Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62000CJ0142

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 10 april 2003.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Nederlandse Antillen.
    Hogere voorziening - Associatieregeling van landen en gebieden overzee - Invoer van rijst van oorsprong uit landen en gebieden overzee - Vrijwaringsmaatregelen - Verordeningen (EG) nrs.2352/97 en 2494/97 - Beroep tot nietigverklaring - Nietontvankelijkheid van beroep.
    Zaak C-142/00 P.

    Jurisprudentie 2003 I-03483

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2003:217

    62000J0142

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 10 april 2003. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Nederlandse Antillen. - Hogere voorziening - Associatieregeling van landen en gebieden overzee - Invoer van rijst van oorsprong uit landen en gebieden overzee - Vrijwaringsmaatregelen - Verordeningen (EG) nrs.2352/97 en 2494/97 - Beroep tot nietigverklaring - Nietontvankelijkheid van beroep. - Zaak C-142/00 P.

    Jurisprudentie 2003 bladzijde I-03483


    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Partijen


    In zaak C-142/00 P,

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. van Rijn als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    rekwirante,

    ondersteund door

    Franse Republiek, vertegenwoordigd door G. de Bergues en L. Bernheim als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    en door

    Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J. Huber en G. Houttuin als gemachtigden,

    interveniënten in hogere voorziening,

    betreffende hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) van 10 februari 2000, Nederlandse Antillen/Commissie (T-32/98 en T-41/98, Jurispr. blz. II-201), strekkende tot vernietiging van dat arrest,

    andere partijen bij de procedure:

    Nederlandse Antillen, vertegenwoordigd door M. M. Slotboom en P. V. F. Bos, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoekster in eerste aanleg,

    en

    Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door N. Díaz Abad als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    interveniënt in eerste aanleg,

    wijst HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, R. Schintgen, C. Gulmann, V. Skouris en F. Macken (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: P. Léger,

    griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 27 juni 2002,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 september 2002,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 14 april 2000, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 49 van het Statuut-EG van het Hof van Justitie hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 februari 2000, Nederlandse Antillen/Commissie (T-32/98 en T-41/98, Jurispr. blz. II-201; hierna: "bestreden arrest"), houdende nietigverklaring van verordening (EG) nr. 2352/97 van de Commissie van 27 november 1997 tot vaststelling van specifieke maatregelen ten aanzien van de invoer van rijst van oorsprong uit de landen en gebieden overzee (PB L 326, blz. 21) en verordening nr. 2494/97 van de Commissie van 12 december 1997 betreffende de afgifte van invoercertificaten voor rijst van GN-code 1006 van oorsprong uit de landen en gebieden overzee, in het kader van de bij verordening nr. 2352/97 vastgestelde specifieke maatregelen (PB L 343, blz. 17).

    2 De Nederlandse Antillen en het Koninkrijk Spanje, verzoekster respectievelijk interveniënt in eerste aanleg, hebben memories ingediend.

    3 Bij beschikkingen van de president van het Hof van 23 november 2000 zijn de Franse Republiek en de Raad van de Europese Unie toegelaten tot interventie aan de zijde van de Commissie. Zij hebben memories ingediend.

    Het rechtskader

    Het EG-Verdrag

    4 Volgens artikel 3, sub r, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 3, lid 1, sub s, EG) omvat het optreden van de Gemeenschap de associatie van landen en gebieden overzee (hierna: "LGO"), teneinde het handelsverkeer uit te breiden en in gezamenlijke inspanning de economische en sociale ontwikkeling te bevorderen.

    5 Volgens artikel 227, lid 3, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 299, lid 3, EG) vormen de LGO genoemd in bijlage IV bij het EG-Verdrag (thans, na wijziging, bijlage II EG) het onderwerp van de bijzondere associatieregeling omschreven in het Vierde deel van dit Verdrag. De Nederlandse Antillen worden in die bijlage genoemd.

    6 Het Vierde deel van het EG-Verdrag, "De Associatie van de landen en gebieden overzee", omvat met name de artikelen 131 (thans, na wijziging, artikel 182 EG), 132 (thans artikel 183 EG), 133 (thans, na wijziging, artikel 184 EG), 134 (thans artikel 185 EG) en 136 (thans, na wijziging, artikel 187 EG).

    7 Volgens artikel 131, tweede en derde alinea, van het Verdrag heeft de associatie van de LGO met de Europese Gemeenschap tot doel, de economische en sociale ontwikkeling van de LGO te bevorderen en nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Gemeenschap in haar geheel tot stand te brengen. Overeenkomstig de in de preambule van het EG-Verdrag neergelegde beginselen moet de associatie in de eerste plaats de mogelijkheid scheppen de belangen en de voorspoed van de inwoners van de LGO te bevorderen, teneinde hen te brengen tot de economische, sociale en culturele ontwikkeling die zij verwachten.

    8 Artikel 132, sub 1, van het Verdrag bepaalt dat de lidstaten op hun handelsverkeer met de LGO de regeling toepassen die zij krachtens het Verdrag tegenover elkaar zijn aangegaan.

    9 Volgens artikel 133, lid 1, van het Verdrag delen de goederen van oorsprong uit de LGO bij hun invoer in de lidstaten in de algehele afschaffing van douanerechten die overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag geleidelijk tussen de lidstaten plaatsvindt.

    10 Artikel 134 van het Verdrag bepaalt dat indien het peil van de rechten, toepasselijk op goederen van herkomst uit een derde land, bij invoer in een LGO van dien aard is dat, als gevolg van de toepassing van de bepalingen van artikel 133, lid 1, van het Verdrag het handelsverkeer zich ten nadele van een van de lidstaten kan verleggen, deze staat de Commissie kan verzoeken, aan de overige lidstaten de maatregelen voor te stellen die noodzakelijk zijn om deze toestand te verhelpen.

    11 Volgens artikel 136 van het Verdrag stelt de Raad op basis van de in het kader van de associatie van de LGO met de Gemeenschap bereikte resultaten en van de in het Verdrag neergelegde beginselen met eenparigheid van stemmen de bepalingen vast betreffende de wijze van toepassing en de procedure van de associatie van de LGO met de Gemeenschap.

    Besluit 91/482/EEG

    12 Op grond van artikel 136 van het Verdrag heeft de Raad op 25 juli 1991 besluit 91/482/EEG vastgesteld, betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap (PB L 263, blz. 1; hierna: "LGO-besluit").

    13 Volgens artikel 101, lid 1, van het LGO-besluit mogen producten van oorsprong uit de LGO met vrijdom van douanerechten en heffingen van gelijke werking in de Gemeenschap worden ingevoerd.

    14 Artikel 102 van het LGO-besluit bepaalt dat de Gemeenschap bij de invoer van producten van oorsprong uit de LGO geen kwantitatieve beperkingen noch maatregelen van gelijke werking toepast.

    15 Artikel 6, lid 2, van bijlage II bij het LGO-besluit bepaalt, dat wanneer geheel en al in de Gemeenschap of in de ACS-staten (staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan) verkregen producten in de LGO worden be- of verwerkt, zij worden geacht geheel en al in de LGO te zijn verkregen.

    16 In afwijking van de regel van artikel 101, lid 1, kunnen op grond van artikel 109, lid 1, van het LGO-besluit de vereiste vrijwaringsmaatregelen worden genomen door de Commissie "indien de toepassing van dit besluit in een sector van economische activiteit van de Gemeenschap of van een of meer lidstaten ernstige verstoringen teweegbrengt, of hun externe financiële stabiliteit in gevaar brengt, of indien moeilijkheden rijzen die in een sector van activiteit van de Gemeenschap of in een regio ervan tot een verslechtering dreigen te leiden".

    17 Volgens artikel 109, lid 2, moeten voor de toepassing van lid 1 bij voorrang die maatregelen worden gekozen die in de werking van de associatie en van de Gemeenschap zo weinig mogelijk verstoringen teweegbrengen. Deze maatregelen mogen geen grotere draagwijdte hebben dan strikt noodzakelijk is om de aan het licht getreden moeilijkheden te verhelpen.

    Verordening nr. 2352/97

    18 Blijkens de eerste, de tweede en de zesde overweging van de considerans van verordening nr. 2352/97 heeft de Commissie, aangezien de geldigheidsduur van de vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van rijst van oorsprong uit de LGO die waren vastgesteld bij verordening (EG) nr. 1036/97 van de Raad van 2 juni 1997 (PB L 151, blz. 8) op 30 november 1997 verstreek, met name om te voorkomen dat de invoer van aanzienlijke hoeveelheden rijst van oorsprong uit de LGO met ingang van 1 december 1997 de communautaire rijstmarkt van het verkoopseizoen 1997/1998 ernstig zou verstoren, het noodzakelijk geacht per 1 december 1997 een toezichtregeling voor invoer uit de LGO in te voeren.

    19 De zevende en de achtste overweging van de considerans van verordening nr. 2352/97 luiden:

    "Overwegende dat de Nederlandse autoriteiten de Commissie in kennis hebben gesteld van een besluit van de ministers van Economische Zaken en Financiën van de Nederlandse Antillen tot instelling van een minimumprijs bij de uitvoer van rijst van oorsprong uit de Nederlandse Antillen naar de Gemeenschap in de zin van bijlage II van [het LGO-] besluit; dat deze maatregel ertoe zou kunnen bijdragen een belangrijke verstoring van de communautaire markt te voorkomen;

    Overwegende evenwel dat deze maatregel, die trouwens tot één enkel LGO beperkt blijft, het niet onnodig maakt om de bovengenoemde redenen de maatregel te nemen die ertoe strekt toezicht op de communautaire rijstmarkt uit te oefenen."

    20 Volgens artikel 1 van verordening nr. 2352/97 is "[m]et ingang van 1 december 1997 [...] het bepaalde in deze verordening van toepassing op de invoer in de Gemeenschap van rijst van GN-code 1006, van oorsprong uit de LGO, vrij van douanerechten".

    21 Ingevolge artikel 3, lid 4, van verordening nr. 2352/97 is "het bedrag van de zekerheid voor de invoercertificaten gelijk aan 50 % van het op de dag van de indiening van de aanvraag geldende douanerecht zoals berekend overeenkomstig artikel 11 van verordening (EG) nr. 3072/95 van de Raad [...]".

    22 Artikel 4, lid 3, van verordening nr. 2352/97 luidt:

    "Indien de gevraagde hoeveelheden leiden tot een overschrijding van het maandvolume van 13 300 ton rijst, uitgedrukt in equivalent van gedopte rijst, en indien volgens een evaluatie van de situatie op de communautaire markt deze overschrijding belangrijke verstoringen van die markt dreigt te veroorzaken, gaat de Commissie binnen een termijn van tien werkdagen te rekenen vanaf de dag van de overschrijding, over tot:

    - de vaststelling van een verminderingspercentage dat moet worden toegepast op elk van de aanvragen die op de dag van de overschrijding zijn ingediend,

    - de afwijzing van de aanvragen die na de dag van de overschrijding zijn ingediend,

    - en de schorsing van de indiening van nieuwe aanvragen voor de lopende maand."

    23 Verordening nr. 2352/97, die op 1 december 1997 in werking is getreden, was van toepassing tot en met 31 januari 1998.

    Verordening nr. 2494/97

    24 Artikel 2 van verordening nr. 2494/97 bepaalt: "Voor aanvragen voor invoercertificaten voor rijst en breukrijst van GN-code 1006 die op of na 3 december 1997 zijn ingediend, worden geen invoercertificaten afgegeven in het kader van de bij verordening (EG) nr. 2352/97 vastgestelde regeling."

    25 Ingevolge artikel 3 van verordening nr. 2494/97 werd "de mogelijkheid om in het kader van de bij verordening (EG) nr. 2352/97 vastgestelde regeling invoercertificaten aan te vragen voor rijst en breukrijst van GN-code 1006, [...] tot en met 31 december 1997 geschorst".

    Het procesverloop voor het Gerecht en het bestreden arrest

    26 Bij twee verzoekschriften, ter griffie van het Gerecht neergelegd op 24 februari (T-32/98), respectievelijk 6 maart 1998 (T-41/98), hebben de Nederlandse Antillen krachtens artikel 173 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG) verzocht om nietigverklaring van de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97.

    27 Bij beschikkingen van 1 en 10 juli 1998 heeft de president van de Vierde kamer van het Gerecht het Koninkrijk Spanje in beide zaken toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.

    28 Het Gerecht heeft de twee zaken gevoegd voor het arrest.

    29 De Nederlandse Antillen concludeerden tot nietigverklaring van de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97. De Commissie en het Koninkrijk Spanje concludeerden tot niet-ontvankelijkverklaring, op grond dat de Nederlandse Antillen volgens de Commissie hun beroepen noch op artikel 173, tweede alinea, noch op artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, konden baseren, althans tot ongegrondverklaring van de beroepen.

    De ontvankelijkheid van de beroepen voor het Gerecht

    30 In de punten 42 en 43 van het bestreden arrest heeft het Gerecht de beroepen van de Nederlandse Antillen niet-ontvankelijk verklaard voorzover zij waren gebaseerd op artikel 173, tweede alinea, van het Verdrag.

    31 In de punten 50 tot en met 62 van het bestreden arrest heeft het de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid verworpen en de beroepen ontvankelijk verklaard voorzover zij waren gebaseerd op artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, en wel op de volgende gronden:

    "50 Wat om te beginnen de vraag betreft, of [de Nederlandse Antillen] door de [...] verordeningen [nrs. 2352/97 en 2494/97] individueel word[en] geraakt, moet eraan worden herinnerd, dat een natuurlijke of rechtspersoon slechts kan worden geacht individueel te worden geraakt door een handeling van algemene strekking van een gemeenschapsinstelling, wanneer de betrokken handeling hem treft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert (arresten [Hof van 15 juli 1963] Plaumann/Commissie [25/62, Jurispr. blz. 205], blz. 232, en [18 mei 1994] Codorníu/Raad [C-309/89, Jurispr. blz. I-1853], punt 20; arresten Gerecht van 27 april 1995, CCE de Vittel e.a./Commissie, T-12/93, Jurispr. blz. II-1247, punt 36, en 17 juni 1998, UEAPME/Raad, T-135/96, Jurispr. blz. II-2335, punt 69, en beschikking Gerecht van 30 september 1997, Federolio/Commissie, T-122/96, Jurispr. blz. II-1559, punt 59).

    51 Dienaangaande moet eraan worden herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak de omstandigheid dat de Commissie op grond van specifieke bepalingen verplicht is rekening te houden met de gevolgen van de door haar voorgenomen handeling voor de situatie van bepaalde particulieren, laatstgenoemden individualiseert (arresten Hof van 17 januari 1985, Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, 11/82, Jurispr. blz. 207, en 26 juni 1990, Sofrimport/Commissie, C-152/88, Jurispr. blz. I-2477; arrest Gerecht [van 14 september 1995], Antillean Rice Mills e.a./Commissie [T-480/93 en T-483/93, Jurispr. blz. II-2305], punt 67, en arrest Hof van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, C-390/95 P, Jurispr. blz. I-769, punten 25-30).

    52 In casu zijn verordening nr. 2352/97 en, als maatregel ter uitvoering daarvan, verordening nr. 2494/97 vastgesteld op basis van artikel 109 van het LGO-besluit, dat in lid 1 bepaalt, dat de Commissie onder bepaalde voorwaarden vrijwaringsmaatregelen kan treffen.

    53 Voormeld artikel 109, lid 2, bepaalt: $Voor de toepassing van lid 1 moeten bij voorrang die maatregelen worden gekozen die in de werking van de associatie en van de Gemeenschap zo weinig mogelijk verstoringen teweegbrengen. Deze maatregelen mogen geen grotere draagwijdte hebben dan strikt noodzakelijk is om de aan het licht getreden moeilijkheden te verhelpen.'

    54 Uit die bepaling volgt, dat de Commissie, wanneer zij overweegt vrijwaringsmaatregelen te treffen op basis van artikel 109, lid 1, van het LGO-besluit, rekening moet houden met de negatieve gevolgen die haar beschikking kan hebben voor de economie van het betrokken LGO alsook voor de belanghebbende ondernemingen (arrest van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 28, en arrest van 14 september 1995, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 70).

    55 [De Nederlandse Antillen] beho[ren] tot de in bijlage IV bij het Verdrag met naam genoemde LGO, waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag, betreffende de associatie van landen en gebieden overzee, van toepassing zijn. Ingevolge artikel 109, lid 2, van het LGO-besluit was de Commissie dus verplicht, bij de vaststelling van de [...] verordeningen [nrs. 2352/97 en 2494/97] rekening te houden met de bijzondere situatie van [de Nederlandse Antillen], te meer omdat voorzienbaar was, dat de negatieve gevolgen van de te treffen maatregelen voornamelijk op [hun] grondgebied merkbaar zouden zijn. Immers, bij de vaststelling van de [...] verordeningen [nrs. 2352/97 en 2494/97] wist de Commissie, zoals zij overigens zowel schriftelijk als ter terechtzitting heeft erkend, dat het grootste deel van de importen in de Gemeenschap van rijst van oorsprong uit de LGO van de Nederlandse Antillen afkomstig was.

    56 Aangezien [de Nederlandse Antillen] dus een specifieke bescherming aan het gemeenschapsrecht ontleende[n] op het moment waarop de [...] verordeningen [nrs. 2352/97 en 2494/97] door de Commissie werden vastgesteld, word[en] zij door die verordeningen geraakt uit hoofde van een feitelijke situatie welke [hen] ten opzichte van ieder ander karakteriseert (arresten Plaumann/Commissie, reeds aangehaald, blz. 232, en Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 28-31, en arrest van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 28). Bijgevolg word[en de Nederlandse Antillen] door de [...] verordeningen [nrs. 2352/97 en 2494/97] individueel geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag.

    57 Zoals de Commissie beklemtoont, is het voor de erkenning dat een regionaal lichaam van een lidstaat door een gemeenschapshandeling individueel wordt geraakt, stellig niet voldoende dat het aantoont, dat de toepassing of de uitvoering van de handeling de sociaal-economische situatie op zijn grondgebied ongunstig kan beïnvloeden (zie beschikkingen [Gerecht van 16 juni 1998] Comunidad Autónoma de Cantabria/Raad [T-238/97, Jurispr. blz. II-2271], punten 49 en 50, en [23 oktober 1998] Regione Puglia/Commissie en Spanje [T-609/97, Jurispr. blz. II-4051], punten 21 en 22). In casu evenwel word[en de Nederlandse Antillen] door de [...] verordeningen [nrs. 2352/97 en 2494/97] individueel geraakt, omdat de Commissie, toen zij voornemens was deze vast te stellen, ingevolge artikel 109, lid 2, van het LGO-besluit gehouden was specifiek rekening te houden met [hun] situatie.

    58 Wat vervolgens [het] belang [van de Nederlandse Antillen] betreft, te ageren om nietigverklaring van de [...] verordeningen [nrs. 2352/97 en 2494/97] te verkrijgen, dit kan niet worden uitgesloten op de enkele grond dat het Koninkrijk der Nederlanden krachtens artikel 173, tweede alinea, van het Verdrag over een zelfstandig beroepsrecht beschikt. Dienaangaande moet erop worden gewezen dat, op andere gebieden, de omstandigheid dat een lidstaat en een van zijn delen beide een belang hadden, op te komen tegen eenzelfde handeling, voor het Gerecht geen reden was om te oordelen dat het procesbelang van het deel niet volstond om de ontvankelijkheid van een krachtens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag ingesteld beroep tot nietigverklaring te rechtvaardigen (zie arresten Gerecht [van 30 april 1998], Vlaams Gewest/Commissie [T-214/95, Jurispr. blz. II-717], punt 30, en van 15 december 1999, Freistaat Sachsen en Volkswagen/Commissie, T-132/96 en T-143/96, Jurispr. blz. II-3663, punt 92). De omstandigheid dat het Koninkrijk der Nederlanden krachtens artikel 1, lid 5, van bijlage IV bij het LGO-besluit tegen de [...] verordeningen [nrs. 2352/97 en 2494/97] de speciale beroepsprocedure bij de Raad had kunnen inleiden, tast [het] procesbelang [van de Nederlandse Antillen] in casu evenmin aan.

    59 [...]

    60 Aangaande de vraag ten slotte of [de Nederlandse Antillen] door de [...] verordeningen [nrs. 2352/97 en 2494/97] rechtstreeks word[en] geraakt, moet worden vastgesteld, dat verordening nr. 2352/97 een volledige regeling bevat die geen ruimte biedt voor enige beoordeling door de autoriteiten van de lidstaten. Voor rijst van oorsprong uit de LGO regelt zij dwingend het mechanisme van aanvraag en afgifte van invoercertificaten, terwijl zij de Commissie bovendien machtigt, de afgifte van certificaten te schorsen in geval van overschrijding van een bepaald volume en belangrijke marktverstoringen. [De Nederlandse Antillen] word[en] dus rechtstreeks geraakt door verordening nr. 2352/97 (zie arresten Hof van 13 mei 1971, International Fruit Company e.a./Commissie, 41/70-44/70, Jurispr. blz. 411, punten 23-28, en 23 april 1986, Les Verts/Parlement, 294/83, Jurispr. blz. 1339, punt 31).

    61 [De Nederlandse Antillen] word[en] ook rechtstreeks geraakt door verordening nr. 2494/97, aangezien deze verordening de afgifte van invoercertificaten voor rijst van GN-code 1006 van oorsprong uit de LGO voor op of na 3 december 1997 ingediende aanvragen uitsluit en de mogelijkheid van indiening van nieuwe aanvragen voor invoercertificaten voor rijst van die oorsprong tot en met 31 december 1997 schorst.

    62 Uit het voorgaande volgt, dat de onderhavige beroepen ontvankelijk moeten worden verklaard."

    De gegrondheid van de beroepen voor het Gerecht

    32 In zaak T-32/98 voerden de Nederlandse Antillen tien middelen aan tot staving van hun conclusies tot nietigverklaring van verordening nr. 2352/97. In zaak T-41/98 vorderden zij nietigverklaring van verordening nr. 2494/97, met een beroep op de onwettigheid van verordening nr. 2352/97 onder aanvoering van dezelfde middelen als aangevoerd in zaak T-32/98.

    33 In de punten 73 tot en met 87 van het bestreden arrest heeft het Gerecht het zevende middel van de Nederlandse Antillen, ontleend aan schending van artikel 109, lid 1, van het LGO-besluit, gegrond bevonden. Het oordeelde dat de Commissie, in strijd met de vereisten van deze bepaling, niet had aangetoond dat er een oorzakelijk verband bestond tussen de omvang van de importen uit de LGO ten gevolge van de toepassing van het LGO-besluit, en eventuele ernstige verstoringen die op de communautaire rijstmarkt zouden zijn vastgesteld.

    34 Het Gerecht merkte op dat dit verzuim berustte op dwaling ten aanzien van het recht en verklaarde op die grond verordening nr. 2352/97, en dus ook verordening nr. 2494/97, nietig.

    De hogere voorziening

    35 In haar hogere voorziening, tot staving waarvan zij vier middelen aanvoert, concludeert de Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en de Raad, dat het het Hof behage:

    - het bestreden arrest te vernietigen;

    - primair, deze zaak zelf afdoende de beroepen tot nietigverklaring van de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 niet-ontvankelijk te verklaren;

    - subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht;

    - de Nederlandse Antillen te veroordelen in de kosten van het geding, zowel in eerste aanleg als in hogere voorziening.

    36 De Nederlandse Antillen verzoeken het Hof de hogere voorziening niet-ontvankelijk, althans ongegrond, te verklaren en de Commissie te verwijzen in de kosten.

    37 Het Koninkrijk Spanje concludeert dat het het Hof behage:

    - het bestreden arrest te vernietigen;

    - primair, deze zaak zelf afdoende de beroepen tot nietigverklaring van de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 niet-ontvankelijk te verklaren en, subsidiair, te verklaren dat deze verordeningen in overeenstemming zijn met het recht;

    - subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht;

    - de Nederlandse Antillen te verwijzen in de kosten.

    Het verzoek om heropening van de mondelinge behandeling

    38 De mondelinge behandeling is, nadat de advocaat-generaal conclusie had genomen, gesloten op 12 september 2002.

    39 Bij brief van 25 september 2002 heeft de regering van de Nederlandse Antillen verzocht om heropening van de mondelinge behandeling. Zij voert daarvoor aan dat in de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 de Nederlandse Antillen met name worden genoemd, anders dan in de handelingen die aan de orde waren in het arrest van 22 november 2001, Nederlandse Antillen/Raad (C-452/98, Jurispr. blz. I-8973), waarop de advocaat-generaal zijn conclusie baseert. Volgens de regering van de Nederlandse Antillen toont dit feit, dat door de advocaat-generaal in zijn conclusie in deze zaak niet is meegewogen, aan dat de Nederlandse Antillen duidelijk verschillen van de andere LGO en is dit van belang voor de beslissing of zij door genoemde verordeningen individueel worden geraakt.

    40 Het Hof kan ambtshalve, op voorstel van de advocaat-generaal dan wel op verzoek van partijen, de mondelinge behandeling krachtens artikel 61 van het Reglement voor de procesvoering heropenen, indien het van oordeel is dat het onvoldoende is ingelicht of dat de zaak moet worden beslecht op basis van een argument waarover tussen partijen geen discussie heeft plaatsgevonden (zie arresten van 10 februari 2000, Deutsche Post, C-270/97 en C-271/97, Jurispr. blz. I-929, punt 30, en 18 juni 2002, Philips, C-299/99, Jurispr. blz. I-5475, punt 20).

    41 Na ontvangst van het verzoek van de regering van de Nederlandse Antillen tot heropening van de procedure en het antwoord van de Commissie daarop, heeft het Hof, de advocaat-generaal gehoord, besloten dit verzoek af te wijzen.

    42 Deze beslissing van het Hof om geen gevolg te geven aan het verzoek van de regering van de Nederlandse Antillen is deze regering officieel meegedeeld bij brief van 22 januari 2003.

    43 Het Hof heeft overwogen dat de vraag of de Nederlandse Antillen individueel worden geraakt door de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97, tussen partijen ruimschoots aan de orde was gekomen, zowel in hun schriftelijke memories als tijdens de mondelinge behandeling, en dat het alle feiten en omstandigheden kende die het nodig had om op de hogere voorziening te beslissen.

    Schending van het gemeenschapsrecht omdat het Gerecht heeft geoordeeld dat de Nederlandse Antillen individueel worden geraakt door de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97

    Argumenten van partijen

    44 Met haar eerste middel stelt de Commissie dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat uit artikel 109, lid 2, van het LGO-besluit voortvloeide dat zij de verplichting had om bij de vaststelling van de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 rekening te houden met de bijzondere situatie van de Nederlandse Antillen.

    45 In het arrest Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, reeds aangehaald, heeft het Hof weliswaar geoordeeld dat de Commissie zich bij de vaststelling van vrijwaringsmaatregelen, voorzover de omstandigheden van het geval dit toelaten, op de hoogte moet stellen van de negatieve gevolgen die haar beschikking kan hebben voor de economie van de betrokken lidstaat, maar anders dan in die zaak, waarin de vrijwaringsmaatregelen betrekking hadden op de invoer uit één lidstaat, wordt de onderhavige zaak gekenmerkt door het feit dat de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 van toepassing zijn op de invoer uit alle LGO en niet alleen op die uit de Nederlandse Antillen. De Commissie kon zich dan ook alleen globaal, voor alle LGO gezamenlijk en voor de werking van de associatie tussen de LGO en de Gemeenschap in het algemeen, op de hoogte stellen van de mogelijke gevolgen van de overwogen maatregelen.

    46 Hoe dan ook blijkt uit de bewoordingen van artikel 109, lid 2, van het LGO-besluit, volgens hetwelk de Commissie rekening moet houden met de mogelijke gevolgen voor de werking van de Gemeenschap, dat haar onderzoek de gevolgen van de maatregel voor de werking van de associatie tussen de LGO en de Gemeenschap als zodanig, en voor de werking van de Gemeenschap, moet omvatten.

    47 De Commissie voegt eraan toe dat deze conclusie niet wordt ontkracht door het arrest van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, reeds aangehaald, aangezien het in die zaak ging om een beschikking die uitdrukkelijk alleen de invoer van rijst uit de Nederlandse Antillen betrof.

    48 Mocht het Hof oordelen dat artikel 109, lid 2, van het LGO-besluit aldus moet worden uitgelegd dat ieder LGO individueel wordt geraakt door een verordening die van toepassing is op alle LGO, dan zou dit volgens de Commissie betekenen dat aan de LGO een beroepsrecht wordt gegeven dat vergelijkbaar is met het beroepsrecht dat de lidstaten toekomt uit hoofde van artikel 173, tweede alinea, van het Verdrag. Dit zou in strijd zijn met de vaste rechtspraak van het Hof volgens welke het niet voldoende is om tot een gesloten groep rechtssubjecten te behoren om als "individueel geraakt" te worden aangemerkt.

    49 Het feit dat een LGO het grootste deel van de rijstinvoer in de Gemeenschap voor zijn rekening neemt, heeft niet per se tot gevolg dat de economie van dat LGO zwaarder wordt getroffen dan de economie van een ander LGO. Volgens de Commissie maakt het Gerecht een gedachtefout door dat criterium te hanteren om te beoordelen of de negatieve gevolgen van de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 voornamelijk op het grondgebied van de Nederlandse Antillen merkbaar zouden zijn.

    50 De Spaanse regering betoogt dat, anders dan in het arrest van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, reeds aangehaald, waarin het ging om vrijwaringsmaatregelen voor rijst van oorsprong uit de Nederlandse Antillen, de Nederlandse Antillen door de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 niet ten opzichte van de overige LGO worden geïndividualiseerd. De Nederlandse Antillen hebben niet aangetoond dat zij zich onderscheidden van de overige LGO tot welke deze verordeningen eveneens waren gericht. Het feit alleen dat de Nederlandse Antillen een grotere hoeveelheid rijst naar de Gemeenschap uitvoerden, individualiseert hen niet ten opzichte van de overige LGO.

    51 De Franse regering stelt dat het Gerecht, zelfs al mocht het zijn beslissing baseren op het arrest Piraiki Patraiki e.a./Commissie en het arrest van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, beide reeds aangehaald, hieruit niet mocht afleiden dat de verplichting van de gemeenschapsinstellingen om rekening te houden met de mogelijke gevolgen van de voorgenomen vrijwaringsmaatregelen voor de economie van een LGO, reeds voldoende was om deze LGO als "belanghebbende persoon" in de zin van deze rechtspraak aan te merken. In elk geval hadden de Nederlandse Antillen het bewijs moeten leveren dat zij door bijzondere hoedanigheden of een feitelijke situatie ten opzichte van elk ander LGO werden gekarakteriseerd.

    52 Het feit dat het grootste deel van de invoer in de Gemeenschap van uit de LGO afkomstige rijst uit de Nederlandse Antillen kwam, volstaat evenmin om hen te individualiseren ten opzichte van de andere rijstproducerende LGO zoals Montserrat of de Turks- en Caicoseilanden Deze omstandigheid heeft niet noodzakelijk tot gevolg dat hun economie zwaarder wordt getroffen dan die van een ander LGO.

    53 De Franse regering stelt tot slot dat in de rechtspraak van het Hof en het Gerecht bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van beroepen van particulieren weliswaar rekening wordt gehouden met de economische gevolgen, maar dat de omstandigheid dat bepaalde marktdeelnemers door een handeling economisch sterker worden getroffen dan hun concurrenten, niet volstaat om hen als door die handeling individueel geraakt te beschouwen. Het feit dat een handeling betrekking kan hebben op een beperkt aantal personen of zelfs op maar één persoon wegens zijn objectieve hoedanigheid, bijvoorbeeld die van belangrijkste exporteur van LGO-rijst, volstaat dus niet om aan te nemen dat die handeling deze persoon of personen individueel raakt.

    54 De Raad stelt dat het Gerecht zich voor de vraag of de regering van de Nederlandse Antillen individueel is geraakt door de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97, ten onrechte heeft aangenomen dat de Commissie op grond van artikel 109, lid 2, van het LGO-besluit verplicht was om rekening te houden met de bijzondere situatie van de Nederlandse Antillen. Deze verplichting kan niet uit de communautaire rechtspraak worden afgeleid.

    55 Het feit dat het grootste deel van de invoer van rijst uit de LGO van de Nederlandse Antillen afkomstig was, dat er volgens het Gerecht eveneens op wijst dat de Nederlandse Antillen individueel worden geraakt, is volgens de Raad onvoldoende om een LGO zodanig van de andere LGO te onderscheiden dat sprake is van "individueel geraakt zijn". Het feit dat een LGO het grootste deel van de invoer voor zijn rekening neemt, heeft niet per se tot gevolg dat de economie van dat LGO zwaarder wordt getroffen dan de economie van een ander LGO. Het is immers zeer goed mogelijk dat deze negatieve gevolgen veel meer worden gevoeld in een klein gebied, zoals Montserrat of de Turks- en Caicoseilanden.

    56 De regering van de Nederlandse Antillen vordert afwijzing van dit middel.

    57 Volgens haar volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de Commissie zich bij de vaststelling van vrijwaringsmaatregelen op de hoogte moet stellen van de negatieve gevolgen die haar beschikking kan hebben voor de economie van het betrokken LGO (zie arrest van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 25 en 26). Deze rechtspraak verplicht de Commissie derhalve, rekening te houden met de economie van de door de voorgenomen vrijwaringsmaatregel getroffen LGO, zonder dat onderscheid behoeft te worden gemaakt naargelang deze maatregel één dan wel meer LGO treft.

    58 Het standpunt van de Commissie dat zij de eventuele negatieve gevolgen van een voorgenomen maatregel slechts "globaal, voor alle LGO gezamenlijk" behoeft te onderzoeken, leidt tot onaanvaardbare situaties. De Commissie zou aldus de economie van een LGO volledig kunnen ruïneren door een vrijwaringsmaatregel waarvan de negatieve gevolgen "globaal, voor alle LGO gezamenlijk" heel gering zijn, omdat de andere LGO geen producten waarop de maatregel betrekking heeft, naar de Gemeenschap exporteren.

    Beoordeling door het Hof

    59 Er zij aan herinnerd dat de Nederlandse Antillen naar Nederlands recht rechtspersoonlijkheid bezitten, zodat zij in beginsel beroep tot nietigverklaring kunnen instellen op grond van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, volgens hetwelk iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep kan instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.

    60 In casu heeft de Commissie bij de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 maatregelen van algemene strekking getroffen, die zonder onderscheid van toepassing waren op importen in de Gemeenschap van rijst van oorsprong uit alle LGO.

    61 De Nederlandse Antillen worden weliswaar genoemd in de zevende overweging van de considerans van verordening nr. 2352/97, maar uit artikel 1 van deze verordening blijkt duidelijk dat de verordening van toepassing is op de gehele invoer in de Gemeenschap van rijst van oorsprong uit de LGO.

    62 Uit de zevende en de achtste overweging van verordening nr. 2352/97 blijkt voorts dat de uitdrukkelijke vermelding van het besluit van de Nederlandse Antillen tot instelling van een minimumprijs bij de uitvoer van rijst van oorsprong uit dit LGO naar de Gemeenschap, zowel beoogde te benadrukken dat dit slechts één LGO betrof, als erop te wijzen dat dit het niet onnodig maakte om de in die verordening getroffen litigieuze vrijwaringsmaatregelen te nemen.

    63 Bijgevolg zijn de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 naar hun aard van algemene strekking en vormen zij geen beschikkingen in de zin van artikel 189 EG-Verdrag (thans artikel 249 EG).

    64 Onderzocht moet evenwel worden, of de Nederlandse Antillen ondanks de algemene strekking van deze verordeningen, niettemin kunnen worden geacht daardoor rechtstreeks en individueel te worden geraakt. De algemene strekking van een handeling sluit immers niet uit dat zij bepaalde natuurlijke of rechtspersonen rechtstreeks en individueel kan raken (zie arrest Codorníu/Raad, reeds aangehaald, punt 19).

    65 Volgens vaste rechtspraak kan een handeling van algemene strekking, zoals een verordening, natuurlijke of rechtspersonen enkel individueel raken indien zij hen treft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als een geadresseerde (zie met name arresten van 22 november 2001, Antillean Rice Mills/Raad, C-451/98, Jurispr. blz. I-8949, punt 49; 25 juli 2002, Unión de Pequeños Agricultores/Raad, C-50/00 P, Jurispr. blz. I-6677, punt 36, en 10 december 2002, Commissie/Camar en Tico, C-312/00 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 73).

    66 Wat in de eerste plaats hun bijzondere hoedanigheden ten opzichte van de overige LGO betreft, wijzen de Nederlandse Antillen erop dat de bij de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 vastgestelde vrijwaringsmaatregelen voor LGO-rijst drastische beperkingen aan de invoer in de Gemeenschap hebben gesteld, en dat het grootste deel van de invoer van rijst uit de LGO afkomstig was van de Nederlandse Antillen.

    67 Weliswaar treft de vaststelling van de vrijwaringsmaatregelen de rijstbewerkende sector op de Nederlandse Antillen en was het grootste deel van de invoer van rijst uit de LGO in de Gemeenschap ten tijde van de vaststelling van de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 afkomstig van de Nederlandse Antillen, maar dit neemt niet weg dat deze sector in 1996, het referentiejaar voor de beslissing of de onderhavige vrijwaringsmaatregelen al dan niet moesten worden genomen, slechts 0,9 % van het bruto nationaal product van de Nederlandse Antillen vertegenwoordigde. Voorts is onbetwist dat de Nederlandse Antillen, althans ten tijde van de vaststelling van de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97, niet het enige rijstproducerende LGO waren.

    68 In die omstandigheden is niet aangetoond dat de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 ernstige gevolgen hebben gehad voor een belangrijke sector van de economie van de Nederlandse Antillen in tegenstelling tot iedere andere LGO en evenmin dat de Nederlandse Antillen door de betrokken vrijwaringsmaatregelen worden getroffen uit hoofde van hoedanigheden die hen onderscheiden van andere LGO waarop deze verordeningen eveneens van toepassing waren.

    69 Hoe dan ook volstaat het algemene belang dat een LGO, als bevoegde entiteit voor de economische en sociale vraagstukken op zijn grondgebied, kan hebben bij de verkrijging van een voor de economische welvaart van dit grondgebied gunstig resultaat, op zich niet om dit LGO als door de bepalingen van de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag geraakt of zelfs individueel geraakt te beschouwen (zie arrest Nederlandse Antillen/Raad, reeds aangehaald, punt 64).

    70 De Nederlandse Antillen hebben dus niet het bewijs geleverd dat zij uit hoofde van bijzondere hoedanigheden door de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 individueel worden geraakt.

    71 Wat in de tweede plaats de vraag betreft, of zij zich in een feitelijke situatie bevonden die hen ten opzichte van ieder ander LGO karakteriseerde en hen derhalve individualiseerde op soortgelijke wijze als een geadresseerde, stellen de Nederlandse Antillen dat zij veruit de meeste rijst van oorsprong uit de LGO naar de Gemeenschap uitvoerden en dat de Commissie ten tijde van de vaststelling van de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 van deze bijzondere situatie op de hoogte was en hiermee dus rekening had moeten houden bij de beoordeling van de gevolgen van de voorgenomen vrijwaringsmaatregelen voor de economie van de Nederlandse Antillen.

    72 Dat de Raad of de Commissie op grond van specifieke bepalingen verplicht is rekening te houden met de gevolgen die de handeling die zij voornemens zijn vast te stellen, heeft voor de situatie van bepaalde particulieren, kan deze laatsten individualiseren (zie reeds aangehaald arrest Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, punten 28 en 31; arrest van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, punt 25, en arrest Nederlandse Antillen/Raad, punt 67, beide reeds aangehaald).

    73 Wanneer de Commissie voornemens is vrijwaringsmaatregelen te treffen op grond van artikel 109, lid 1, van het LGO-besluit, moet zij zich derhalve, voorzover de omstandigheden van het geval dit toelaten, op de hoogte stellen van de negatieve gevolgen die haar beslissing kan hebben voor de economie van de betrokken LGO en de belanghebbende ondernemingen (zie arrest van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, punt 26, en arrest Nederlandse Antillen/Raad, punt 68, beide reeds aangehaald).

    74 Blijkens voornoemd arrest Piraiki-Patraiki e.a./Commissie is het bestaan van die verplichting evenwel onvoldoende bewijs dat die LGO en die ondernemingen door deze maatregelen individueel worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag (zie arrest Nederlandse Antillen/Raad, reeds aangehaald, punt 70).

    75 In punt 28 van het arrest Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, reeds aangehaald, heeft het Hof weliswaar geoordeeld dat de Commissie zich op de hoogte diende te stellen van de negatieve gevolgen die haar beslissing kon hebben voor de economie van de betrokken lidstaat en de belanghebbende ondernemingen, doch het heeft niet op die enkele grond aanvaard dat alle belanghebbende ondernemingen individueel werden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag. Het heeft integendeel overwogen, dat enkel de ondernemingen die waren betrokken bij reeds afgesloten overeenkomsten waarvan de uitvoering, die was voorzien tijdens de geldigheidsduur van de litigieuze beschikking, geheel of gedeeltelijk was verhinderd door die beschikking, individueel werden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag (zie reeds aangehaalde arresten Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, punten 28, 31 en 32, en Nederlandse Antillen/Raad, punt 71).

    76 Ook al diende de Commissie ten tijde van de vaststelling van de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97, voorzover de omstandigheden dit toelieten, rekening te houden met de negatieve gevolgen die deze verordeningen konden hebben voor de economie van de betrokken LGO en de belanghebbende ondernemingen, dit ontslaat de Nederlandse Antillen dus geenszins van de verplichting om aan te tonen dat zij door die verordeningen worden geraakt uit hoofde van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert.

    77 Dat de Nederlandse Antillen veruit de meeste rijst van oorsprong uit de LGO naar de Gemeenschap uitvoerden, onderscheidt hen niet van elk ander LGO. Zelfs indien het juist zou zijn dat de bij de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97 vastgestelde vrijwaringsmaatregelen grote sociaal-economische gevolgen voor de Nederlandse Antillen konden hebben, dan nog hadden de overige LGO met soortgelijke gevolgen te maken.

    78 De economische activiteit waarom het in casu gaat, namelijk de bewerking van rijst uit derde landen in de LGO, is een handelsactiviteit die op elk moment door om het even welke marktdeelnemer in om het even welk LGO kan worden uitgeoefend. Ook in andere LGO dan de Nederlandse Antillen zijn fabrieken voor de bewerking van rijst, te weten in Montserrat en op de Turks- en Caicoseilanden. Deze economische activiteit karakteriseert de Nederlandse Antillen dus niet ten opzichte van elke andere LGO.

    79 Gelet op het voorgaande kunnen de Nederlandse Antillen niet worden geacht, te worden getroffen uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en derhalve individualiseert.

    80 Het Gerecht heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat zij individueel werden geraakt door de verordeningen nrs. 2352/97 en 2494/97.

    81 Mitsdien moet het bestreden arrest worden vernietigd.

    De in eerste aanleg ingestelde beroepen

    82 Overeenkomstig artikel 61 van het Statuut-EG van het Hof van Justitie kan het Hof, wanneer het verzoek om hogere voorziening gegrond is en het Hof de beslissing van het Gerecht vernietigt, zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is.

    83 In de eerste plaats zijn de Nederlandse Antillen niet bevoegd om in rechte op te treden uit hoofde van artikel 173, tweede alinea, van het Verdrag (zie arrest Nederlandse Antillen/Raad, reeds aangehaald, punt 50).

    84 In de tweede plaats volgt uit de punten 59 tot en met 80 van het onderhavige arrest dat de Nederlandse Antillen ook niet bevoegd zijn om in rechte op te treden uit hoofde van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag.

    85 De in eerste aanleg ingestelde beroepen moeten derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    86 Volgens artikel 122, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof beslist het Hof ten aanzien van de proceskosten, wanneer de hogere voorziening gegrond is en het zelf de zaak afdoet.

    87 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat ingevolge artikel 118 van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd.

    88 De Commissie heeft gevorderd dat de Nederlandse Antillen worden verwezen in de kosten, met inbegrip van de voor het Gerecht gemaakte kosten. Aangezien de Nederlandse Antillen in hogere voorziening in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij worden verwezen in de kosten die zijzelf en de Commissie voor het Hof en voor het Gerecht hebben gemaakt.

    89 Volgens artikel 69, lid 4, van dit Reglement dragen de lidstaten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. Overeenkomstig deze bepaling zullen het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek en de Raad hun eigen kosten dragen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    rechtdoende:

    1) Vernietigt het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 10 februari 2000, Nederlandse Antillen/Commissie (T-32/98 en T-41/98).

    2) Verklaart de door de Nederlandse Antillen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk.

    3) Verwijst de Nederlandse Antillen in de kosten van de zaak in eerste aanleg en in hogere voorziening.

    4) Verstaat dat het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek en de Raad van de Europese Unie hun eigen kosten zullen dragen.

    Top