Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62000CJ0158

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 juni 2002.
    Groot-Hertogdom Luxemburg tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Goedkeuring van rekeningen - EOGFL - Begrotingsjaren 1996-1998 - Akkerbouwgewassen - Door de Commissie te volgen procedure.
    Zaak C-158/00.

    Jurisprudentie 2002 I-05373

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2002:367

    62000J0158

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 juni 2002. - Groot-Hertogdom Luxemburg tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Goedkeuring van rekeningen - EOGFL - Begrotingsjaren 1996-1998 - Akkerbouwgewassen - Door de Commissie te volgen procedure. - Zaak C-158/00.

    Jurisprudentie 2002 bladzijde I-05373


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    Landbouw - EOGFL - Goedkeuring van rekeningen - Voorbereiding van beschikkingen - Schriftelijke mededeling door Commissie aan lidstaten van resultaten van verificaties - Inhoud - Voorwaarden - Niet-inachtneming - Gevolg

    (Verordening nr. 729/70 van de Raad, art. 5, lid 2, sub c; verordening nr. 1663/95 van de Commissie, art. 8, lid 1, eerste alinea)

    Samenvatting


    $$Volgens artikel 8, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 1663/95 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 729/70 aangaande de procedure inzake de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL, afdeling Garantie, moet de Commissie, indien zij van mening is dat bepaalde uitgaven niet overeenkomstig de communautaire voorschriften zijn gedaan, de betrokken lidstaat van haar bevindingen in kennis stellen. Die kennisgeving moet aangeven welke correctiemaatregelen moeten worden genomen om naleving van de betrokken voorschriften in de toekomst te garanderen, dient een raming te bevatten van de uitgaven die de Commissie overweegt van financiering uit te sluiten, en moet een verwijzing bevatten naar verordening nr. 1663/95. De lidstaat moet over twee maanden beschikken om op die kennisgeving te antwoorden. Dienaangaande is de Commissie gehouden om in haar relaties met de lidstaten de voorwaarden in acht te nemen die zij zichzelf in uitvoeringsverordeningen heeft opgelegd. Al naar gelang van het belang van de niet-inachtneming van die voorwaarden kan daardoor immers de procedurele waarborg worden uitgehold, die artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 729/70 aan de lidstaten toekent, en die inhoudt dat het EOGFL de financiering slechts kan weigeren wanneer de uitgaven binnen een bepaalde periode zijn gedaan.

    Voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1663/95 een brief van de Commissie die niet naar die verordening verwijst, geen enkele raming bevat van de uitgaven waarvan de financiering kan worden geweigerd, en in een antwoordtermijn van zes weken voorziet. Door die drie onregelmatigheden heeft de Commissie de regels van artikel 8, lid 1, van deze verordening op aanmerkelijke wijze heeft geschonden en inbreuk gemaakt op de bij artikel 5, lid 2, sub c, vijfde alinea, van verordening nr. 729/70 aan de lidstaten toegekende procedurele waarborg. Een dergelijke brief kan derhalve geen kennisgeving krachtens artikel 8 vormen en niet het vertrekpunt zijn voor de in verordening nr. 729/70 bedoelde termijn van vierentwintig maanden.

    ( cf. punten 23-24, 26-27 )

    Partijen


    In zaak C-158/00,

    Groothertogdom Luxemburg, vertegenwoordigd door F. Hoffstetter als gemachtigde, bijgestaan door R. Nothar, advocaat,

    verzoeker,

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Oliver en G. Berscheid als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verweerster,

    betreffende een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2000/216/EG van de Commissie van 1 maart 2000 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht (PB L 67, blz. 37), voorzover daarbij voor de begrotingsjaren 1996 tot en met 1998 van communautaire financiering zijn uitgesloten de uitgaven ten bedrage van 56 106 800 LUF die het Groothertogdom Luxemburg heeft gedaan in de sector akkerbouwgewassen,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, S. von Bahr (rapporteur), D. A. O. Edward, A. La Pergola en M. Wathelet, rechters,

    advocaat-generaal: A. Tizzano,

    griffier: R. Grass,

    gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 februari 2002,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 27 april 2000, heeft het Groothertogdom Luxemburg het Hof krachtens artikel 230, eerste alinea, EG verzocht om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2000/216/EG van de Commissie van 1 maart 2000 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht (PB L 67, blz. 37), voorzover daarbij voor de begrotingsjaren 1996 tot en met 1998 van communautaire financiering zijn uitgesloten de uitgaven ten bedrage van 56 106 800 LUF die het Groothertogdom Luxemburg heeft gedaan in de sector akkerbouwgewassen.

    Het rechtskader

    2 Artikel 5, leden 2, sub c, en 3, van verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 94, blz. 13), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1287/95 van de Raad van 22 mei 1995 (PB L 125, blz. 1; hierna: verordening nr. 729/70"), bepaalt:

    2. Na raadpleging van het Comité van het Fonds

    [...]

    c) neemt de Commissie een besluit over de bedragen die moeten worden onttrokken aan de in de artikelen 2 en 3 bedoelde communautaire financiering, wanneer zij constateert dat de desbetreffende uitgaven niet overeenkomstig de communautaire voorschriften zijn verricht.

    Voordat een besluit tot weigering van financiering wordt genomen, doet de Commissie schriftelijk mededeling van de resultaten van de verificaties, en de betrokken lidstaat van zijn antwoorden, waarna beide partijen pogen overeenstemming te bereiken over het daaraan te geven gevolg.

    Indien overeenstemming uitblijft, kan de lidstaat vragen om inleiding van een procedure die de standpunten binnen vier maanden tot elkaar moet brengen; de resultaten daarvan worden neergelegd in een verslag dat aan de Commissie wordt overgemaakt en door deze Instelling wordt bestudeerd voordat een besluit tot weigering van financiering wordt genomen.

    De Commissie bepaalt de te onttrekken bedragen met name aan de hand van de draagwijdte van de niet met de voorschriften strokende uitvoering. De Commissie houdt daarbij rekening met de aard en de ernst van de overtreding, alsmede met de voor de Gemeenschap ontstane financiële schade.

    Financiering kan niet worden geweigerd voor uitgaven die meer dan 24 maanden vóór de schriftelijke mededeling door de Commissie van de resultaten van die verificaties aan de betrokken lidstaat zijn gedaan. [...]

    3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden volgens de procedure van artikel 13 vastgesteld. Deze bepalingen hebben met name betrekking op de in lid 1 bedoelde verklaring betreffende de rekeningen en op de procedures inzake de in lid 2 bedoelde besluiten."

    3 Artikel 8, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 1663/95 van de Commissie van 7 juli 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 729/70 van de Raad aangaande de procedure inzake de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL, afdeling Garantie (PB L 158, blz. 6), bepaalt:

    1. Indien de Commissie op grond van een onderzoek van mening is, dat bepaalde uitgaven niet overeenkomstig de communautaire voorschriften zijn gedaan, stelt zij de betrokken lidstaat in kennis van haar bevindingen van de correctiemaatregelen die moeten worden genomen om naleving in de toekomst te garanderen en van een raming van de uitgaven die zij op grond van artikel 5, lid 2, onder c, van verordening (EEG) nr. 729/70 kan voorstellen, te onttrekken. De kennisgeving verwijst naar de onderhavige uitvoeringsbepalingen. De lidstaat geeft binnen twee maanden een antwoord en de Commissie kan haar positie wijzigen. In gegronde gevallen kan de Commissie toestemming verlenen tot een verlenging van deze antwoordtermijn.

    Na afloop van de antwoordtermijn, stelt de Commissie een bilaterale bespreking vast en beide partijen zullen proberen tot overeenstemming te komen omtrent de te nemen maatregelen. De Commissie doet vervolgens haar conclusies formeel aan de lidstaat toekomen, onder verwijzing naar beschikking 94/442/EG [...].

    2. De besluiten als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder c, van verordening (EEG) nr. 729/70 worden genomen na onderzoek van elk overeenkomstig beschikking 94/442/EG door het bemiddelingsorgaan opgesteld rapport."

    4 Bij beschikking 94/442/EG van de Commissie van 1 juli 1994 inzake de instelling van een bemiddelingsprocedure in het kader van de goedkeuring van de rekeningen betreffende het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie (PB L 182, blz. 45), is een bemiddelingsorgaan opgericht dat tussenbeide komt in het kader van de goedkeuring van de rekeningen betreffende het EOGFL. Ingevolge artikel 1, lid 2, sub a, van deze beschikking [loopt] het door het bemiddelingsorgaan ingenomen standpunt niet [vooruit] op het definitieve besluit van de Commissie over de goedkeuring van de rekeningen [...]".

    5 De beleidslijnen van de Commissie inzake forfaitaire correcties zijn vastgesteld in document VI/5330/97 van 23 december 1997 (hierna: document VI/5330/97").

    6 In dit document onderscheidt de Commissie twee categorieën van controles:

    - Essentiële controles zijn de fysieke en de administratieve controles die vereist zijn om essentiële punten te verifiëren, in het bijzonder het bestaan van het object van de aanvraag, de hoeveelheid of het aantal, en de kwalitatieve voorwaarden zoals onder meer de inachtneming van termijnen, oogstvoorwaarden, aanhoudperioden, enz. Zij worden ter plaatse uitgevoerd en vinden plaats door toetsing aan objectieve gegevens zoals een grondkadaster.

    - Aanvullende controles zijn de administratieve handelingen die vereist zijn om de aanvragen correct te verwerken, zoals nagaan of de aanvragen binnen de vastgestelde termijn zijn ingediend, verifiëren of voor hetzelfde object niet tweemaal een aanvraag is ingediend, risicoanalyse, de toepassing van sancties en adequate controle op de inachtneming van de procedures."

    7 Overeenkomstig document VI/5330/97 past de Commissie de volgende forfaitaire correctiepercentages toe:

    Wanneer een of meer essentiële controles niet zijn uitgevoerd, dan wel zo gebrekkig of sporadisch zijn uitgevoerd dat aan de hand daarvan niet kan worden nagegaan of de aanvraag in aanmerking komt, of een onregelmatigheid niet wordt voorkomen, is een correctie van 10 % gerechtvaardigd, aangezien redelijkerwijs kan worden gesteld dat de kans op algemene benadeling van het Fonds groot was.

    Wanneer alle essentiële controles zijn uitgevoerd, maar qua aantal, frequentie of grondigheid niet in overeenstemming waren met de voorschriften, is een correctie van 5 % gerechtvaardigd, aangezien redelijkerwijs kan worden gesteld dat zij niet voldoende garanties boden inzake de rechtmatigheid van de aanvragen en dat er voor het Fonds een aanzienlijk risico was.

    Wanneer een lidstaat de essentiële controles adequaat heeft uitgevoerd, maar een of meer aanvullende controles volledig achterwege heeft gelaten, is een correctie van 2 % gerechtvaardigd, gelet op de kleinere kans op benadeling van het Fonds en het minder ernstige karakter van de inbreuk."

    De betrokken procedure tot goedkeuring van de rekeningen

    8 Van 5 tot en met 7 december 1995 brachten de diensten van de Commissie een controlebezoek aan Luxemburg betreffende de betalingen uit hoofde van de steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen. Deze audit betrof de verkoopseizoenen 1993/1994 en 1994/1995.

    9 Bij schrijven van 13 februari 1996 (hierna: brief van 13 februari 1996") deelde de Commissie de Luxemburgse autoriteiten de conclusies van die verificaties mee en vroeg hen hun antwoorden en eventuele opmerkingen binnen zes weken te doen toekomen.

    10 Van 24 tot en met 26 juni 1997 vond een nieuw controlebezoek door de diensten van de Commissie plaats. Dit bezoek betrof het onderzoek van de betalingen uit hoofde van de regeling voor akkerbouwgewassen voor de verkoopseizoenen 1995/1996 en 1996/1997.

    11 Bij schrijven van 26 mei 1998 (hierna: brief van 26 mei 1998") deelde de Commissie de Luxemburgse autoriteiten de resultaten van die controle mee onder uitdrukkelijke verwijzing naar verordening nr. 1663/95 en met het verzoek haar hun antwoord te doen toekomen binnen een periode van twee maanden.

    12 Bij schrijven van 3 augustus 1999 verzocht het Groothertogdom Luxemburg de bij beschikking 94/442 voorziene bemiddelingsprocedure in te leiden, wat heeft meegebracht dat het bemiddelingsorgaan op 12 januari 2000 een standpunt heeft bepaald. Het bemiddelingsorgaan noemde de door de diensten van de Commissie vastgestelde tekortkomingen in het Luxemburgse controlesysteem voor de hand liggend. Het merkte echter op dat sinds het eerste controlebezoek van 1995 vooruitgang was geboekt, en gaf de Commissie in overweging na te gaan of het door de Commissie voorgestelde forfaitaire correctiepercentage van 5 % over de hele periode moest worden toegepast.

    13 Op 1 maart 2000 heeft de Commissie beschikking 2000/216 gegeven, waartegen het onderhavige beroep is gericht. Bij deze beschikking bevestigde de Commissie de toepassing van een forfaitaire correctie van 5 % op het geheel van de onderzochte uitgaven.

    Eerste middel: schending van verordening nr. 729/70

    14 Met haar eerste middel tot staving van haar vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2000/216 betoogt de Luxemburgse regering, dat de weigering van financiering van de uitgaven die vóór 26 mei 1996 waren gedaan, dus meer dan vierentwintig maanden vóór de brief van 26 mei 1998, in strijd is met artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 729/70. De uitgaven die om die reden niet hadden mogen worden geweigerd, bedragen volgens de Luxemburgse regering 17 939 235 LUF.

    15 Volgens de Luxemburgse regering vormt de brief van 26 mei 1998 het vertrekpunt van de in voormelde bepaling voorziene termijn van vierentwintig maanden, daar alleen deze brief verwijst naar verordening nr. 1663/95, zoals vereist door artikel 8 ervan.

    16 De Luxemburgse regering betoogt dat de brief van 13 februari 1996 niet alleen geen enkele verwijzing naar verordening nr. 1663/95 bevat, maar ook geen raming inhoudt van de uitgaven die de Commissie overwoog van financiering uit te sluiten, en de Luxemburgse autoriteiten slechts zes weken tijd liet om opmerkingen in te dienen. Hieruit volgt volgens de Luxemburgse regering, dat deze brief geen kennisgeving is in de zin van artikel 8 van verordening nr. 1663/95. Door zich niet te houden aan de in deze verordening bepaalde procedurevoorschriften, heeft de Commissie volgens verzoeker bepaalde wezenlijke vormvoorschriften geschonden en de rechten van de verdediging geschonden.

    17 De Commissie betwist het eerste middel van de Luxemburgse regering. Zij erkent dat in de brief van 13 februari 1996 niet uitdrukkelijk wordt verwezen naar verordening nr. 1663/95, doch betoogt dat deze brief, evenals die van 26 mei 1998, werd verstuurd krachtens artikel 8 van verordening nr. 1663/95, en dat zij derhalve de in dit artikel neergelegde regel betreffende de termijn van vierentwintig maanden niet heeft geschonden.

    18 Volgens de Commissie vormt de uitdrukkelijke vermelding van verordening nr. 1663/95 in dergelijke kennisgeving geen wezenlijke waarborg voor de lidstaat waaraan zij is gericht, en is die uitdrukkelijke vermelding derhalve geen wezenlijk vormvoorschrift.

    19 Volgens de Commissie is de aard van de betrokken procedure bovendien duidelijk vermeld in de aanhef van de brief van 13 februari 1996 en bevat het in bijlage bij deze brief gevoegde verslag een nauwkeurige beschrijving van de door de diensten van de Commissie vastgestelde tekortkomingen in de tijdens de betrokken periode in Luxemburg uitgevoerde controles. Volgens de Commissie volgt daaruit dat het Groothertogdom Luxemburg zich niet over de gevolgde procedure kon vergissen. Uit het verloop van die procedure blijkt bovendien dat de lidstaat de gevolgen ervan goed inzag, en dat diens rechten van verdediging niet werden geschonden.

    20 Met betrekking tot het ontbreken in de brief van 13 februari 1996 van een nauwkeurige raming van de betrokken uitgaven, betoogt de Commissie dat verordening nr. 1663/95 geen cijfergegevens vereist, en dat een zeer nauwkeurige raming niet alleen technisch onmogelijk is, maar in dat stadium van de procedure ook niet wenselijk. Bovendien had de Luxemburgse regering bij het lezen van het controleverslag zelf een raming van de betrokken uitgaven en het gelopen risico kunnen maken, aangezien zij de van toepassing zijnde correctiepercentages diende te kennen.

    21 Met betrekking tot het feit dat in die brief een antwoordtermijn was voorzien van zes weken in plaats van de in artikel 8 van verordening nr. 1663/95 voorziene twee maanden, betoogt de Commissie dat het om een eenvoudige administratieve vergissing gaat, die uit het oogpunt van dit artikel de brief niet ongeldig kan maken. Overigens heeft deze termijn de Luxemburgse regering niet kunnen benadelen, voorzover deze de facto twee maanden tijd heeft gehad om te antwoorden.

    Beoordeling door het Hof

    22 Er zij aan herinnerd, dat volgens artikel 5, lid 2, sub c, vijfde alinea, van verordening nr. 729/70 financiering niet kan worden geweigerd voor uitgaven die meer dan vierentwintig maanden vóór de schriftelijke mededeling door de Commissie van de resultaten van haar verificaties aan de betrokken lidstaat zijn gedaan.

    23 De uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 729/70, en in het bijzonder de procedures betreffende de in artikel 5, lid 2, sub c, daarvan bedoelde besluiten tot weigering van financiering, zijn neergelegd in verordening nr. 1663/95. Het Hof heeft er dienaangaande aan herinnerd, dat artikel 8, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 1663/95 bepaalt wat de schriftelijke mededeling door de Commissie van de resultaten van haar verificaties aan de lidstaten moet inhouden (zie arrest van 24 januari 2002, Finland/Commissie, C-170/00, Jurispr. blz. I-1007, punt 26). Volgens dat artikel deelt de betrokken kennisgeving mee welke correctiemaatregelen moeten worden genomen om naleving van de betrokken voorschriften in de toekomst te garanderen, geeft zij een raming van de uitgaven die de Commissie kan overwegen van financiering uit te sluiten, en bevat zij een verwijzing naar verordening nr. 1663/95. De lidstaat moet over twee maanden beschikken om op die kennisgeving te antwoorden.

    24 Volgens de rechtspraak van het Hof is de Commissie gehouden om in haar relaties met de lidstaten de voorwaarden na te leven die zij zichzelf in uitvoeringsverordeningen heeft opgelegd (zie arrest Finland/Commissie, reeds aangehaald, punt 34). Al naar gelang het belang van de niet-naleving van die voorwaarden kan daardoor immers de procedurele waarborg worden uitgehold, die artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 729/70 aan de lidstaten toekent en die inhoudt dat het EOGFL de financiering slechts kan weigeren wanneer de uitgaven binnen een bepaalde periode zijn gedaan.

    25 Derhalve moet worden nagegaan in hoeverre de brief van 13 februari 1996 voldoet aan de voorwaarden van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1663/95.

    26 Uit het dossier blijkt dat de brief van 13 februari 1996 niet voldoet aan drie van de voorwaarden van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1663/95, te weten de verwijzing naar deze verordening, de raming van de aan communautaire financiering te onttrekken uitgaven, en de toekenning van een antwoordtermijn van twee maanden. Deze brief verwijst immers niet naar die verordening, bevat geen enkele raming van de uitgaven waarvan de financiering kan worden geweigerd, en voorziet in een antwoordtermijn van zes weken.

    27 Vastgesteld moet worden, dat de Commissie door die drie onregelmatigheden de regels van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1663/95 op aanmerkelijke wijze heeft geschonden en inbreuk heeft gemaakt op de bij artikel 5, lid 2, sub c, vijfde alinea, van verordening nr. 729/70 aan de lidstaten toegekende procedurele waarborg. De brief van 13 februari 1996 kan derhalve geen kennisgeving krachtens artikel 8 vormen en niet het vertrekpunt zijn voor de in verordening nr. 729/70 bedoelde termijn van vierentwintig maanden.

    28 Derhalve moet het eerste middel van de Luxemburgse regering worden aanvaard.

    Tweede middel: onjuiste motivering en kennelijke beoordelingsfout

    29 Met haar tweede middel betoogt de Luxemburgse regering, dat beschikking 2000/216 onjuist gemotiveerd is, nu daarin geen rekening is gehouden met de door de Luxemburgse regering aangebrachte bewijselementen om de financiële gevolgen van de vastgestelde onregelmatigheden juist in te schatten. Volgens verzoeker heeft de Commissie aldus een kennelijke beoordelingsfout gemaakt. De Luxemburgse regering verwerpt in het bijzonder de conclusies die de Commissie trekt uit verschillende vaststellingen betreffende onregelmatigheden begaan door de Luxemburgse autoriteiten bij de administratieve controles van de dossiers en bij de controles ter plaatse.

    30 Met betrekking tot de administratieve controles erkent de Luxemburgse regering, dat in twee dossiers fouten zijn gemaakt. Zij erkent ook dat zij voor het verkoopseizoen 1995/1996 aanvankelijk niet beschikte over de noodzakelijke informaticaprogramma's om de door de communautaire voorschriften vereiste kruiscontroles uit te voeren, en dat zij ook voor de volgende verkoopseizoenen met moeilijkheden werd geconfronteerd. Zij erkent verder dat slechts sinds 1998 uitwisseling van informatie met de buurlanden plaatsvindt en dat eerst sinds 1999 sancties met terugwerkende kracht worden toegepast. Zij betoogt echter dat deze gebreken geen aanzienlijke financiële invloed hebben gehad en zij verzet zich tegen de conclusie van de Commissie dat de administratieve controles nog steeds niet betrouwbaar zijn.

    31 Met betrekking tot de controles ter plaatse betoogt de Luxemburgse regering, anders dan de Commissie stelt, dat de bevoegde nationale autoriteiten een risicoanalyse maken om te kiezen welke landbouwbedrijven moeten worden gecontroleerd. Zij erkent dat enkele controles ter plaatse gebreken vertoonden, maar zij stelt dat het merendeel, met name meer dan 95 %, correct is verlopen. Volgens verzoeker baseert de Commissie zich op twee controlebezoeken, in 1995 en in 1997, die slechts slaan op twee van de vier regionale kantoren van het Groothertogdom.

    32 De Luxemburgse regering betoogt bovendien dat de stijging van het aantal controles ter plaatse voldoet aan de verwachtingen. Het gestelde gebrek aan duidelijkheid van de controleverslagen stelde volgens verzoeker in de praktijk geen problemen, daar het de met de administratieve controle belaste ambtenaren vrij stond om uitleg te vragen aan de ambtenaren die de controles ter plaatse uitvoerden.

    33 De Luxemburgse regering stelt verder dat slechts in zeldzame gevallen geen controle ter plaatse gebeurde, en dat in slechts twee gevallen die controles sloegen op minder dan 30 % van de percelen.

    34 In het algemeen, wijst de Luxemburgse regering op de bereikte kwaliteitsverbetering van haar controles en op de voortdurende inspanningen van de bevoegde autoriteiten.

    35 Volgens de Commissie blijkt uit de argumenten van de Luxemburgse regering dat deze de meeste feiten die haar worden verweten geenszins ontkent. Volgens de Commissie is het de Luxemburgse regering in wezen erom te doen de strekking van de tot haar gerichte kritiek te minimaliseren.

    36 Met betrekking tot de administratieve controles merkt de Commissie op, dat deze ten gevolge van informaticaproblemen leemten vertoonden tijdens het seizoen 1995/1996, en dat ondanks bepaalde verbeteringen tijdens het seizoen 1997/1998 niet alle tekortkomingen waren weggewerkt.

    37 Met betrekking tot de controles ter plaatse betoogt de Commissie onder verwijzing naar het in document VI/5330/97 voorziene systeem van forfaitaire correcties, dat het gaat om essentiële controles, en dat het enkele feit dat zij gebreken vertonen reeds de toepassing rechtvaardigt van een correctiepercentage van 5 %.

    38 De Commissie betwist de bewering van de Luxemburgse regering als zouden de bevoegde autoriteiten een adequate risicoanalyse hebben gemaakt teneinde te bepalen welke percelen moesten worden gecontroleerd. Aangaande het aantal controles ter plaatse betoogt de Commissie, dat bij het controlebezoek van 1995 zwakke punten in het Luxemburgse controlesysteem aan het licht waren gekomen en dat de betrokken tekortkomingen eveneens werden vastgesteld tijdens het controlebezoek van 1997. Zij meent dat deze vaststellingen het argument van de Luxemburgse regering weerleggen, als zou het merendeel van de controles, namelijk meer dan 95 %, correct zijn verlopen.

    39 De Commissie blijft op haar standpunt dat, in strijd met artikel 6, lid 3, van verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 391, blz. 36), het aantal controles niet voldoende werd verhoogd ten gevolge van de aan het licht gebrachte belangrijke tekortkomingen. De Commissie wijst het argument van de Luxemburgse regering van de hand, dat het gebrek aan duidelijkheid van de controleverslagen gedeeltelijk kon worden verholpen door de informele contacten tussen ambtenaren.

    40 De Commissie verwerpt de zienswijze van de Luxemburgse regering dat de twee tijdens het controlebezoek bezochte kantoren niet representatief waren, en wijst er in het bijzonder op dat die kantoren bevoegd waren voor de helft van het grondgebied.

    41 De Commissie merkt verder op, dat de Luxemburgse regering weliswaar melding maakt van verbeteringen die zij in het kader van haar controles heeft aangebracht, maar dat deze verbeteringen tijdens de in het geding zijnde begrotingsjaren niet volstonden.

    Beoordeling door het Hof

    42 Vastgesteld moet worden dat de Luxemburgse regering de meeste van de door de diensten van de Commissie zowel met betrekking tot de administratieve controles als met betrekking tot de controles ter plaatse vastgestelde tekortkomingen niet betwist. Uit het onderzoek van het dossier blijkt trouwens niet dat de Commissie bij het geven van beschikking 2000/216 een kennelijke beoordelingsfout zou hebben gemaakt, wat tot de conclusie leidt dat de beschikking van de Commissie naar behoren is gemotiveerd.

    43 Het tweede middel moet dus worden verworpen.

    Derde middel: schending van de in document VI/5330/97 opgenomen richtsnoeren en van het evenredigheidsbeginsel

    44 Met haar derde middel verwijt de Luxemburgse regering de Commissie, dat zij bij het bepalen van het correctiepercentage niet bij wijze van verzachtende omstandigheid rekening heeft gehouden met het feit dat de Luxemburgse autoriteiten sinds 1996 aanzienlijke inspanningen hebben gedaan om verbeteringen in te voeren, wat overigens door het bemiddelingsorgaan is erkend.

    45 Volgens verzoeker is deze benadering van de Commissie in strijd met de in document VI/5330/97 vervatte beleidslijn, en is de toepassing van een correctiepercentage van 5 % totaal onevenredig aan het in werkelijkheid onbestaande risico van verliezen voor het EOGFL.

    46 De Commissie betoogt dat de in december 1995 en juni 1997 uitgevoerde controlebezoeken ernstige tekortkomingen aan het licht hebben gebracht die midden 1997 nog steeds bestonden, zodat de vastgestelde verbetering niet volstond om voor 1997 de toepassing van een lager correctiepercentage te rechtvaardigen.

    47 De Commissie betoogt eveneens dat in geval van tekortkomingen in de door de nationale autoriteiten uitgevoerde controles er vanzelfsprekend een risico van verlies voor het EOGFL bestaat. Indien het aantal gepleegde onregelmatigheden niet precies kan worden vastgesteld, moet een forfaitaire correctie worden toegepast. Met betrekking tot het argument dat het EOGFL geen verlies zou hebben geleden dankzij de beweerde verbeteringsmaatregelen van de Luxemburgse autoriteiten, betoogt de Commissie dat kan worden volstaan met eraan te herinneren dat deze maatregelen onvolledig en laattijdig waren.

    48 De Commissie voegt daaraan toe, dat in de conclusies van het bemiddelingsorgaan de gebreken van het Luxemburgse controlesysteem werden bevestigd. Het bemiddelingsorgaan heeft de Commissie enkel in overweging gegeven de toepassing van het correctiepercentage van 5 % voor de gehele periode opnieuw te bezien. De Commissie herinnert eraan, dat een voorstel van het bemiddelingsorgaan haar niet bindt.

    Beoordeling door het Hof

    49 Met dit middel komt de Luxemburgse regering op tegen het correctiepercentage van 5 % dat bij beschikking 2000/216 is toegepast op de uitgaven van het Groothertogdom Luxemburg in de sector akkerbouwgewassen.

    50 Uit het onderzoek van het dossier blijkt dat een groot deel van de door de Commissie vastgestelde onregelmatigheden door de Luxemburgse regering niet worden ontkend. Overigens heeft, zoals de Commissie opmerkt, het bemiddelingsorgaan de door de diensten van Commissie met betrekking tot de door de Luxemburgse autoriteiten uitgevoerde controles vastgestelde tekortkomingen bevestigd. Wat betreft het voorstel van het bemiddelingsorgaan aan de Commissie om het correctiepercentage van 5 % te herzien, moet eraan worden herinnerd dat ingevolge artikel 1, lid 2, sub a, van beschikking 94/442 het standpunt van het bemiddelingsorgaan voor de Commissie niet bindend is.

    51 De vastgestelde onregelmatigheden en in het bijzonder die betreffende de controles ter plaatse, zijn dermate belangrijk dat moet worden aangenomen dat een correctiepercentage van 5 % gerechtvaardigd was.

    52 Het derde middel moet derhalve worden verworpen.

    53 Gelet op een en ander, dient beschikking 2000/216 te worden nietig verklaard voorzover daarbij van communautaire financiering zijn uitgesloten de uitgaven die het Groothertogdom Luxemburg vóór 26 mei 1996 heeft gedaan in de sector akkerbouwgewassen. Het beroep moet worden verworpen voor het overige.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    54 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Volgens artikel 69, lid 3, van het Reglement kan het Hof de proceskosten evenwel over partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Nu in casu elke partij gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, moet worden beslist dat elke partij haar eigen kosten zal dragen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    rechtdoende:

    1) Verklaart nietig beschikking 2000/216/EG van de Commissie van 1 maart 2000 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht, voorzover daarbij van communautaire financiering zijn uitgesloten de uitgaven die het Groothertogdom Luxemburg vóór 26 mei 1996 heeft gedaan in de sector akkerbouwgewassen.

    2) Verwerpt het beroep voor het overige.

    3) Verstaat dat partijen hun eigen kosten zullen dragen.

    Top