nr. 1804/1999.

    47 Het middel volgens hetwelk het Gerecht de bestreden bepaling ten onrechte niet als een beschikking in de zin van artikel 249 EG heeft beschouwd, moet dus eveneens als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

    Het middel, inhoudende dat het Gerecht rekwiranten ten onrechte als niet door de bestreden bepaling individueel geraakt heeft beschouwd

    48 Met dit middel betogen rekwiranten dat het Gerecht hen ten onrechte als niet door de bestreden bepaling individueel geraakt heeft beschouwd.

    49 Volgens 's Hofs vaste rechtspraak kan een natuurlijk of rechtspersoon slechts stellen individueel te zijn geraakt, wanneer de betrokken bepaling hem treft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert (zie met name arresten van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. I-207, 232, en 18 mei 1994, Codorníu/Raad, C-309/89, Jurispr. blz. I-1853, punt 20, en beschikking Molkerei Großbraunshain en Bene Nahrungsmittel/Commissie, reeds aangehaald, punt 65). Het Gerecht heeft deze rechtspraak juist toegepast.

    50 In casu raakt de bestreden bepaling Biogam en de leden van de FNAB en Setrab slechts uit hoofde van hun objectieve hoedanigheid van op de markt van biologische producten werkzame marktdeelnemers, op dezelfde wijze als alle andere in die sector werkzame communautaire marktdeelnemers.

    51 Het Gerecht is dus niet uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat rekwiranten niet individueel worden geraakt door die verordening.

    52 Het middel volgens hetwelk het Gerecht rekwiranten ten onrechte als niet door de bestreden bepaling individueel geraakt heeft beschouwd, moet dus eveneens als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

    53 Uit het voorgaande volgt dat de hogere voorziening met toepassing van artikel 119 van het Reglement voor de procesvoering als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen, zonder dat behoeft te worden beslist over de interventieverzoeken van CLESA SA, Danone SA en Compagnie Gervais Danone SA.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    54 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 van dat Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voorzover dit is gevorderd. Aangezien rekwiranten in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Raad in de kosten te worden verwezen.

    55 Volgens artikel 69, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 van dat Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, beslist het Hof vrijelijk over de kosten wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt. In de omstandigheden van deze zaak zullen CLESA SA, Danone SA en Compagnie Gervais Danone SA, die om interventie hebben verzocht, hun eigen kosten dragen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer)

    beschikt:

    1) De hogere voorziening wordt afgewezen.

    2) Er behoeft niet te worden beslist over de verzoeken om interventie.

    3) De Fédération nationale d'agriculture biologique des régions de France (FNAB), het Syndicat européen des transformateurs et distributeurs de produits de l'agriculture biologique (Setrab) en Est Distribution Biogam SARL worden in de kosten verwezen.

    4) CLESA SA, Danone SA en Compagnie Gervais Danone SA zullen hun eigen kosten dragen.

    Top